Geoffrey A. Barborka
De Geheime Leer
Vragen & Antwoorden
Waarom wordt hier een toespeling gemaakt op het etherische oertype van de Atlantiërs — wat het vierde wortelras is — en niet van de mensheid van het derde wortelras?
Antw. — Om de volgende reden: een oertype wijst op een origineel soort of modelvorm. Dus ‘de titan van het derde wortelras’ diende als een model voor de latere Atlantische vorm. Maar nadruk moet worden gelegd op het woord ‘etherisch,’ dat voorafgaat aan oertype, want dit maakt het duidelijk. Het wil zeggen dat hoewel de titan van het derde wortelras model stond, of de typische vorm had, van het latere vierde ras (dat niet zo gigantisch groot was als het derde), het derde wortelras in zijn vroegste stadium ‘etherisch’ was en onkwetsbaar, terwijl het Atlantische ras niet etherisch was (en dus wel kwetsbaar was).
L
De lha (
Toelichting (
Antw. — Simpelweg dit: lha is een Tibetaans woord. Het wordt erg veel gebruikt als synoniem voor het Sanskrietwoord ‘deva,’ dat is te zeggen, in een algemene zin zoals gezegd. Met andere woorden, een lha vertegenwoordigt niet een typisch soort wezen en daarom wordt het gebruikt voor een hele reeks van wezens die hoger staan dan de mens, van de hoogste of aartsengel omlaag tot aan een aardgeest.
z
Antw. — We kunnen dat het beste doen door elke zin apart te nemen en te beginnen met het herhalen van het eerste deel van de śloka; en lees hierna de eerste zin van toelichting (
De lha die de vierde (bol, of onze aarde) laat draaien is ondergeschikt aan de lha’s van de zeven (de planeetgeesten).
Deze formulering laat in duidelijke taal zien dat de beschermgeest van onze bol, die in de keten de vierde is, ondergeschikt is aan de hoogste geest (of god) van de zeven planeetgenii of -geesten.(II, 22)
Hoewel het duidelijk is uitgedrukt kan deze eerste zin op twee manieren worden uitgelegd: (1) De lha of wachter van bol D is ondergeschikt aan de hogere lha, die de wachter van de zeven bollen van de planeetketen aarde is. (2) De lha, of wachter of bestuurder van bol D, is ondergeschikt aan de zeven dhyāni’s van de zeven heilige planeten.
Beide interpretaties kunnen worden gebruikt, maar de tweede past beter bij de derde zin van toelichting (b) zoals nu wordt uitgelegd. Waarom beide interpretaties kunnen worden gebruikt? (1) Waarom de vierde bol als ondergeschikt wordt gezien, is omdat bol D (de vierde bol) zich op het laagste kosmische gebied bevindt, het zevende gebied (naar omlaag geteld). Daarom is het de laagste van de zeven werelden of bollen van aardketen en is het de meest stoffelijke van de zeven. (2) De reden dat de lha of wachter van bol D als ondergeschikt wordt gezien aan de zeven dhyāni’s van de zeven heilige planeten is omdat iedere bol van planeetketen aarde, in de woorden van een toelichting ‘
N
Antw. — Laten we nog eens de tweede zin lezen:
Zoals al is uiteengezet, hadden de Ouden in hun lange lijst van goden zeven belangrijke mysteriegoden, van wie de hoofdgod
Uw eerste vraag is eenvoudig te beantwoorden, maar dat geldt niet voor de tweede. Bij het behandelen van de Leer van de Sferen worden — als een van de zeven delen, of categorieën waarin de leer kan worden onderverdeeld — de zeven heilige planeten bestudeerd. Dan wordt de zon vergeleken met een wagenmenner die zeven paarden moet sturen. Deze zeven paarden stellen de zeven heilige planeten voor. De zon die de wagenmenner is, is hoger dan de zeven, vandaar dat hij de achtste is.
Wat betreft uw tweede vraag ligt hier het probleem. Als we de komst van een wezen of een kosmos — of zelfs een planeet — filosofisch gezien willen verklaren is het de gewoonte om de drie logoi te vooronderstellen die noodzakelijk worden geacht om het stelsel te laten manifesteren. De eerste logos is gelijk aan het eerste punt van dit stelsel, of het oorzakelijke aspect. Het stelt de bron en oorsprong voor van de krachten en machten die zich als een aanzwellende golf gaan manifesteren. Maar het eerste punt zal zelf altijd ongemanifesteerd blijven. Vandaar dat die de ongemanifesteerde logos wordt genoemd. Om te zorgen dat de krachten en machten zich kunnen manifesteren op een stoffelijk gebied moeten zij worden doorgegeven vanuit het ongemanifesteerde aspect naar een gemanifesteerd aspect. Deze doorgifte wordt bereikt door middel van de tweede logos — die vaak wordt gezien als ‘de ongemanifesteerde-gemanifesteerde logos’ aangezien die voor een verbinding zorgt, of een brug, tussen het ongemanifesteerde en het gemanifesteerde gebied. Het punt van oorsprong van het gemanifesteerde gebied wordt beschouwd als de derde logos, de gemanifesteerde logos, dat ook wordt gezien als de bron voor de manifestatie van de krachten en machten die aanzwellen om de golf te laten verschijnen.
Vervolgens moeten we het woord demiurg, of demiourgos, onder de loep nemen. H.P. Blavatsky heeft dit Griekse woord als volgt gedefinieerd:
De demiurg of schepper, de hoogste macht die het heelal heeft gebouwd. Vrijmetselaars ontlenen aan dit woord hun ‘Hoogste Architect.’ Bij de occultisten is het de derde gemanifesteerde logos, of de ‘
Dit citaat schijnt het idee over te dragen dat de tweede logos de mogelijkheid om te scheppen in zich draagt, dat doorgegeven moet worden aan het gemanifesteerde aspect zodat zij tot manifestatie kunnen komen, wat plaatsvindt door middel van de derde logos. Aldus handelt de tweede logos in de hoedanigheid van doorgever van de machten, en is, esoterisch gezien, ongemanifesteerd. Zoals ik het zie is de zon daarom het brandpunt voor het tot manifestatie brengen van de scheppende machten van de aarde (bol D). Daarom kan hij (de zon) worden vergeleken met een demiurg.
Laat me nog een citaat toevoegen met betrekking tot de drie logoi:
Er schijnt veel verwarring en misverstand te bestaan over de eerste en de tweede logos. De eerste is de reeds aanwezige, maar nog ongemanifesteerde potentialiteit in de schoot van vader-moeder; de tweede is de abstracte collectiviteit van scheppers, die door de Grieken de ‘demiurgi’ worden genoemd, of de bouwers van het heelal. De
Dus het lijkt zo te zijn dat de tweede logos, die de ‘abstracte collectiviteit van scheppers’ is, de
Als we verdergaan met de derde zin
De zeven (die nu in de christelijke religie de ‘zeven ogen van de Heer’ zijn geworden) waren de bestuurders van de zeven
Op de eerste plaats moet duidelijk worden dat ‘de zeven’ staat voor de zeven planetaire lha’s — ook wel in de
1
Antw. — Hier volgt de reeks. Als eerste een heilige planeet waarvan de zon wordt genoemd als zijnde een vervanger, dan Jupiter, Venus, Saturnus, Mercurius, Mars en een heilige planeet waarvoor de maan wordt genoemd als een vervanger.
P
Antw. — Nee, voor beide vragen. Deze drie zijn niet in de opsomming van de zeven heilige planeten van de Ouden opgenomen, ondanks hun astrologische belang.
2
Antw. — In de esoterische filosofie worden Uranus, Neptunus en Pluto gezien als behorende tot wat ‘het universele zonnestelsel’ wordt genoemd, in plaats van het zonnestelsel waarover onze zon zeggenschap heeft. De reden dat deze zeven genoemde planeten ‘heilig’ worden genoemd is, dat elk van de zeven een bijzondere relatie heeft met een van de zeven bollen van de aardketen, in zoverre dat elk handelt in de hoedanigheid van bestuurder tijdens de bouw van die bijzondere bol van de keten.
R
Antw. — Jazeker. De heilige planeet die tijdens zijn vormende periode het bestuur over bol A heeft, is die waarvoor de zon als vervanger wordt genoemd; Jupiter heeft het bestuur over bol B; Venus over bol C; Saturnus en de maan over bol D; Mercurius over bol E; Mars over bol F; de planeet waarvoor de maan wordt genoemd als zijn vervanger heeft het bestuur over bol G.
3
De zon was exoterisch het hoofd van de twaalf grote goden, of de sterrenbeelden van de dierenriem; en esoterisch de messias, de christos (die is
Antw. — Ik zie uw probleem. Hier is een geval waar de betekenis ervan wordt verkregen door het probleem ‘van bovenaf’ te zien — in een afdalende reeks. Dat wil zeggen, we zouden ernaar moeten kijken vanaf ātman tot aan sthūlaśarīra, in plaats ‘van beneden af naar boven,’ wat van sthūlaśarīra naar ātman zou zijn. Laten we daarom elk deel eens apart nemen, te beginnen met het deel tussen haakjes: ‘(die is
‘Zijn adem gaf leven aan de zeven’ heeft evengoed betrekking op de zon, die leven geeft aan de planeten, als op de ‘Hoge’, de spirituele zon, die leven geeft aan de hele Kosmos.(II, 23)
Met de spirituele zon wordt in het algemeen ‘de centrale spirituele zon’ bedoeld. Wanneer we deze zinsnede in gedachte houden, kunnen we het eerste deel van de vierde zin (zoals hierboven gegeven) als volgt lezen:
De zon was het hoofd, exoterisch, van de twaalf grote goden of sterrenstelsels van de dierenriem.
Aldus is de zon voor ons zonnestelsel de vertegenwoordiger van ‘die grotere zon’ die de
Het tweede deel van de vierde zin, zonder dat wat tussen haakjes staat: ‘de messias, de christos, omringd door zijn twaalf ondergeschikte machten.’ Opnieuw kan de zon van ons zonnestelsel worden gezien als degene die de
de messias
Het schijnt dat dit de messias
De zin die er in
‘De zeven hogeren laten de zeven lha’s de wereld scheppen’, zegt een Toelichting; dit betekent dat onze aarde — als we de rest buiten beschouwing laten — werd
Elders worden de kosmocratores beschreven als
de onzichtbare maar intelligente metselaars, die de materie vormgeven volgens het ideële plan, dat voor hen klaar ligt in wat wij de goddelijke en kosmische ideatie noemen. (
Maar we zouden moeten bedenken dat ‘de kosmocratores bouwden op gebieden in het goddelijke denkvermogen, zichtbaar voor hen maar niet voor ons’ (V, 534).
Nog één ander gegeven kan worden genoemd. In het eerdere citaat wordt met ‘als de rest buiten beschouwing wordt gelaten’ (II, 23) dat volgt op ‘onze aarde,’ de overige bollen van de aardketen bedoeld — waarvan er zes zijn. Elk van de zeven bollen heeft een bestuurder of een lha.
T
Drie verschillende voorstellingswijzen van het heelal in zijn drie verschillende aspecten worden door de esoterische filosofie in onze gedachten geprent: het
Antw. — Voordat we mahamaya onder de loep nemen zouden we eerst eens moeten kijken naar de grootse denkbeelden die in dit citaat worden gepresenteerd, waarvan we mogen zeggen dat die onbekend zijn aan de Westerse filosofie. Het Westerse denken wordt verleid zich af te vragen: Hoe kan het voorbestaande zich ontwikkelen uit het altijdbestaande? Het antwoord ligt besloten in hoe we tegen evolutie, zoals die in de esoterische filosofie wordt onderwezen, aankijken. In dit geval ziet de esoterische filosofie evolutie geen relatie met de ‘vorm-kant’ (of stof) maar eerder met de ‘geest-kant’. Daarom wordt het woord ‘evolutie’ gebruikt in zijn oorspronkelijke Latijnse betekenis, namelijk als de ontrollende, of onthullende, of emanerende machten en krachten die behoren bij wat het altijdbestaande wordt genoemd, vandaar dat deze machten aanleiding geven tot het ontstaan van het voorbestaande. Op dezelfde wijze ontrolt het fenomenale uit het voorbestaande, en de daaruit volgende manifestatie wordt dan ‘de wereld van illusie’ genoemd, om de eenvoudige reden dat het eerder de ‘schaduw’ dan de Werkelijkheid vertegenwoordigt.
Mahamaya betekent letterlijk ‘de grote Illusie’. Het wordt zo genoemd om onderscheid te maken met het altijdbestaande. Zou laatstgenoemde in zijn volheid tegelijkertijd worden gezien met het voorbestaande en de fenomenale wereld, dan zou dat neerkomen op een visie op de Werkelijkheid. En toch, zolang alleen de fenomenale wereld wordt gezien is er weinig kans op dat het altijdbestaande kan worden gekend. Maar er is hier een punt in verband met mahamaya: het is niet alsof er slechts één enkele illusie is die we gemakkelijk zouden kunnen overstijgen, er zijn diverse ‘niveau’s’ of verschillende ‘krachtvelden’ om een moderne wetenschappelijk uitdrukking te gebruiken. Als gevolg hiervan zou iemand een maya (of illusie) kunnen overwinnen op een van de lagere niveau’s, maar dan zijn er toch altijd nog toenemende moeilijkheden om maya op de ‘hogere’ krachtvelden te overwinnen. Hier zijn ‘lagere’ en ‘hogere’ relatief, simpelweg gebruikt als voorbeeld.
4
Antw. — In het halfdonker loopt een reiziger door een dorp in Azië en nadert een donkere hoek en springt dan snel weg omdat hij denkt een opgerolde slang te zien liggen die klaarligt om hem aan te vallen. Maar als de maan vanachter een wolk tevoorschijn komt, stelt het licht hem in staat te zien dat wat hij dacht dat een slang was niet meer dan een opgerold stuk touw blijkt te zijn. De reiziger was een slachtoffer van maya — ofwel illusie.
Toen de betekenis van het stuk touw, dat niet een slang was, tot het denken van de reiziger was doorgedrongen, was het maya overstegen — er was niet langer een illusie. De corrigerende gedachte stelde hem in staat het maya te overstijgen.
Daarom is één methode van het overwinnen van maya een gedachtepatroon met voldoende intensiteit te ontwikkelen om de illusie opzij te zetten.
V
Antw. — Voordat we een ondubbelzinnig antwoord op de vraag geven moeten de begrippen duidelijk worden gemaakt. Hiernaar zal worden verwezen met de overeenkomstige letters die zijn toegevoegd aan de vraag. (a) Het reïncarnerende ego staat voor het hogere manas. (b) De monade is gelijk aan atma-buddhi; ‘atma-buddhi-hoger manas’ wordt vaak de
Wij erkennen het bestaan van een onsterfelijk Ego in de sterfelijke mens, die onafhankelijk bestaat van het fysieke lichaam
Want ons
(d) De menselijke ego: dit begrip is gelijk aan de persoonlijkheid, met bijzondere aandacht voor het egoïsche deel, dat vaak het lagere manas wordt genoemd; specifiek kāma-manas in tegenstelling tot buddhi-manas — hoger manas, of de reïncarnerende ego. (e) ‘De ego’ staat hier voor de menselijke ego, de persoonlijkheid en niet de reïncarnerende ego.
