Een duik in ons
diepste innerlijk
Mythen eisen een actieve inspanning van de student, want ze doen een beroep op een hoger vermogen dan we gewoonlijk in het dagelijks leven gebruiken. Ze voorzien in een kwaliteit die maar al te vaak ontbreekt in onze moderne visie op het leven. We zijn ons grotendeels niet bewust van het bestaan van een meer volledig inzicht dat ons toegang zou kunnen verschaffen tot omvangrijker gebieden van kennis en dat het doel is van het avontuur van de mens. Zij die zich inzicht in de oudste tradities zouden willen verschaffen, moeten in staat en bereid zijn het toverachtige land van hun innerlijke en heilige voorstellingsvermogen binnen te gaan, waar ze alles achterlaten dat minder is dan hun verborgen zelf. Dat vraagt niet alleen een verstandelijk begrijpen, maar een innerlijk begrip dat alle levensvormen in de gewijde gronden van het verborgen zelf van de zoeker omvat.
Lees verder in: Sunrise.
— Else-Brita Titchenell
De Kalevala
Kalevala, taikka Wanhoja Karjalan Runoja Suomen kansan muinosista ajoista
‘De Kalevala, of oude Karelische gedichten over oude tijden van het Finse volk.’ Zo luidde de tekst op het titelblad van de eerste gedrukte versie van dit wonderlijke verhaal uit 1835. De eerste Kalevala in boekvorm was de kroon op het werk van de Finse arts Elias Lönnrot. Tussen 1833 en 1853 reisde hij langs de dorpen van het Finse district Kainuu en verzamelde de gedichten en gezangen die barden al vele eeuwen ten gehore brachten. Ze zongen over heldendaden, magische, absurde, maar ook alledaagse puur menselijke gebeurtenissen die, opmerkelijk genoeg, veel overeenkomsten met Griekse mythen en bijbelse verhalen laten zien.
H
et verhaal gaat over het volk in het land van Kaleva, of Kalevala, in de grensstreek van Finland en Rusland. Maar zoals het Mahābhārata van India veel meer dan alleen de geschiedenis van dat volk beschrijft, zo zal de Kalevala ook veel meer beschrijven. Zeker, we vinden er zelfs het ontstaan van deze wereld in terug, en dat gaat toch iets verder dan de geschiedenis van één volk.
Het zingen van de Kalevala
De vijftig gedichten werden van oudsher zingend door sjamanen overgedragen aan het nageslacht. Ze worden nog steeds her en der gezongen, in herbergen en op andere plaatsen van samenkomst. Soms door één, maar meestal door twee mannen en dan ook nog wel eens dagen achtereen. Elkaars handen vasthoudend, zwaaien de mannen zachtjes heen en weer en zingen het verhaal. Tegenwoordig zien we dat vrouwen steeds vaker het werk van de mannen overnemen.
Zingen is magie. Mensen werden in de oudheid wel beter gezongen. Met gezang werd de harmonie hersteld. Is het trouwens niet frappant dat taalkundig gezien chanting, chanter, zingen, heel dicht bij charmeren of charmeur, ‘betoveren’ liggen? De meeste indruk maakt misschien nog wel het woord chanteur.
Maar waar komt dat magische effect van muziek vandaan? Komt het doordat elke noot uit de toonladder overeenkomt met de grondtoon van een corresponderende planeet in ons zonnestelsel? Raakt niet elke toon een fijne snaar in het psychische kleed dat wij van die planeet in bruikleen hebben?
Pythagoras wist hier meer van en paste op basis van de nauwe relatie die bestaat tussen planeten en muziek, zijn muziektherapie toe. In On the Pythagorean Way of Life van Iamblichus lezen we dat een man het huis van zijn ontrouwe geliefde dreigt af te branden. Pythagoras ontdekt dat hij agressief was geworden door de muziek die in zijn buurt werd gespeeld. Hij vraagt de muzikant een ander, veel lieflijker soort muziek te spelen en de man kalmeert en laat zijn agressie varen.
Het ontstaan van het heelal
Er zitten veel universele elementen in de Kalevala verscholen. Gebeurtenissen en personages die we ook tegenkomen in de Noordse Edda, de Griekse mythologie, de Indiase filosofie en zelfs in de geschriften van het oude Egypte. Dit grootse epos begint, zoals alle ware esoterische werken behoren te beginnen, met het ontstaan of de vorming van de kosmos, en ook dat gaat gepaard met geluid.
De eerste rune in de vertaling van Keith Bosley uit 1989 wordt niet zonder reden In het begin, of In den beginne genoemd. In de eigenlijk mooiere maar oudere vertaling van Lönrott’s Finse editie door Crawford uit 1888 begint het verhaal met een Proloog. Voor het overgrote deel heb ik bij deze bespreking de vertaling van Keith Bosley gebruikt uit 1989. Maar daar heb ik nu spijt van. De oudere vertaling van Crawford heeft veel meer recht gedaan aan de mystieke en de oorspronkelijke kosmologische betekenis die de Kalevala toch wil overbrengen.
