Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Akshanvat

(San­skriet) Ook Akshanvanta, Akṣanvat, Akṣanvanta Iemand voorzien van ogen.

Gebruikt in de Veda’s (10:71:7), waar vrienden met elkaar wedijveren met gezang. Door Blavatsky verbonden met de ontwikkeling van het gezichtsvermogen, het gehoor en de menselijke taal en met het feit dat de woorden voor licht en geluid dezelfde oorsprong hebben. (BCW 7:67)

Akshara

(San­skriet) Akṣara [van a niet + kṣara vloeien, stromen van de werkwoordstam kṣar vloeien, stromen, wegsmelten]

Onvergankelijk. De naam van Brahman, ook een enkele keer van Śiva en Vishṇu, wat wijst op hun blijvende, onvernietigbare karakter voor de duur van een mahamanvantara. Kṛishṇa zegt tegen Arjuna dat er twee purusha’s in de wereld zijn — kshara en akshara — de vergankelijke en de onvergankelijke; dat alle wezens kshara zijn zoals het wordt voorgesteld door de Griekse filosoof Heraclitus: panta rhei (alle dingen stromen); en dat wat sterft niet akshara is (BG 15:16-17). Maar de hoogste purusha is weer een andere, het param­atman (het allerhoogste atman).

Akta

(San­skriet) Akta [van de werkwoordstam aj aandrijven, voortstuwen; maar ook van de werkwoordstam aṇj smeren, zalven, inwrijven]

Een aandrijvende kracht, ook gezalfd. Verbonden met zowel de Christos (de gezalfde) als Visvakarman (Tvashtri), goddelijke kunstenaar en architect in de vedische literatuur waarin hij de kosmische vormende kracht of energie van de Logos voorstelt (SD 2:101&n).

Akupara

(San­skriet) Akūpāra [van a niet + kūpāra oceaan]

Onbegrensd. De mythologische schildpad die de aarde draagt (soms kupara). Ook de zee, zowel aards als kosmisch; ook een naam van de zon (vgl. MB Vana-parvan, hfdst 199).

Het Al

Het grenzeloze, het on­uit­sprekelijke.

Voor onze gedachten schijnt het Al een enorm geheel van elkaar gescheiden delen te zijn, maar hier komen dan de tegengestelde indrukken van eenheid en veelvoudigheid samen. Oneindig groot en oneindig klein, zoals hindoe-geschriften zeggen, is het Al tegelijkertijd leegte of volkomen volledigheid en de oeverloze volheid van de kosmische ruimte.

Al-ait

(Fenicisch)

De god van het vuur, een ...

zeer mystieke naam in het koptische occultisme. (TG 14)

Al-om-jah

De naam waaronder de hoogste Egyptische priesters bekend stonden.

Alaparus

(Chaldeeuws)

De tweede goddelijke koning van Babylonië die ‘drie saroi’ heerste, een saros is gelijk aan 3600 jaar. De eerste koning van de goddelijke dynastie was volgens de Chaldeeuwse priester Berosus ‘Alorus,’ die maar liefst tien saroi lang de scepter zwaaide. Deze getallen slaan niet op personen maar op onderrassen: aangezien elk duidelijk herkenbaar onderras zijn eigen svabhāva of individualiteit heeft, spraken de Ouden over hen als over een individu.

Alawn

(Welsh) [van alaw lied, harmonie]

Een van drie primitieve barden, de discipelen van Tydain Tad Awen die het druïdisme had gesticht, de andere twee zijn Plenydd en Gwron. Als een druïdische beweging is opgestart zou die beurtelings worden voorgezeten door een Plenydd of lichtbrenger; een Gwron, iemand die voor stabiliteit zorgt of een Alawn, iemand die harmonie brengt, enzovoorts in een regelmatige reeks.

Alaya

(San­skriet) Alaya [van a niet + laya oplossing, van de werkwoordstam oplossen]

Niet opgelost, het onoplosbare. In het boeddhisme gebruikt om de universele ziel of de hogere delen van het anima mundi aan te duiden, de bron van alle wezens en dingen. Mystiek in zijn hoogste elementen en samen met mahabuddhi gelijk aan ākāśa; ook met mula­pra­kriti als de ‘wortelvormer’ of ‘wortelnatuur’ (OG 5).

Bij de mahayana-boeddhisten is alaya zowel de universele ziel als het geestelijke zelf van een gevorderde wijze. Aryasangha onderwees dat ...

‘Wie standvastig is in yoga kan naar wens door middel van meditatie zijn alaya laten binnengaan in de ware aard van het bestaan’ (SD 1:49; ook BvhO 108n).

De geheime leer (1:49) noemt alaya in het yogācharā-stelsel, zeer waarschijnlijk verwijzend naar alaya-vijnana, maar voegt eraan toe dat bij de ‘esoterische ‘boeddhisten’ ... ‘alaya’ een dubbele en zelfs een drievoudige betekenis heeft.’

Alaya-mahat

(San­skriet) Alaya-mahat [van alaya verblijfplaats, woning + mahat kosmisch intellect]

Het universele intellect waarvan het persoonlijke of individuele intellect (buddhi-manas) de tijdelijke weerspiegeling is (BCW 12:313 & 371).

Alaya-vijnana

(San­skriet) Ālaya-vijṇāna [van ālaya verblijfplaats, woning van ā-lī neerstrijken, dichtbij komen + vijṇāna waarneming, kennis van vi-jṇā onderscheiden, weten, begrijpen]

Plaats van onderscheidende kennis. Het vermogen te kennen of te onderscheiden, het mentale vermogen om onderscheid te maken, dus het hogere redeneren. In mystieke zin als ‘reservoir of schatkist van kennis of wijsheid’ komt het goed overeen met het vijnanamaya-kosa van de Vedānta — het door ‘gedachte gemaakte omhulsel’ van de menselijke constitutie, het hogere manas oftewel het reïncarnerende ego.

In het mahayana-boeddhisme heeft alaya-vijnana een wat ruimere en hogere betekenis gekregen: alaya (een verblijfplaats, in de zin van een brandpunt van activiteit), het voorvoegsel a (betekent positie of limitering) met het werkwoord li (oplossen) wijst op oplossing of samenvoeging tot een eenheid. In de theosofie wordt deze term veel gebruikt voor de menselijke monade en is gelijk aan het hogere manas of zelfs buddhi-manas, en betekent dus het brandpunt of het inwendige bewustzijnsorgaan waarin aan het einde van iedere incarnatie het aroma van de hogere ervaringen van dat leven wordt opgeslagen en zo een soort schat vormt.

Alba Petra

(Latijn) Witte steen.

Hij die overwint zal ik van het verborgen manna laten eten, en hem zal ik een witte steen geven en in de steen zal een nieuwe naam geschreven staan die geen mens kent behalve hij die hem ontvangt. (Openbaring 2:17)

De witte steen staat voor inwijding, de gezuiverde staat van de adept-ingewijde. De nieuwe naam die erop staat geschreven is een manier om uitdrukking te geven aan de nieuw-herboren mens in de inwijdingskamer; en omdat hij aldus een nieuw mens is geworden heeft hij recht op de nieuwe naam die bij een adept-ingewijde behoort. Het is duidelijk dat geen mens deze nieuwe naam kan weten behalve hij die hem ontvangt.

Albigenzen

Een sekte die in het zuiden van Frankrijk in de 11de eeuw ontstond en zich had verzet tegen de rooms-katholieke kerk die deze geloofsgemeenschap twee eeuwen later had uitgeroeid. De albigenzen voelden zich verbonden met de katharen en op grotere afstand met de pauliciërs, nakomelingen van de Oosterse Kerk. De leringen en het voorgeslacht van de albigenzen laten zien dat zij een verre uitloper van de manicheeërs waren, die lange tijd geduchte tegenstanders van het orthodoxe christendom in Europa en Azië zijn geweest. Er bestond een typisch dualisme onder de manicheeërs, er was een geloof in een of andere vorm van transmigratie en metempsychose. Volgens enkelen had men een docetische visie op Christus — dat zijn lichaam niet meer was dan een verschijning en zijn geest de werkelijkheid. Het gezag van het Oude Testament werd niet geaccepteerd en ook niet als bron van inspiratie gezien.