Wanneer we nu verwijzen naar wat er is gezegd onder (a) en (b) zouden we in gedachte moeten houden dat het terugtrekken van de reïncarnerende ego in de monade (om de uitdrukking van de steller van deze vraag te gebruiken) niet eerder plaatsvindt dan na de tweede dood, en niet na het sterven van het fysieke lichaam. Dan wordt er verwezen naar de analoge toestanden tussen slaap en dood. Hoewel dit tot op zekere hoogte juist is — want de oude Grieken verklaarden dit zo, slaap en dood zijn broeders — is er toch dit verschil: tijdens de slaap wordt het zilveren koord niet verbroken, waardoor de hogere triade niet wordt gescheiden van het lagere viertal. Wanneer de dood komt wordt het zilveren koord losgemaakt (zoals de Bijbel het uitdrukt).
Nu naar het belangrijke deel van de vraag. Wanneer we voorbijgaan aan het standpunt dat in het algemeen wordt ingenomen met betrekking tot het bestaan op aarde dat beperkt zou zijn tot niet meer dan één leven, zo gewend zijn we om het menselijke leven op aarde te zien vanuit het standpunt van de persoonlijkheid, vanwege de alles absorberende eisen die aan iemand door de omgeving worden gesteld, dat we het aardse leven vanuit het standpunt van de monade negeren, die zijn eigen cyclus van activiteit moet volgen (zoals wordt uitgedrukt in een van de
Nauw, of beter gezegd onverbrekelijk, verbonden met karma is de wet van wedergeboorte, of van reïncarnatie van een en dezelfde spirituele individualiteit in een lange, bijna eindeloze reeks persoonlijkheden. Laatstgenoemden zijn als de verschillende kleding die door dezelfde acteur wordt gedragen en de rollen die door hem worden gespeeld, met elk waarvan die acteur zich enkele uren identificeert en door het publiek wordt geïdentificeerd.(II, 306)
Onder normale omstandigheden — afgezien van ongevallen en rampen die zorgen voor een plotselinge dood — is het de reïncarnerende ego die zich terugtrekt uit het fysieke lichaam, en de geleidelijke terugtrekking is te herkennen aan het verouderingsproces van het lichaam. De overtuigende verklaring dat het reïncarnerende ego de bepalende factor is voor het terugtrekken, wordt verkregen door te zien wat er gebeurt op het moment van sterven in relatie tot het proces dat plaatsvindt voor het incarneren.
Op het plechtige ogenblik van de dood ziet ieder mens, zelfs als de dood plotseling intreedt, zijn hele afgelopen leven tot in de kleinste bijzonderheden aan zich voorbijgaan. Eén kort ogenblik wordt de
Zoals de mens op het moment van de dood door een terugblik inzicht krijgt in het leven dat hij heeft geleid, zo blikt de
5
Antw. — Dit is een term die uit de platonische en stoïcijnse filosofie komt en is overgenomen in de theosofische literatuur. Wanneer wij er in het algemeen over spreken staat het voor een hiërarch van een stelsel. Wanneer we dus spreken over de hyparxis (dat wil zeggen de hoogste hiërarch) van de aarde, wordt dit wezen bedoeld, de planetaire logos van de aarde. Aangezien elk stelsel zijn eigen hiërarch heeft zou, wanneer we verwijzen naar de zon, dit begrip van toepassing zijn op de baan van de zon en de zonnelogos worden genoemd.
Het begrip komt uit het Grieks en is afgeleid van de werkwoordstam
H.P. Blavatsky heeft de logos op deze wijze omschreven, waarmee zij duidelijk haar betekenis van het begrip overbrengt:
De
Zoals zojuist is duidelijk gemaakt is ‘verbum’ Latijn voor het ‘woord,’ het synoniem ervoor in het Sanskriet is vach; in het Chinees staat kwan-shai-yin voor de gemanifesteerde logos.
X
Antw. — De eerste logos vertegenwoordigt het eerste aspect dat leidt tot het ontwaken van een stelsel en als gevolg daarvan de manifestatie ervan. Het is dat wat het stelsel ertoe brengt tot stand te komen en bovendien is het het brandpunt voor de kracht van de kosmos. Het woord is zowel te gebruiken voor een planeet als een zon. Het kan worden gezien als het punt in de cirkel — om een analogie te gebruiken uit een archaïsch handschrift (hiernaar wordt verwezen in
Blavatsky schreef met betrekking tot de drie logoi:
Er schijnt veel verwarring en misverstanden te bestaan rond de eerste en twee logos. De eerste is de al tegenwoordige maar nog steeds ongemanifesteerde potentialiteit in de boezem van Vader-Moeder, de tweede is het abstracte geheel van scheppers, dat door de Grieken de bouwers van het universum of ‘demiurgi’ werd genoemd. De ‘Vader-Moeder’ is het woord dat wordt gebruikt in de Stanza’s van Dzyan en is gelijk aan svabhavat of ākāśa. De beste manier om het functioneren van de drie logoi duidelijk te maken, is door het citeren van de Stanza’s van Dzyan en dat te laten volgen door een verklaring die wordt geleverd door H.P. Blavatsky: 6
‘De zevende trilling’ slaat op zowel de eerste als op de gemanifesteerde (derde) logos — de eerste buiten ruimte en tijd, de tweede, wanneer tijd is begonnen. Het is pas wanneer ‘de moeder zwelt’ dat het proces van differentiatie begint, want wanneer de eerste logos door de oorspronkelijke en ongedifferentieerde stof uitstraalt is er nog geen activiteit in de chaos. ‘De laatste trilling van de zevende eeuwigheid’ is het eerste dat de dageraad aankondigt en is een synoniem voor de eerste of ongemanifesteerde logos
Antw. — Sprekend in het algemeen (zonder in bijzonderheden te treden) slaat kosmos (met een k) in
Wat betreft het gebruik door astronomen wordt in een uitgave van een Encyclopedisch Woordenboek uit 1966 de definitie voor een ‘eiland universum’ gegeven als ‘de melkweg’. Onder ‘melkweg’ [galaxy] vinden we de astronomische definitie: ‘elk erg groot sterrenstelsel, nevels of andere hemellichamen; ook wel genoemd eiland universum. Onder ‘melkweg’ [Milky Way]: ‘een lichtgevende strook die over de gehele nachtelijke hemel zichtbaar is en bestaat uit verre sterren en nevels die niet met het blote oog apart onderscheiden kunnen worden’. En de secundaire betekenis, ook melkweg [galaxy] genoemd. De betekenis van ‘heelal’ wordt gegeven als: ‘het totaal van alle bestaande objecten; de hele schepping die alle hemellichamen en alle ruimte omvat’; maar dan wordt ‘de cosmos’ toegevoegd. En als secundaire betekenis: ‘in een beperkte zin, de aarde.’ Een derde betekenis: ‘menselijke wezens, de mensheid.’ Het is duidelijk dat de laatste twee betekenissen niet astronomisch zijn.
Wanneer nu wordt gekeken naar
De eeuwigheid van het heelal in toto als een grenzeloos gebied, periodiek ‘het toneel van talloze heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’, en die ‘de zich manifesterende sterren’ en ‘de vonken van de eeuwigheid’ worden genoemd. (I, 16)
En let ook eens op dit citaat:
Ons ‘heelal’ is er slechts één uit een oneindig aantal heelallen, die alle ‘zonen van noodzakelijkheid’ zijn, omdat ze schakels vormen in de grote kosmische keten van heelallen, en elk heelal verhoudt zich tot zijn voorganger als een gevolg, en tot zijn opvolger als een oorzaak. (I, 43)
Z
Antw. — Nu de steller van deze vraag een verzoek heeft gedaan dat zou moeten verschijnen in
Alles is zevenvoudig, zowel in het metafysische als in het fysieke heelal. Daarom worden aan elk hemellichaam, elke planeet, zichtbaar of onzichtbaar, zes vergezellende bollen toegekend. De evolutie van het leven vindt plaats op deze zeven bollen of lichamen, van de eerste tot de zevende, in zeven
Wanneer we de aanwijzing in dit citaat volgen moet het duidelijk zijn dat bij alle planeten in ons zonnestelsel zes vergezellende bollen behoren: Mercurius, de zichtbare planeet die het dichtst bij de zon staat, heeft zes vergezellende bollen en vormt daarmee de Mercurius-keten; Venus met zijn zes vergezellende bollen vormt de Venus-keten; Mars en zijn zes vergezellende bollen vormen de Mars-keten; Jupiter en Saturnus bestaan op gelijke wijze als ketens.
De tweede vooronderstelling behandelt de wedergeboorte van planetaire werelden en de lering dat de zeven bollen van de maanketen moeten worden beschouwd als de ouders van de huidige aardketen. En daarnaast dat de zes vergezellende bollen van de aardketen zich bevinden op de vierde, vijfde en zesde gebieden, terwijl onze aarde (bol D)
De vraag verwijst naar de behandeling van het onderwerp door A.T. Barker. We zouden kunnen denken dat hij de kwestie zo goed in het genoemde boek had uitgewerkt dat er geen woorden meer aan toegevoegd zouden hoeven worden. Zo schreef hij bijvoorbeeld:
Het is inderdaad verbazingwekkend dat theosofen de gedachte blijven verbreiden dat Mars en Mercurius tot dezelfde planeetketen behoren als de aarde, want het is onmiskenbaar dat dit niet zo is.(
Na het herlezen van de vier pagina’s lange samenvatting van de controverse in zijn aanhangsel (545-9) mogen we ons afvragen waarom iemand nog opheldering of verder bewijs over dit onderwerp verlangt? Vandaar de vraag, kan er nog meer bewijsmateriaal dat niet door hem is voorgelegd, worden aangereikt? En het antwoord is: jazeker. Er kunnen drie punten (genummerd 2, 3 en 4) worden toegevoegd. Voordat deze worden gegeven, zouden we moeten kijken naar de verkeerde verklaringen met de letters (a) en (c) die in de vraag zijn opgenomen. Wat betreft (a):
(a) Het gebruik van de woorden
Met verwijzing naar (c): Mars, Mercurius, de aarde en de maan hebben géén retrograde beweging, dus deze vraag kunnen we negeren.
Ten aanzien van (b): In de
Dit is hetzelfde idee dat wordt voorgelegd in
Laten we nu naar de drie belangrijke punten gaan die Barker
2. Wanneer bewijsmateriaal op tafel wordt gelegd dat laat zien dat de oude leringen, anders dan die worden onderwezen in het Boek van Dzyan, ook de lering onderwijzen dat de aarde slechts één van zeven bollen was, waarbij alle zeven deel uitmaakten van een stelsel onder het bestuur van een Wachter, zou dit betekenen dat H.P. Blavatsky’s leer van de zeven bollen — waaronder die van onze aardketen — deel uitmaakte van oude leringen die beschikbaar zouden zijn geweest voor hen die waren ingewijd in het heiligdom van tempels. Deze lering met betrekking tot de zeven bollen van het stelsel waartoe onze aarde behoort wordt duidelijk weergegeven in de mazdeïsche geschriften die bekend zijn als de
3. Een van de esoterische betekenissen van de zeven heilige planeten heeft te maken met hun bestuur. Dat is te zeggen, elke bestuurder van één van de zeven heilige planeten handelt in zijn hoedanigheid van Hoofd of Wachter bij het bouwen en de ontwikkeling van één van de zeven bollen van de planeetketen aarde. Het hoofd of de wachter van Mercurius handelt in zijn hoedanigheid van bestuurder van bol E van de aardketen. De bestuurder van de planeet Mars handelt in zijn hoedanigheid als hoofd of wachter over bol F van de aardketen. Hoe kon Sinnetts theorie dat Mercurius en Mars
4. In
5. Er is nog een ander element om rekening mee te houden: de manen. Onze aarde (bol D) heeft zijn satelliet, de maan (die wordt beschreven als bol D van de maanketen). Waarom is er geen maan voor Mercurius?
Andere facetten in verband met Mars en Mercurius worden behandeld in
9
Antw. — Ja. Maar eerst zouden we de betekenis van barhishad moeten behandelen, aangezien dat een basis geeft om deze en volgende vragen te kunnen beantwoorden. Het woord bestaat uit twee delen:
‘
‘
‘Nadat zij hun schaduwen hebben uitgeworpen’ verwijst naar de maanpitri’s, die hier de ‘voorvaderen’ worden genoemd — technisch gezien de barhisad pitri’s — die hun chhaya’s of schaduwen projecteerden, die zoals de steller van deze vraag het zegt, de liṅgaśarīra’s van het eerste wortelras werden — omdat het eerste ras geen sthūlaśarīra had, het fysieke voertuig dat ‘mensen maakte uit één element,’ dat wil zeggen ākāśa — dat H.P.B. vaak weergaf als aether (hier geschreven als ether). Voor de duidelijkheid kan de
In de tweede zin van het citaat zijn de sura’s de manasaputra’s — de voorvaderen van de zon (pitar of pitri’s) — zoals door H.P.B. op de volgende wijze uitgelegd:
‘
‘De vier lichamelijke categorieën’ zijn opnieuw de barhishad pitri’s. Maar de steller van deze vraag wilde weten waar de maanpitri’s naartoe gingen. Het antwoord is, zij gingen naar maharloka. Dit vraagt om een verklaring. Maharloka is één van de zeven loka’s die in afdalende schaal worden opgesomd als: satyaloka, taparloka, janarloka, maharloka, svarloka, bhuvarloka en bhurloka.
De zeven dvīpa’s die aan het zevenvoudige nageslacht van Priyavrata worden toegewezen, hebben betrekking op verschillende plaatsen: in de eerste plaats op onze planeetketen. Alleen Jambudvīpa stelt onze bol voor; de zes andere zijn de (voor ons) onzichtbare vergezellende bollen van deze aarde.(II, 320)
We kunnen dvīpa’s zien als synoniemen voor de zeven bollen van de planeetketen aarde, en zo kan dat ook met loka’s — vooral nu bol D wordt vergeleken met bhurloka. Deze passage kan ook worden aangehaald:
\
Antw. — In de eerste plaats is wat betreft de manasaputra’s geen sprake van ‘dit
De zonen van wijsheid, de zonen van de nacht (voortgekomen uit het lichaam van Brahmā toen het nacht werd), gereed voor wedergeboorte, daalden neer. Ze zagen de (
‘De zonen van wijsheid’ — een andere uitdrukking voor de manasaputra’s. Wat betreft ‘de zonen van de nacht,’ dit slaat op het feit dat de zonen van wijsheid tot een eerder manvantara behoren, terwijl de zonen van de dag te maken hebben met
Vervolgens zouden we aandacht moeten schenken aan de status van de manasaputra’s, en ook aan de betekenis van dit woord, dat een Sanskriet-samenstelling is en letterlijk betekent ‘zonen van het denkvermogen.’ In het volgende citaat zijn zowel de term vuur-dhyāni’s (dat wil zeggen de dhyāni-chohans die het ‘vuur van het denkvermogen’ ontstaken) als de term agnishvatta’s (dat wil zeggen de zonnepitri’s) synoniem met de manasaputra’s:
Over de zeven categorieën pitri’s, die elk weer in zevenen zijn verdeeld, wordt nu nog een enkel woord gericht aan de onderzoeker
Let op de woorden: ‘de mysterieuze relatie tussen’ de manasaputra’s en de mens. Nu de manasaputra’s het hart van het dhyāni-chohanische lichaam vormen, nadat zij hun werk van verlichting brengen hebben gedaan — elke groep overeenkomstig de manier en de cyclische periode die in de hierboven genoemde śloka is geciteerd — stijgen deze hogere wezens naar hun eigen passende ‘standplaatsen’ op de hiërarchische levensladder. Deze ‘standplaatsen’ worden door de drie categorieën van dhyāni-chohans, die tegenwoordig hun evolutionaire cyclus op hogere bollen van de planeetketen aarde volgen, vertegenwoordigd.
