Denkvermogen, herinnering en het astrale licht
De Ouden waren op de hoogte van het bestaan van een astrale of ‘sterachtige’ substantie die de grondslag is van de fysieke stof. De hindoes noemen haar akasa, ‘schitterend, stralend’. De stoïcijnen spraken van aether of kwintessens, de mysterieuze geest-substantie die de veranderlijke bron is van alle vormen. Theosofen noemen haar het astrale licht.
In de kosmos zijn er vele fysieke, psychische, mentale, en geestelijke gebieden – zichzelf organiserende, complete, levende stelsels. Ieder van die gebieden is in die zin holografisch dat het in zich de karakteristieken bevat van alle andere gebieden. Denkbeelden zoals die van Rupert Sheldrake over morfische velden en morfische resonantie komen op vele manieren overeen met enkele verschijnselen die in het astrale licht zouden plaatsvinden. Alle aardse entiteiten kunnen worden beschouwd als velden die tot onze levende aarde, Gaia, behoren, en ze maken deel uit van haar constitutie.
Lees verder in: Sunrise
— John Van Mater jr.
Het zwem-ABC
van de astrale zee
Noach nam het mee in zijn ark,
Jezus bedwong er een storm mee
Het astrale licht is voor onze aarde, en op analoge wijze voor ons zonnestelsel, wat het lingasarira (modellichaam) is voor een mens. Zoals in de mens het lingasarira of het astrale lichaam het voertuig of de drager is van prana of de levensenergie, zo is het astrale licht de drager van de kosmische levensenergie. Voor ons mensen is het een onzichtbaar gebied dat onze aarde omringt, zoals H.P. Blavatsky het uitdrukt, en dat trouwens ook elke andere fysieke bol omringt; en van de zeven kosmische beginselen is het, op het fysieke heelal na, het meest stoffelijke.
       Het astrale licht is daarom enerzijds de voorraadschuur of opslagplaats van alle energieën van de kosmos op hun weg omlaag om zich te manifesteren op de stoffelijke gebieden — zowel van ons zonnestelsel in het algemeen als van onze bol in het bijzonder; en anderzijds is het de vergaarplaats of het magazijn van alles wat het fysieke gebied verlaat op zijn weg omhoog. — Occulte Woordentolk
Elke keer als de grote zomervakantie op het punt staat te beginnen, gaan de studieboeken de kast in. We zoeken verkoeling en vermaak in of bij het water. De dagen zijn lang en dromerig. Dit is het seizoen met zijn temperamentvolle warmte, zijn bonte kleurenspel, met overvolle terrassen en met de uitbundigste uitbarsting van energie dan in welk seizoen ook. Misschien is de zomer dan ook wel de meest materiële of bedwelmende periode van het jaar.
I
n de zomer kunnen de golven van de astrale zee hoger komen dan in enig ander seizoen. Trek uw zwemvest aan en laten we deze onderlopende zandbank gaan verlaten. We gaan de astrale zee op, een zee die door nauwelijks een ontdekkingsreiziger in kaart is gebracht, zelfs de beste satelliet blijkt niet in staat haar waar te nemen. En toch bestaat zij. Dat zullen we onder andere zien aan de hand van verwijzingen in de oude literatuur. We zullen beginnen met het zwaarste en voor sommigen misschien het saaiste deel van dit verhaal, met verwijzingen naar water in de stoffige oudheid. Onderweg bekijken we die andere diepere betekenis die we kunnen vinden in de ark van Noach. Daarna zoeken we verkoeling in een analyse van de verwijzingen en vragen we ons af hoe het mogelijk was dat Jezus over het water kon lopen. We sluiten af met de praktijk, het zwemmen zelf.
Water in oude geschriften
In alle oude geschriften komen we verwijzingen naar het astrale water tegen, de kosmische wateren. De verkwikkende stromen en rivieren die ons laven en kracht geven. Maar er is ook de uitgestrekte oceaan van de ruimte, die onzichtbare stof waar uiteindelijk alles uit te voorschijn komt en weer in verdwijnt. Zonder water geen leven. Alle grote filosofien en religies kennen een begin waarin een grote watermassa een rol speelt. Voortdurend wordt gebruik gemaakt van water om het stromen van karma en het ontstaan van werelden en gebeurtenissen te illustreren.
      Zo kent de bijbel meer dan zeshonderddertig keer het woord water en we mogen erop vertrouwen dat slechts een fractie daarvan als gewoon water is bedoeld. In Genesis lezen we: De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren. Het is bijna identiek met wat we tegenkomen aan het begin van de Pelasgische1 scheppingsmythe: In den beginne rees Eurynome, de Godin van alle dingen naakt op uit Chaos, maar trof niets substantieels aan waarop ze haar voet kon zetten en scheidde daarom de zee van de hemel, waarna ze eenzaam op de golven danste.