Alchemie

[Van Arabisch al-kimiya van al de + kimiya steen der wijzen van het Griekse chyma veranderbaar]

De kunst van goddelijke magie onder de vlag van chemische symboliek. De oude alchemisten waren meer bewust van de eenheid van de natuur maar hadden misschien niet de behoefte om onderscheid te maken tussen een natuurlijke en een geestelijke alchemie of om de een als het symbolische van de ander te zien. Alchemie werd door de Arabieren naar Europa gebracht waarvandaan het spoor leidt naar Egypte en India. In het moderne Europa is die het beste bekend van de middeleeuwse alchemisten die de fysieke aspecten bestudeerden, hoewel sommigen de symbolische betekenis ervan interpreteerden en zo de analogieën tussen de fysieke elementen en processen en hun spirituele tegenhangers konden begrijpen.

De alchemie zoekt naar de hoogste eenheid voorbij verscheidenheid: een homogene essentie waaraan vele elementen werden ontleend; zuiver goud kon worden verkregen uit lagere metalen door ze te zuiveren van het bezinksel waarmee het zuivere element een verbinding was aangegaan; een levenselixer dat alle ziektes kon genezen. De transmutatie van metalen was hun magnum opus; het hulpmiddel waarvan gebruik moest worden gemaakt was de steen der wijzen. Hoewel deze processen fysiek mogelijk zijn, is het geestelijke proces naar analogie ontzaglijk veel belangrijker. De lagere metalen zijn de hartstochten en misleidingen van het lagere denken en het zuivere goud is de wijsheid van manas wanneer dat is verbonden met buddhi.

De homogene substantie of essentie en het levenselixer hebben zo goed als dezelfde betekenis. Het perpetuum mobile (altijd in beweging) en de onuitputtelijke lamp vinden hun tegenhanger in de eeu­wi­ge beweging en het geestelijke vuur. De drie elementen zwavel, zout en kwik wijzen op geest, lichaam en ziel, of vuur, aarde en water.

Alcyone

De helderste ster van de Pleiaden. Alcyone en de Pleiaden vormen de centrale groep van ...

het stelsel van de siderische symboliek ... het brandpunt waaruit en waarin de goddelijke adem, BEWEGING, tijdens het manvantara onophoudelijk werkt. (SD 2:551)

Als de Pleiaden en Alcyone op het hoogste punt door de meridiaan gaan, om middernacht in november, werd dat wereldwijd gevierd en voornamelijk ter ere van de overledenen.

Aldebaran

Een rode ster van de eerste magnitude, de voornaamste ster in Taurus, Stier. Een van de vier koninklijke sterren van de oude Perzen die rond 4000 v. Chr. ruwweg de zonnestilstanden en dag-en-nachteveningen markeerde. Hij vertegenwoordigde de lente-equinox; de andere waren Antares in Schorpioen (zomer-zonnestilstand), Regulus in Leeuw (herfst-equinox) en Fomalhaut in de zuidelijke Vissen (winter-zonnestilstand). In India speelden zij lang geleden een rol in legenden die te maken hadden met de vier maharaja’s (bestuurders van de kardinale punten) en de vier primitieve elementen. Ze zijn aan ons doorgegeven in Hebreeuwse en Semitische geschriften als de aartsengelen Uriël, Gabriël, Michael en Rafaël, maar ook in de christelijke symbolen van de vier evangelisten: de stier, de arend (Schorpioen), de leeuw en de engel of de mens. Blavatsky zegt dat de lente-equinox aan het begin van het kaliyuga (3102 v. Chr.) in Stier viel hoewel die Ram naderde. Aldebaran wordt weergegeven met het Hebreeuwse teken alef (A of 1).

Alectryomantie

Ook alectoromantie [van Grieks alektyon, alektor haan]

Voorspellen door middel van een haan of een andere vogel;

een cirkel werd getrokken en verdeeld in vakken, elk voorzien van een letter; het graan werd over die plekken verstrooid en er werd genoteerd vanuit welke vakken met welke letter de vogel het graan wegpikte. (TG 16)

Alef

(Hebreeuws) ’Ālef

De eerste letter van het Hebreeuwse alfabet met een os of stier als symbool. Als getal is de alef de 1. Kabbalisten zeiden dat bij het ontwerpen van deze letter het de waw (ǣ) moest symboliseren tussen de yod (ǧ) en de daleth (ǡ) in, dus de letter zelf vertegenwoordigt het woord yod (wat heel mooi en perfect het getal 10 is).

Alesia

Oude Gallische stad (nu St. Reine) bekend vanwege zijn Keltische mysteriën; de opstand van de Galliërs tegen de Romeinen onder Caesar liep uit op een ...

slachtpartij van het garnizoen van Alesia (of Alisa) en van al zijn bewoners, inclusief de druïden, de leraren-priesters en de neofieten; nadat de gehele stad was geplunderd en met de grond gelijk was gemaakt. (BCW 14:294-5)

Het betekende ook het verlies van de druïdische bibliotheken. Met de vernietiging van het nabij gelegen Bibractis (tegenwoordig Autun) enige tijd later, hield het druïdisme in Gallië op te bestaan.

Aletae

(Fenicisch) [van Al-ait de god van het vuur]

Vuuraanbidders. De zeven kabiri of rishi’s, de titanen, zonen van Agruerus of Kronos. In een opzicht synoniem met de maruts.

Aletheia

(Grieks) [van a niet + lethein verborgen zijn]

Waarheid. De waarheid als het tegenovergestelde van een leugen of van onwerkelijkheid. Ook een saffieren sieraad dat door de Egyptische hogepriester werd gedragen (Diodorus en Aelianus).

Alexandrijnse Bibliotheek

Gesticht door Ptolemaeus Soter (367?-283 v. Chr.) en enthousiast voortgezet door zijn opvolger Ptolemaeus Philadelphus. De twee belangrijkste bibliotheken waren ondergebracht in het Bruchium en het Serapeum; het aantal rollen of ‘boeken’ wordt verschillend geschat tussen 400.000 en 700.000, maar deze rollen bevatten niet zoveel tekst als een modern gedrukt boek. De wijk Bruchium raakte per ongeluk in brand toen Caesar de vloot in de haven in vlammen liet opgaan, veel rollen werden echter gered. Bruchium werd in 273 door Aurelius vernietigd met de bibliotheek er waarschijnlijk bij; rond 390 gaf Theodosius het bevel het Serapeum te vernietigen, de boeken werden echter geroofd door de christenen. Van de kalief ‘Omar wordt beweerd dat hij ten slotte het overgebleven restant van de bibliotheek heeft vernietigd.

Alexandrijnse School

Alexandrië was van de 4de tot de 7de eeuw voor onze tijdrekening een bloeiende stad, het was een opmerkelijk centrum van studie vanwege de vermenging van Griekse en Oosterse invloeden, zijn gunstige ligging en commerciële bronnen, én de verlichtende energie van enkele van de Macedonische dynastieën van de Ptolemaeën die over Egypte heersten.

De Alexandrijnse school werd gedragen door neo­pla­toni­sche filosofen die zorgden voor de latere explosieve groei van de Alexandrijnse cultuur; en dankzij hen konden misschien ook wel de gnostische scholen worden gezien die daar ontstonden. De Alexandrijnse filosofie is een typische presentatie van delen van de oude wijsheid-religie die werd ontwikkeld door het contact met India en met de kennis die toen nog in Egypte beschikbaar was.

De Macedonische heersers hadden hier een van de meest vooruitstrevende centra van onderwijs uit de geschiedenis gevestigd met een museum en een bibliotheek met beroemde collecties. Het leed dat door diverse Romeinse potentaten en moslim-indringers aan dit centrum van studie en filosofie had berokkend, was ook een ramp voor de vele eeuwen [van duisternis] die daarop zouden volgen.