De eerste rune begint zoals gezegd met de allerhoogste geest, die geen naam heeft. Een veelbetekenend gegeven.
De allerhoogste geest begint te zingen:
Ik heb een goed verstand,
ik haal het in mijn hoofd
om te beginnen met zingen,
ik begin te reciteren.
De versie van Crawford is eigenlijk mooier:
Overmeesterd door een impulsief verlangen,
door een sterke innerlijke drang,
ben ik nu klaar om te zingen,
klaar voor het gezang.
Deze laatste is misschien wel mooier omdat hier meer het oorspronkelijke, die eerste impuls, naar voren komt. Het is die eerste herinnering die de slapende kosmos tot activiteit brengt, die alles weer levend maakt. Met de herinnering aan vorige bestaansperioden ontwaakt het allerhoogste geestelijke denken en spoort aan tot activiteit.
In De Geheime Leer van mevrouw Blavatsky lezen we dat “de term ‘goddelijke gedachte’, evenals ‘universeel denkvermogen’ niet moet worden beschouwd als zelfs ook maar een vage afschaduwing van een verstandelijk proces verwant aan dat van de mens. Het ‘onbewuste’ kwam volgens Von Hartmann tot het veelomvattende scheppings- of beter evolutionaire plan ‘door een helderziende, boven alle bewustzijn verheven wijsheid’, die in de taal van de Vedanta absolute wijsheid zou betekenen….” (GL, I, 31)
Intussen zingt de allerhoogste geest rustig verder: ‘In mijn mond ontdooien de woorden.’ Dit doet denken aan een passage in de Edda (rune 19, de Volüspa) waarin we lezen dat de Yggdrasil, de levensboom, wordt bewaterd door ontdooiende ijspegels. De Yggdrasil is een symbool voor deze kosmos, of dit zonnestelsel, maar eigenlijk naar analogie, de mens zelf. De ijspegels symboliseren de zaden uit de oudheid, het koude water dat uit de ijspegels druppelt is het karma dat tot ontwikkeling moet komen, wakker wordt geroepen. Gevolgen van oude daden moeten tot manifestatie kunnen komen.
Zoals Elsa-Brita Titchenell in haar Masks of Odin (blz. 46) schrijft (tussen haakjes opmerkingen van ondergetekende):
‘Als het uur van de geboorte van een zonnestelsel nadert, doet de hitte van Muspellsheim (het huis van vuur) het ijs dat is opgeslagen in Niflheim (nevelhuis) smelten, dit vormt een vruchtbare nevel in de Leegte. Dit is Ymer, de bevroren reus, of reus van de vorst, waaruit de goden de werelden zullen scheppen: ongemanifesteerde werelden. (In esoterische geschriften worden reuzen vaak ook gebruikt om enorme tijdscyclussen aan te duiden, perioden van miljoenen, dan wel miljarden jaren) Er komt een oorlog in het heelal, de ‘verslagen’ Ymer wordt Orgalmer (u hoort het al aan de klank, oorspronkelijke of oerklank). Het is de grondtoon die door het geheel van de slapende ruimte weerklinkt. Nevelvlekken trekken zich samen en door de draaiende beweging worden sterren en planeten geboren.’
We weten nu ook waarom de Kalevala wordt gezongen, gereciteerd. Het geluid, of de stem (logos) ligt aan de basis van het Zijn. Bovendien werd dit gezien als mannenwerk omdat het mannelijke element in de dualiteit van de kosmos al een symbool in zichzelf is. Mannelijk staat tegenover vrouwelijk als elektrisch tegenover magnetisch, geest tegenover de materie. Maar beide zijn nodig. De geest heeft de materie nodig om zich in te kleden.
Het heeft dus niets met de mannelijkheid of vrouwelijkheid in seksueel opzicht van doen, maar herinnert aan het mannelijke, geestelijke aspect van de kosmos. Dit hebben de Finnen ook wel begrepen. Nadat de traditie door de invloeden van de moderne maatschappij in het vergeetboek dreigde te raken, namen vrouwen de traditie over. Het zegt wat over de degeneratie van de moderne mens, want in het verhaal horen we Väinämöinen, de hoofdrolspeler, tegen de arrogante en uitdagende Joukahainen zingen dat hij alleen ‘kinderwijsheid ten gehore brengt, herinneringen van vrouwen, die niets zijn voor een bebaarde man’.
De vorming van de wereld gaat door. Langzaam komt de aarde tot ontstaan. Was eerst een vurige bol, koelde af, verhardde en werd levendragend. Deze fase wordt beschreven in de eerste rune:
Daar komt een eend, een ongecompliceerde vogel en ze klapwiekt voort
Uitkijkend naar een nestelplaats
Op zoek naar een plek om te leven
Ze vloog oostwaarts, westwaarts
Vloog naar het noordwesten en zuiden
Maar nergens vindt ze ruimte
Zelfs niet de slechtste plek waar
Ze haar nest zou kunnen bouwen
Ze haar intrek zou kunnen nemen
Ze glijdt, ze zweeft
Ze denkt en overweegt: ‘Zal ik mijn huisje op de wind bouwen
mijn onderkomen op de golven?