In de oude Finse Kalevala2 komen we een soortgelijk begin tegen. Luister:
Daar was een maagd, een meisje van de lucht. Een mooie dochter van de natuur: zij bleef lang heilig en altijd maar meisjesachtig (...). Ze vond het saai en leed eronder. Want altijd was zij alleen, als een maagd in de grote uitgestrektheden van de lege ruimten.
En daarom stapt ze nu een stukje verder naar beneden, neemt plaats op de golven van de heldere hoge zee in die enorme ruimte. Plotseling komt daar een grote windstoot. Uit het oosten komt slecht weer aan dat de zee opzweept tot schuim, opzweepte tot golven. De wind wiegt het meisje in slaap en de golf voert haar naar open zee met zijn met schuim bedekte golven; de wind blaast haar schoot vol, de zee maakt haar vet.
Uiteindelijk komt er een watervogel aan te pas en wordt de wereld geboren. Het is de esoterische leer en die van de wetenschap die zeggen dat ons zonnestelsel en onze aarde zijn ontstaan uit een nevelvlek die zich verdichtte, afkoelde en vervolgens ruimte bood aan miljarden verschillende levende wezens. We zien hier ook de eeuwige analogie, de herhaling op kleinere schaal in de matrix van het heelal, van het proces van reïncarnatie. De maagd die eerst in de uitgestrektheden van de onafzienbare ruimte speelt, stelt een kern of bewustzijnscentrum voor die de materie, de nevelvlek langzaam nadert. Dit bewustzijnscentrum trekt materie naar zich toe, verzamelt het en verdicht het. In de Indiase literatuur wordt ook wel gesproken over het karnen van de melkachtige oceaan wat eigenlijk hetzelfde beeld is.
Als het is geoorloofd een klein zijsprongetje te maken, is het misschien ook interessant de maagden die altijd weer in dit soort verhalen optreden eens aan een nauwer onderzoek te onderwerpen. We kunnen dan denken aan de maagd Maria, afgeleid van het Latijnse woord Mare, de zee, wat in deze context synoniem is voor de kosmische wateren, de grondstof voor al wat ontstaat. H.P. Blavatsky legt in De Geheime Leer uit dat de vorm van de letter M het golvende van het water uitdrukt. Het is het golven van de stoffelijke zijde van de natuur. Het is dus de golvende M van Maria, de stella maris van de katholieken, de ster van de zee, Mare, Mater, moeder, Mozes (denk aan rieten mand en water!) muziek, materie, noem maar op. Maar waarom golven op het water? Wel, is een golf niet het beste beeld om een cyclus weer te geven? En die cyclussen zijn er alleen als geest en stof vermengd worden en er activiteit is. In dit verband hoeft het geen betoog dat de letter V van vader naadloos bij de M van moeder past, althans in onze en in de Duitse taal (de Engelstaligen kunnen misschien troost putten uit de V van valour, heldhaftigheid, dat ook een typisch mannelijke en spirituele eigenschap is, in spirituele zin, niet in een lichamelijke). Maar waar het om gaat is dat er een vrouwelijk en mannelijk element moeten zijn om de dualiteit van de kosmos, de eeuwigdurende dynamische wisselwerking van magnetisme en elektriciteit, tot stand te brengen.
Een inwijdingsverhaal
We kennen uit de Griekse mythologie het verhaal van de veerman die de doden de rivier de Lethe, de rivier van vergetelheid, overzet. Maar zouden de doden in dit verband niet gewoon op ons kunnen slaan? Wij drinken dagelijks van de Lethe, de rivier van illusie en amusement, en benutten slechts een fractie van onze geestelijke capaciteiten. Zijn wij dan eigenlijk niet meer dood dan levend en zou dit overzetten van de doden dan niet een synoniem voor onze geboorte kunnen zijn? Deze merkwaardige veerman komen we trouwens ook tegen in het Babylonische epos van Gilgamesh.
Na de dood van zijn vriend Enkidu gaat Gilgamesh op weg naar Utnapishtim, onze geestelijke bron, om hem te ondervragen. We zien ook hier het typische inwijdingsverhaal als dat van de Ilias en Odyssee. Gilgamesh is eigenlijk ons hogere Zelf, dat net als Odysseus, alle werelden moet leren kennen. Hij maakt een innerlijke reis door de astrologische dierenriem (leert alle karakters kennen). Het lichaam van Gilgamesh, voorgesteld door zijn intieme vriend Enkidu, is dan dood (waarschijnlijk eerder bedoeld als een diepe trance). Hij is eerder al op de Tweelingberg geweest (teken Tweelingen) en heeft de onderwereld bezocht: de schorpioenmensen (teken Schorpioen, zie ook mijn verhaal over de dodelijke invloed van het teken Schorpioen in Op zoek naar de oorspong van Pasen.) hij reisde dan ook twaalf mijlen door de duisternis (twaalf tekens van de dierenriem binnen het teken Schorpioen).