Alexeterioi

(Grieks) Beschermgoden.

Beschermgoden met figuren ervan in de hemel die, zoals Seldenus verklaart, werden gebruikt bij het maken van de joodse terafim (joodse orakels). (SD 1:394)

Alfa & Omega

De eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. ‘Ik ben de Alfa en de Omega, het begin en het einde’ staat in Openbaring. Dit betekent niet alleen ‘Ik ben alles’ maar ook, bijvoorbeeld, het begin en einde van een goddelijk-geestelijke draak of kosmische slang, waarvan de alfa de logos of tweede persoon van de drie-eenheid is en de omega de wijze mensen op aarde.

In een andere betekenis is de logos van het zonnestelsel de oorsprong van het kosmische manvantara en alle hiërarchieën met lagere geestelijke wezens stromen uit deze logos, komen zo tevoorschijn en beginnen hun werk van het bouwen, onderhouden en ten slotte het vernietigen van het zonnestelsel als de manvantarische periode is geëindigd. Dan komen de alfa, of uitstromende energieën, weer samen met de omega, of instromende energieën, en smelten samen en keren terug in hun oorspronkelijke één-zijn.

NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheim Vana-heimSvart-alfheimHelheimMuspel-heimJotun-heim

Alfheim

(IJslands, Zweeds) Ook Alfhem [alf elf (vgl. IJslands elfrom rivier, kanaal) + heim, hem thuis]

Het huis van de elfen in de Noorse mythologie. De betekenis die gewoonlijk wordt gegeven aan het woord elf als een fee of geestje, kabouter, zou herzien moeten worden omdat de mythe duidelijk spreekt over een kanaal tussen een goddelijke bron en een entiteit en zijn voertuig of lichaam. Met andere woorden, een elf is de tussenliggende natuur of de ziel van welk wezen dan ook.

In de Edda is Alfheim ‘het cadeautje van de tandenfee’ dat in de ochtend van de tijd aan de god Frey wordt gegeven, de god van de planeet, zodat elf-huis de verblijfplaats van zielen in deze sfeer is. De krijgers van Odin gebruiken op aarde het zwaard van Frey (de geestelijke wil) om te strijden in de ‘wereld van giganten’ van de materie. Alfheim is voor Frey als de menselijke ziel (elf) is voor een mens.

Alhim

(Hebreeuws) ’Ēlīm [meervoud van ’ēl god]

Dit is een manier om ’elim te translitereren, hoewel de invoeging van de h niet juist is. De waarde van de letters van ’Elohim, beschouwd als getallen en getranslitereerd als alhim is 13514: als alhim anagrammatisch wordt gebruikt kan dat worden gelezen als 31415, de waarde van pi.

Zie ook Elohim

Alipta

(San­skriet) Alipta [van a niet + lipta gesmeerd, van de werkwoordstam lip smeren, zalven]

Onbevlekt, onbezoedeld, rein. Filosofisch: onbegrensd, grenzeloos. Het hoogste beginsel van de menselijke constitutie — atman — kan alipta worden genoemd, onbevlekt en daarom onbegrensd door alle beginselen die eronder vallen, aangezien alleen die menselijke beginselen die onvolmaakt zijn ontwikkeld, de onvolmaakte uitstralingen van de latent aanwezige innerlijke god, kunnen genieten of lijden door bezoedeling of verontreiniging door te zijn geketend aan lagere zaken.

Alkahest

Het eerst door Paracelsus gebruikt om het menstruum of het universele oplosmiddel te beschrijven, dat volgens eerstgenoemde en Van Helmont, alle lichamen, eenvoudig of complex, tot zijn primum ens kan terugbrengen. Vanuit een gezichtspunt is het ākāśa, dat in zijn lagere vorm het anima mundi of het astrale licht is. Van Helmont geloofde dat zo’n algemeen oplosmiddel langs chemische weg verkregen kon worden, voor zover het kon worden toegepast op stoffelijke dingen.

Maar psychologisch gezien wijst het op de meervormige en veranderlijke elementen die onze handelingen beheersen en die onder controle kunnen worden gebracht door de verlichte wil, door ze terug te brengen tot de essentie waaraan ze ontspringen. De alkahest in zijn metafysische, psychologische en mystieke betekenissen is daarom het hogere zelf dat door zijn inherente energieën op de stof inwerkt of die ‘leidt’ en met het verstrijken van de tijd het ‘zuivere goud’ naar buiten brengt, of met andere woorden de gehele menselijke constitutie in perfecte harmonie en geestelijke sympathie brengt met de alkahest, de monadische essentie of het hogere zelf.

Allerzielen

Ook Allerheiligen en Halloween

Een feest dat oorspronkelijk begin mei werd gevierd en dat omstreeks de 4de of 5de eeuw zou zijn ingesteld om de martelaren van Europese landen te herdenken. In de zevende eeuw liet paus Bonifatius het feest op 13 mei vallen om een heidense viering voor de doden te vervangen. In 834 werd de dag door Gregorius III verplaatst naar 1 november en stond toen in het teken van de herdenking van alle heiligen.

De Griekse kerk viert Allerzielen op de eerste zondag na Pinksteren. Bij de viering hoorde het waken op de voorafgaande avond, beter bekend als het Waken voor Allerheiligen of Allerzielen. Dit vond voornamelijk plaats in Schotland en Bretagne. In Schotland was een vreugdevuur bij ieder huis een belangrijk element.

De Kelten kenden twee feesten, een genaamd Beltane (Bealtine of Beiltine) waarbij vuren werden aangestoken op de avond van 1 mei en de andere genaamd Samtheine op de avond van 1 november, waarbij mensen over twee vuren sprongen die dicht bij elkaar waren gezet.

De druïden begrepen de betekenis van de zon in Taurus, en daarom, als alle vuren in november waren gedoofd, bleef hun heilige en onblusbare vuur alleen achter om de horizon te verlichten, zoals die van de magiër en de moderne zoroastriërs. (SD 2:759)

In Duitsland kent men het Osterfeuer (Paasvuren) en Johannisfeuer.

Alogon

(Grieks)

Gebruikt door Pythagoras en Plato om de irrationele ziel in de mens aan te duiden die is verdeeld in de thymichon en epithymichon, de rationele ziel werd de logos genoemd. (BCW 7:229)

Alorus

(Chaldeeuws) Ook Adi-ur

Volgens Berosus was hij de eerste koning van het mythische tijdperk van Babylon, de periode van voor de vloed van Xisuthrus. Alorus regeerde gedurende een periode van tien saroi ofwel 36.000 jaar.

Zie ook Alaparus

Alpha Draconis

Ook Thuban genoemd.

Een ster van de derde magnitude, noordelijk van het sterrenbeeld de Grote Beer, dat rond 3000 v. Chr. de poolster was. Tegen 2170 v. Chr. scheen die omlaag in de neergaande passage van de Grote Piramide precies op het moment van het op zijn laagst passeren van de meridiaan, maar Egyptologen geloven in het algemeen dat de piramide veel ouder is dan dat. In de voorgaande precessionele cyclus, iets minder dan 26.000 jaar eerder, zou Alpha Draconis ongeveer in dezelfde stand hebben gestaan.

Toen Alpha Draconis niet langer de poolster was deelde die het lot van alle gevallen goden en werd in de tijd daarna beschouwd als een kwaadaardige demon.

Alsvidr

(IJslands) Ook Alsvinnr en Alswider [van al alles + svinnr snel, slim]

Snel (met woorden), goed van de tongriem gesneden, ook voorzichtig en wijs. In het Lied van Grimner (Oudere Edda) zijn de paarden die ‘de soepele zon langs de hemel trekken’ Arvakr en Alsvinnr (Vroeg-wakker en Voorzichtig-wijs). Alsvinnr heeft de runen van Odin op zijn hoeven geschreven staan, terwijl Arvakr ze in zijn oor heeft. ‘De genadige krachten hebben het isarnkol (ijzerkoud) onder de flanken verborgen’ om ze te beschermen voor de zon.