De wind zal het huisje wegvagen
De golf zal mijn onderkomen wegdragen’
. . . . . . . . .
En daarop hief de water-moeder
haar knie uit de zee (de aardkorst begint te ontstaan, de bodem wordt hard)
haar schouderblad uit de golf
om voor de toppereend als nestelplaats te dienen . . .
Die eend, mooie vogel . . .
Strijkt neer op de knieschijf
En bouwt daar haar nest
Legt haar gouden eieren:
Zes eieren waren van goud
Een zevende ei van ijzer
Het zevende ei van ijzer is het laagste, meest stoffelijke en zichtbare punt in het cyclische leven van onze aarde. De oude esoterische wijsheid (en dus die van de theosofie) ziet buiten de aarde nog zes hogere ‘aarden’, die etherischer of spiritueler van aard zijn. Onze aarde is slechts als het puntje van een ijsberg. Onder de zeespiegel ligt het gebied van de andere onzichtbare aardbollen. Zie uitleg over bollen.
De strijd tussen Väinämöinen en Joukahainen
We slaan een stukje over. Väinämöinen, de zanger en hoofdpersoon, is inmiddels in de wereld gekomen. Al snel valt op dat hij het evenbeeld is van Odin uit de Edda, de belangrijkste god uit de Noordse mythologie. Net als Odin zoekt Väinämöinen runen van wijsheid in de materiële werelden, roept ze op door te zingen. De eerste magische actie van Väinämöinen komt als hij wordt uitgedaagd, getart door de jonge blaag Joukahainen. De ouders van Joukahainen hadden het verboden, maar de roekeloze zoon luistert niet. Joukahainen gaat toch, met alle gevolgen van dien. De jonge onervaren Joukahainen is misschien wel een metafoor voor de onwetendheid van de primitieve mens voordat hij wordt begiftigd met het denkvermogen waar Prometheus’ zich voor heeft opgeofferd.
De zangstrijd begint. De twee magiërs proberen elkaar te betoveren, maar het is al snel duidelijk dat dit niet anders dan de ondergang van Joukahainen moet betekenen. Terwijl de jonge blaag gewoon over vogels, vissen, bomen, land en zee zingt, verklaart de oudere Väinämöinen spottend dat hij heeft geholpen bij de schepping van de wereld. Zo zingt hij:
Ik droeg de hemelboog
Ik richtte een pilaar op in de lucht
Ik vulde de hemel met sterren
En ontrolde de Grote Beer
Soms schaamt Väinämöinen zich wanneer hij zijn macht eigenlijk misbruikt. Bijvoorbeeld als hij Joukahainen een moeras in zingt. Hij verlamt hem en laat hem wegzakken in het drijfzand. Joukahainen ziet nu dat hij onverstandig heeft gehandeld door de grote en heilige man uit te dagen. Hij probeert uit alle macht vrij te komen en biedt hem allerlei dingen aan. Maar Väinämöinen heeft niets nodig, niets heeft enige waarde voor hem. Langzaam zinkt Joukahainen verder weg in het moeras, terwijl de ander enigszins beschaamd doorzingt. Op het allerlaatste moment belooft Joukahainen zijn zuster te geven. Op dat moment houdt Väinämöinen op. Dat is namelijk iets waar de oude bard al lang zijn zinnen op heeft gezet.
Joukahainen is verslagen en gaat huilend naar huis om de slechte boodschap over te brengen. Maar zo in tranen als hij is, zo blij zijn zijn ouders. Zij zijn blij dat hun dochter aan zo’n geweldige man wordt uitgehuwelijkt. En dan Aino, hoe is zij er zelf onder? Een mens met een beetje inlevingsvermogen moet toch weten dat een jong meisje niet bepaald vlinders in haar buik krijgt bij het vooruitzicht met een oude man te moeten trouwen? Nee, zij zit in zak en as. Ze wordt zwaar depressief bij de gedachte om met die Väinämöinen te moeten trouwen. Ze maakt een einde aan haar leven en verandert in een rots in de zee.
Zoals met elk mysterieverhaal zitten ook deze runen vol betekenis. Met de inzichten van de theosofie, zouden we in Joukahainen ons lagere, verstandelijke zelf kunnen herkennen. Joukahainen denkt dat hij al heel wat is. Is trots en eigengereid en daagt iemand uit waarvan hij eigenlijk had moeten weten dat hij duidelijk zijn meerdere is. Joukahainen kan Väinämöinen niet overwinnen omdat hij niet voor niets de oude man wordt genoemd, simpelweg omdat hij eeuwig bestaat. Väinämöinen stelt dan ook de oorspronkelijke natuur, ons eeuwig hogere Zelf voor. Dat onsterfelijke deel van ons waarnaar we na onze dood terugkeren en waaruit we in een volgende incarnatie weer voortkomen.