Uiteindelijk komen we bij de episode waarin Gilgamesh bij Ur-shanabi komt, de veerman, die hem moet helpen bij Utnapishtim (de bron van zijn bestaan) te komen. In de boot zitten stenen beelden (zielloze, dode mensen):
De Stenen Wezens die de boot [bemanden] werden bang. Zij die de Wateren des Doods [niet kunnen schaden] in de wijde oceaan. (...) Hij brak hen, [de Stenen Wezens, en wierp hen] in de rivier.
— Het Epos van Gilgamesh, Herman Vanstiphout, blz.128.
Op gezag van de veerman moet Gilgamesh 120 ceders kappen die als vaarbomen moeten dienen. In aanraking komen met het water is dodelijk. (De inwijding kan mislukken omdat de reizende neofiet door de innerlijke werelden extra gevoelig is voor de subtielste herinnering aan deze wereld, die hij voor het welslagen van zijn avontuur moet verlaten. Denk ook aan heimwee!) Net zoals we in de Bijbel kunnen lezen over het hout van de Libanon dat verwerkt moet worden in de tempel van Salomo zien we dat hier hetzelfde hout nodig is. Dit hout is waarschijnlijk de personificatie van adepten, ingewijden, zij die de natuur volledig kennen en zich niet laten beroeren door de wisselvalligheden van het leven. Zij torenen dan ook hoog boven de mensen uit, leven veel langer en hebben een grote innerlijke kracht, want zij wortelen diep. De hulp van de 120 adepten kan worden ingeroepen omdat zij immuun zijn voor de dodelijke invloeden van het astrale water.
Bythos, de grote diepte
Laten we nu nog wat andere aspecten van het astrale water uit de Theosofische literatuur bekijken. Het zal waarschijnlijk niemand veel zeggen, maar de eeuwig bezongen maagd zien we ook in de Vedische Aditi terug, wat een samengesteld woord is en dat zoveel betekent als niet gebonden, oneindige oeverloze ruimte. Vandaar dat we altijd maar weer een eenzame kosmische maagdelijke (onbevlekte) moeder zien die voortdurend heelallen (en een goddelijk kind) tot manifestatie brengt. Ze moet ook wel iets voortbrengen want ze is immers alleen, uniek en daarom ook oneindig, oeverloos, er is dus niet nog een materie waardoorheen de geest kan werken. En zo komen we in vele kosmogonien een maagd tegen onder vele namen als Bythos, de grote diepte, de afgrond, Chaos, wateren van de ruimte, devamatra, moeder van de goden, enz. enz.
In de klassieke literatuur wordt gerept van Okeanos, wat wij gewoon Oceaan noemen. Okeanos betekent niet meer dan snel stromend; volgens Hesiodus is hij één van de titanen, de groten.
Van Okeanos werd gezegd dat hij een machtige stroom was die de platte schijf van de aarde omcirkelde. Wat moeten we hiervan denken? Wel, de oude wereld wordt graag voor dom versleten, maar blijkt steeds vaker lang niet zo onwetend te zijn geweest als wordt verondersteld. Je zou die omschrijving van Okeanos misschien ook anders kunnen zien. Waarom zou het water dat de schijf van de aarde omgeeft niet gewoon een beeld kunnen zijn van de astrale atmosfeer? De aarde als een schijf voorgesteld is dan gewoon een bol vanuit de ruimte gezien. Dat stemt ook weer overeen met parallellen die we in de Hindu Puranas kunnen vinden waarin oceanen en eilanden de aarde omgeven. De eilanden zijn de andere bollen of werelden die in de hogere onzichtbare gebieden verblijven en die een nauwe band met onze aarde hebben.
De Babyloniërs kenden de overlevering waarin Chaos de moeder is van de god Ea, ook wel Oannes genoemd, de mensvis, de mannelijke zeemeermin3. Hij wordt geassocieerd met kennis en wijsheid en zou de vader zijn geweest van Marduk of Merodach die alle andere goden in zich opnam en de grote strijd tegen de draak Tiamat voerde. Die draak is de geest van de Chaos, het astrale water.
De meesters die de jonge Theosofische beweging op zijn benen hebben gezet, hebben hun eerste correspondenten onderwezen dat alles, werkelijk alles zevenvoudig van aard is. Alles kent een zichtbaar stoffelijk aspect, een levensbeginsel, een ziel, een hogere ziel enz. enz. Bij stenen, metalen, planten en dieren merken we daar niet veel van, omdat bij hen die krachten nog niet volledig ontwikkeld zijn.