[
Antw. — Laten we beginnen met (a) de ingewijde, hoewel het antwoord eenvoudigweg door de
(a) De ingewijde is een persoon die de inwijdingskamer binnengaat en een Ingewijde wordt. Het is de persoonlijkheid die deze status bereikt. De ingewijde heeft het besluit genomen de hiërarchische levensladder te bestijgen door een korte en snelle weg te nemen, in plaats van de normale weg te volgen die past bij de cirkel van noodzakelijkheid. Met andere woorden, zoals wordt gezegd in
(b) Gemakshalve zal de adept hier worden vergeleken met een mahatma. Opnieuw is het de ‘persoonlijkheid — met het reïncarnerende ego’ (om het technisch te beschrijven) die de mahatma wordt. Om deze verklaring te ondersteunen volgt hier een citaat van een mahatma dat tevens dient als basis voor het antwoord op (c) en (d):
Tenzij ik op dezelfde wijze te werk ga als nu, om opnieuw voor mijzelf vrijstelling te verkrijgen van de Natuurwet, zal Koothoomi verdwijnen en misschien mijnheer Smith worden of een onschuldige Babu als zijn verlof is verstreken. Er zijn mensen die zulke machtige wezens worden, er zijn mensen onder ons die misschien voor de resterende tijd van de Ronden onsterfelijk worden, en dan de hun toegewezen plaats innemen onder de hoogste Chohans, de Planetarische
Dus aan het einde van het huidige manvantara wordt de mahatma een barhishad.
(c) Een maanpitri (of barhishad) is degene die de cyclus van zeven ronden op de maanketen van bollen heeft volbracht en is opgeklommen uit het rijk van mensen. Met andere woorden, de barhishad was een monadische pelgrim die zich op de levensladder bevond die wordt vertegenwoordigd door het mensenrijk op de maanketen. Daarom is de barhishad tegenwoordig niet aanwezig op bol D om zijn cirkel van noodzakelijkheid te volgen (of de cyclus van zeven ronden), wat voor een mens een vereiste is om te kunnen slagen in het mensenrijk.
(d) Een vollediger beschrijving van een manasaputra luidt: de monadische pelgrim die door de evolutionaire cyclus gaat of zich daarin manifesteert en een agnishvatta wordt genoemd — een woord dat letterlijk betekent ‘zoeter gemaakt door vuur’ — vandaar dat die met succes de cirkel van noodzakelijkheid heeft volbracht door het evolutieproces dat bestaat uit het zoeter zijn geworden door het vuur van het denkvermogen. Dit is een hogere toestand dan die van een barhishad pitri — omdat, zoals eerder uitgelegd, een barhishad staat voor iemand die ‘bij het vuur zit.’ Dus de manasaputra — die het hart van het dhyāni-chohanische lichaam heeft — is gelijk aan een hemels wezen dat in de dhyāni-chohanische rijken was, óf op de maanketen danwel op een eerdere keten. De barhishad wordt een manasaputra.
(e) Wat betreft de vraag ‘Wie of wat wordt de monade?’ zouden we ten eerste moeten bedenken dat er in
Metafysisch gesproken is het natuurlijk absurd om te spreken over de ‘ontwikkeling’ van een monade, of te zeggen dat ze ‘mens’ wordt.
Om (2) te verklaren geeft dit citaat ook de oorsprong van de monade aan en dat wat de monade wordt:
‘Pelgrim’ is de benaming die wordt gegeven aan onze monade (de twee in één) gedurende haar cyclus van incarnaties. Ze is het enige onsterfelijke en eeuwige beginsel in ons, omdat ze een ondeelbaar onderdeel is van het integrale geheel — de universele geest, waaruit ze voortkomt en waarin ze aan het einde van de cyclus wordt opgenomen. Als men zegt dat ze uit de ene geest voortkomt, moet men een onbeholpen en onjuiste uitdrukking gebruiken, bij gebrek aan meer geschikte woorden in het Nederlands.(I, 16-7n)
De monade (dat wil zeggen de monadische pelgrim) zal, na met succes de status van manasaputra te hebben behaald, voortgaan met het beklimmen van de hiërarchische helling op de ‘intelligente boog’ — na te zijn geslaagd op de ‘boog van vorm,’ die wordt voorgesteld door de levensladder. De pelgrim heeft zijn reis door alle rijken van de hiërarchische levensladder volbracht en bestijgt elk manvantara één sport van de ladder. De pelgrim klimt op de levensladder door vormen of bekleedselen aan te nemen die behoren bij de tien categorieën of natuurrijken. Dus de monade van tegenwoordig, voor zover die bij het mensenrijk behoort, ‘manifesteert zich in de vorm van prakriti die het mensenrijk wordt genoemd’ (zoals
^
Antw. — De gelegenheid die nu wordt geboden om iets aan het genoemde antwoord toe te kunnen voegen is zeer welkom. Dit kan worden gedaan door te verwijzen naar bepaalde gedeelten uit
Als u met uw occulte studies en literair werk wilt doorgaan — leer dan eerder trouw te zijn aan de Idee dan aan mijn onbeduidend zelf. Wanneer er iets moet worden gedaan, vraag u dan nooit af, voor u het doet, of ik het wil: ik wil
Het volgende citaat is wat langer maar wordt onverkort gegeven om te laten zien dat de
(1) Een adept — zowel de hoogste als de laagste — is dat alleen
(2) Steeds wanneer deze vermogens nodig zijn, ontsluit de soevereine wil de deur tot de innerlijke
(3) Zoals u nu zult inzien, vergt de geringste aanwending van occulte vermogens inspanning. We kunnen het vergelijken met het inwendig spannen van de spieren door een atleet, die zich gereedmaakt zijn lichaamskracht te gebruiken. Daar er vermoedelijk geen atleet is, die voor zijn genoegen altijd zijn aderen doet zwellen voor het geval hij een gewicht moet heffen, zo kan men evenmin van een adept verwachten dat hij steeds zijn wil gespannen houdt en de
Uit het voorgaande kunt u gemakkelijk afleiden dat een adept een gewone sterveling is op alle ogenblikken van zijn dagelijks leven, behalve op die — waarop de
Wat betreft de laatste opmerking in de vraag: ‘de aansporing om de persoonlijkheid op te geven.’ De oproepen die in religieuze boeken worden gegeven zouden moeten worden beschouwd als allegorische adviezen die niet letterlijk moeten worden genomen — net zoals in de Bijbel Paulus zegt: ‘Ik sterf dagelijks’ (I Kor. xv, 31). En zo staat geschreven:
Maar de bijgevoegde voetnoot zegt: ‘Geef het leven van de fysieke
Hoewel de persoonlijkheid vanuit één standpunt kan worden beschouwd als een ‘kortstondige flits,’ is de persoonlijkheid vanuit een ander opzicht helemaal niet verloren; in feite wordt die vergeleken met een parel van het sūtrātman, ‘de lichtende draad van onsterfelijk onpersoonlijk monadeschap’ (II, 513). Om elke ‘persoonlijkheid’ te kunnen herinneren of alle levens op aarde opnieuw te kunnen zien, zal mogelijk worden aan het einde van de verplichte pelgrimstocht (ofwel de cyclus van zeven ronden):
Ja; de ‘volledige’ herinnering aan onze levens (
|
Antw. — Ten eerste volgt hier het volledige citaat:
In deze tekst wordt met ‘incarnerende ego’s’ duidelijk bedoeld wat H.P.B. gewoonlijk de ‘reïncarnerende ego’ noemt (of hoger manas), want de tekst gaat verder met te zeggen dat de persoonlijkheid de kleding is van het ‘zichzelf opofferende ego.’ De ‘een in drie’ verwijst naar atma-buddhi-manas bij de toestanden na de dood. De persoonlijkheden worden onmiskenbaar beschreven als verdwijnend — de ‘kortstondige flits’ — terwijl het de ‘dierlijke hartstochten’ zijn die zouden moeten worden opgegeven.
Vaak gebruikt H.P.B. een woord dat in een tweevoudige betekenis kan worden gelezen, dus met ‘manu’s’ wordt in deze śloka mensen bedoeld:
Hoe worden de (
De evolutionaire bestemming van de mensheid die wordt geschetst is de mogelijkheid de staat van een manasaputra te bereiken — en dit is de essentie van de lering want, in de kern, wordt de mens in zijn manasische aspect werkelijk beschouwd als een ‘zoon van het denkvermogen’.
`
Antw. — Dit herinnert aan de vraag die Sinnett aan de mahatma had gesteld. misschien is de steller van deze vraag zich niet bewust van het dilemma van Sinnett, laten we daarom het antwoord aanhalen dat hij ontving. Omdat het een nogal gecompliceerde kwestie is, zal die in zijn geheel worden overgenomen — waarbij we in gedachten moeten houden dat het woord ‘planeet’ hier staat voor één van de
Wij zijn er niet zeker van, hoe u het woord ras gebruikt, of er slechts één ras in iedere pleisterplaats van elke ronde is, dat wil zeggen één ras in elke wereldring, of dat er zeven rassen (met hun zeven vertakkingen en in elk geval een leven in elk daarvan) in elke wereldring zijn? Ja, door uw gebruik van de woorden: ‘en door elk van deze moet de Mens evolueren voor hij naar het volgende hogere ras overgaat en dat
En de mahatma antwoordt:
Evenals het bovenbeschreven ras: dat wil zeggen, op iedere planeet — onze aarde inbegrepen — moet hij zeven ringen door zeven rassen (één in elk) volbrengen en zevenmaal zeven zijtakken. Er zijn zeven wortelrassen en zeven onderrassen of zijtakken. Onze leer beschouwt de antropologie als een absurde, lege droom van godsdienstige ijveraars en beperkt zich tot de etnologie. Het is mogelijk, dat mijn terminologie verkeerd is; u hebt de vrijheid ze in zo’n geval te wijzigen. Wat ik ‘ras’ noem, zou u misschien met ‘geslacht’ betitelen, hoewel onderras beter uitdrukt wat we bedoelen dan het woord familie of afdeling van het genus homo. Om u evenwel op de goede weg te brengen, wil ik voorlopig zeggen — één leven in elk van de zeven wortelrassen; zeven levens in elk van de 49 onderrassen — of 7x7x7 = 343 en voeg hier nog 7 aan toe. En dan een reeks levens in grotere en kleinere vertakkingen van de rassen; die het totaal aan menselijke incarnaties op iedere pleisterplaats of planeet op 777 brengen
Mocht u zich aan berekeningen willen wagen, vergeet dan niet dat wij hierboven slechts het volle, gemiddelde leven van bewustzijn en verantwoordelijkheid hebben geraamd. Er is niets gezegd over de mislukkingen van de Natuur in het geval van miskramen, geboren idioten, de dood van kinderen in hun eerste cyclus van zeven jaar, noch over die
~
Antw. — Laten we het eens zijn over de vaststelling van een kort leven als de periode van leven
b
Antw. — De duur van de devachanīsche periode hangt af van de activiteiten van het individu op aarde, vooral van het gedachteleven van een mens. Dit is de overheersende en beslissende factor, voor zover het gaat om de lengte van de periode na de dood en niet of een individu wordt beschouwd als een jonge ziel of een oude. Dus een filosoof of wetenschapper zal een veel langere tijd in devachan doorbrengen dan een boerenknecht.
Er moet ook met de volgende factor rekening worden gehouden: de hele zin van het volbrengen van de verplichte pelgrimstocht in de cirkel van noodzakelijkheid is om het doel te bereiken. Met andere woorden, om de cyclus van zeven ronden te voltooien en te slagen in het mensenrijk. Dit wordt bereikt door het bewust ontwaken en ontvouwen van de 49 vuren. Het zit hem niet in het aantal incarnaties dat het reïncarnerende ego nodig heeft om het doel te bereiken.
In verband met het aantal incarnaties lijkt het volgende citaat heel passend:
Wat heeft het aantal incarnaties te maken met de scherpzinnigheid, knapheid, of domheid van een mens? Een sterk verlangen naar het fysieke bestaan kan een entiteit door een aantal incarnaties doen gaan, die zijn hogere vermogens toch niet ontwikkelen. De wet van affiniteit werkt door de inherente
!
Antw. — De esoterische filosofie stelt dat ieder individu voor zichzelf zijn toekomstige leven op aarde zal ‘scheppen,’ overeenkomstig de manier waarop hij zijn huidige leven leidt. Die stelt ook dat elk persoon vormt wat hij na het sterven zal ervaren in devachan. Dit wordt bereikt door het gedachteleven dat hij dagelijks schept. Daarom moet hij om een ‘bewust leven’ te leiden, dat wil zeggen bewust opnieuw beleven, of ervaren, wat hij heeft geschapen, een individu moet tijdens zijn leven op aarde met voldoende intensiteit erin ‘hebben geloofd.’ Door dat te doen heeft hij het idee ervan op deze gedachtestroom afgedrukt, of het ‘levensweb’ dat hij van dag tot dag ontwikkelt. Dat wordt dan een werkelijkheid voor het individu in devachan, wanneer hij de toestanden na de dood doormaakt.
Het deel dat is gebaseerd op deze vraag komt uit
Na de dood begint er voor het geestesoog van de ziel een schouwspel dat door onszelf en heel vaak onbewust is geprogrammeerd: de feitelijke weergave van
d
Antw. — Laten we verdergaan met de woorden van H.P. Blavatsky over dit onderwerp — wat van toepassing is op de materialist:
Kan mijn bewuste aardse ‘ik’ verloren gaan, niet alleen tijdelijk, zoals het bewustzijn van een materialist, maar zo volkomen dat er geen spoor van achterblijft?
Volgens de leer moet het zo verloren gaan en wel volledig, behalve het beginsel dat een zuiver geestelijke en onverwoestbare essentie is geworden omdat het zich met de monade heeft verenigd, eeuwig één ermee is geworden. Maar hoe zou in het geval van een verstokte materialist, in wiens persoonlijk ‘ik’ buddhi zich nooit heeft weerspiegeld, dit laatste ook maar iets van die aardse persoonlijkheid in de eeuwigheid kunnen meevoeren? Uw geestelijke ‘ik’ is onsterfelijk; maar het kan van uw tegenwoordig zelf slechts dat in de eeuwigheid meenemen, wat zich de onsterfelijkheid waardig heeft gemaakt, namelijk alleen het aroma van de bloem die door de dood is weggemaaid.(id, 154)
@
Antw. — Wij zijn gewend de toestanden na de dood te beschouwen vanuit het standpunt van het reïncarnerende ego, dat we zelden beschouwen vanuit het standpunt van de monade. Daarom is één van de leringen die door de esoterische filosofie wordt onderwezen zelden becommentarieerd, namelijk de cyclus van de monade. Er wordt op deze manier naar verwezen in
Ten eerste moeten we aandacht geven aan de toestand of staat van de monade, vooral de monadische essentie. Deze is in essentie onsterfelijk en heeft niet de last van een vaste verblijfplaats. Want er wordt gezegd:
De geestelijke ego van de mens beweegt zich in de eeuwigheid als een slinger tussen de uren van geboorte en dood.
De weg van de slinger tussen twee punten kan worden beschreven als een boog: een beweging naar een (laagste) punt stelt de neergaande boog voor die culmineert in een leven op aarde; een slingerbeweging naar het tegengestelde (hoge) punt, de klimmende boog, stelt de terugkeer naar zijn oorsprong voor.