Maar wat is Joukahainen dan? De primitieve kinderlijke mens? Kinderlijke onschuld, maar ook dom. Hij is de oorspronkelijke dierlijke mens voordat die is begiftigd met het denkvermogen. Het herinnert aan een gebeurtenis uit een ver, ver verleden die we tegenkomen in verhalen rond de Griekse Prometheus die voor ons het vuur van de goden stal en van Adam en Eva, waarin Eva een metafoor is voor het ontwakende zelfbewustzijn. In de Indiase mythologie komen we dezelfde gebeurtenis tegen in de vorm van de mānasaputra’s, zonen van het denkvermogen, die afdalen naar onze wereld om ons te onderwijs. En dit alles speelde zich tientallen miljoenen jaren geleden af.
Väinämöinen en Orpheus
We komen aan een andere parallel in weer een andere mythe. Zo op het eerste gezicht zien we dat Väinämöinen met zijn lier in de hand niet alleen veel overeenkomsten vertoont met Odin maar ook met Orpheus uit de Griekse mythologie. Orpheus wist met zijn gezang en zevensnarige lier de mystieke verbinding met Eurydice te leggen – in de Kalevala gespeeld door Aino.
Eurydice is de nimf die Orpheus eerst uit de natuur heeft opgeroepen en later weer zal verliezen door de beet van een giftige slang, lees twijfel, angst. Dan volgt er een bezoek aan de Hades, de onderwereld, waar hij Eurydice mee uit terug wil nemen. Die actie mislukt op jammer genoeg doordat hij bij zijn vertrek uit de Hades niet luistert naar het bevel om niet om te kijken. Hij kijkt wel, hij moet weten of Eurydice hem wel volgt. Orpheus kijkt om en verliest haar.
Eurydice is, net als Aino, een symbool voor de esoterische wijsheid en kennis voor. Het is de weg van de mysticus die volhardend en zonder om te kijken zijn pijnlijke pad moet gaan. We zien dit gegeven ook terug in het oudtestamentische verhaal waarin Lot zijn vrouw verliest doordat zij omkijkt en verandert in een zoutpilaar. De zus van Joukahainen wil niet trouwen met die oude man, ze houdt nog te veel van huis en familie, kijkt terug op een aantrekkelijke jeugd. De boodschap is duidelijk. De weg van de mysticus is een weg waarbij alleen de toekomst telt. Terugzien, omkijken, geeft reden voor twijfel, werkt verlammend.
Väinämöinen en Jona
In het midden van het verhaal — en ook dat is waarschijnlijk niet zonder betekenis — maakt Väinämöinen zijn naam als zoeker naar runen van wijsheid meer dan waar. Hij is op zoek naar magische spreuken en gaat dan naar Antero Vipunen, een reus die iedere bezoeker, mens of dier, opslokt. Denk hierbij nogmaals aan die esoterische betekenis van reuzen als enorme cyclische perioden of tijdperken. We vinden het evenbeeld van Vipunen in de Griekse mythologie. Vipunen is dan gelijk aan de zeegod Proteus, de personificatie van het astrale licht.
H.P. Blavatsky schrijft over Proteus:
Hij was de voorspellende oude man van de zee, een ondergeschikte of zoon van Poseidon. (…) De legende wil, dat hij ’s middags uit de zee oprees en sliep in de schaduw van de rotsen, omgeven door zeemonsters; wie hem wilde raadplegen moest hem op dat tijdstip zien te bereiken. Om te ontkomen aan het waarzeggen nam hij allerlei afschrikwekkende vormen aan; maar als hij zag dat zijn pogingen geen effect hadden, nam hij zijn echte vorm aan en gaf antwoord. Hier zien we een embleem van het astrale licht dat zo misleidend is voor hem die niet op zijn hoede is en timide. Toch geeft het uiteindelijk wel zijn geheimen prijs aan hem die weet hoe het te beheersen. (…) De menselijke natuur is net zo goed een proteïsch monster; en hij die zijn werkelijke spirituele zelf wil vinden moet bereid zijn zijn vele bedrieglijke spoken te ontmoeten en ze de baas worden. Hij moet er niet door worden verleid noch zich laten verlammen van angst. Aldus kan Proteus worden beschreven als de altijd veranderende natuur, het kind van de wateren van de ruimte, die alle vormen aanneemt door de innerlijk aanwezige impulsen (…) en kan daarom aan degene die het raadpleegt en beheerst, zowel informatie over de toekomst als over het verleden geven.
‘Die Vipunen, vol met verhalen, schrok wakker uit zijn slaap.’ Precies zoals in het geval van Proteus. Väinämöinen slaagt erin in de buik van de reus te komen. Vipunen is verbaasd. Hij zegt dat hij al heel wat lekkere hapjes in zijn leven heeft genoten, maar nog nooit zoiets wonderlijks als Väinämöinen in zijn buik heeft gehad. Maar de oude zanger is niet op zijn achterhoofd gevallen. Hij heeft een magisch mes bij zich en maakt daarmee een boot. Met die boot vaart hij door de ingewanden van de reus (deed Pinokkio niet ongeveer hetzelfde?) — met andere woorden, hij komt terecht in het midden of laagste deel van de cyclus.