Ook onze aarde als planeet past in dat mystieke zevenvoudige beeld. Zij is de laagste en meest materiële parel aan een snoer of ketting met zeven parels, zeven werelden. Al wat leeft op deze aarde is met tussenpozen op weg langs die verschillende bollen die op hogere onzichtbare en meer spirituele niveaus zijn gelegen. En zon verblijf, zoals dat van het tegenwoordige mensenras op deze planeet, neemt vele miljoenen jaren in beslag. Als wij met zijn allen over een paar miljoen jaar onze volgende rustperiode naderen, zullen wij zover zijn gevolueerd dat wij en masse klaar zijn voor een hogere wereld, een andere bol. Hier op aarde zou men dan zeggen dat de mensheid uitgestorven is, wat niet helemaal waar is, want er zullen achterblijvers zijn, het neusje van de zalm onder de mensen.
Deze misschien wel te lange uitweiding met betrekking tot het kosmologische aspect van de astrale zee is nu bijna opgedroogd. Om er echt een punt achter te zetten moeten we eindigen met de gestrande ark van Noach, een belangrijk element in de bijbelse geschiedenis. De ark is een wonderlijke boot die op de zondvloed werd gedragen en die van alle diersoorten een mannelijk en een vrouwelijk exemplaar zou bevatten. Het is een verhaal dat nauwelijks letterlijk is te nemen, biologisch is het sowieso een onmogelijkheid. Volgens de theosofie is het het verhaal van een moeilijk in eenvoudige woorden uit te leggen esoterisch aspect van het migreren van levensgolven. Een levensgolf kunnen we zien als een enorme hoeveelheid levende wezens, misschien wel honderden miljarden zielen die tezamen voor een bepaalde periode de aarde, of een andere wereld in de ongeziene delen van de kosmos, bewonen. Als die periode is afgelopen is die onafzienbare groep van zielen toe aan een spiritueel verfijndere bol en verhuist vrijwel de complete planten- dieren- of mensenrijken naar die hogere bol. Niet alleen de mens als individu sterft en rencarneert weer, ook op grotere schaal vindt dezelfde migratie plaats. Bevolkingen van dorpen, steden, landen, continenten, groeien, bereiken een hoogtepunt en sterven uit om zich elders weer uit te breiden. Ja, zelfs de wereldgemeenschap als geheel zit in zon cyclus van sterven en geboren worden. De zondvloed is de symbolische overlevering van zon gebeurtenis waarbij het dierenrijk en de mensenfamilie (eigenlijk vinden die migraties na elkaar plaats) een bepaalde ontwikkelingsfase hebben bereikt zodat ze klaar zijn voor dat tijdperk en overgaan naar een spirituelere bol. Wat achterblijft worden in de Theosofische literatuur ?ishtas of kwartiermakers genoemd. De besten van elk natuurrijk blijven wachten op de terugkeer van hun levensgolf.
De ark van Noach zal nog vaker door de figuurlijk beschreven wateren worden opgetild, want dat verhaal gaat over het bewaren van het zaad van al wat leeft en dat van deze aarde naar een hogere bol in de ruimte is vertrokken. Er is nooit een ark geweest, er was nooit een persoon onder de naam Noach.
Spreekt dit niet vanzelf? Nuah is Noach, die in zijn ark op de wateren drijft; deze ark is het symbool van de Argha, of de maan, het vrouwelijke beginsel; Noach is de geest die in de stof valt. Wij zien hem, zodra hij op aarde neerdaalt, een wijngaard planten, van de wijn drinken en daarvan dronken worden, d.w.z. de zuivere geest wordt bedwelmd zodra deze geheel in de stof is opgesloten. (...) Als Noach dus identiek is met de Chaldeeuwse Nuah, is hij de geest die de stof bezielt, en deze laatste is de Chaos, voorgesteld door de AFGROND, of de wateren van de grote vloed.
— De Geheime Leer, II, blz. 161-2.
Nu wil dit niet zeggen dat er nooit grote vloeden zijn geweest. Zeker niet, er zijn sinds de vorming van de aarde continenten onder de zeespiegel verdwenen, waarvoor in de plaats nieuwe continenten verschenen. Maar het Chaldeeuwse of Babylonische verhaal van de zondvloed heeft weinig met zon universele watervloed te maken. Nooit is er sprake van geweest dat alle continenten tegelijkertijd onder de zeespiegel verdwenen.