Altaar

[Van Latijn altare van altus hoog]

Gewoonlijk een verhoging van aarde, steen of hout voor de aanbidder om op te knielen of om te offeren, of als het voetstuk van een onzichtbare godheid of het beeld ervan. In het Oude Testament schijnt het een deel van het meubilair van het joodse tabernakel te zijn geweest, de heilige tempel van de godheid. Dit altaar is voorzien van horens aan beide einden, die naar wordt gezegd de vruchtbare koe symboliseren — een idee dat wordt gedeeld met de hindoes en de oude Egyptenaren — die Moeder natuur moet voorstellen. Zo is de connectie met het heilige der heiligen dat een symbool is voor de Grote Moeder, de wederopstanding en geboorte, overduidelijk. In het algemeen is het altaar de aardse troon of veronderstelde zetel van een godheid en het bekende gebruik als metafoor suggereert zowel dit als het idee van het offeren. Het altaar is overgenomen door het christendom, waar het de tafel voor de heilige communie is geworden.

Het altaar is ook het idee van een toevluchtsoord of schuilplaats, want het is lange tijd op die manier gebruikt door zowel de Hebreeën als de klassieke Ouden.

Althotas

De eerste leraar van Cagliostro, ‘een grote Hermetische oosterse wijze’ of adept waarvan wordt gezegd dat hij Cagliostro zijn symbolische naam zou hebben gegeven (BCW 12:79-80). Althotas is ...

een merkwaardig woord dat het Arabische bepalende lidwoord ‘de’ bevat en als achtervoegsel het veel voorkomende Griekse ‘as’, met in het midden het Egyptische woord Thoth die de Griekse Hermes was — de Inwijder! (Aspecten, 30)

Alfadir - Alvader

(IJslands) [van al alles + fadir vader]

De alvader is Odin, de vader van goden en mensen.

Als Alvader komen we Odin op vele niveau’s tegen: als de inwonende godheid van een heelal en in ieder deel van het heelal. Hij is ook, samen met zijn twee broedergoden, het scheppende vermogen van leven op ieder niveau van bestaan. Odin (goddelijke intelligentie, San­skriet mahat), Vile (wil) en Vi of Ve (ontzag, heiligheid) vormen de kosmische scheppende drie-eenheid. Ze ontspringen aan Bur, de half-aanwezige of tweede logos, die op zijn beurt was uitgestraald van Buri, de legendarische koning van de kou. Buri was ondergedompeld in het ijs van het niet-zijn totdat de koe Audhumla, symbool van vruchtbaarheid, zijn hoofd tevoorschijn bracht toen ze likte aan de ijsblokken op zoek naar zout.

Op het volgende niveau is Odin actief met scheppen. Hier zijn zijn broederscheppers Höner en Lodur. De goden van deze tweede drie-eenheid komen overeen met de tattva’s van de hindoes: Odin staat voor lucht (adem, geest), Höner voor water (vloeibaar, intellect) en Lodur voor vuur (energie, wilskracht en levenskracht). Zij vonden ‘een onbekende of vage Ash (es) en Embla (els) op aarde’ en gaven deze plantaardige levensvormen de eigenschappen uit hun eigen natuur die nodig waren om de menselijke constitutie te completeren.

In de hoedanigheid van Alvader hing Odin ‘negen nachten in een door de wind versleten boom, met een speer doorboord’ in de lagere werelden om ‘runen van wijsheid te vinden’: de kosmische geest offerde ‘mijn zelf aan mijn Zelf boven mij in de boom’ om kosmische ervaring op te doen.

Am

(Hebreeuws) ’Ēm Moeder.

Af en toe een willekeurige vrouwelijke voorouder, ook een moederstad en volgens dezelfde metafoor soms de aarde als de gemeenschappelijke moeder van iedereen.

Zie Aima; ’imma’ ‘illa’ah

Amaltheia

(Grieks) ook Amalthea

In de Griekse mythologie is Amalthea een nimf die voor het kindje Zeus zorgde toen zijn moeder Rhea hem in een grot in Kreta verborg, opdat hij niet zou worden verslonden door zijn vader Kronos. Een andere legende schrijft de zorg voor het kindje toe aan de nimfen Ida en Adrastea en noemt de geit die hem zoogt Amaltheia. Amaltheia wordt gezien als de cornucopis, de afgebroken hoorn van de geit. Zo is de hoorn van Amaltheia het symbool geworden van onuitputtelijke overvloed en was een geliefde eigenschap van vele goden waaronder Hermes, Demeter, Gaia, Pluto en Cybelē.

In een Romeinse legende is Amalthea de sibille die de sibillijnse boeken aan Tarquin schenkt.

Amanasa

(San­skriet) Amānasa [van a niet + mānasa van manas denken, van de werkwoordstam man denken, inzien, overdenken]

Zonder denkvermogen, gebrek aan waarneming of intellect; gebruikt voor de eerste rassen van de mensheid voordat de manasaputra’s (zonen van het denkvermogen) in hen waren geïncarneerd en daarmee zorgden voor de opwekking van manas (denkvermogen).

Amarakosa

(San­skriet) Amarakośa [van a niet + mara sterven van de werkwoordstam mṛ sterven + kośa schat, verzameling, woordenboek, omhulsel] Ook Amarakosha. Onsterfelijke bewaarder.

Ook een woordenboek dat door Amara of Amara-Simha, een wijze, wetenschapper en boeddhist is geschreven. Er is niet veel over hem bekend. Oriëntalisten vermoeden dat hij ergens tussen de tweede en zesde eeuw heeft geleefd. Ze zijn echter unaniem van mening dat de Amarakosa van dezelfde kwaliteit en van net zo groot belang was voor de grammatica van het San­skriet als Panini. Amarakosa wordt soms ook gebruikt om de hoogste van de kośa’s (beschermende omhulsels) aan te duiden.

Amata-yana

(Pali) Amata-yāna [van a niet + mata dood, van de werkwoordstam mṛ sterven + yāna leiden naar, gaan, voertuig, van de werkwoordstam ya gaan, voortgaan, naderen]

Onsterfelijk voertuig of weg. Gelijk aan het San­skrietwoord amrita-yana, het onsterfelijke voertuig of individualiteit in tegenstelling tot het persoonlijke voertuig of ego (pachcheka-yana). Het is daarom het onsterfelijke deel van de mens, ‘een combinatie van de vijfde, zesde en zevende’ beginselen — atman, buddhi en manas (vgl. ML 114).

Amazarak

In het Boek van Enoch is hij een van de zeven eerste leraren van het vierde wortelras (SD 2:376).

Amba

(San­skriet) Ambā, Amba Moeder.

Een respectabele vrouw van naam. Een naam van Durga, partner van Śiva; in het Mahābhārata is zij de oudste van de drie dochters van de koning van Kasi die door Bhisma waren ontvoerd om de vrouwen van zijn broer Vichitravirya te worden. Toen Bhishma hoorde dat Amba al was verloofd met de raja van Salva, stuurde hij haar weg, terug naar hem. De raja wees haar echter af omdat ze in het huis van een andere man was geweest. Diep getroffen trok Amba zich terug in het bos om zich te trainen in extreem ascetisme waarmee ze het vermogen kon winnen om zich op Bhishma te kunnen wreken. Ze maakte op een brandstapel een einde aan haar leven en werd herboren als Sikhandin, die uiteindelijk Bhishma versloeg tijdens de grote veldslag tussen de Kaurava’s en de Pandava’s. Haar zussen, Ambika en Ambalika, werden respectievelijk de moeder van de blinde koning Dhritarashtra en van Pandu, vader van Arjuna. Amba is ook de oudste van de zeven Krittika’s (Pleiaden), die worden gezien als de partners van de saptarshi’s (zeven rishi’s) of saptarksha’s van de Grote Beer.