Dat was iets waarmee de oude reus geen rekening had gehouden. Väinämöinen vaart naar een uithoek van zijn innerlijk en zet daar een heuse smederij op. Hij richt een aambeeld op, stookt een groot vuur en gaat tekeer in de buik van het monster.
Daarop zegt Vipunen, vol van verhalen: ‘Wat voor een man ben jij? Wat voor vriend? Ik heb wel honderd mannen gegeten, wel duizenden vernietigd, maar ik geloof niet dat ik ooit zoiets heb verorberd. Gloeiende kolen komen in mijn mond, het vuur brandt op mijn tong, gesmolten ijzer stroomt in mijn keel! Ga, wonder in de wereld, ga weg hier vandaan. Ik vertel het aan je moeder, ik spreek, ik doe verslag aan jouw ouders, zodra ik ontdek wie dat zijn.’
En dan volgen nog een paar pagina’s verwensingen en geklaag van Vipunen. Väinämöinen hoort dat rustig aan en is heel tevreden met zijn verblijfplaats in de reus. Hij eet van de lever en het merg van zijn botten, om hem op te jutten geeft hij hem nog een pak slaag met zijn voorhamer. Dan zegt Väinämöinen dat hij pas gaat als hij wat verhalen heeft gehoord, wat magische formules. Vipunen geeft zich uiteindelijk gewonnen en zingt over het begin van de wereld, hoe alles begon. Uit zijn mond rollen belangrijke verhalen en formules (herinneringen aan vorige beschavingen en gebeurtenissen). Na een poosje heeft Väinämöinen wel gehoord wat hij wilde horen en verlaat Vipunen.
Dit verhaal lijkt dus niet alleen op de trotsering van Proteus, ook in bijbelse context lijkt het werk van Väinämöinen om magische kennis aan de reus Antero Vipunen te ontlokken op het verhaal van Jona en de walvis. Al is de laatste versie een wel zeer afgekloven vorm van de oude universele wijsheid.
Dood en wederopstanding van Lemminkäinen
Dat de Kalevala een verhaal is dat lang niet uitsluitend Finse folklore bevat is nu wel duidelijk. Ja, we vinden er zelfs een parallel met oude Egyptische verhalen in terug. Een fascinerend stukje vinden we in de runen 14 en 15 over het bezoek van Lemminkäinen aan de onderwereld en zijn wederopstanding door tussenkomst van zijn moeder. Herkennen we de Egyptische variant?
Ook Lemminkäinen is op zoek naar een bruid, maar wie niet? Hij kan een bruid uit het Noordland krijgen als hij de zwaan die verblijft op de rivier van de dood met één pijl weet neer te schieten. Lemminkäinen gaat op reis en is bij de rivier van de dood aangekomen, naast een geweldige wervelstroom, maar heeft niet in de gaten dat hij is opgemerkt door een oude blinde herder uit Noordland, Sariola. Deze schiet een giftige slang op hem af en zorgt voor zijn dood door hem in de rivier van de dood, Tuonela, te werpen.
Lemminkäinen voelde even daarvoor nog een verschrikkelijke pijn en spreekt plechtig zijn laatste woorden: ‘Dit was het ergste wat me kon overkomen, dat ik mijn moeder heb vergeten te vragen hoe te zijn, op welke wijze te leven in deze boze tijden.’
Welnu, voordat ik Lemminkäinen door zijn moeder laat ‘repareren’ eerst iets over de symboliek. Het is duidelijk dat Sariola een dubieus oord is om te verblijven. Niemand is er te vertrouwen. Het is de onderwereld en zo beschouwd is het niet vreemd dat de rivier van de dood daarlangs stroomt. In De Geheime Leer lezen we dat de zwaan, die een synoniem is van kala- of kalihansa, staat voor onpeilbare duisternis of de wervelwind, want kala of kali heeft met cyclussen te maken, met tijd. Het is dus de zwaan van de tijd. Het is het onderbewustzijn van de initiant, onbewust in deze wereld, maar actief in die andere. De zwaan is een symbool voor de geest van de kosmos, als Brahma die de werelden als zijn voertuig gebruikt. De werelden drijven dus als zwanen op de wateren van de ruimte.
We gaan snel naar de moeder van Lemminkäinen die hem inmiddels is gaan missen. Ze ziet aan de haarborstel waar bloed uit komt, dat er iets mis is. Ze gaat naar het Noordland en vraagt daar wat ze met haar zoon hebben gedaan. Waar hebben ze hem heengestuurd? Niemand weet het precies te zeggen, wat wil je ook met die slechte Noordlanders, maar de zon informeert haar uiteindelijk over de dood van haar zoon, ‘want de zon ziet alles’.