In de Babylonische Gilgamesh wordt Utnapishtim als een Noach gentroduceerd, ook hij krijgt een goddelijke ingeving en bouwt een ark en weet zichzelf daarmee te redden. Zowel Noach als Utnapishtim drijven dus op de wateren en stellen de geest voor die de stof bezielt. De ark, komt van argha, bewaarder van het zaad of baarmoeder. In het oude Egypte kende men in plaats van de Ark de navis, of vaartuig, wat verklaart waarom de Egyptenaren de merkwaardige gewoonte hadden om zoveel schepen naast de graftombes en piramiden in het zand te begraven. Als we verder zoeken komen we in bijna alle oude culturen over de wereld verspreid hetzelfde begrip tegen. Deze schepen die onder vele verschillende namen bekend staan, behoorden tot een kostbare woordenschat in de krachtige taal van de symboliek. Het vaartuig, de ark of navis, als een sprekend symbool voor de bevatter van de levenskiem, is het bewijs dat men geloofde in reïncarnatie.
Man van Suruppak, zoon van Ubar-Tutu,
Haal neer je huis! Bouw een boot!
Laat achter je bezit! Zoek het (ware) leven!
Veracht rijkdom! (Over)leef!
Laad in je boot het zaad van alles wat leeft!
— Het Epos van Gilgamesh, vert. Herman Vanstiphout, blz.138.
Dit voor wat betreft het verhaal van Noach en Utnapishtim. We hebben gezien dat de kostbaarste eigenschap van een boot is dat hij kan drijven. De boten die we hebben besproken zijn boten die op de astrale werelden konden varen. De illusoire stof waaruit onze wereld wordt gevormd. Nu wij wel zeker weten dat wij niet in een boot zitten, kunnen we gevoegelijk aannemen dat we dan midden in deze astrale wereld moeten zitten. Dit verklaart tevens waarom de oude christelijke neofieten vissen werden genoemd, zodat ze zoals dr. De Purucker dat schrijft zelfs van zichzelf zeiden:
Wij zijn kleine vissen. Onze grote vis is onze meester Jezus. Waarom kozen ze zo’n merkwaardig en akelig diertje om zichzelf mee aan te duiden? Om hun eigen bijzondere redenen die we ons gemakkelijk kunnen voorstellen. Vissen kunnen in het water zwemmen, zijn voortdurend hongerig en bewegen zich door het water het astrale licht dat de stoffelijke wereld en haar verlokkingen voorstelt en al dergelijke dingen; ze hongeren voortdurend naar licht. Als u de gedachte begrijpt ziet u de reden waarom de vroegste christenen zich visjes noemden.4
Nee, het was geen gekke gedachte om Jezus als een vis te zien. Ieder mens is een vis, of zien we hem liever als een duiker? Als hij sterft zal hij zijn druipende pak moeten achterlaten in dit reservoir van troebele gedachten en emoties, want de innerlijke goddelijke kern kán dit deel van zijn wezen gewoonweg niet meenemen als hij terugkeert naar zijn zuivere bron. Wat tot de aarde behoort blijft bij de aarde, wat tot de geest behoort gaat naar de geest.
De taal van de symboliek
Is dit niet een mooi moment om de waterlelie te introduceren? Zij wortelt in de drassige bodem, zoekt een weg naar het wateroppervlak en koestert zich dan in het zonlicht. Zij trekt zich niets aan van de stromingen, van het troebele water, van alle illusies, hartstochten en agitaties, zij heeft er niets mee, schiet daar gewoon doorheen en baadt in het zuivere licht van de zon. De lelie leeft eigenlijk in twee uitersten, de wortels zoeken voedsel in de stinkende bodem en de bloem groeit van het zonlicht. Zij gaat onbewogen door het middelste medium. Ongevoelig voor pijn en geluk, lof of smaad. Zo zouden wij ons ook een weg naar het heldere licht moeten zien te vechten en daar zien te blijven.
Is het troebele water vlak boven de bodem de hartstochtelijke en opwindende kant van het leven? In hogere lagen, vlak onder het oppervlak van het water, kan het helder als glas zijn en daar vinden we de onpersoonlijke aspecten van de natuur. Het is de onverstoorbare kalmte, de serene rust. Is dit niet een mooi inspirerend beeld?
We hebben al heel wat bijbels water langs zien komen. Maar ook in de mythologische werken van de oude Grieken vinden we nattigheid. We zien hoe de gebroeders Zeus, Poseidon en Hades, de goden zijn van de bovenwereld, de tussenwereld en de onderwereld. En was Poseidon niet de koning van de zee? En laten we ook de god Proteus niet vergeten. Maar wie was Proteus ook alweer? H.P. Blavatsky zegt dat hij
de voorspellende oude man van de zee was, een ondergeschikte of zoon van Poseidon. (...) De legende wil, dat hij ’s middags uit de zee oprees en sliep in de schaduw van de rotsen, omgeven door zeemonsters; een ieder die hem wilde raadplegen moest hem dan zien te bereiken. Om te ontkomen aan het waarzeggen nam hij allerlei afschrikwekkende vormen aan; maar als hij zag dat zijn pogingen geen effect hadden, nam hij zijn echte vorm aan en gaf antwoord. Hier zien we een embleem van het astrale licht dat zo misleidend is voor hem die niet op zijn hoede is en timide. Toch geeft het uiteindelijk wel zijn geheimen prijs aan hem die weet hoe het te beheersen.