Al in de verre oudheid zag de mystieke mythologie van vele oude volkeren, waaronder die van de hindoes, een relatie tussen de sterrenstelsels van de Grote Beer en de Pleiaden, wat een nauwe verwantschap van een of andere soort impliceert. In dit verband is het interessant op te merken dat astronomen een familieband hebben ontdekt tussen de sterren van deze twee groepen. In De geheime leer wordt Amba gebruikt om de mystieke verering aan te duiden voor aditi en ākāśa, ...

de hemelse maagd-moeder van het zichtbare heelal (1:460).

Ambamata

(San­skriet) Aṃbāmātā Moeder van de berg.

Het rajastani-aspect van Kali of Durga, de grote moeder, ...

toezichthoudster en beschermer van jongens, de toekomstige strijders (Caves and Jungles 623).

Ook gebruikt als mater montana, een titel van Cybelē of Vesta als beschermer van kinderen.

Ambarvales

(Latijn) ook Ambarvalia

Feesten in Rome op 29 mei wanneer de akkers werden gezegend ter ere van Ceres. Op het platteland liepen de mensen drie keer rond hun akkers en volgden een varken, ram en stier die daarna werden geofferd na een gebed aan Ceres voor een goede opbrengst (oorspronkelijk Mars). Het bijbehorende ceremonieel met koek, wijn, water en een kelk vormden de oorsprong van dezelfde gebruiken van de christelijke mis (BCW 11:100).

Amber

Lichtgele, bruine of rode gefossiliseerde hars (barnsteen) die een negatieve elektrische lading door wrijving op kan slaan.

In de Griekse mythologie ontstaat amber uit de tranen van de zussen van Meleager, maar ook uit de tranen van de zussen van Phaeton die in de Eridanus vielen toen hij om het leven kwam nadat hij had geprobeerd de wagen van de zon te besturen. Terwijl men in het algemeen denkt dat de Eridanus de river de Po in Italië zou moeten zijn, stelt Blavatsky dat die de noordelijke zee (Oostzee) was (SD 2:770n).

In Scandinavische mythen ontstaat amber uit de tranen van Freya. In China dacht men dat amber de getransformeerde ziel van de tijger was die na zijn dood veranderde in een mineraal. De hars werd veel als geneesmiddel en voor religieuze en decoratieve doeleinden gebruikt.

Ambhamsi

(San­skriet) Ambhāṃsi [van ambhas water, van de werkwoordstam bhā glinsteren]

Water. In de Veda’s de hemelse wateren en ook een synoniem voor goden, maar in de Brahmana’s en Purāṇa’s zijn het vier klassen van wezens die afwisselend ‘glinsteren’ of bloeien: deva-manushyah (goden en mensen), pitri’s (vaders of geesten) en asura’s (demonen, niet-goden). Dit komt ...

omdat zij allen het voortbrengsel zijn van wateren (in mystieke zin), van de akāsische oceaan ... Als de onderzoeker van de esoterische filosofie diep over dit onderwerp nadenkt, zal hij stellig de diepzinnige betekenis van de term Ambhamsi ontdekken, in zijn vele betrekkingen tot de maagd in de hemel, tot de hemelse maagd van de alchemisten en zelfs tot de ‘wateren van genade’ van de hedendaagse baptist. (SD 1:458n)

Ambrozijn

(Grieks) [van ambrotos onsterfelijk van a niet + mortos of brotos sterfelijk; vgl. San­skriet amṛta van a niet + de werkwoordstam mṛ sterven; Latijn immortalus van in niet + mors dood]

In de klassieke mythen is het ambrozijn afwisselend voedsel, drank of zalf van de goden, of goddelijke wijsheid, dat verband houdt met nectar; het is alles dat onsterfelijk maakt of onsterfelijkheid bevordert. Het is gelijk aan het San­skrietwoord amrita en soma en de Noord-Europese mede. In een Chinese allegorie drinkt de vliegende draak van het ambrosium en stort met al zijn medeschepselen ter aarde. De evolutiewetten brengen een zogenoemde vloek of val met zich mee voor vrijwel alle legers van monaden die vaak engelen worden genoemd, waarbij ze worden neergeworpen in een lagere wereld en omzwervingen moeten maken in de rijken van de stof; bij veel van zulke ‘gevallen engelen’ is er sprake van een belichaming of incarnatie op aarde. De mens zelf bevindt zich ook in een stadium van zijn evolutie waarin hij een soortgelijke ‘afdaling’ en versnelling ervaart, wat het gevolg is van de impulsen van de onsterfelijke drang in zijn diepe innerlijk om te groeien, om vooruit te gaan, zich te ontwikkelen en bekend te worden met de grotere reikwijdte van waarheid. Dit blijkt wel uit het behoorlijk mystieke Hebreeuwse verhaal van de verboden Boom en in de verschillende legenden die te maken hebben met soma in de literatuur van de hindoes.

Nu wij ons op de opgaande boog van de evolutiecyclus bevinden, duidt het innemen van deze heilige godendrank op inwijding. Als de initiant tijdens de Mysteriën ervan drinkt, symboliseert dit zijn opgaan in geestelijke onsterfelijkheid. Deze drank wordt gesymboliseerd door de beker en de vloeistof die het bevat, maar is feitelijk het opgaan in het bewustzijn van de innerlijke natuur van de levengevende stromen, de stromen van het altijddurende leven, ofwel het levenselixer. Na te hebben gedronken van dit levenselixer, wat is gevormd door onzelfzuchtig geleide levens en door de laatste inwijding, leert de adept te leven in de lagere en tussenliggende gebieden van het zonnestelsel als een volledig zelfbewuste medewerker van de goden bij hun kosmische werk. Dat zijn de hogere nirmāṇakāya’s, ware boeddha­’s, enz.

Amdo

(Tibetaans) amdo

Het meest noordoostelijk gelegen deel van de Ti­be­taanse geciviliseerde cultuur, ruwweg gelijk aan het noordoostelijke deel van de huidige Chinese provincie Tsinghai (Qinghai), waaronder het gebied rond Kokonor. In deze streek was Tsong-kha-pa geboren ‘in het gebied van Tsong-kha,’ zuidoostelijk van de Kokonor. Door de derde Dalai Lama werd hier, in de geboorteplaats van Tsong-kha-pa, het grote klooster van Kumbum (Tibetaans shu ’bum) gebouwd.

Ame No Mi Naka Nushi No Kami

(Japans) Goddelijke monarch van de centrale hemel.

In de Japanse kosmogonie is hij de eerste van drie arupa (vormloze) geestelijke wezens die zullen verschijnen uit kon-ton (chaos) (SD 1:214).

Amen

(Hebreeuws) ’Āmēn [van ’āman sterk staan, trouw, betrouwbaar, zeker]

Standvastig, permanent, duurzaam, waar, loyaal. Als een bijwoord waarlijk, zeker, werkelijk, zo zal het zijn. De betekenis van amen is in veel gevallen gelijk aan het San­skrietwoord Aum (Om). Om deze reden is amen in christelijke gebeden of kerkdiensten opgenomen als slotwoord van een gebed — een andere wijze van gebruik die veel lijkt op de manier waarop Om wordt gebruikt in de San­skriet-literatuur.

In latere gnostische tijden was amen een van de menigten van engelen.

In het oude Egypte werd een van de grote goden Amen of Amon genoemd.