Vanuit zijn niveau, of gebied, functioneert de monade door middel van bewustzijn dat van een hogere kwaliteit is dan waarmee wij op aarde bekend zijn. Het bereik van zijn bewustzijn gaat verder dan de cosmos (dat wil zeggen het zonnestelsel), maar toch is die niet in staat zichzelf te manifesteren op het fysieke gebied. Om contact te kunnen maken met stoffelijke sferen doet die dat door middel van upādhi’s (een term die algemeen wordt vertaald met ‘voertuigen,’ hoewel een nauwkeuriger vertaling zou zijn vervangmiddelen of ‘sluiers van de geest’). Zijn eerste emanationele upādhi is bekend als buddhi — wat samen met de monadische essentie, ātman, de monade (ātman-buddhi) wordt genoemd. Maar deze eerste emanationele upādhi is niet in staat verbindingen te leggen met de werelden van bewustzijn die niet van hetzelfde niveau zijn, of graad, zoals de bron van waaruit die ontsprong. Dus is een secundaire emanationele upādhi vereist: deze is bekend als karanopadhi — ook genoemd het oorzakelijke voertuig, en bestaat uit de monade en zijn upādhi, het hoger manas. Terwijl de monade, met zijn emanationele upādhi in staat is zijn bereik van bewustzijn binnen de grenzen van het zonnestelsel uit te breiden, is die nog steeds niet in staat om actief te zijn op het stoffelijke gebied van de kosmische werelden. Daarom wordt weer een andere upādhi geëmaneerd, met de naam sukshmopadhi — de ‘fijnstoffelijke sluier van de geest,’ die de beginselen van intellect en verlangen bij elkaar brengt, die op hun beurt een ander upādhi nodig hebben — het sthulopadhi — zodat die actief kan zijn in de sfeer van de aarde (onze bol). Wanneer de monade zijn upādhi’s emaneert heeft die zijn grenzen van zijn slingerbeweging ten aanzien van de neergaande boog bereikt, wat uitmondt in een leven op aarde. Op dit niveau kan worden gezegd dat de monade ‘een persoonlijkheid overschaduwt’.
Maar als we het emanationele proces van de upādhi’s zo beschrijven hebben we tot dusver nog geen rekening gehouden met een van de andere factoren die van het grootste belang zijn — nu die te maken hebben met de afdaling van de monade langs de neergaande boog. We moeten onszelf de volgende vraag dan ook beslist stellen: waar verkrijgt de monade zijn upādhi’s op de neergaande boog? Hier is het waar we een andere lering van de esoterische filosofie bij moeten betrekken: dat wat bekend staat als de buitenronden. De grote betekenis daarvan kan worden vermoed als we naar de manier kijken waarop de aandacht van Sinnett werd gevraagd voor dit onderwerp:
Met dit alles kunt u ervan verzekerd zijn dat M., noch ik, elkaar hebben tegengesproken in onze onderscheiden uitspraken. Hij sprak over de
Het antwoord op de vraag die voorafgaat aan het citaat is dus: tijdens de buitenronden. De
In de hermetische geschriften laat de ‘sterveling’ op elk van de zeven gebieden van opstijging
De ‘zeven gebieden’ zijn de zeven heilige planeten. Het ‘gebied boven alle gebieden’ wijst op de Bron — waarnaar de monade zonder zijn upādhi’s terugkeert op zijn klimmende boog.
Het doel van de cyclische reis van de monade tijdens de buitenronden is het maken van de ‘slingerbeweging’ die behoort bij het terugkeren naar zijn Bron, en gebruikt dan de zeven heilige planeten als manier om te reizen. Want een andere leer van de esoterische filosofie zegt dat de planeten de aderen en slagaderen van een cosmos (zonnestelsel) voorstellen voor de doorgifte van de levensessenties naar en van de zon.
‘
Op zijn neergaande boog zet de monade, wanneer hij de cyclische reis van de buitenronden heeft voltooid, zijn reis voort via de binnenronden — dus langs bollen A, B en C van de aardketen voordat die zich manifesteert op bol D (onze aarde) om een fysiek upādhi aan te nemen of te overschaduwen voor een leven op aarde.
f
Antw. — In plaats van de monade te zien als datgene dat op de heilige planeten ‘andere persoonlijkheden overschaduwt,’ zouden we de monade beter kunnen zien als datgene dat een passende ‘ziel’ of een geschikt beginsel op elke respectievelijke planeet heeft geëmaneerd om zijn reis langs de klimmende boog naar zijn Thuis te kunnen volbrengen, maar zonder al zijn upādhi’s. Op de neergaande boog pikt hij elke ‘ziel’ of beginsel weer op dat hij op dat ‘gebied’ had achtergelaten.
%
Antw. — Wanneer we moeten antwoorden op de specifieke frase ‘snelle incarnatie’: een eerdere vraag en antwoord had te maken met incarnaties die snel plaatsvinden omdat zij niet de eerste cyclus van zeven jaar van een leven op aarde hebben afgerond, en er werd toen op gewezen dat er geen devachanīsche periode kon zijn. De monade die ‘moet wachten op zijn bevrijding’ hoeft niet lang te wachten en de ‘cyclus van de monade’ gaat dan snel. Als gevolg daarvan volgt een reïncarnatie op aarde ook snel.
h
Antw. — Hoewel er een overeenkomst in kan worden herkend is er ook een verschil. De overeenkomst heeft te maken met het feit dat upādhi’s, of ‘bekleedselen’ moeten worden aangenomen wanneer de monade tevoorschijn komt, of dat nu volgt op de Grote Dag of volgt op een periode na de dood, zelfs als de upādhi’s verschillend zijn. Het grote verschil valt vooral op in verband met de staat waarin de monade is terechtgekomen: deze zijn niet vergelijkbaar. In het geval van de monade die een toestand is ingegaan die kan worden uitgedrukt met de term de ‘grote dag W
De ‘grote dag W
^
Antw. — Wanneer de monade paranirvāṇa binnengaat — aan het einde van een zonnemanvantara — is het eigenlijk een triade: ātman-buddhi-hoger manas. Maar, omdat manas niet kan functioneren op dat hoge gebied, dat een zuiver mentaal gebied is, heeft de monade geen besef van een individueel bestaan: het is één met het universele bewustzijn. Hier kunnen we de vergelijking met de oceaan maken. De individuele druppels water kennen geen afgescheidenheid, omdat zij deelnemen aan het geheel van de oceaan. Vandaar de diepe betekenis van de uitdrukking: de dauwdruppel glijdt terug in de schitterende zee. Dus de toestand van de monade in paranirvāṇa kan worden vergeleken met een toestand van universeel bewustzijn, terwijl in de toestanden na de dood de monade kan worden beschreven als een wezen in een geïndividualiseerde toestand van bewustzijn.
j
Antw. — Dat ze haar oorspronkelijke essentie weer aanneemt wijst erop dat de monade niet langer functioneert met behulp van haar upādhi’s (bekleedselen) omdat, zoals al gezegd, die niet langer op de gemanifesteerde gebieden is. Maar we zouden in ons achterhoofd moeten houden dat zelfs de gemanifesteerde gebieden zijn verbonden met parabrahman, want de mantra ‘Aham asmi Parabrahma’ (ik ben parabrahman) bevestigt dat.
Wat betreft het verlies van individualiteit van de monade zegt Blavatsky er het volgende over:
&
Antw. — Hoewel het antwoord op deze vraag net zo kort kan worden gegeven als de vraag is gesteld, is het toch nodig het antwoord uitgebreid te verklaren omdat daaruit de reden van het antwoord vanuit
Aldus doende zien we dat het blijvende bestaat uit de hogere en onsterfelijke delen, die gewoonlijk de hogere triade wordt genoemd en dat wordt als eerste gegeven:
ātman | — | de goddelijke vonk (de monadische essentie) |
buddhi | — | het onderscheidende beginsel |
manas | — | het denkvermogen |
Dan het tijdelijke, dat bestaat uit de lagere en sterfelijke delen, het lagere viertal:
kāma | — | het begeertebeginsel |
prāṇa | — | het levensbeginsel |
liṅgaśarīra | — | het modellichaam |
sthūlaśarīra | — | het fysieke lichaam. |
Het is nu niet nodig langer stil te staan bij de sterfelijke delen, zij reïncarneren niet. Anders is het met het hoogste beginsel, ātman, waarvan wordt voorondersteld dat dat niets vergeet en zich niets herinnert
Laatstgenoemde is buddhi, zijn upādhi (sluier, voertuig). Deze twee beginselen, atma-buddhi, worden de monade genoemd, die op zijn beurt ook een upādhi nodig heeft.
Met andere woorden, de twee hogere beginselen
Dus is het hoger manas —
De geestelijke, denkende ego, het blijvende beginsel in de mens, of dat wat de zetel is van
l
Antw. — Als de steller van deze vraag misschien had willen weten ‘zijn deze termen synoniemen?’ dan zou het antwoord zijn geweest: nee — niet in de zin van hoe H.P.B. deze termen gebruikt.
(a) Het reïncarnerende ego wordt omschreven als hoger manas. Want wanneer we verdergaan met een citaat uit de
Het is niet atma, of zelfs niet atma-buddhi, gezien als de tweevoudige
(b) De geestelijke ziel wordt omschreven als buddhi (SD 1, 157) en
(c) Het sūtrātman: dit is een samengesteld Sanskrietwoord dat in de filosofie van de Vedānta wordt gebruikt dat, zoals het eindigend woorddeel aangeeft, is verbonden met ātman; sutra betekent draad, en ātman wordt normaal gesproken vertaald met ‘het zelf’. Het draadzelf kan worden beschreven als dat gouden koord dat de mens in staat stelt zich te manifesteren op aarde, en verbindt dan het onsterfelijke zelf met het niet-permanente voertuig. Dit is de uitleg van de term volgens
Die gouden draad van voortgaand leven — dat periodiek wordt verdeeld in actieve en passieve cyclussen van zintuiglijk bestaan op aarde en bovenzinnelijk bestaan in devachan —
Het werkwoord
(d) Het onsterfelijke zelf is ātman, waarnaar in het bovenvermelde citaat wordt verwezen als het ‘onsterfelijke monadeschap’ aangezien ātman de monadische essentie, de bron of oorsprong van de monade, atma-buddhi voorstelt. In de
_
Antw. — (a) Het antwoord op deze vraag kan het beste worden gegeven door een aanhaling uit
‘
Het woord
Laat de spirituele monade van een Newton, geënt op die van de grootste heilige op aarde, incarneren in een fysiek lichaam, zo volmaakt als men zich maar kan denken — dat wil zeggen in een lichaam met twee of zelfs drie beginselen, dat bestaat uit zijn sthūlaśarīra, prāṇa (levensbeginsel) en liṅgaśarīra — maar zonder het middelste en het vijfde beginsel, en u zult
(b) De huidige aard van het samengestelde wordt op deze manier uitgelegd:
Het
(c) De vraag met betrekking tot de relatie van het hoger manas met de manasaputra’s wordt ook duidelijk gemaakt. In het volgende citaat zijn de vuur-dhyāni’s en de agnishvatta’s gelijke termen voor de manasaputra’s, de essentie van de zeven dagen staat voor de zevenvoudige essentie:
Die categorie ‘vuur-dhyānī’s’ die we op onbetwistbare gronden identificeren met de agnishvātta’s, wordt in onze school het ‘hart’ van het lichaam van de dhyāni-chohan genoemd, en is, zoals men zegt, geïncarneerd in het derde ras van mensen en heeft hen vervolmaakt. De esoterische mystagogie spreekt over de mysterieuze relatie tussen de zevenvoudige essentie of substantie van dit engelenhart en dat van de mens, van wie elk fysiek orgaan en elke psychische en spirituele functie bij wijze van spreken een weerspiegeling is, een kopie op het aardse gebied, van het model of oervorm
Een volgende toespeling wordt gegeven in de volgende aanhaling die laat zien dat er inderdaad een machtige verbinding bestaat tussen de manasaputra’s (hier de ‘incarnerende machten en beginselen’ genoemd) en de mensheid:
Bij het incarneren in, en in andere gevallen alleen bij het bezielen van, de menselijke voertuigen die door het eerste hersenloze (manasloze) ras waren ontwikkeld, moesten de incarnerende machten en beginselen kiezen tussen, en rekening houden met het vroegere karma van, de monaden, waarvan ze de verbindende schakel met de lichamen waren geworden.(II, 318vn)
n
[Opm. 2] Dit schijnt de leiden tot de veronderstelling dat een zuivere materialist, die wat voor leven buiten het lichaam dan ook ontkent, niet door de ervaringen van kāma-loka en devachan zou gaan.
[Opm. 3] Ons wordt geleerd dat deze subtiele werelden — of misschien eerder toestanden van bewustzijn — de gevolgen zijn van de oorzaken die zijn gelegd tijdens het leven op aarde, en zouden daarom door iedereen
[Opm. 4] Een aanwijzing voor deze vraag ligt misschien in het woord ‘volledig’ in de tekst van
[Opm. 5] Zou u het verschil willen verklaren tussen de post-mortem omstandigheden voor een bestudeerder van de theosofie en voor iemand die nergens in gelooft? De leden van onze studiegroep die de vraag hebben voorgesteld zullen blij zijn met uw antwoord.
Antw. — Opmerking 1. We zouden in gedachte moeten houden dat het citaat uit
Opm. 2. Hier wordt opnieuw naar een toestand verwezen: die van een ‘zuivere materialist’. Ook wat dit betreft zou moeten worden herinnerd dat devachan strikt genomen een geïndividualiseerde bewustzijnstoestand is:
er is een grote verscheidenheid aan toestanden in devachan, en het is precies zoals u zegt. Evenveel soorten gelukzaligheid als er op aarde schakeringen van waarneming zijn en mogelijkheden om een dergelijke beloning te waarderen. Het is een ideëel paradijs, dat in alle gevallen door de ego zelf wordt geschapen.(
Maar wat betreft kāma-loka is er dit verschil: de bewustzijnstoestand van een individu die de toestand van kāma-loka ervaart verschilt van die, die wordt ervaren door de devachanī. Daarom zou het niet juist zijn vanuit het gezichtspunt van de theosofische leringen in samenhang met die twee bewustzijnstoestanden, te zeggen ‘dat een zuivere materialist, die al het leven buiten het lichaam ontkent, niet door de ervaringen van kāma-loka en devachan zou gaan’ zonder onderscheid te maken in een toelichting. Om dit punt te illustreren: een zuivere materialist die een alcoholist geweest kan zijn tijdens zijn leven op aarde zal zeker
Wat betreft de ervaringen van devachan: we zouden eraan moeten denken dat iemand die de toestand van devachan ingaat ‘alleen het karma van zijn goede daden, woorden en gedachten meebrengt’ (id. 110). Zeker, zelfs een materialist heeft zijn momenten waarop hij goede daden doet en goede woorden en gedachten heeft. Het zijn deze die ‘vrucht zullen dragen’ of moeten worden ervaren in devachan:
Ieder gevolg moet evenredig zijn aan de oorzaak. En zoals de perioden van het geïncarneerde bestaan van de mens slechts een klein deel uitmaken van zijn perioden tussen de geboorten in de manvantarische cyclus, zo veroorzaken de goede gedachten, woorden en daden in elk van deze ‘levens’ op een bol gevolgen, waarvan de uitwerking veel meer tijd vergt dan het ontwikkelen van de oorzaken.(id, 115-6)
Maar een zuivere materialist die geen aardige gedachten of gevoelens heeft gehad zal niet zo’n ervaring beleven. Over de materialist die onsterfelijkheid in het algemeen ontkent naast de overleving van zijn eigen individualiteit schrijft H.P. Blavatsky:
De materialist heeft gelijk, zonder dat te weten. Als iemand geen innerlijk besef heeft van de onsterfelijkheid van zijn ziel en daar niet in gelooft, kan de ziel in die mens nooit buddhi-taijasi worden, maar zal eenvoudig manas blijven, en voor manas alleen is geen onsterfelijkheid mogelijk. (
Buddhi-taijasi staat voor manas verbonden met buddhi: het is dit aspect van de zevenvoudige constitutie van de mens dat ‘de manasische herinneringen van al onze eerdere levens in zich opneemt.’ (
zowel onsterfelijkheid als bewustzijn worden na de dood voor de aardse persoonlijkheid van de mens eenvoudig voorwaardelijke eigenschappen, daar zij geheel afhankelijk zijn van toestanden en opvattingen die de menselijke ziel zelf heeft geschapen tijdens het leven van haar lichaam. Karma werkt onophoudelijk: wij oogsten
Opm. 3. Dit is erg goed onder woorden gebracht. We kunnen inderdaad de bollen op de opgaande boog — bollen E, F en G — de ‘fijnzinnige werelden’ noemen, die ook goed vergeleken kunnen worden met de hogere bewustzijnstoestanden, wanneer die worden beschouwd vanuit het standpunt van ons bewustzijn op bol D van de aardketen. Maar de aanwijzing voor het begrijpen van dit aspect van het onderwerp werd door de steller van deze vraag aangereikt met opmerking 4 (die hierna komt.)