(...) De menselijke natuur is net zo goed een proteïsch monster; en hij die zijn werkelijke spirituele zelf wil vinden moet voorbereid zijn om zijn vele bedrieglijke spoken te ontmoeten en ze de baas te zijn, en niet er door worden verleid noch zich er door te laten verlammen van angst. Aldus kan Proteus worden beschreven als de altijd veranderende natuur, het kind van de wateren van de ruimte, die alle vormen aanneemt door de innerlijk aanwezige impulsen (...) en kan daarom aan degene die het raadpleegt en beheerst, zowel informatie over de toekomst als over het verleden geven.
Als Proteus kan worden beschreven als de altijd veranderende natuur en we ons herinneren dat Jezus in staat was over het water te lopen, mogen we ons dan afvragen of hier wel sprake is van een wonder? Liep de Messias écht over het water, over gewoon water, dus H2O, of is hier sprake van iets dat past in het voorafgaande in die zin dat hier sprake is van een metafoor?
Is het mogelijk dat Jezus over het water kon lopen omdat hij in staat was de god Proteus onder ogen te zien? Kon Jezus de afschrikwekkende illusies van het astrale licht doorzien en ze beheersen terwijl zijn discipelen daar nog een bootje voor nodig hadden, een hulpmiddel? Kan de storm die opstak en die Jezus tot bedaren kon brengen niet een verwijzing zijn naar een innerlijke beproeving of een schokkende gebeurtenis die het geloof van de heren danig op de proef stelde?
Het een en ander maakt dan toch wel overtuigend duidelijk dat het levensverhaal van Jezus een mysterieverhaal uit de oudheid is, aangepast en versierd door de kerkvaders, waarvan enkelen in de geheime mysteriën ingewijd waren. Jezus heeft nooit echt geleefd, maar maak dat de vrome kerkgangers maar eens duidelijk.
Tijd voor een andere zijweg. De schrijver Lewis Caroll heeft met Alice in Wonderland op een eigen wijze uitdrukking willen geven aan de confrontatie met Proteus, ofwel het astrale licht:
“Als het zo zou zijn, zou het zo kunnen zijn; en zou het zo zijn, zou het zijn; maar omdat het niet zo is, is het niet zo. Dat is logica.”
Overal vinden we verrassingen, overal zijn lachspiegels, telkens weer ontmoeten we vreemde onlogische zaken. Vandaar ook de uitspraak van het orakel van Delphi mens ken uzelve, want alleen de spiegel die we onszelf voorhouden kan inzicht in de wereld en onszelf geven.
De astrale wateren die ook in het leven van de Griekse filosoof Heraclitus voortdurend voorbijstroomden, zijn in essentie dus het onbetrouwbaarste medium dat in de natuur bestaat. Van deze Griekse filosoof komt de veel gebezigde uitspraak: panta rhei kai menei, alles stroomt, niets blijft. En ook de volgende beroemde analogie is van hem: Naar hen die in dezelfde rivieren treden stromen steeds nieuwe wateren toe. Deze gedachten liggen helemaal in lijn met de moderne wetenschappelijke theorieën dat licht zowel een deeltje als een golf ≈ is. Alles stroomt. Er zijn slechts deeltjes als wij facetten van het geheel los van hun omgeving nemen. Laten we ze los dan stromen ze weer verder. De theosofie zou dit aanvullen en zeggen dat wat stroomt is karma en dat wat we zien, horen, ruiken en voelen is het fenomenale aspect ervan, het gevolg. Altijd is er oorzaak en gevolg, steeds maar weer, altijd maar door. Het is een continue stroom, één lange hoofdfilm van gebeurtenissen. Ja, het astrale licht is de tijd zelf. Alles stroomt één kant op van die uitgestrekte oceaan van de toekomst naar die van het verleden en passeert telkens die messcherpe
Stromende taal
De bijzonder intuïtieve Engelse natuurwetenschapper David Bohm (overleden in 1992) kwam op het idee om te experimenteren met de taal om het stromende karakter van gebeurtenissen actueler te maken. Na zijn ontmoeting met een afvaardiging van diverse indianengroepen werd hij gesterkt in zijn idee, dat een taal gebaseerd op werkwoorden veel duidelijker moet zijn. Zijn taalexperiment doopte hij de rheomode 5 en bestond daaruit dat het zoveel mogelijk zelfstandig naamwoorden probeerde om te buigen in werkwoordsvormen waardoor het aspect van tijd en beweging op de voorgrond trad. Deze rheomode was dan ook een directe afgeleide van het panta rhei van Heraclitus.