Zie Amon; Pot Amun

Amenti

(Egyptisch) ook AmentetAmenti, Ȧmentet

De onderwereld (Tuat). De verborgen plaats of de geheime sfeer. Het 15de of laatste huis (Aat) van de Tuat, amentet-nefert (prachtig Amenti) genaamd en beschreven als de sfeer van de goden waar zij leven van koek en bier — in dit opzicht lijkt het op het Walhalla van de Scandinaviërs, de hemelwereld ofwel devachan. Het hiernamaals wordt ook wel beschreven als sekhet-hetep of -hetepet (de vredige velden), in het Grieks de Elysese velden, onder de heerschappij van Osiris, heer van Amenti. Enkele teksten verklaren dat Amenti ver in het noorden van Egypte zou liggen, hoewel het in het algemeen toch het Stille land van het westen wordt genoemd. Andere teksten lokaliseren het ofwel onder danwel boven de aarde, en er wordt de indruk gegeven dat de overledene behoefte zou hebben aan een ladder om op te kunnen klimmen naar dat gebied.

De overledene gaat het gebied binnen als een khu en doet dezelfde dingen als hij op aarde deed: ploegen, oogsten, varen met zijn boot, en de liefde bedrijven. Als hij in Amenti is gekomen leidt Anubis de ziel naar de zaal van Osiris waar die wordt geoordeeld door 42 rechters en wordt zijn hart gewogen met de veer van waarheid als contragewicht. Als de ziel slaagt voor de test gaat die naar de velden van Aalu. Als de namen van de 15 aats, de 7 arrets (cirkels) en de 21 pylonen naast de goden en wachters van deze gebieden allemaal bekend zijn, kan de overledene van het ene huis overgaan naar het andere, en ten slotte aan boord gaan van de nachtelijke boot van de zon. Die boot gaat op weg door de tuat en zal aankomen in de hemelen. De schaduwen die deze boot missen, de onvoldoende ontwikkelde ego’s, moeten in de na-wereld of kamaloka achterblijven, terwijl zij die de reis met de boot zullen maken, naar de hemelwereld of devachan gaan waar zij zullen verblijven tot het moment aanbreekt om weer naar de aarde terug te keren om opnieuw geboren te worden. Dit slaat op de reis van de ego die voldoende van de ‘namen’ weet om van wereld naar wereld te gaan en daarna de geheime of onzichtbare wegen naar de zon kan volgen. De wetenschap van de namen slaat op de geestelijke, intellectuele en psychologische ontwikkeling van de ego van de overledene die niet langer wordt aangetrokken tot de lagere gebieden omdat hij daar volkomen bekend mee is en daar geen aantrekkingskracht meer van voelt. Vervolgens volgt de uitdaging om verder en hoger te gaan.

Als Blavatsky over het symbool van het ei schrijft dat vaak wordt voorgesteld als iets dat zweeft boven de mummie, zegt ze:

Dit is het symbool van hoop en de belofte van een tweede geboorte voor de ‘Osiris-geworden’ dode; zijn ziel zal na de nodige zuivering in amenti, in dit ei van onsterfelijkheid groeien, om daaruit tot een nieuw leven op aarde te worden geboren. Want dit ei is in de esoterische leer het devachan, het oord van gelukzaligheid; ook de gevleugelde scarabee is hiervan een symbool. (SD 1:365)

De mystieke en mythologische leringen met betrekking tot amenti waren alle meer of minder symbolische beschrijvingen van de vele toestanden na de dood en de avonturen die werden ervaren door de ontlichaamde entiteit. Aldus werden kamaloka, devachan en de postmortale omzwervingen van de geëxcarneerde monade onder één noemer bij elkaar geplaatst: Amenti.

Amers

Een van de ‘zondigende’ engelen in het Boek van Enoch die de mensheid van het vierde ras de ‘oplossing van magie’ leerde (SD 2:376).

Amesha-Spenta’s

(Avestisch) Ameshā-Spentās [van a niet + mesha, mara sterfelijk, veranderbaar + spenta begunstiger, heilig, zielgenezer]

Onsterfelijke weldoeners. Er waren er zes: Vohu-Manah, Asha-Vahishta, Khshathra-Vayria, Spenta-Armaiti (liefde), Haurvatat (perfectie) en Ameretat (onsterfelijkheid). De eerste drie kenmerken van Ahura-Mazda, abstracties zonder vorm. Deze mannelijke positieve scheppende krachten laten hun indrukken achter in de mentale wereld en geven leven aan de tweede drie-eenheid, die de mens naar vrijheid leidt.

De Amshaspends, onze Dhyan-Chohans of de ‘slangen van wijsheid’ zijn gelijk aan en toch gescheiden van Ormazd (Ahura Mazda). Ze zijn ook de engelen van de sterren van de christenen – de sterren-yazata’s van de zoroastriërs ofwel de zeven planeten (de zon inbegrepen) van elke religie. De benaming – ‘de stralenden met doordringende ogen’ – bewijst dat. Dit op de stoffelijke en siderische gebieden. Op het geestelijke gebied zijn ze de goddelijke vermogens van Ahura Mazda; maar op het astrale of psychologische gebied zijn ze de ‘bouwers’, de ‘wachters’, de pitar (vaderen) en de eerste leraren van de mensheid’. (SD 2:358)

‘Zarathushtra is de goddelijke universele kracht die alles in het universum naar perfectie leidt. Deze kracht is bekend als Amesha-Spenta’ (Shahrestani, Al-Melal Va Al-Nehal). De kracht is gelijk aan de gnostische oorspronkelijke heerser of bestuurder, het wezen dat het dichtst in de buurt komt van schepper; het actieve verstand of intellect dat de bron is van goddelijke zaligheid en voorzienigheid, dat bij de manicheeërs zuivere of heilige geesten zijn; de Hebreeuwse elohim, de Arabische Malaeka (engelen); de ziel in de engelen in de Koran; en de theosofische dhyani-chohans of dhyani-boeddha­’s. Ze zijn de bestuurders van de zeven bollen van de aardketen.

Een vers in de Ormazd Yasht (gebed aan Ahura-Mazda) geeft een hint over een ander aspect van de Amesha-Spenta’s dat verband houdt met de toestanden na de dood. Iedereen heeft een naam, en het vers eindigt met: deze ‘zijn de beloning van de heiligen, als ze bevrijd zijn van hun lichamen, mijn schepselen (v 25).

Sommigen beschouwen Ahura-Mazda als de belangrijkste van de zes Amesha-Spenta’s, maar dit heeft alleen waarde als we Ahura-Mazda voor het zuivere, ongemanifesteerde licht houden en niet als de vader van alles wat geschapen is.

Zie Amshaspands

Ameyatman

(San­skriet) Ameyātman [van ameya onmeetbaar van a niet + de werkwoordstam meten, merken + ātman zelf]

Onmeetbare ziel of zelf. Van toepassing op Vishṇu die buitengewone of niet af te meten wijsheid en grootsheid bezit (VP 3:17; 5:9).

Amilakha

(Mongools)

Die wezens die menselijke vormen bezielden of binnengingen; verwijst in het bijzonder naar de dhyani-boeddha­’s en goddelijke bo­dhi­satt­va’s.

Amita-boeddha­

(San­skriet) Amita-boeddha­

Chinees/Tibetaans boeddhistische naam voor de universele, oorspronkelijke wijsheid of ziel, gelijk aan adi-boeddha­. Ook de goddelijke naam van Gautama Boeddha. Tsong-kha-pa wordt geacht een rechtstreekse incarnatie van Amita-boeddha­ te zijn (BCW 14:425-8; SD 1:108&n).

Amitabha

(San­skriet) Amitābha [van a niet + de werkwoordstam meten + ābhā (ābha) schittering, licht van ā-bhā schijnen, schitteren]

Onmetelijke schittering. In zijn mystieke betekenis grenzeloos licht of grenzeloze ruimte, een van de vijf dhyani-boeddha­’s van het Tibetaans boeddhisme, vaker als verwijzing gebruikt voor de vijf tathaGāthā’s of jina’s (overwinnaars). Oorspronkelijk vertegenwoordigden de dhyani-boeddha­’s kosmische geestelijke kenmerken en invloeden die uitgaan van adi-buddhi, maar ze zijn gemythologiseerd als goden die over een centraal rijk heersen maar ook over de vier kardinale richtingen.