Vervolgens bezoekt ze de wondersmid Ilmarinen en vraagt hem een lange koperen hark te maken. Daarmee gaat ze door de Tuoni dreggen, de rivier van de dood, en met succes. Steeds haalt ze delen van zijn lichaam boven water. De borstkas, de armen, de benen. Ze weet die ook weer aan elkaar te hechten. Uiteindelijk is het lichaam weer een geheel, maar één ding ontbreekt nog, leven. Daarvoor roept ze de hulp in van een bij. Die stuurt ze op een lange reis over negen zeeën. Mogelijk een verwijzing naar de planeten van ons zonnestelsel, waarvan we allemaal een facet met ons meedragen. Dit maakt het lichaam dan wel compleet, maar één ding ontbreekt nog steeds, de geest van Lemminkäinen. Daarvoor moet de bij nogmaals op pad, nu veel verder weg. Nu moet hij langs de maan, om de zon, naar de sterren van de Grote Beer, waar de Poolster deel van uitmaakt, de Plejaden. Daar vindt hij de beste zalf, het beste middel van de hoogste God, vandaar uit kan hij weer een draad van leven trekken en de ziel opnieuw verbinden met het lichaam.
In een commentaar van H.P. Blavatsky lezen we: ‘Vergilius zegt dat bijen een deel van de goddelijke geest hebben waaruit etherische deeltjes stromen en dat het goddelijk de hele aarde doordrenkt zodat alle wezens er de stroom van het leven aan ontlenen. (Georgies, 4, 320). Een stukje verder zegt Vergilius dat bijen worden geboren in het karkas van een geslachte koe of stier. De stier of koe is een symbool van de maan, en de maan is altijd het symbool geweest van het psychische intellect of het lagere denken. Het idee is dus, dat uit zijn volledig onderworpen (de geslachte) stier — het maanlichaam of de psychische natuur — de bij van de discipel wordt geboren, de wil en drang om in het zonneleven van de geest te leven.’
Het maken en veroveren van de Sampo
In een bespreking van de Kalevala mag één episode in ieder geval niet ontbreken. Het maken en het veroveren van de Sampo, de toverketel van de wondersmid Ilmarinen. Dit is een fantasierijk en magisch deel dat ook herinnert aan een sombere periode uit de geschiedenis van de mensheid.
Onder druk van Väinämöinen gaat de ietwat bangig uitgevallen Ilmarinen toch maar eens kijken naar de mooie maagd in gevaarlijk Noordland. Hem is ingefluisterd dat hij die kan bemachtigen als hij voor de inwoners van dat duistere land een Sampo maakt. Hij wordt door de slimme Väinämöinen een boom in gejaagd om het beter te zien, maar bovenin ontdekt hij dat hij erin is getuind. Väinämöinen zingt een krachtige wind te voorschijn die Ilmarinen meedraagt naar het midden van Noordland, recht in de handen van Louhi, de heks van Noordland. De vraag is, kan hij een toverketel maken uit de tip van de veren van witte zwanen, van de melk van onbevruchte koeien, uit een enkele gerstekorrel, uit de wol van een lamsvel? Waanzin lijkt het. Maar Ilmarinen kan het en na hard werken krijgt hij het voor elkaar.
Ilmarinen zwoegt vele dagen. Aan het einde van elke werkdag komt er een ander geweldig mooi of goed bruikbaar product uit de Sampo, maar elk ding vertoont een gebrek, waarop Ilmarinen het weer teruggooit in de oven. Een kruisboog, een schip, een vaars en een ploeg worden in de eerste vier dagen gemaakt, ‘mooi om naar te kijken, maar kwaadaardig van karakter,’ en telkens worden ze teruggeworpen in het vuur. Na deze eerste vier dagen volgen er nog drie. Uiteindelijk gaat het lukken. En zo ontstaat de Sampo met zijn prachtige deksel met daarnaast een graanmolen, een zoutmolen en een munt- of geldmolen.
Maar Noordland zou Noordland niet zijn als de inwoners hun woord zouden houden. Ilmarinen krijgt uiteindelijk de maagd niet mee. En waarom niet? Gewoon, omdat zij zelf niet mee wil. Daar druipt hij verslagen af, gaat terug op huis aan in een zwaarmoedige bui. Noordland is en blijft een onplezierig land.
De betekenis van de Sampo is duidelijk. Het gaat niet alleen om een oude beschaving waarin alles draaide om hebzucht en techniek. Nee, er is ook nog een andere betekenis. Alles wat niet bruikbaar is wordt door de natuur weer vermalen, alles wat onvolmaakt is gaat weer terug de natuur in en wordt omgevormd tot iets beters. De natuur streeft naar perfectie, volmaaktheid.
Maar het belangrijkste is misschien toch wel de herinnering aan een snelle technologische ontwikkeling van een oude beschaving in een ver verleden. Maar ook op een intellectuele ontwikkeling. Noordland is een metafoor voor het oude Atlantis, de laatste Atlantiërs, die absoluut niet deugden en onbetrouwbaar waren.