Maar afgezien van het stromende karakter van dit astrale licht heeft het ook nog een hele andere functie. De astrale atmosfeer is ook een kosmische beeldengalerij, zegt De Purucker in De Occulte Woordentolk, of een onuitwisbaar register waarin alles wordt vastgelegd wat er op de astrale en stoffelijke gebieden plaatsvindt; maar dit laatste aspect van de functies van het astrale licht is het minst belangrijke en belangwekkende. Dit bijna fotografische effect, of voetafdrukken in de kosmos, is te herkennen in de medische wereld. We zien dat ons levenswater, ons bloed, doordrongen is van onze persoonlijkheid, onze neigingen en gewoonten. Veel patiënten die een bloedtransfusie ondergingen herinneren zich hoe ze van de ene op de andere dag trek kregen in ander eten en drinken, of een verlangen voelden voor compleet andere zaken. Juist op zon moment zien we dat het bloed de droesem is van onze persoonlijkheid en hoe stoffelijk, materieel ons gedrag kan zijn. We blijken dus een beetje van onze persoonlijkheid via het bloed over te kunnen geven, maar hoe meer nog door onze uitstraling!
Het is dit astrale water, die enorme mirage of fata morgana van het dagelijks leven, dat we moeten zien te beheersen en overwinnen. We moeten er vertrouwd mee raken. We moeten de taal van die onbetrouwbare lachspiegels en wezens van Alice in Wonderland leren spreken. Als we die taal niet innerlijk leren spreken doen we er goed aan de waarschuwing die in De Stem van de Stilte wordt gegeven ter harte te nemen:
Kijk naar de menigte zielen. Zie hoe ze blijven rondzwerven boven de stormachtige zee van het menselijk leven en hoe ze uitgeput, bloedend, met gebroken vleugels, de een na de ander neervallen op de aanzwellende golven. Heen en weer geslingerd door de woeste winden, voortgejaagd door de storm, worden ze gedreven naar de draaikolken en verdwijnen in de eerste grote maalstroom.
Het is een aangrijpend citaat. Aangrijpend omdat het onverbloemd laat zien hoe we het slachtoffer kunnen worden van onze illusies, van onze trots, onze ambities. Dagelijks zien we hoe schijnbaar meedogenloos karma uit kan werken, hoe we de consequenties van ons handelen op ons bord krijgen. Dagelijks worden we met de neus op de werkelijkheid gedrukt dat er altijd maar weer mensen met gebroken vleugels onder de wielen van de maatschappij raken en dan uit het zicht verdwijnen. Sla een willekeurige krant open, kijk om de hoek van de deur van een ziekenhuis of verpleeghuis en we zien wat ons allemaal kan overkomen. Kijk bij de organisatie van verslaafdenzorg, kijk bij asielzoekerscentra, kijk naar de opvang voor daklozen. En dan is dit nog maar het topje van de ijsberg van menselijk leed. De mens is een fragiel en kwetsbaar wezen en dat wordt in een vakantie, in die zee van leegte, zo gemakkelijk vergeten. Vooral door de jeugd, die in India zo gemakkelijk wordt vergeleken met de woeste Ganges. Woest en onstuimig als de stroomversnellingen hoog in de Himalaya, maar minder heftig en trager als hij halverwege zijn reis naar de oceaan is. Op hoge leeftijd glijdt hij bijna onmerkbaar de oceaan in, terug bij de bron.
De Boeddha waarschuwde ons op zijn eigen wijze en spoorde ons aan serieus werk te maken van de REIS:
Weinigen onder de mensen steken over naar de andere oever; de menigten die blijven, lopen maar heen en weer op deze oever. Zij die leven in overeenstemming met de Dhamma die door de Boeddha goed is verkondigd, zullen het ondoordringbare rijk van de dood doorkruisen en de andere oever bereiken.
Dhammapada, de woorden van de Boeddha (verzen 85 en 86).
En hiermee is eigenlijk alles gezegd. Leven in overstemming met de Dhamma, de ethische gedragsregels die ons weer n zullen maken met ons goddelijke zelf, is de meest succesvolle zwemcursus in een notedop. Het is de filosofie die ons gelukkig maakt, waar de filosofie ook zijn bestaansreden aan dankt. Niet de hele rimram aan yoga- en tantra-praktijken van de new-age, noch hypnose of survivaltocht. Het is de innerlijke discipline die het oversteken van de mystieke Jordaan mogelijk moeten maken.