Opm. 4. Ja, inderdaad, om de toestanden na het overlijden
Opm. 5. Natuurlijk. Bestudeerders van de theosofie variëren voor wat betreft hun kwalificaties. Uiteraard geldt dat hoe meer een bestudeerder de mogelijkheid heeft om hogere bewustzijnstoestanden te ervaren tijdens het leven op aarde, en deze bewustzijnstoestanden heeft opgenomen in de structuur van zijn wezen — of het ‘levensweb’ dat hij van dag tot dag ontwikkelt — des te meer zullen zulke ervaringen worden herbeleefd in devachan. Vooral als hij
Tot zover is er nadruk gelegd op de betekenis van de toestand van devachan, maar de aandacht van de studiegroep zou moeten worden gericht op de staat en cyclus van de monade in de toestanden na het sterven. Hier werd op gewezen door de mahatma in het eerder aangehaalde citaat: ‘geen monade reïncarneert ooit vóór de bestemde cyclus.’(MB 191) In
Wat betreft de scepticus of materialist schreef H.P. Blavatsky op een positieve manier ten aanzien van zijn toestand na de dood:
Hij die geen toekomstig leven verwachtte, zal in het tijdvak tussen twee wedergeboorten een volstrekte leegte hebben, die neerkomt op vernietiging. Dat is niets anders dan de uitvoering van het programma waar wij over spraken, een programma dat de materialisten zelf hebben geschapen. Maar er zijn verschillende soorten materialisten
Wat betreft het ‘programma’ zouden we moeten bedenken dat ieder individu zijn eigen programma schept, en dat wordt zo beschreven:
"
De wet van de evolutie dwong de maan‘vaderen’ om in hun monadische toestand alle vormen van leven en bestaan op deze bol te doorlopen; maar bij het einde van de derde ronde waren ze al menselijk in hun goddelijke natuur, en moesten daarom de scheppers worden van de vormen die bestemd waren om de tabernakels te bouwen van de minder gevorderde monaden die aan de beurt waren om te incarneren. (II, 115)
(a) Zijn wij de ‘minder gevorderde monaden,’ de achterblijvers van de evolutie van de maan, (b) omdat we hadden gefaald om een goede kamische ontwikkeling door te maken?
Antw. — Laten we eerst het citaat goed bekijken. We moeten bedenken dat het een tijdperk in de cyclus van noodzakelijkheid betreft dat
‘Breng mensen voort (
Wanneer we nu de vraag bekijken die zou moeten worden beantwoord overeenkomstig de delen die worden aangegeven als (a) en (b). Eerst een verklaring voordat een ja of nee als antwoord wordt gegeven op (a). Een onderscheid moet worden gemaakt tussen ‘de minder ver ontwikkelde monaden’ en ‘de achterblijvers’. Deze uitdrukkingen zoals ze worden gebruikt in
1. De meest ontwikkelde monaden (de maangoden of ‘maangeesten’, in India de pitri’s genoemd); deze hebben tot taak in de eerste ronde de hele drievoudige cyclus van het mineralen-, het planten-, en het dierenrijk in hun meest etherische, wazige en rudimentaire vormen te doorlopen, om zich in de aard van de nieuwgevormde keten te hullen, en deze in zich op te nemen. Ze bereiken op bol A in de eerste ronde
[En categorie 2 wordt als volgt omschreven]
2. De monaden die het eerst het menselijk stadium tijdens de drieënhalve ronden bereiken, en mensen worden.(id.)
Het is overduidelijk dat zij waarnaar in de vraag wordt gewezen als ‘wij’ niet de maan-pitri’s zijn, daarom ‘zijn wij de minder ver ontwikkelde monaden,’ zij die behoren tot categorie 2. Maar hoewel de huidige mensheid op aarde wordt geclassificeerd als de tweede categorie monaden (dat wil zeggen monaden die zijn verwikkeld in het uitvoeren van de cyclus van noodzakelijkheid in het mensenrijk) en de monaden vertegenwoordigen die
3. De achterblijvers; de vertraagde monaden, die als gevolg van karmische belemmeringen het menselijk stadium tijdens deze cyclus of ronde helemaal niet zullen bereiken, op één uitzondering na, waarover elders zal worden gesproken, zoals al werd toegezegd.(I, 175)
Met andere woorden de ‘achterblijvers’ zijn de monaden die niet in staat waren zich te kwalificeren om het mensenrijk in te gaan toen de ‘deur zich sloot’ (op het moment dat hierboven is beschreven). Daarom blijven zij achter in het dierenrijk voor de rest van het manvantara (de zeven ronden van de cyclus van noodzakelijkheid).
Laten we nu aandacht schenken aan het deel onder (b). Er is meer over dit aspect van de vraag te zeggen dan een simpel ja of nee, omdat het deel uitmaakt van een volledige verklaring van de cyclus van noodzakelijkheid (of cirkel van noodzakelijkheid), de zin en het doel van het bereiken ervan. De zin van het ondernemen van de cyclus van noodzakelijkheid wordt ondermeer genoemd omdat het een van de basale denkbeelden vormt voor het begrijpen van
Want door de cirkel van noodzakelijkheid te volgen kunnen we de ‘negen en veertig vuren’ ontsteken. De enorm diepe betekenis van deze uitspraak werd voor het eerst tot uitdrukking gebracht in de symbolentaal van de Toelichtingen:
‘Om één te worden’ wil zeggen dat de monade in staat is te functioneren in het mensenrijk. De vier vlammen worden vertegenwoordigd door het vergankelijke viertal: technisch gezien sthūlaśarīra, liṅgaśarīra, prāṇa en kāma. Het laatstgenoemde beginsel is het begeertebeginsel waarnaar wordt verwezen in de vraag ten aanzien van de
p
Antw. — Het is uiteraard niet meer dan logisch om aan te nemen dat kāma niet kan ‘worden gezuiverd’— dat wil zeggen, tot evolutionaire ontwikkeling worden gebracht zonder het beginsel van het denkvermogen. Maar zoals uitgelegd in het antwoord op de vorige vraag, zijn er meer dan twee aspecten aan het begeertebeginsel kāma. Zo is er een manasisch aspect aan het kāma-beginsel, en het is dit aspect waar de nadruk op ligt gedurende de evolutionaire ontwikkeling van het vijfde wortelras. Na te zijn ‘gezuiverd’ door manas zou het verder ontwikkeld moeten worden door buddhi en ātman. Toch is er een sprake van een vreemde paradox: om de mens in staat te stellen zich te zuiveren of te perfectioneren, moet de
Eros is in de mens de wil van het genie om grote schilderijen te maken, grote muziek, dingen die zullen leven en het ras zullen dienen. Het heeft niets gemeen met het dierlijke verlangen te scheppen. De wil komt uit het hogere manas. Het is de universele tendens naar harmonie die handelt via het hoger manas. (V, 557)
'
Antw. — Gezien de reeks vragen die op deze eerste vraag volgen, is het eenvoudige antwoord dat normaal gesproken volstaat hier niet voldoende. De reden hiervoor is dat het proces van reïncarnatie (dat wil zeggen, het opnieuw gebruiken van een lichaam van vlees op aarde) niet bepaald simpel is.
Normaal gesproken zal iemand die voor het eerst met theosofie te maken krijgt, reïncarnatie alleen beschouwen vanuit de ‘vorm zijde’ van de kosmos, dat heeft te maken met een lichaam. Zo’n zoeker heeft nog geen kennis van de ‘intelligente kant’ of het monadische aspect van ofwel de macrokosmos of de microkosmos. Aan de andere kant, zal een bestudeerder van
(1) Het aspect vanuit de ‘vorm zijde.’ Dat wat reïncarneert is de resultante van de skandha’s van de voormalige persoonlijkheid, die werden gezaaid in het onsterfelijke deel van de menselijke constitutie, namelijk het hiranyagarbha (in het algemeen vertaald met het aurisch ei). Deze skandha’s behoren bij elk van de zeven menselijke beginselen. Maar omdat mensen de meeste aandacht geven aan de persoonlijkheid, zijn de skandha’s die behoren bij de vier lagere beginselen (die de persoonlijkheid vormen, met daarbij het lagere manas) alles overheersend en komen tot werkzaamheid als een mens is geboren.
(2) Het monadische aspect. Dat wat reïncarneert, is technisch beschreven de upādhi van de monade, namelijk het ‘hoger manas’ dat gewoonlijk het reïncarnerende ego wordt genoemd. Terwijl
Op dit punt zou het goed zijn te verwijzen naar een antwoord van de Mahatma op een vraag van Sinnett:
De geestelijke ego
De geestelijke
Nu heb ik begrepen dat deze persoonlijkheden telkens volkomen nieuwe evoluties zijn. A.P. Sinnett, wat zijn betekenis ook moge zijn, is een volkomen nieuwe vinding? (id, 159)
Een dwaling. A.P. Sinnett is
r
Antw. — De reden dat ‘de persoonlijkheid’ was genoemd was vanwege het antwoord dat was gegeven door de mahatma aan A.P. Sinnett. Mahatma K.H. schreef:
Onsterfelijk is hij, in de
Egoïteit staat hier voor de persoonlijkheid, want het is de persoonlijkheid die het ‘het Zelf waarneemt’ en de mahatma had ‘
Het is voor het ogenblik voor u voldoende om te weten dat een mens, een
In het geciteerde fragment verwijst de
a
Antw. — De suggestie wordt gedaan dat het een misverstand is wat betreft de persoonlijkheid als een dualiteit. Het is alleen het manas-beginsel dat tweevoudig wordt tijdens de manifestatie; ‘voor manas alleen is geen onsterfelijkheid mogelijk’ (
t
Antw. — Nogmaals, de persoonlijkheid. De ‘soevereine wil’ kan inderdaad de deur openen en zo de persoonlijkheid door de onsterfelijke essentie laten verlichten. Hier is sprake van een vreemde paradox: aan de ene kant kan de persoonlijkheid de deur sluiten en aan de andere kant openen, door middel van kāma — het hogere aspect van het begeertebeginsel. Dit hogere aspect had de schrijfster van
Kama is het eerste bewuste,
*) Waarschijnlijk bedoelde Barborka het tweede citaat uit b
Antw. — Skandha is een term uit het boeddhisme en stelt de elementen van het bestaan voor die een wezen vormen. Meer specifiek zijn het de elementen die de persoonlijkheid van een mens samenstellen.
Het is de groep skandha’s die de lichamelijke en mentale individualiteit vormen en samenstellen die wij mens (of een ander wezen) noemen. (
Het ‘oude wezen’ is de enige ouder — vader en moeder tegelijk — van het ‘nieuwe wezen’. In werkelijkheid is het eerste de schepper en bouwer van het laatste; en goed beschouwd in veel wezenlijker zin dan enige lichamelijke vader. (id, 120)
Voor wat betreft de betekenis van het woord skandha, het is een Sanskrietwoord (
In het boeddhisme, in de exoterische leer, worden vijf skandha’s genoemd, die groepen eigenschappen voorstellen voor elke categorie: (1) rupa: vorm, figuur, patroon; de vorm-eigenschappen — dat wat heeft te maken met de stoffelijke eigenschappen die de vorm samenstellen. (2) Vedana: zintuiglijke prikkelingen, gewaarwordingen. (3) Sanjna (sanna in Pali): abstracte ideeën. (4) Samskara (sankhara in Pali): neigingen, zowel lichamelijk als mentaal. (5) Vijnana (vinnana in Pali): mentale vermogens, met de betekenis van mentale, fysieke en morele neigingen.
v
Antw. — Dit verwijst naar een passage in
De ster waaronder een mens wordt geboren, zal volgens de occulte leer altijd zijn ster blijven tijdens de hele cyclus van zijn incarnaties in één manvantara. Maar
s
Antw. — Het woord nidāna wordt het eerst gebruikt in verband met de stadia voorafgaand aan manifestatie ten aanzien van kosmogenese. Dan later in verband met de activiteiten van de mens. Daarom is het simpelweg zaak de juiste relatie of context te zien.
Het woord wordt het eerst gebruikt in Stanza 1, śloka 4:
De zeven wegen naar gelukzaligheid
H.P. Blavatsky legt uit dat in het Tibetaans de grote oorzaken ten-brel chug-nyi zijn: ‘de belangrijkste oorzaken van het bestaan, gevolgen teweeggebracht door een aaneenschakeling van voortgebrachte oorzaken’ (id.). De Tibetaanse term is gelijk aan het Sanskrietwoord nidāna. Laatstgenoemde is afgeleid van de werkwoordstam
De oorzaken van het bestaan waren weggenomen; het zichtbare dat was en het onzichtbare dat is, rustten in eeuwig niet-zijn, het ene zijn. (id. 44)
H.P. Blavatsky zegt daarop:
‘De oorzaken van het bestaan’ betekenen niet alleen de aan de wetenschap bekende fysieke oorzaken, maar ook de metafysische oorzaken, waarvan de voornaamste het verlangen is om te bestaan, een gevolg van nidāna en māyā. Dit verlangen naar een bewust leven komt in alles tot uiting, van een atoom tot een zon, en is een weerspiegeling van het goddelijk denken dat tot objectief bestaan is gedreven, tot een wet dat het heelal moet bestaan.(id.)
Wanneer we nidāna toepassen op de activiteiten van de mens ziet het boeddhisme de uitdrukking als de ketenen of boeien die de oorzaken vormen voor het bestaan van de mens in de wereld en ook de oorzaken vormen voor een wedergeboorte. Twaalf nidāna’s worden genoemd: avidya — ‘geen-kennis’ (in het algemeen vertaald als onwetendheid), samskara — ‘opeenstapelingen,’ dat wil zeggen de persoonlijkheid, shadayatana — de zes zintuigen, sparsa — de tastzin, het contact met objecten; vedana — zintuiglijke waarnemingen; trishna — dorst, dat wil zeggen verlangen naar gehechtheden; updana — vasthouden of grijpen naar (het aardse leven); bhava — worden (in de zin van de oorzaak ervan zijn geboren te worden); jaramarana — ouderdom en sterven; jati — geboorte, dat wil zeggen geboren worden op aarde.