Omdat dit een verhaal is dat herinnert aan de laatste dagen van Atlantis is het belangrijk om een zijsprongetje te maken naar andere geschriften die in het verdere verloop van dit betoog duidelijk zullen maken dat het hier gaat om de laatste dagen van het oude Atlantis.
De mannen van Kalevala vormen een bondgenootschap om de Sampo uit het noorden te stelen. Het bondgenootschap ziet kans de heks van het noorden, Louhi, en alle andere wezens in Sariola, in slaap te krijgen en te houden. We vinden hierin een parallel in oude Tibetaanse Toelichtingen, de Tongshaktchi Sangye Songa, of de ‘Verslagen van de vijfendertig Boeddha’s van Belijdenis’, die weten te vertellen dat de kwade heersers in een diepe slaap werden gehouden terwijl Atlantis wegzonk. (Zie De Geheime Leer)
Men slaagt erin de Sampo te stelen. Maar de heks ontwaakt uiteindelijk toch en zij en haar schurken vliegen de midden op zee varende helden achterna. Midden op zee vindt de laatste strijd plaats. Hierbij kiepert de Sampo overboord. Het betekent het einde van de strijd.
Het is een duidelijke verwijzing naar het Atlantis dat onder de zeespiegel verdween. Maar, zoals er staat geschreven, daarmee is niet alles verloren gegaan. Er spoelt nog van alles aan. Kortom er is genoeg overgebleven om de herinnering aan beschaving te houden.
Deze hele episode vinden we terug in de Edda, in ‘Het lied van de molen’.
‘Twee reusachtige maagden worden gedwongen om beurten in een tredmolen te lopen en daarmee de mooiste dingen en het grootste comfort voor koning Frode te regelen. Ze werken onophoudelijk en maken een eindeloos reeks heerlijkheden tot genot voor hun vorst. Met het verstrijken van de tijd wordt de koning steeds hebzuchtiger. Hij wenst nog meer goud en genoegens. Hij geeft zijn maagden te weinig rusttijd en werkt zo aan zijn eigen ondergang. Onophoudelijk werken de reusachtige maagden aan hun geweldige wraak. Ononderbroken zingen ze, bijgestaan door de krakende molenstenen, vormen een leger dat, van onder de zee en onder bevel van koning Mysing het land Frode overspoelt en overweldigt. Mysing neemt de molen van welvaart mee en valt op zijn beurt ook ten prooi aan hebzucht. Zijn continent zinkt weg onder de golven van de zee. Het is het klassieke verhaal van Atlantis, dat wereldwijd bekend is.’
Masks of Odin, blz. 194
En om de universaliteit nog maar eens te onderstrepen vinden we dit gegeven ook weer terug in de Griekse mythologie. Hephaistos — ook zo’n wondersmid als Ilmarinen — wordt bedrogen door Aphrodite. Ook hij had een wonderketel gemaakt waaruit de meest wonderlijke zaken te voorschijn komen. Hij was het ook die in opdracht van Zeus de doos van Pandora had gesmeed uit wraak voor de misdaad van Prometheus. Natuurlijk kent ook de Kalevala een Pandora. Het is de gouden vrouw die bijna aan het einde van het epos uit de oven van Ilmarinen rolt.
Laten we eens kijken wat ook weer de aanleiding daartoe was. We gaan een stuk terug in het epos van de Finnen. Met veel moeite heeft de goede vriend van Väinämöinen, wondersmid Ilmarinen, een mooie bruid weten te winnen. Maar die bruid, aanvankelijk heel zuiver, bleek toch een lage natuur te hebben. Dat bleek wel toen ze de onhandige herder Kullervo had bedrogen.
Ze had hem een zwaar op de maag liggende steen met daar omheen een korstje brood als lunch meegegeven. Dit vond Kullervo niet zo leuk en zag een gepast antwoord. Hij leidde de koeien van Ilmarinen in het drijfzand en zong wolven en beren uit de bergen omlaag en nam die vermomd als koeien mee naar huis. Thuisgekomen riep Kullervo de vrouw van Ilmarinen om de koeien te komen melken. Vervolgens werd ze door de wilde dieren verslonden.
Ilmarinen was zeer verdrietig om het verlies van zijn vrouw, net zo verdrietig als Hephaistos was om het verlies van Aphrodite. Hij besloot in zijn smidse een nieuwe metgezel te smeden. Zonder vrouw aan zijn zijde was hij toch maar eenzaam en alleen. Het vuur wordt krachtig aangeblazen, maar de eerste keer komt er alleen een schaap uit. ‘Alleen een wolf hoopt er een als jij te bemachtigen’ zegt hij en gooit het schaap terug in de vlammen. De knechten en leerlingen blazen het vuur weer aan, maar ze doen het nog steeds niet goed genoeg. Nu komt er een veulen uit het vuur. Ook nu zegt hij ‘Een wolf hoopt er een als jij te krijgen, ik hoop op een gouden echtgenote.’