Amitabha van het Westen, waarvan de Ti­be­taanse naam Wod-pag-med (O-pa me) is, is de heersende godheid over Sukhavati (het westelijke paradijs of het zuivere land) die in China en Japan algemeen wordt aanbeden als Amida-boeddha­. Esoterisch zijn er zeven dhyani-boeddha­’s (tot nu toe zijn er vijf gemanifesteerd of verschenen) die zowel ...

kosmische entiteiten als de stralen of weerspiegelingen van deze oorspronkelijke kosmische entiteiten zijn die zich in de mens als monaden manifesteren (BvhO 565; vgl. SD 1:108).

De Panchen Lama wordt van oudsher beschouwd als de tulku van Amitabha en de Dalai Lama als de tulku van Avalokitesvara (Tibetaans: Chenrezi).

Amitabha komt overeen met de eerste logos, de vader in de christelijke drie-eenheid, de pythagorese monade van monaden en in de mens met atman. Vanuit een filosofisch-mystiek standpunt gezien, betekent Amitabha ‘geen kleur of kleurloos’ of de ‘witte glorie,’ het eerste geestelijke element-beginsel van het zonnestelsel waaruit de zeven gedifferentieerde ‘kleuren’ van de gemanifesteerde prismatische kosmische hiërarchieën worden geboren.

Amitayus

(San­skriet) Amitāyus Onbeperkt leven of grenzeloze vitaliteit, ...

wat duidelijk doelt op dat deel van de kosmische hiërarchie van ons zonnestelsel dat zich overal manifesteert als intelligente, één-makende en allesomvattende vitaliteit die uitgaat van het hart van de zon (BvhO 566).

Amon-Ra

(Grieks) Ámōn-Rā ook (Egyptisch) Ȧmen-Rā

Toen de prinsen van Thebes alle rivalen voor de heerschappij over Egypte hadden overwonnen en zichzelf als heersers over de tweevoudige keizerrijken hadden uitgeroepen, volgden zij in mystieke en occulte zaken de lijn van de machtige geestelijkheid van Thebes. En zo kwam na de 12de dynastie een nieuwe manier van kijken op de oude god Amon naar voren, onder de naam van Amon-Ra, hoewel die pas na de 17de dynastie de voornaamste god van Egypte werd. De eigenschappen van de verborgen god Amon werden gecombineerd met die van de zonnegod Ra en deze god werd met gejuich ontvangen door de priesters als het hoofd van alle goden van Egypte. Amon-Ra schijnt het zonder de meeste, of in ieder geval de mystieke, symbolen te moeten doen die te zien zijn op afbeeldingen van oudere godheden, hoewel de hymnen aan de god door de priesters met zorg werden opgesteld en alle eigenschappen, frasen en terminologie hadden opgenomen die overheersten in de andere geschriften.

Amon

(Grieks) Ammon, (Egyptisch) Amen, ook Amun en Amon.

In het Egypte van de 5de dynastie behoorden Amen en zijn partner Ament tot de oorspronkelijke of eerste goden, die direct na de goden die behoren bij de oerstof werden genoemd, Nau en Nen (de goden van de waterige afgrond van de kosmos). Men zag hem als de ‘allesomvattende natuur,’ het universum zelf, vooral als het om zijn occulte en geheime aspecten gaat. Maar na de 12de dynastie had deze god ook de eigenschappen van de zon en werd vanaf dat moment Amen-Ra genoemd — de hoogste god van de machtige priesterorde van Thebes, die het gezag over heel Egypte had. Amon werd vooral vanwege het verborgen aspect van de zon herkend, wat blijkt uit de hymnen die aan hem werden opgedragen: ‘hij die is verborgen voor goden en mensen,’ ‘hij die onbekend is,’ ‘uw naam is voor uw kinderen in uw naam Amen verborgen.’

Amorieten

(Hebreeuws) ’Emorī

De amorieten waren van oorsprong bergbewoners, maar werden op het laatst een volk van Kanaän aan beide zijden van de Jordaan. De amorieten worden in de Bijbel aangeduid als kanaänieten (hoewel die naar laatstgenoemden verwijst als een volk dat nog bestaat, terwijl de amorieten worden genoemd als een volk uit het verleden), het woord is duidelijk afgeleid van de Assyrische naam Amurru, Egyptisch Amar en Babylonisch Mar-tu, die wijzen naar landen noordelijk van Palestina zo ver als Kadesh aan de Orontes — hoewel er ook een district was met de naam Mar-tu dichtbij Babylonië.

Amphain-Essumen

(Gnostisch) Ook Amphian-Essumenen.

Het zesde paar aeonen of emanaties van het stelsel van Valentinus, zoals weergegeven door de christelijke kerkvader Epiphanius.

Ampsiu-Ouraan

(Gnostisch) Ook Ampsiu-Auraan. De eeuwigdurende diepte en stilte.

Een paar aeonen van het stelsel van Valentinus, zoals weergegeven door Epiphanius, de eerste emanatie van de eeu­wi­ge bythos (diepte), van waaruit de andere veertien paren aeonen emaneren, gelijk aan de tweede logos (SD 2:569n).

Amrita

(San­skriet) Amṛta [van a niet + mṛta dood van de werkwoordstam mṛ sterven] Onsterfelijkheid.

Het levenswater van onsterfelijkheid, het ambrozijn of het geestelijke voedsel van de goden. Volgens de Purāṇa’s, het Rāmāyaṇa en het Mahābhārata, is amrita het levenselixer dat ontstaat uit de krachtmeting van de deva’s en de asura’s wanneer zij de ‘melkachtige zee’ (de wateren van het leven) karnen. Het is vele keren gestolen geweest maar net zo vaak teruggevonden en wordt nog steeds goed bewaard in devaloka.

In de Veda’s slaat amrita op de mystieke somadrank die van de initiant een nieuw mens maakt doordat die zijn geestelijke natuur in staat stelt de lagere elementen van zichzelf te overwinnen en te beheersen. Amrita staat boven alle guna’s (kwaliteiten) want die is in essentie onvoorwaardelijk (vgl. SD 1:348). In mystieke zin betekent amrita dus het ‘drinken’ van het water van hogere wijsheid en het geestelijk baden in zijn levengevende kracht. Het betekent het uitstijgen boven alle onontwaakte of prakritische elementen van de constitutie en het eenworden met en leven in de leven-intelligentie-substantie van de kosmos.

Amrita-yana

(San­skriet) Amṛta-yāna [van a niet + mṛta dood, van de werkwoordstam mṛ sterven + yāna pad, voertuig]

Het pad van onsterfelijkheid. In De stem van de stilte is het de weg van de boeddha­’s van mededogen of van perfectie. Het is de ‘geheime weg,’ het arya (edele) pad van de hartenleer van esoterische wijsheid. In plaats van het kleed van de dharmakaya aan te trekken en nirvāṇa in te gaan, zoals de prateyka-boeddha­’s doen, geven de boeddha­’s van compassie nirvāṇa op en hullen zich in het nirmāṇakāya-gewaad waarmee zij rechtstreeks voor alle wezens die minder ver zijn gevorderd kunnen werken. Vanwege deze grote individuele opoffering is de nirmāṇakāya-staat in een opzicht de heiligste van de trikaya (de drie gewaden, voertuigen of lichamen). De amrita-yana is aldus een verheven geestelijke weg en leidt naar de on­uit­sprekelijke zaligheden van zelfbewuste onsterfelijkheid in de kosmische manvantarische ‘eeuwigheid.’

Het woord kan ook duiden op het ‘onsterfelijke voertuig’ in ieder mens, de individualiteit in tegenstellling tot de voorbijgaande persoonlijkheid; dat wil zeggen ‘de geestelijke ziel, of de onsterfelijke monade — een combinatie van de vijfde, zesde en zevende’ beginselen (ML 114).