Verder zegt H.P. Blavatsky
dat de nidāna’s een tweevoudige betekenis hebben. Zij zijn: 1. De twaalf oorzaken van bewust bestaan, door de twaalf banden van de subjectieve met de objectieve natuur, of tussen de subjectieve en objectieve naturen. 2. Een aaneenschakeling van oorzaken en gevolgen. Elke oorzaak zorgt voor een gevolg en dit gevolg wordt op zijn beurt een oorzaak. Elk van deze heeft een upādhi (basis), een van de onderverdelingen van een van de nidāna’s en ook een effect of gevolg.(V, 558)
e
Antw. — Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er een helder begrip nodig van de cycli van ronden en rassen. Maar ook een kort antwoord kan worden gegeven. Ten eerste een verklaring voor wat betreft de betekenis van het ‘punt halverwege het Atlantische ras.’ Technisch gezien zou dit het midden van het vierde onderras van het vierde wortelras moeten zijn, aangezien er zeven onderrassen in een wortelras gaan, of een raciale cyclus. Nu het mensenrijk (of de menselijke levensgolf) zijn evolutionaire ontwikkeling op de vierde bol van het planetaire stelsel doormaakt en in de vierde ronde van alle rondes is, valt het middelpunt van de Atlantiërs samen met een opvallende gebeurtenis, namelijk het middelpunt van rondecycli, in het bijzonder het punt halverwege de vierde ronde. Men verwijst hier gewoontegetrouw naar het laagste punt van de evolutionaire boog van elke cyclus — die bestaat uit een neergaande en een opgaande boog. Deze boog staat voor de inwikkeling van de geest en de ontwikkeling van de stof op de neergaande boog en de involutie van stof en de ontwikkeling van geest op de opgaande boog.
Wanneer het punt halverwege de ronde is bereikt en het laagste punt op de neergaande boog een feit is, wordt aan de klim op de opgaande boog begonnen. Deze gebeurtenis is op dramatische wijze geïllustreerd door H.P. Blavatsky
Met andere woorden, de monaden die gebruik hebben gemaakt van de lichamen die behoorden bij het dierenrijk zullen niet langer in staat zijn door de deur van het mensenrijk te gaan voor het restant van het manvantara — of het volle aantal cycli binnen de ronden die bestaat uit zeven ronden (vermoedelijk heeft Barborka zich vergist en bedoelt hij hier wortelrassen) — omdat ‘de ‘deur’ naar het mensenrijk wordt gesloten’. In gewoon Nederlands: er zullen vanaf dat moment geen dieren het mensenrijk in kunnen gaan, of zoals H.P.B. het heeft uitgedrukt zijn er ‘sinds het punt halverwege het Atlantische ras geen nieuwe monaden geïncarneerd.’ De uitdrukking ‘nieuwe monaden’ wijst op monaden die
‘Want,’ zegt H.P. Blavatsky
de monaden die op dit tijdstip het menselijk stadium niet hadden bereikt, zullen — omdat de mensheid zelf verder evolueert — zóver achter zijn dat ze het menselijk stadium pas aan het einde van de zevende en laatste ronde zullen bereiken. Ze zullen dus op deze keten geen mensen zijn, maar ze zullen de mensheid van een toekomstig manvantara vormen en worden beloond door ‘mensen’ op een hogere keten te worden, en zo hun karmische compensatie te ontvangen. Hierop bestaat maar één
z
Antw. — Nee, het zijn niet de huisdieren. De uitzondering waar
De enige uitzondering op de zojuist genoemde regel vormen de ‘rassen zonder spraak’, waarvan de monaden al in het menselijk stadium verkeren, want deze ‘dieren’ kwamen later dan de mens, en stammen zelfs half van hem af. De laatste afstammelingen van eerstgenoemden zijn de mensapen en de andere apen. Deze ‘menselijke verschijningsvormen’ zijn in feite niets anders dan vervormde kopieën van de vroege mensheid.(I, 183)
g
Antw. — Het is vreemd dat in deze vraag de zon in gedachte verbonden zou worden met Orcus. Had de vrager geweten wat de betekenis van Orcus in de vraag zou zijn geweest dan zou de vraag niet op deze manier zijn gesteld, omdat de zon de schenker van leven en vitaliteit aan de planeten is (in de esoterische filosofie), terwijl Orcus wordt geassocieerd met de dood, want het is een van de namen die in de mythologie in verband wordt gebracht met de onderwereld. Bovendien is er geen verwijzing naar de zon op de bladzijde waar ‘het levende vuur van Orcus’ in
De nu bekende elementen hebben hun stabiele toestand in deze vierde ronde en in dit vijfde ras bereikt. Ze hebben een korte rustperiode voordat ze opnieuw worden voortgestuwd in hun opwaartse spirituele evolutie, wanneer het ‘levende vuur van Orcus’ de meest onoplosbare elementen zal scheiden en ze opnieuw in het oorspronkelijke
Er zijn twee mogelijke interpretaties voor ‘de nu bekende elementen’: (1) de chemische elementen — waarvan er nu zo’n 100 zijn; (2) de tattva’s, genoemd als vuur, aarde, water en aarde. De verwijzing naar de 4de ronde en het 5de ras maakt duidelijk dat de elementen van de tweede categorie zijn bedoeld. Daarnaast komt de evolutionaire ontwikkeling van deze elementen in de volgende zin aan de orde. Deze ‘korte rustperiode’ verwijst naar de rustperiode aan het einde van de evolutionaire ontwikkeling van het zevende wortelras op deze bol. Na deze rustperiode zullen de elementen ‘opnieuw worden voortgestuwd in hun opwaartse spirituele evolutie’ wanneer zij verdergaan op de bollen van de opgaande boog. Het volgende deel van de zin verwijst naar een toekomstig tijdperk aan het einde van het manvantara, wanneer pralaya zal beginnen. Op dit punt gekomen zegt H.P.B. op dramatische wijze wat er zal gebeuren, door een mythologisch woord te gebruiken voor de manier waarop het losmaken van de elementen plaatsvindt, namelijk door middel van het ‘levende vuur’ dat in de mythologie wordt voorgesteld als brandend in de onderwereld. Dit vuur van Orcus is machtig genoeg om de elementen van elkaar los te maken wanneer pralaya begint, hoewel de rotsachtige korst als een wereld zal achterblijven.
|
Antw. — Nu ‘het moment van sterven’ specifiek is genoemd, is het antwoord ook alleen gericht op dat moment. Aangezien wat plaatsvindt op het moment van sterven onvrijwillig is, kan het niet mogelijk zijn
De ervaring van stervende mensen — door verdrinking en andere ongevallen — die opnieuw tot leven zijn gebracht, heeft in bijna alle gevallen onze leer bevestigd. Zulke gedachten zijn
De juiste manier om de voorgestelde situatie van de vraag te zien is eerder in verband met de bewustzijnstoestanden dan gebieden, omdat uiteindelijk het fysieke lichaam zich op het zevende kosmische gebied bevindt (gezien als het laagste gebied) en niet dat gebied kan verlaten. Wanneer het stervensuur komt zal het bewustzijn van het individu niet langer in de jagrat-toestand zijn — het gewone alledaagse ‘waakbewustzijn,’ want dit is overstegen. Dit geldt ook voor svapna — de droomtoestand als staat van bewustzijn. Wat dan werkzaam is, is sushupti, daarom is die in staat het panoramische visioen te ervaren dat werd beschreven in het citaat.
h
Antw. — Dit heeft te maken met de vierde stanza van de Stanza’s van Dzyan uit de eerste reeks. We zouden moeten bedenken dat alle stanza’s in symbolische taal zijn gegeven en niet letterlijk moeten worden genomen — wat vooral geldt voor het woord ‘verworpen’. De gehele śloka, waar deze zin uit is gehaald, is zonder twijfel moeilijk te begrijpen en vanwege de benodigde lengte van het antwoord beperk ik mij tot het laatste deel van śloka 5: ‘dan komen de ‘zonen’, de zeven strijders, de ene, de weggelaten achtste, en zijn adem die de lichtmaker (
Het Sanskrietwoord bhāskara* betekent letterlijk ‘maker van licht’, omdat de werkwoordstam
De zon is ouder dan elk van zijn planeten — hoewel jonger dan de maan. Zijn ‘verwerping’ betekent dat toen de lichamen of planeten zich begonnen te vormen, geholpen door zijn stralen, magnetische straling of warmte, en vooral door zijn magnetische aantrekking, hij moest worden tegengehouden, anders zou hij al de jongere lichamen opslokken zoals volgens de legende Saturnus zijn nageslacht zou hebben behandeld. Dit betekent niet dat alle planeten vanuit de zon worden afgeworpen, zoals de moderne wetenschap leert, maar eenvoudig dat ze groeien onder de stralen van de zon. Aditi is de altijd naar evenwicht strevende moeder-natuur op het zuiver geestelijke en subjectieve gebied. Zij is de śakti, de vrouwelijke kracht of potentie van de bevruchtende geest; en zij moet het gedrag regelen van de zonen die in haar boezem zijn geboren.(
*) Opmerking vertaler: Het is misschien vergezocht, maar waarom zou bhāskara niet (ook) kunnen staan voor ‘vijf lichten,’ want in het woord makara (krokodil) staat het woorddeel ‘kara,’ volgens de geleerde Subba Row, voor een hand met haar vijf vingers, en ook voor een teken met vijf zijden of een vijfhoek (II, 577). Het woorddeel kara betekent dus niet alleen hand, maar staat ook voor het getal vijf, in verband met de vijf vingers. En kunnen we bij vijf lichten niet denken aan de vijf zintuigen, of het ‘licht van manas’, dat immers het vijfde beginsel is?
~
Antw. — De juiste terminologie voor het omschrijven van deze typische relatie is de ‘goddelijke adem,’ niet de ‘grote adem,’ en wel omdat de Goddelijke Adem een ‘gemanifesteerd aspect’ voorstelt van de grote adem.
Als de ‘grote adem’ wordt geprojecteerd, wordt hij de goddelijke adem genoemd, en wordt hij beschouwd als het ademen van de onkenbare godheid — het ene bestaan — die als het ware een gedachte uitademt die de kosmos wordt.(I, 43)
De grote adem stelt een ‘stadium vóór manifestatie’ voor, zie de volgende definitie:
Met ‘dat wat is en toch niet is’ wordt de grote adem zelf bedoeld, waarover we alleen kunnen spreken als over absoluut bestaan, maar die we ons niet kunnen voorstellen als een of andere vorm van bestaan die we kunnen onderscheiden van niet-bestaan.(id.)
Ê
Antw. — Zaad staat voor wereldkiemen, stremsel vertegenwoordigt kosmische stof in een zeer verdunde of verfijnde toestand. Wat betreft fohat en zijn werkingen
‘Het zaad verschijnt, en verschijnt voortdurend opnieuw.’ Hier wordt met ‘zaad’ ‘de wereldkiem’ bedoeld, die door de wetenschap wordt gezien als stoffelijke deeltjes in een heel verdunde toestand, maar door de occulte natuurkunde als ‘spirituele deeltjes’, dat wil zeggen bovenzinnelijke stof die in een toestand van oorspronkelijke differentiatie verkeert. In de theogonie is elk ‘zaadje’ een etherisch organisme, waaruit zich later een hemels wezen, een god, ontwikkelt. (I, 200-1)
‘Fohat brengt de oorspronkelijke wereldkiemen, of de verzameling kosmische atomen en stof, in beweging, sommige in de ene richting, andere in de andere, de tegengestelde richting’
Het stremsel vormt de eerste differentiatie, en heeft waarschijnlijk ook betrekking op die kosmische stof waarvan men aanneemt dat deze de oorsprong is van de ‘melkweg’ — de stof die wij kennen.
k
Antw. — Wat H.P.B. hiermee probeert over te brengen is naar mijn mening dit: de verhalen die worden verteld over goden en godinnen stellen de acties en reacties van kosmische krachten voor, die op hun beurt de werkingen van fohat zijn. Let op de volgende verklaring die ook een omschrijving van fohat geeft en van toepassing is op zowel deze vraag als de daaraan voorafgaande.
Fohat: een begrip dat is gebruikt om de actieve (mannelijke) kracht van de sakti (de vrouwelijke voortbrengende kracht) in de natuur te vertegenwoordigen. Het is de essentie van kosmische elektriciteit. Het is een occulte Tibetaanse term voor daiviprakriti, oorspronkelijk licht; en in het heelal van manifestatie de altijd aanwezige elektrische energie en de onophoudelijk afbrekende en opbouwende kracht. Esoterisch gezien is het hetzelfde, fohat is de universele aandrijvende vitale kracht, zowel aandrijvend als dat wat eruit voortkomt. (
Wanneer zij specifiek verwijst naar mythologieën zegt zij dat
Ì
Nu volgen een aantal vragen over het Onvergankelijke Heilige Land. Om te beginnen met een aanhaling uit deel 2:
(b) Staat een manvantara niet voor zeven ronden?
(c) Wat wordt bedoeld met ‘het lot van de andere continenten’?
Antw. — Jazeker, het is de gewoonte om een manvantara als een equivalent van zeven ronden te zien, wanneer er geen sprake is van een bijzonder bijvoeglijk gebruik waardoor duidelijk wordt op welke soort manvantara wordt gedoeld, zoals een aarde manvantara, een maanmanvantara en een zonnemanvantara. Maar een
(a) De woorden ‘door elke ronde heen’ zouden impliceren dat het het ‘onvergankelijke heilige land’ is dat dient als het ‘thuis’ van de śishṭa’s in elk van de zeven ronden.
(c) Dit is een verwijzing naar ‘continenten’ 2, 3 en 4, waarvan de namen worden gegeven: de Hyperborische, het Lemurische en het Atlantische. We zouden moeten bedenken dat het woord ‘continenten’ wordt gebruikt om de landmassa’s van de wereld aan te wijzen die in die tijdperken bestonden. Elk van de genoemde continenten zijn onder de oceanen verdwenen,waarna nieuwe landen omhoog kwamen om hun plaats in te nemen.
l
Antw. — De eerste zin van het citaat begint met: ‘dit ‘Heilige Land’ — waarover later meer —’ maar het deel tussen de streepjes is weggelaten in de herziene uitgaven. Toch is het ‘meerdere’ dat
1. Over dit mysterieuze en heilige land kan heel weinig worden gezegd, behalve misschien dat, volgens een dichterlijke uitdrukking in een van de toelichtingen, de ‘poolster er een wakend oog op houdt van de dageraad tot het einde van de schemering van ‘een dag’ van de
Een voetnoot zegt dat ‘een dag’ ‘de dag van Brahmā’ is. Deze ‘dag’ staat voor het tijdperk van een manvantara, ofwel 7 ronden.
2. De oosterse overlevering spreekt altijd over een onbekende sombere ijszee en over een duister gebied, waarin niettemin de Gelukkige Eilanden liggen, waarin vanaf het begin van het leven op aarde de bron van het leven opborrelt. Maar de legende beweert bovendien dat een deel van het eerste droge eiland (continent), dat zich van het hoofdcontinent had losgemaakt, sinds die tijd is blijven bestaan, aan de andere kant van de bergen van Koh-Kaf, ‘de stenen gordel die de wereld omringt’.
