Theosofie
is afgeleid van het Griekse
theos (god, godheid) en
sophia
(wijsheid) en kan dus worden vertaald als goddelijke wijsheid of wijsheid
van de goden. Hoewel de theosofische beweging van deze tijd teruggaat
tot Helena P. Blavatsky (1830-1891) en
haar
leraren,
maakt ze deel uit van een spirituele beweging die even oud is als de denkende
mensheid.
T
heosofische
denkbeelden kennen geen dogma’s en evenmin is er sprake
van een geloofsbelijdenis; degenen die de theosofie bestuderen, aanvaarden
alleen die ideeën die voor hen betekenis hebben. Theosofische artikelen
en boeken worden niet als openbaringen beschouwd evenmin als definitief
en gezaghebbend, maar als leidraad bij individueel onderzoek.
Een theosoof streeft niet naar louter vermeerdering van
intellectuele kennis, maar naar een harmonieuze ontwikkeling van zichzelf
en zijn medemens waarbij de kennis van het hart, mededogen en broederschap,
de voorkeur verdienen. Liefde is een krachtige spirituele werkelijkheid
die de dood overleeft en altijd heilzaam werkt, intellectuele kennis behoort
tot de lagere werelden en zal voor een groot deel na het sterven verloren
gaan.
De kerngedachte van de theosofie is dat alle wezens in
essentie één zijn. Overal in de kosmos is er leven, want alles komt voort
uit dezelfde onkenbare goddelijke bron. Daaruit volgt dat alles leeft
en zich ontwikkelt — van gebieden voorbij het subatomaire tot stenen,
planten, dieren, mensen, planeten, sterren en melkwegstelsels. Elk van
deze is in zijn kern goddelijk en drukt zich, afhankelijk van zijn graad
van ontwikkeling, uit op geestelijke, mentale, psychische, etherische
en stoffelijke gebieden van bewustzijn en substantie. Evolutie is een
proces van zelfexpressie waarbij een verscheidenheid van stoffelijke vormen
worden aangenomen; daarna worden — tijdens de terugkeer naar de goddelijke
oorsprong — in de loop van enorme tijdsperioden aspecten van geest en
bewustzijn langzaam en geleidelijk ontwikkeld. Het leven van een individu,
van de mensheid en van de hele aarde maakt deel uit van dit kosmische
proces.
Mensen zijn op het innerlijke gebied onderling nauwer verbonden
dan op het fysieke gebied; onze gedachten en gevoelens hebben dan ook
een krachtige invloed op anderen. Door te proberen zo goed mogelijk in
harmonie met het goddelijke te leven, en onze persoonlijkheid zijn juiste
bescheiden plaats te geven, zijn we niet alleen een zegen voor onze directe
omgeving, maar ook voor de mensheid als geheel. Het ideaal is om het welzijn
van de mensheid en van al wat leeft boven de eigen ontwikkeling te plaatsen.
Omdat we wezens zijn die in het goddelijke zijn geworteld,
hebben we het vermogen de werkelijkheid zelf te ontdekken. Om ons te ontwikkelen
moeten we het onderscheid leren kennen tussen waar en onwaar, tussen werkelijkheid
en bedrog; we groeien niet door blindelings de voorschriften van autoriteiten
te volgen, hoe hooggeplaatst ook. De Purucker geeft onderzoekende theosofen
de raad:
Is ons niet telkens weer gezegd dat we ons geweten moeten
raadplegen voor we iets aanvaarden? Om dat te doen moeten we nadenken;
we weten ook dat zelfs al zouden we daarbij door onze eigen blindheid
of ons onvermogen een waarheid die ons wordt voorgehouden, verwerpen,
we niettemin juist hebben gehandeld, omdat we onszelf en ons geweten trouw
zijn gebleven . . . omdat de innerlijke mens begrijpt en de waarheid eens
tot trouwe harten zal doordringen.
Reïncarnatie en karma zijn de voornaamste ideeën
waaraan in het westen door theosofen algemene bekendheid is gegeven. Hoewel
de reïncarnatiegedachte als oosters wordt beschouwd, is ze te vinden in
de filosofie van Plato, de joodse leer en het vroege christendom en werd
ze pas in de zesde eeuw uit de leer van de Kerk verwijderd. Belangrijk
is echter te realiseren dat de theosofie streeft naar universalisme, wat
betekent dat ze veel meer ‘wetten’ of gewoonten van de natuur
herkent dan karma en reïncarnatie.
z
Onder leiding van Dr. De Purucker
is binnen het Theosofisch Genootschap opnieuw aandacht geschonken aan de grootse leringen van de oude oosterse
scholen die bekend staan als de sapta ratnāni, de zeven juwelen
van wijsheid. Deze juwelen van wijsheid verschaffen de mens inzicht in
de werkingen van de natuur in al haar geledingen. Zij zijn:
∴ De leer van reïncarnatie.
Alles ontwikkelt zich stapsgewijs door het aannemen en afleggen van voertuigen.
Een plant, een dier en de mens gaan van lichaam naar lichaam.
∴ De leer van karma. Elke oorzaak heeft een gevolg, elke handeling
geeft een bepaald resultaat.
∴ De leer van de hiërarchische opbouw van het universum.
Er bestaan vele werelden op verschillende niveaus. Denk aan de bijbelse
ladder van Jakob (Gen. 28:12) waarlangs de engelen opstegen en weer afdaalden.
∴ De leer van zelf-wording. Swabhāva, een in wezen onvertaalbare
Indiase term wat in grote lijnen neerkomt op dat wat iets in essentie
is ook niets anders kan worden dan die essentie. Een zaadje van een kastanje
kan alleen uitgroeien tot een kastanjeboom, niet tot een hond. Elk ding,
elk wezen heeft zijn eigen unieke karakter, dat tot expressie komt.
∴ Evolutie. Al wat leeft ontwikkelt zich in steeds hogere
bewustzijnsvormen.
∴ De twee paden. Eigen zelfzuchtige ontwikkeling, de doodlopende
weg van het zelf, versus onzelfzuchtige ontwikkeling, de weg die de goddelijke
natuur volgt en die tot bevrijding leidt.
∴ De leer van ātma-vidyā. De meest universele kennis omtrent
het Zijn. De zelfkennis die gelijkstaat aan het Ene en het vele. De kennis
die alleen wordt onthuld bij de hoogste inwijding.