Het veulen gaat terug het vuur in en hij gooit er nog wat gouden munten bij. Nu gaat het goed. Een maagd komt uit de oven, met gouden lokken, haar hoofd is van zilver haar lokken van goud, haar hele lichaam is geweldig mooi. De anderen waren er bang van, maar Ilmarinen niet.
Hij gaat verder. Hij maakte er mooie voeten en mooie handen voor, maar de voeten wilden niet omhoog komen, de handen wilden niet omhelzen, de oren wilden niet horen. Daarop zei Ilmarinen: ‘Ze zou een prachtige maagd zijn, als ze maar in staat was te praten, als ze een wil had, een tong.’
Hij legde de gouden maagd in zijn bed, maar in plaats van warmte te geven, neemt ze zijn warmte in zich op. Hij krijgt door dat dit niet goed is. Ze is niet geschikt om als metgezel te dienen. Hij zal haar kado doen aan Väinämöinen. Maar Väinämöinen ziet niets in deze Finse Pandora. En dus zegt hij: Gooi die maagd van jou toch terug in het vuur, maak er nieuwe gereedschappen van, breng haar desnoods naar Rusland of Duitsland. Laat daar de rijke mannen tegen elkaar strijden om haar te winnen. Een gouden vrouw is niets voor mij. En vervolgens verbood Väinämöinen de mensen te buigen voor goud, door de knieën te gaan voor zilver. ‘Nooit, arme jongens, knapen in de groei, of je nu rijk bent of arm, nooit, nooit in deze wereld moet je vallen voor vrouwen van goud. Maak er zelfs geen van zilver, want de glans van goud is koud en de glitter van het zilver is om rillingen van te krijgen.’
Het lijkt inderdaad wel of de Finnen zichzelf wisten te beschermen. Misschien hebben zijn wel minder geleden onder de plagen van Pandora dan de rest van de ‘beschaafde’ wereld?
De komst van het christendom
Aan het einde van het verhaal, in de laatste runen, komen we in aanraking met het christendom. In een verhulde vorm, dat wel. We maken kennis met Marjatta, de Finse vorm van Maria. Marjatta is een meisje dat niets met het mannelijke te maken wil hebben. Ze weigert eieren te eten. Maar ook kip als daar een haan bij is geweest. Ze wil niets van een schaap eten als die kennis heeft gehad aan een ram. En ze wil alleen maar in een rijtuig reizen dat getrokken wordt door paarden waarmee niet is gefokt.
Hoezeer ze ook zuiver probeert te blijven, toch raakt Marjatta zwanger. Door het eten van een magische bes. Ze weet niet wat haar overkomt en probeert haar zwangerschap verborgen te houden. De familie gelooft haar verhaal niet en ze wordt uit de gemeenschap gestoten. Zij zal een nieuwe koning ter wereld brengen.
Op het laatst moet een heilig man het kind van Marjatta dopen, maar hij wil dat niet doen dan nadat Väinämöinen de boreling heeft beoordeeld. Hij wil niet de fout maken een boze tovenaar te dopen.
Väinämöinen ziet het kind en ziet ook het verloren gaan van traditionele waarden, het luisteren naar en leren van de natuur, maar kan er niets tegen doen. Het kind heeft, zo jong als het is, al een scherp oordeel over Väinämöinen, waar de mensen gevoelig voor zijn. Vals sentiment. En dus ziet Väinämöinen dat zijn rol voorbij is, want de moderne mens leert liever van een koning dan van zichzelf, dan van de natuur. De wijsheid die hij nog niet had gezongen neemt hij mee. Zoals hij zegt, ‘een waterval of een rivier houdt nooit op water te leveren, waarom zou ik dan l mijn wijsheid geven?’
Hoe is het met onze Sampo gesteld?
De Kalevala is, zoals we hebben kunnen zien, een universeel lied met een grote ouderdom. Maar werkelijk bijzonder is dat de geschiedenis van de mensheid uit de grijze oudheid zelfs in het afgelegen Finland bewaard is gebleven. Dat is echt bijzonder omdat het oorspronkelijke Fins — het Oegrisch — geen familie is van onze Euro-Aziatische taalfamilie en dus heel lang geïsoleerd is gebleven.
Maar de Kalevala komt pas echt tot leven als we de sleutels van de oude esoterische filosofie erop toepassen. Dan krijgen de waanzinnige en soms absurde gebeurtenissen een denkbare vorm en afmeting.
Het is een lied dat het waard is om nog beter te bestuderen en te ontrafelen, want de boodschap die erin verpakt zit, is zeer diepzinnig. Die doet ons onvermijdelijk de vraag stellen: Hoe is het met onze Sampo gesteld? Hoe is het met onze hebzucht, egoïsme en gevoel voor broederschap? Of om met Lemminkäinen te spreken, weten wij nog hoe we moeten leven? We moeten het maar aan de Zon vragen, hij ziet alles.…
* Afbeeldingen van Akseli Gallen-Kallela (1865-1931).
o
©Fred Pruyn 2007