Toch beweren de rondtrekkende zangers van Perzië en de Kaukasus tot op heden dat er ver voorbij de met sneeuw bedekte toppen van Kap, of Kaukasus, een groot continent is dat nu voor iedereen verborgen is.
Fantastisch en legendarisch? Zeker, H.P.B. voert vaker legenden aan in plaats van toelichtingen. Weggelaten delen zijn vaak nog fantastischer.
3. Drie verzonken, of op een andere manier vernietigde, continenten — het eerste ‘continent’ van het eerste ras bestaat nog steeds en zal tot het einde blijven bestaan — worden in de occulte leer beschreven: het continent van de Hyperboreeërs, het Lemurische continent (we gebruiken de naam die nu in de wetenschap bekend is), en het Atlantische. Het grootste deel van Azië verrees boven water na de vernietiging van Atlantis; Afrika kwam nog later, terwijl Europa het vijfde en het jongste continent is — gedeelten van de beide Amerika’s zijn veel ouder. Maar hierover later meer. De ingewijden die de
De laatste gecursiveerde frase geeft aan dat ‘het eerste continent’ niet is verdwenen.
4. [Uit een toelichting:] ‘
*Het occultisme stelt dat het land of eiland dat de noordpool als een kap bekroont, het enige is dat tijdens het hele manvantara van onze ‘ronde’ blijft bestaan. Alle centrale continenten en landen zullen om de beurt en herhaaldelijk van de zeebodem oprijzen, maar dit land zal nooit veranderen. (II, 400+vn)
[Drie continenten zijn beschreven, daarna de vierde]
Î
Antw. — De zin waarop wordt gedoeld kan het beste worden uitgelegd door die in drie delen op te delen. (1) ‘Het is de bakermat van de eerste mens.’ De bakermat verwijst naar het ‘eerste continent’ dat het ‘Onvergankelijke Heilige Land’ wordt genoemd. De ‘eerste mens’ staat voor de chhaya’s die werden ontwikkeld door de barhishad pitri’s (de maanpitri’s) op deze aarde (bol D) aan het begin van de vierde ronde — en verwijst niet naar eerdere ronden. Eigenlijk heeft ‘de eerste mens’ betrekking op de eerste van de drie grondstellingen die op de eerste bladzijde van het deel over het ontstaan van de mens ten aanzien van de menselijke evolutie in deze vierde ronde op aarde zijn neergelegd, namelijk: ‘(a) de gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aarde.’
(2) Het tweede deel van de tweede zin: ‘de woonplaats van de laatste
(3) Het derde deel van de tweede zin luidt: ‘die is gekozen als een
Het citaat verwijst specifiek naar onze aarde (bol D genoemd) en naar wat het ‘onvergankelijke heilige land’ wordt genoemd, dat zal dienen als de woonplaats voor de śishṭa’s, die zo poëtisch ‘de laatste
Wanneer we het evolutieproces in de cyclus van de vierde ronde resumeren: na de voltooiing van de gelijksoortige zeven evolutionaire cycli op bol A, werden śishṭa’s in die wereld achtergelaten. Op dezelfde manier werden śishṭa’s achtergelaten op bol B toen zeven evolutionaire cycli waren volbracht op die sfeer. En op dezelfde wijze op bol C. Dus op deze bollen zijn er śishṭa’s die het ‘toekomstige zaad van de mensheid’ voorstellen voor de komende cyclus van de vijfde ronde van activiteit.
n
Antw. — Het geciteerde deel verwijst naar een van de śloka’s van de Stanza’s van Dzyan, stanza VII en śloka 24, dat in symbolische en gedramatiseerde wijze de grote gebeurtenis weergeeft waarnaar wordt verwezen in
En ja, wat is gezegd in de vraag is juist, want kāma wordt het upādhi voor manas — en upādhi wordt normaal gesproken vertaald als ‘voertuig’. Elk beginsel dienst als een upādhi voor zijn direct daaropvolgende beginsel: dus manas handelt als de upādhi voor kāma. Let op de betekenis van dit citaat:
Kama is afhankelijk van prāṇa, zonder dat zou er geen kāma kunnen zijn. Prana roept de kamische kiemen wakker en maant die tot leven, het maakt alle verlangens vitaal en levend.(V, 523)
De uitdrukking ‘kamische kiemen’ kan worden geïnterpreteerd als ‘zaadkiemen van verlangen.’ Zij worden
#
Antw. — Niet in de betekenis van ‘ras’ van het woordenboek, dat wil zeggen, ‘een van de grote zoölogische onderverdelingen van de mensheid,’ noch een van de bekende etnologische groepen, of voor wat door theosofen de zeven wortelrassen worden genoemd. De zeven mensengroepen die in het citaat worden genoemd, zouden moeten worden beschouwd als de zeven groepen monaden. De geciteerde passage is gebaseerd op de Stanza’s van Dzyan: ‘Ze (de maangoden) gingen, elk naar het hem toegewezen land: zeven van hen, elk naar zijn deel’ (II, 77). H.P.B. geeft een verklaring van deze Stanza:
Volgens de geheime leringen schiepen de goddelijke voorouders mensen op zeven delen van de aarde, ‘elk op zijn deel’ — dat wil zeggen elk een verschillend mensenras, uitwendig en inwendig, en in verschillende zones.(id.)
Hier worden de woorden ‘een ander ras van mensen’ gebruikt, maar, we zouden moeten bedenken dat de wezen die door de maangoden (of maanpitri’s) zijn geschapen absoluut niet stoffelijk waren en geen typische ‘ras’-kenmerken hadden. Toch kan de aanwijzing ten aanzien van de ‘zeven groepen’ worden toegepast op de zeven groepen monaden die wordt gegeven in de woorden van een toelichting op de Stanza’s van Dzyan:
‘
De geest van de aarde en de geest van de zon staan voor de hoogste wachter of dhyāni van de aarde en de zon. De zes assistenten wijzen naar de zes wachters (of logoi) van de zes vergezellende bollen van de aardketen. De zeven planetaire dhyāni’s staan voor de wachters van de zeven heilige planeten — de laatstgenoemden worden specifiek genoemd in de volgende zin van de toelichting in verband met de zeven ‘oorspronkelijke mensengroepen’:
‘
De zeven oorspronkelijke mensengroepen zijn gelijk aan de zeven groepen monaden die onder het bestuur van de zeven heilige planeten zijn gebracht.
p
Inflecterende spraak: de oorsprong van het Sanskriet — ten onrechte ‘de oudere zuster’ van het Grieks genoemd, in plaats van de moeder ervan — was de eerste taal (nu de mysterietaal van de ingewijden van het vijfde ras).(II, 200)
Mijn vraag luidt: is de ‘oorsprong van het Sanskriet’ het Senzar?
Antw. — Dit is een lastige vraag om te beantwoorden, want een eenduidig antwoord geven is onmogelijk. Dit komt voornamelijk door twee oorzaken. Als eerste is er geen duidelijk voorbeeld van het Senzar beschikbaar en als tweede heeft H.P.B. geen voorbeeld van de ‘oorsprong van het Sanskriet’ gegeven.
Wat we in gedachte moeten houden in verband met de passage die wordt geciteerd is dit: ‘taal
Terwijl de ‘bloem’ van het vierde ras meer en meer naderde tot het toppunt van fysieke en intellectuele evolutie, en zo aan het ontstaande vijfde (het Indo-Europese) ras de inflecterende, hoogontwikkelde talen als erfdeel naliet, raakten de agglutinerende talen in verval en bleven als een fragmentarisch fossiel-idioom bestaan,
Met betrekking tot het Senzar zijn er twee fragmenten beschikbaar:
Senzar. De mystieke naam voor de geheime priestertaal of ‘mysterietaal’ van de ingewijde adepten, wereldwijd.(
Wat betreft de oorsprong van het Sanskriet zijn oriëntalisten onzeker hoe die taal ontstond. Sommige wetenschappers zijn er trots op dat zij in staat zijn een plaats op aarde aan te wijzen waar de vroege Indo-Europeanen (die naar men dacht Sanskriet spraken) hun beschaving ontwikkelden. Dus professor M. Monier-Williams zegt in zijn beroemde woordenboek dat ‘de Indo-Europese talen (waarvan het Sanskriet de oudste zuster is) voortkwam uit een algemene maar naamloze en onbekende ouder
Nu oriëntalisten niet in staat zijn informatie te geven met betrekking tot de oorsprong van het Sanskriet moet worden verwezen naar een artikel dat is opgesteld door een hindoe chela voor
Er kan worden aangetoond dat vóór de laatste verdeling en classificatie van talen er in elke natie twee talen bestonden: (
De schrijver van het zojuist aangehaalde artikel gaat verder met het beschouwen van een taal die tot perfectie was gebracht of gepolijst. Dit is de letterlijke betekenis van het woord Sanskriet, wat inderdaad als een volmaakte taal moet worden gezien, vanwege zijn bijzonder geïnflecteerde en nauwkeurige grammaticale opbouw. Hij verklaart dat de Pelasgen Indo-Europeanen waren en verwijst naar Herodotus die verklaarde dat de Pelasgen de voorouders van de Grieken waren en dat zij een ‘barbaarse taal’ spraken. Maar de Grieken noemden alle andere talen dan Grieks ‘barbaars’. De schrijver zegt dat de ‘taal die door Herodotus was genoemd eenvoudig ‘de primitieve en nu uitgestorven Indo-Europese taal’ was die bestond vóór het Vedische Sanskriet’ (id, 417). Dat wil dus zeggen dat de taal werd gezien als ‘de oorsprong van het Sanskriet.’
De schrijver bespreekt ook het Devanagari, dat letterlijk ‘de schrift van de goddelijke stad’ betekent, hoewel dat tegenwoordig wordt vertaald als ‘de geschreven vorm van Sanskriet,’ dat is te zeggen, het geschreven Sanskriet:
Het ware Devanagari — niet-fonetische letters — bestond ooit, lang geleden, uit zichtbare symbolen,
Een heilige taal die bekend was bij alle scholen in occulte kennis die ooit in de hele wereld bekend waren. (id. 423)
%
Antw. — Er is een analogie in zoverre dat een
Aan het begin van elke
r
Antw. — Ten eerste valt op dat H.P. Blavatsky had opgemerkt dat het een niet gemakkelijk onderwerp was, en daarom zou de volgende inleidende tekst eigenlijk eerst moeten worden gelezen:
Deze stanza bevat de hele sleutel tot de mysteries van het kwaad, de zogenaamde val van de engelen, en de vele vraagstukken waarover filosofen sinds mensenheugenis hun hoofd hebben gebroken. Ze geeft de oplossing van het geheim van de latere ongelijkheid van verstandelijke vermogens en van geboorte of maatschappelijke positie, en geeft een logische verklaring van de onbegrijpelijke loop van het karma door de daaropvolgende tijdperken heen.(II, 161)
Deze śloka kan het beste worden verklaard door elke zin apart te nemen. Hier volgt de eerste zin van śloka 24: ‘De zonen van wijsheid, de zonen van de nacht (
De tweede zin van de śloka luidt: ‘Ze zagen de (
De toelichtingen van H.P.B. zouden op dit punt van de śloka moeten worden gelezen:
Tot aan de vierde ronde, en zelfs tot het latere deel van het derde ras in deze ronde, is de
De ‘middelste ronde’ in de cyclus van zeven ronden betekent de vierde ronde, na drie en een halve ronde is het middelste punt van het manvantara bereikt. Het vierde beginsel is kāma, het begeertebeginsel dat zou moeten dienen als het ‘geschikte voertuig voor het vijfde’ beginsel, manas.
De derde zin van de śloka wordt gegeven door middel van de woorden van de zonen van wijsheid, waarnaar wordt verwezen als de ‘heren’ die ‘wijsheid hebben’. ‘Wij kunnen kiezen,’ zeiden de heren, ‘wij hebben wijsheid.’
Wat betreft de hiervoor genoemde ‘keuze’ kunnen we aan twee mogelijkheden denken: (1) Er waren al in dit vroege evolutiestadium van de mensheid enkele ego’s (of monaden) die evolutionair verder waren gevorderd dan de massa van de mensheid. Dit wordt bevestigd door de verwijzing naar de beroemde passage in het eerste deel waarin de vele monaden worden verdeeld in drie groepen van monaden (I, 174-5). (2) Door de niet mis te verstane vorm van de śloka wordt duidelijk dat de zonen van wijsheid in staat waren voertuigen (lichamen) te kiezen die voor hun komst voldoende waren voorbereid.
Wat betreft de zin die volgt op de woorden van de zonen van wijsheid: ‘sommigen traden in de chhaya’s,’ moet in verband met het woord chhaya worden opgemerkt dat in stanza IV, śloka 16 een verwijzing wordt gemaakt naar de rupa van het ras: ‘Het (
De zonen van wijsheid, of de
Het betekent niet dat
Daarop volgt een andere korte zin van de śloka: ‘Sommigen wierpen een vonk uit.’ Het belang van de vonk komt opnieuw terug in het gebruik van de ‘vlam,’ dat dus wijst op het denkvermogen. Het volgende citaat heeft in het bijzonder betrekking op deze zin van de śloka, hoewel het belang ervan gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien:
Degenen die ‘half gereed’ waren, die ‘slechts een vonk’ ontvingen, vormen dus de gemiddelde mensheid die haar verstandelijke vermogens moet verkrijgen tijdens de huidige manvantarische evolutie, waarna ze in de volgende gereed zullen zijn om de ‘zonen van wijsheid’ volledig te ontvangen.(id.)
De volgende zin ‘Sommigen stelden het uit tot het vierde (
'
Antw. — Omdat de ‘komst van de manasaputra’s’ beslist is verbonden met het derde wortelras en omdat in sommige passages een verwijzing wordt gemaakt naar de ‘incarnatie’ van de zonen van wijsheid dat plaatsvond na de scheiding van de geslachten — met het oog op het feit dat toen de scheiding plaatsvond het ras nog steeds zonder verstand was (cf. II, 267) — zijn we geneigd te antwoorden dat de śloka verwijst naar het vierde onderras van het derde wortelras. Maar er is een duidelijke uitspraak die aangeeft dat deze gebeurtenis in het vierde wortelras plaatsvond:
Die ‘zonen van wijsheid’ die hun incarnatie hadden ‘uitgesteld’ tot het vierde ras, dat (fysiologisch) al door zonde en onreinheid was besmet, brachten een verschrikkelijke oorzaak voort, waarvan het karmische gevolg nog steeds op hen drukt.(II, 228)
Een andere aanwijzing wordt gegeven in verband met het vierde onderras van het derde wortelras. In de śloka die volgt op 24, luidt de laatste zin: ‘Ze wilden niet intreden in de (
Als we nu terugkeren naar (Stanza 7) śloka 24 luidt de volgende zin: ‘Uit hun eigen essentie vulden ze de kāma.’ Deze zin van de śloka was al eerder uitgelegd. Hij wordt gevolgd door deze betekenisvolle woorden: ‘Zij die intraden werden arhats’ (II,18).