Happen naar lucht
We zijn bij het zwemmen zelf aangekomen en zien dan meteen de belangrijke betekenis van aspiratie, het snakken naar adem! Aspiratie, het STREVEN is één van de drijfveren achter geestelijke groei. We moeten het WILLEN. Het is belangrijk dat die wil erachter zit. Tsong-kha-pa, de hervormer van het boeddhisme uit de veertiende eeuw, schreef dat veel meer mensen verlicht zouden zijn geweest als ze van te voren hadden geweten hoe gelukkig en zalig die verlichting werkelijk is. Maar je kunt een alcoholist wel duizend keer vertellen dat een nuchter leven prettiger aanvoelt, hij ervaart het pas als hij definitief van de fles af kan blijven. Dit effect, deze verkooptechniek, kunnen ook wij toepassen. Door gebruik te maken van de kracht van ons voorstellingsvermogen kunnen wij ons inbeelden dat een leven zoals dat door de Groten uit de geschiedenis is voorgesteld, beter is, fijner is, dan ons kleine bekrompen leventje van nu. Dat zou een goede drijfveer kunnen zijn om de karmische belemmeringen, die de vooruitgang op de weg omhoog hinderen, uit de weg te ruimen.
Wat kunnen we verder doen om meester te worden over de soms onstuimige wervelingen van dat astrale licht? Mij dunkt, leven volgens de Dhamma, de Wet, die volgens de esoterische leer van alle tijden is. Het zijn de edelste gedragsregels die we onszelf maar op kunnen leggen. Dat is eigenlijk de enige instructie die voorhanden is. In de Bron van het Occultisme van De Purucker wordt hier een heel hoofdstuk aan gewijd, de pāramitā’s en het verheven achtvoudige pad. Heel kort samengevat wil dat zeggen: Probeer barmhartig te zijn, tracht onsterfelijke liefde te ontwikkelen, harmonieus in woord en daad te zijn, train in zachtmoedig geduld dat door niets kan worden verstoord, word onverschillig voor pijn en genot en laten we de kracht ontwikkelen waamee we ons uit het slijk van aardse leugens kunnen bevrijden, neem tijd voor overpeinzing, dan hebben we de eerste voorwaarden voor het achtvoudige pad vervuld. Als laatste wordt de verwerving van prajñā (intuïtieve wijsheid) genoemd. Maar daarover schrijft De Purucker:
Om de ware aard van prajñā te begrijpen en geestelijk aan te voelen, is het noodzakelijk de opvatting van deze zijde op te geven en met geestelijk begrip over te gaan naar de andere oever (pārā), of de andere benaderingswijze van de dingen. Aan deze zijde zijn we verwikkeld in een bewustzijnssfeer van verstandelijke analyses en bijzonderheden, die een wereld wordt van gehechtheid en van onderscheid op lager niveau. Wanneer we deze innerlijke ommekeer tot stand brengen, dit verheffen van ons bewustzijn naar de mystieke andere oever van het zijn, dan stappen we met min of meer succes een wereld van bovenzinnelijke werkelijkheden binnen van waaruit we de dingen kunnen zien in hun oorspronkelijke en geestelijke eenheid, achter het māyā van de bedrieglijke sluiers van de veelheid; kunnen we doordringen tot de essentiële aard van deze werkelijkheden en ze leren kennen zoals ze werkelijk zijn.6
Al deze zware opgaven dragen dus bij aan het leren kennen van de werkelijke essentiële kern van het zijn. Als we ons hierin oefenen komen we vanzelf bij die nog moeilijker uit te voeren gedragsregels die voor de echte mystici gelden. Uiteindelijk zou de overkant dan in zicht moeten komen. Gate, gate, pāragate, pārasamgate, bodhi, svāhā 7. O wijsheid! Gegaan, gegaan, gegaan naar de andere oever, aangekomen op de andere oever, heil! luidt de mantra in de boeddhistische prajñā-Pāramitā-Hridaya Sūtra, of ook wel Het hart of wezen van de wijsheid van het overgaan.
Als we op die andere oever zijn aangekomen zijn we gered en mogen we eindelijk de handdoek in de ring gooien, of te drogen hangen, net wat u wilt.
1Pelasgen: een volk dat voor de 12e eeuw v.Chr. in Griekenland woonde. [Terug naar de tekst]
2The Kalevala, I:106-178, Oxford Worlds Classics, Epische verzen naar de mondelinge overlevering van Elias Lönnrot. Vertaald uit het Fins door Keith Bosley. [Terug naar de tekst]
3 H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, II, 571. [Terug naar de tekst]
4 G. de Purucker, Aspecten van de Occulte Filosofie, blz. 689. [Terug naar de tekst]
5 F. David Peat, Infinite Potential, The Life and Times of David Bohm, blz. 251. [Terug naar de tekst]
6 Dr. G. de Purucker, De Bron van het Occultisme, blz. 53. [Terug naar de tekst]
7 Idem, blz. 50. [Terug naar de tekst]
© Fred Pruyn, juni 2003
8