Door de intensivering van het kāma met het ontwaakte beginsel van het denkvermogen, naast de voorbereide voertuigen, konden de zonen van het denkvermogen die de chhaya’s binnentraden functioneren in de hoedanigheid van hogere menselijke wezens
De mensen van dat derde en heilige ras — zoals ze op het hoogtepunt van hun beschaving waren — werden beschreven als ‘geweldige reuzen met goddelijke kracht en schoonheid, en de bewaarders van alle mysteries van hemel en aarde.’(II, 171-2))
De volgende zin van de śloka verwijst opnieuw naar het ‘uitwerpen van de vonk’ van het denkende beginsel: ‘Zij die slechts een vonk ontvingen bleven zonder kennis; de vonk gloeide zwak’ (II, 18). H.P.B. voegde een toelichting na deze twee zinnen toe:
Hier worden de lagere rassen bedoeld, waarvan er nog enkele soortgelijke vormen over zijn — zoals de Aboriginals (die nu snel uitsterven) en sommige stammen in Afrika en Oceanië. ‘Ze waren niet gereed’ betekent dat de
De śloka gaat verder: ‘Het derde bleef zonder denkvermogen.’ Hier wordt opnieuw een verwijzing gemaakt naar het niet-functioneren van het denkvermogen, dat de mensheid nog niet van nut was tot na de scheiding van de geslachten. De śloka herhaalt: ‘Hun jīva’s (
Zij die helemaal ‘niet gereed waren’, de monaden die het laatst kwamen, die bij het einde van de derde ronde nog maar nauwelijks uit hun laatste overgangs- en lagere diervormen waren geëvolueerd, bleven intussen de ‘kleinhoofdigen’ van de stanza. De anders onverklaarbare graden van verstandelijkheid onder de verschillende mensenrassen — de primitieve Bosjesman en de Europeaan — die ook nu nog bestaan, worden hierdoor duidelijk. Die primitieve stammen, waarvan de verstandelijke vermogens maar weinig boven het peil van de dieren staan, zijn niet de onrechtmatig onterfden, of de
In tegenstelling tot zij die
d
Antw. — De heren van de vlam zijn de zonen van wijsheid, of manasaputra’s, voor zover de ‘vlam’ symbolisch is gebruikt en verwijst naar het ‘vuur van het denken’ — dat het idee moet geven dat een ‘vonk’ van de vlam werd uitgeworpen door enkele van de heren van de vlam. Wat betreft de ‘duistere wijsheid’ is er opnieuw een symbolische uitdrukking gebruikt. H.P.B. geeft een aanwijzing voor wat betreft de ware betekenis in deze korte zin
De
In de Stanza’s van Dzyan die in het eerste deel werden gegeven, gaat in enkele śloka’s de ‘duisternis’ vooraf aan het ‘licht.’ Kijk bijvoorbeeld naar ‘De duisternis straalt licht uit, en het licht laat één enkele straal vallen (in de wateren), in de moeder-diepte’ (I, 64). Met andere woorden, duisternis is gelijk ‘absoluut licht,’ want H.P.B. zegt
In de taal van de symboliek is ‘duistere wijsheid’ de ‘ongemanifesteerde wijsheid’ (om maar iets te noemen). Het gaat van ‘heldere wijsheid’ vooraf wanneer dat tot uiting komt in een gemanifesteerd aspect.
)
Antw. — Aangezien de zonnepitri’s gelijkstaan aan de zonen van wijsheid — waarvan enkelen incarneerden in de menselijke levensgolf gedurende het vierde wortelras, net zoals zij die de mensheid hielpen in eerdere tijdperken — zijn zij allemaal zonder twijfel ‘verbonden’ met de menselijke levensgolf door een of andere band. Maar de manasaputra’s zijn niet betrokken bij de evolutiecyclus van de menselijke levensgolf omdat zij zijn teruggekeerd naar hun hogere werelden van waar zij neerdaalden.
Toch speelt er nog iets anders, waar de aandacht op moet worden gericht, zelfs ondanks dat een volledige verklaring ontbreekt. Het heeft te maken met een karmische band tussen de verheven wezens die zonnepitri’s worden genoemd en mensen, die laat zien dat er een band
s
Antw. — Wanneer we dit willen verklaren moeten we bedenken dat H.P. Blavatsky een Franse schrijver citeert, H. Lizeray, en zijn boek
Het tegenovergestelde van onveranderlijk is veranderlijk, of dat wat altijd verandert, altijd wisselt. In de aangehaalde passage wordt dat de ‘veranderlijke stof’ genoemd, die altijd bestaat in de schepping van vormen. Vanuit een filosofisch standpunt wordt dit aspect van creativiteit gezien als de derde logos, die een rol speelt in het scheppende aspect en wordt vermenselijkt als de Schepper. Vandaar dat zij de twee ‘polen’ zijn uit het citaat: de ‘vaste pool’ is de eerste logos, de ongemanifesteerde, zijn tegenoverliggende pool is de derde logos, de gemanifesteerde.
Het is duidelijk dat er een ‘brug’ moet zijn tussen de ongemanifesteerde en het gemanifesteerde, tussen onveranderlijkheid en veranderlijkheid. Dit wordt filosofisch aangenomen als de tweede logos: dat wat het ongemanifesteerde verbindt met het gemanifesteerde. In de aanhaling wordt deze band voorgesteld door de draak, die de invloeden van het onveranderlijke doorgeeft aan het veranderlijke, dat wil zeggen van de ‘onzichtbare stof-in-spe’ tot aan de uiteindelijke stof waaruit alle vormen worden geschapen. Dit is wat het oorspronkelijke denkbeeld van de drie-eenheid lijkt over te dragen, hoewel dat nauwelijks waarneembaar is in het christelijke denkbeeld waarmee de drie-eenheid wordt geformuleerd. Toch lijkt Lizeray dit idee in zijn boek over te willen dragen.
Het volgende punt dat genoemd moet worden is het woord ‘verbum’. Dit is een Latijns woord dat ‘woord’ betekent. Het is gelijk aan het Griekse woord logos, dat ook woord betekent en dat staat in vers 1 van hoofdstuk 1 van het evangelie volgens Johannes: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God.’ (Het woord in deze zin is ‘logos’.) Daarom kunnen we vanwege het gebruik van het woord verbum concluderen dat de uitleg van de tekst van Lizeray gelijk is aan de betekenis van het denkbeeld van de logos zoals uitgelegd in
*) Juister zou zijn +
Antw. — Jazeker, het onder wordt in
De betekenis van de ‘goddelijke androgyne’ wordt verklaard door te verwijzen naar de hindoe-godheid in een tweevoudige hoedanigheid, met de term Brahmā-Vāch. Hoewel Vāch in het algemeen wordt geassocieerd met de verpersoonlijking van de spraak — en vermenselijkt als de godin van de spraak — wanneer die is verbonden met Brahmā, als de scheppende godheid, wordt Vāch gezien als de godin die werd geschapen uit één helft van het lichaam van Brahmā, wat dus duidelijk de goddelijke androgyne illustreert.
H.P. Blavatsky geeft deze verklaring van Vāch in verband met Brahmā:
Esoterisch gezien is zij (Vāch) de subjectieve scheppende kracht die, wanneer die emaneert uit de scheppende godheid (het subjectieve heelal, zijn ‘verlies’ of
In
In het boek
Er is nog een vertolking van de goddelijke androgyne beschikbaar en die komt uit het oude Egypte
Zie de onvergankelijke getuige van de evolutie van de menselijke uit de goddelijke rassen, en in het bijzonder uit het androgyne ras — de Egyptische Sfinx, dat raadsel van de eeuwen!(id.)
t
Antw. — Zelfs ondanks dat er een link is tussen Eros en de monade zouden we moeten bedenken dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het
In
Fohat trekt spiraallijnen om het zesde te verenigen met het zevende — de kroon
Deze allegorische symboliek van het verbinden van de zesde met de zevende verwijst naar de hoogste beginselen van de zevenvoudige constitutie van de mens, de vereniging van buddhi met ātman — de kroon — waardoor we de monade krijgen. Hier volgt de verklaring van bovenstaande śloka door H.P. Blavatsky
Dit trekken van ‘spiraallijnen’ heeft betrekking op de evolutie van zowel de beginselen van de mens als die van de natuur. Deze evolutie vindt geleidelijk plaats (zoals men zal zien in deel 2 over ‘Het ontstaan van de mens’), evenals al het andere in de natuur. Hoewel volgens onze opvattingen het zesde beginsel in de mens (buddhi, de goddelijke ziel) alleen maar een adem is, is het toch iets stoffelijks vergeleken met de goddelijke ‘geest’ (ātman), waarvan het de drager of het voertuig is. Fohat, in zijn hoedanigheid van
Hier zien we hetzelfde idee dat naar voren kwam in verband met de vraag over de band tussen de twee polen — de ongemanifesteerde en gemanifesteerde logoi. Op dit punt moet het vroeg-Griekse denkbeeld van Eros worden benadrukt. In de oudste Griekse kosmogonie, was Eros het derde lid van een oude drie-eenheid, de andere twee waren Chaos en Gaia. In deze triad stelde Eros fohat voor. Want, zoals wordt verteld in een mythe, doordringen de pijlen van Eros alle objecten en brengt die tot leven en blijdschap. In de esoterische filosofie wijst dit erop dat fohat elke monade doordringt met het Ene Leven. Het tweede lid van de oude drie-eenheid, Gaia, had de betekenis van ‘oorspronkelijke stof,’ terwijl Chaos hetzelfde was als Chaino (in feite is het woord Chaos afgeleid van het Griekse woord Chaino) en betekent ‘leegte’ of de Grote Diepte. Deze uitdrukking is gelijk aan de betekenis van Ain Soph, het Grenzeloze of Ruimte. Dit is natuurlijk niet hetzelfde als de gebruikelijke betekenis van ‘chaotisch’ of ‘verwarring’ waar men bij
.
Antw. — Het hangt af van het referentiekader waarin het woord ‘goddelijk’ wordt gebruikt. Als ‘goddelijk’ wordt vergeleken met de
De evolutie van de mens, de microkosmos, is analoog aan die van het heelal, de macrokosmos. Zijn evolutie staat tussen die van laatstgenoemde en die van het dier in, waarvoor de mens op zijn beurt een macrokosmos is.(II, 177)
g
Uit de verschillende kosmogonieën blijkt dat de archaïsche universele ziel door elk volk werd beschouwd als het ‘denkvermogen’ van de demiurgische schepper, en dat deze de ‘moeder’ werd genoemd, door de gnostici sophia (of de vrouwelijke wijsheid), door de joden de sefira, en door de hindoes Sarasvatī of Vāch,
Daarom was de daaruit geboren kurios of logos bij de Grieken ‘de god, het denkvermogen’ (nous).(I, 352-3))
Nu de heilige geest of de christelijke drie-eenheid het equivalent van de gnostische Sophia voorstelt, die wordt weergegeven als een vrouwelijk beginsel — wijsheid — lijkt dit overeen te komen met de tweede logos in het lijstje van de drie logoi. Is de vermelding van Vader, Zoon en Heilige Geest volgens de christelijke drie-eenheid dan wat volgorde betreft verkeerd?
Antw. — Jawel, en beslist vanuit het standpunt van de Griekse kerk, die ook de Oosterse kerk wordt genoemd. Want het noemen van hun drie-eenheid gaat op de volgende manier: uit de Vader komt de Heilige Geest voort en uit die twee de Zoon.
Dit is een van de controverses tussen de Griekse kerk en de Roomse, of Westerse kerk. Het kwam voort uit de opname in de leer van de Roomskatholieke kerk wat de filioque wordt genoemd, dat ‘en van de zoon’ betekent. Dit zou voor het eerst zijn voorgedragen in het jaar 589 in Toledo. De interpretatie van de Roomse kerk luidt dat de Heilige Geest voortkwam uit de Vader
De schisma veroorzaakt door het
0
Antw. — Als ‘
We zouden in gedachte moeten houden dat deze verwijzing naar de aarde niet van toepassing is op zijn vierder ontwikkelingsstadium. Deze laatstgenoemde fase wordt gewoonlijk de vierde ronde genoemd, want die ziet de aarde in zijn prithivi-stadium van evolutie — wat ook wel de ontwikkelingsfase van het aardse elementbeginsel wordt genoemd. De geciteerde tekst verwijst naar het eerste gemanifesteerde ontwikkelingsstadium van de aarde en laat de toestand van de tejas-ontwikkeling zien, wat bekend is als het elementbeginsel vuur. Dit wordt in het algemeen gezien als de eerste ronde van de aarde. De beschreven omstandigheden zouden gelden voor alle zeven bollen van het stelsel van de planeetketen aarde, hoewel de meest stoffelijke ontwikkelingsfase van het tejas elementbeginsel zich zou manifesteren op de vierde bol van het planetaire stelsel, waarnaar wordt verwezen als bol D van de zevenvoudige keten.
dus de bol — die door de oorspronkelijke vuurlevens was gebouwd, dat wil zeggen bolvormig was gemaakt — geen vastheid en geen eigenschappen, behalve een koude glans, geen vorm en geen kleur; pas tegen het einde van de eerste ronde ontwikkelde hij één element, dat van zijn zogeheten anorganische of enkelvoudige essentie nu in onze ronde het vuur werd zoals we dat overal in het stelsel kennen.(I, 259)
u
Antw. — De manier waarop deze vraag onder woorden is gebracht maakt het ons mogelijk om die op twee manieren voor twee verschillende evolutiestelsels te gebruiken.
(1) De zeven evolutielijnen kunnen van toepassing zijn op de ontwikkelingsstadia van een planetair stelsel, dat aldus wordt omschreven in een toelichting uit het Boek van Dzyan:
‘ Eén interpretatie van deze toelichting kan van toepassing zijn op de evolutionaire ontwikkelingsstadia van de ‘zeven afzonderlijke grootheden’ — die staan voor de zeven tattva’s of elementbeginselen (of eenvoudig ‘elementen’). Dit betekent dat een elementbeginsel zijn belangrijkste evolutionaire ontwikkeling tijdens een bijzondere ronde doormaakt — een stadium tijdens een van de zeven ronden die een cyclus van manifestatie volbrengt, of een manvantara. De tweede ronde brengt het tweede element — In de derde ronde komt het evolutionaire ontwikkelingsstadium van het waterige elementbeginsel — apas-tattva. De De vierde ronde, onze tegenwoordige ronde, brengt de evolutionaire ontwikkelingsfase van het aardse elementbeginsel tot manifestatie —prithivi-tattva. Het evolutionaire ontwikkelingsstadium van de vijfde ronde zal het akasisch-tattva naar voren brengen (ook wel het elementbeginsel aether genoemd). geen zuiver spirituele buddhi (goddelijke ziel) kan een onafhankelijk (bewust) bestaan hebben voordat de vonk die voortkwam uit de zuivere essentie van het universele zesde beginsel — of de De opsomming van de ‘zeven lijnen van evolutie’ bestaat uit de zeven natuurrijken: de drie groepen rijken van elementalen, gevolgd door de eerste van de gemanifesteerde rijken — het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk en het mensenrijk. 2
Dus tijdens de eerste ronde laat de aarde de evolutionaire ontwikkelingsfase van het tejas elementbeginsel zien — in Sanskriet het taijasa-tattva. (Dit werd beschreven in het antwoord op de voorgaande vraag.) Tijdens de tweede ronde zal de evolutionaire ontwikkelingsfase van het elementbeginsel lucht worden gemanifesteerd — vayu-tattva.
De zevende ronde die in het hierboven aangehaalde citaat werd genoemd en waarin de aarde haar ‘ware uiteindelijke vorm’ bereikt, stelt de evolutionaire ontwikkelingsfase van adi-tattva voor — letterlijk het oorspronkelijk elementbeginsel.
(2) Het tweede aspect van de ‘zeven lijnen van evolutie’ (volgens de vraag), kan van toepassing zijn op de in