Amsa

(San­skriet) ook Amsu, Aṃśa, Aṃśu

Fragment, deeltje, deel; naam van een van de aditya’s in het Mahābhārata; ook van surya (de zon) waarvan de zonnekracht zo enorm was dat de goddelijke architect Visvakarman een achtste deel van zijn heerlijkheid afsneed. Van de lichtgevende deeltjes (amsa’s) die op aarde vielen maakte Visvakarman een aantal werktuigen voor de goden, waaronder de schijf van Vishṇu en de drietand van Śiva. In de Bhagavad-Gita (15:7) straalt Kṛishṇa een amsa van zichzelf uit die een jiva (monade) in de wereld van levende wezens wordt en trekt manas (verstand) naar zich toe en de vijf zintuigen die hun oorsprong in prakriti vinden (natuur).

Amsa of amsu is ook de grondtoon of overheersende toon in een raga, een manier van de hindoes om muziek of melodieën zo te componeren dat ze een intense emotie opwekken, vaak door gebruik te maken van hoge tonen die passen bij de verschillende momenten van de dag of de nacht. In de theosofie kan amsa worden gebruikt voor alle deeltjes van welke soort dan ook: zowel voor levens­atomen als voor een monade als voor de punten of ‘fragmenten’ van de kosmische bewustzijn-leven-substantie.

Amsamsavatara

(San­skriet) Aṃśāṃśāvatāra [van aṃśāṃśā (aṃśa + aṃśa) deel van een deel, fragment + avatāra afdaling van ava-tṝ oversteken naar beneden, afdalen]

De afdaling van een deel van een deel. Dit slaat op de vele manifestaties van Vishṇu en Brahmā; in het Vishṇu-Purāṇa in het bijzonder op Kṛishṇa en op de ‘handelingen die hij heeft verricht als deel van een deel [amsamsavatara] van het Allerhoogste, hier op aarde’ (5:1). Een avatara of zogenoemde goddelijke afdaling is nooit een ‘afdaling’ of een incarnatie van het geheel of van alles van een godheid, maar alleen van een deel ervan; vandaar dat iedere avatara de afdaling betekent van een deel van een deel en dus, strikt genomen, een amsamsavatara kan worden genoemd. Het mag duidelijk zijn dat hoe groter de avatara des te groter zijn invloed, hoewel niet noodzakelijkerwijs als de vorm van de amsa of het deel dat afdaalt (vgl. MB Adiparvan 7).

Amshaspands

(Pahlavi) ook Amshaspends.

De zeven schitterende en geweldigen, de Pahlavi-versie van de avestische Amesha-Spenta. Zij duiden op de zes eigenschappen van Ahura-Mazda, zowel in de geestelijke als in de mentale werelden. De eerste drie — Vohu-Man (Bahman), Asha-Vahishta (Ordibehesht) en Khshathra-Vayria (Shahrivar) — zijn de drie aspecten van waarheid. Spenta-Armaiti (Spandar-Maz of Esphand), Haurvata (Khordad) en Ameretat (Amordad) zijn weerspiegelingen van de eerste mannelijke drie-eenheid in de mentale wereld. Het totale aantal, zes, is kherad (intellect), de bevrijdende kracht van de mens, die niet verward moet worden met Ahura-Mazda, de allerhoogste schepper.

De amshaspands van de oude perzische theologie hadden dezelfde algemene relatie met het heelal als de zeven of tien prajapati’s van de hindoe-geschriften of de zeven of tien sefiroth van de Hebreeuwse kabbala.

Zie Amesha-spenta

Amsumat

(San­skriet) ook Amsuman, Aṃśumat, Aṃśumān [van aṃśu vezel, straal van licht]

Als een bijvoeglijk naamwoord, draadachtig of vezelig, lichtgevend als de zon en maan. Ook rijk in soma-planten en soma-sap. Ook een naam van Amsuman, een prins van het zonneras, zoon van Asamanjas en kleinzoon van koning Sagara waarvan de 60.000 zonen tot as werden verteerd door de ‘blik’ van Kapila. Hun restanten werden door Amsuman ontdekt die het paard, dat van Sagara voor de offering van asvamedha was verdwenen, terugbracht naar de aarde (vgl. SD 2:570).

Amula-mula

(San­skriet) Amūla-mūla [van a niet + mūla wortel, basis]

De wortelloze wortel. Gebruikt door Blavatsky om mula­pra­kriti (TG 20) te beschrijven, de geestelijke wortel of essentie van de natuur, de geestelijke essentiële bron van alles, omdat het de sluier of het kleed van parabrahman is, het grenzeloze.

Amun

(Koptisch)

De god van verborgen of geheime wijsheid, gelijk aan de Egyptische Amon of Amesn.

Zie Pot Amun

Ana

(Chaldeeuws) De onzichtbare hemel.

Het astrale licht, de hemelse moeder van de zee op aarde. Een lid van de triade die bestaat uit de godinnen Ana, Belita en Damkina. Als moeder van de zee vindt ze waarschijnlijk haar ontstaan in het christelijke symbool van de maagd Maria die op de sikkel van de maan staat en door haar band met de zee.

Anna (de naam van de moeder van de maagd Maria) ... is afgeleid van de Chaldeeuwse Ana. (SD 1:91)

In het hindoe-pantheon kent men Annapurna (een naam van Devi-Durga, echtgenote van Śiva), wat betekent ‘vol van voedsel’ — de vruchtbare moeder, het ...

astrale licht in een van zijn vele aspecten. (SD 1:92)

Zie Anaitis; Maria

Anagamin

(San­skriet) Anāgāmin [van a niet + āgāmin van ā-gam komen, naderen]

Iemand die niet komt. In het zuidelijke of theravada-boeddhisme een ‘nooit terugkerende,’ ...

‘hij die niet weer zal reïncarneren’, tenzij hij dat wenst om de mensheid te helpen (Stem 89).

Het derde stadium van het viervoudige pad dat naar nirvāṇa leidt, de weg van arhatschap.

Zie Arhat

Anagraniyam

(San­skriet) Anagrāṇīyam [waarschijnlijk van anagrāṇīya van an niet + agra beginnend, punt + aṇīyas uitzonderlijk klein van aṇu atoom]

Gebruikt in De geheime leer (1:357) als verwijzing naar parabrahman als een wezen ...

kleiner dan het kleinste atoom, en groter dan de grootste bol of het grootste heelal: ‘anagraniyam en mahatorvavat’ (id.).

Het is mogelijk dat de San­skriet-frase voor ‘kleiner dan het kleinste, en groter dan de grote’ (anor aniyan mahato mahiyan) was bedoeld. Het saillante punt is dat het hart van parabrahman (of Brahman) in essentie gelijk is aan het hart van een anu (atoom).

Zie Aniyamsam Aniyasam

Anahata-sabda

(San­skriet) Anāhata-śabda [van an niet + ā-han slaan, slag + śabda geluid van de werkwoordstam śabd geluid maken, uitschreeuwen, aanroepen]

De ongeslagen cyclus van geluid. Het geluid dat door geen enkele stoffelijke substantie kan worden gemaakt, het mystieke bel-achtige geluid dat soms bij stervenden wordt gehoord en dat langzaam in intensiteit afneemt tot het moment dat de dood intreedt. Ook gehoord door de yogī of de mediterende bij bepaalde stadia van zijn meditatie. De theravada-boeddhisten noemen dit innerlijke teken de stem van de deva’s die lijkt op het ‘geluid van een gouden bel’ (Digha-nikaya 1:152). De anahata-sabda is in werkelijkheid een weerkaatsing van de inherente eigenschap van geluid van ākāśa (vgl. VS 18, 78).

Anahita

(Avestisch) Anahita Anāhita ook (Perzisch) Nahid Nāhīd [eerdere volledige vorm arƏdvī sūrā anāhitā van arƏd eerlijk worden of hoogstaand, uitbreiden + sūra sterk, krachtig + anāhīta onkreukbaar blijven, van a niet + ahit verontreinigd]

De avestische godin van de wateren die in het gebied van de sterren woont; vergelijkbaar met de hindoeïstische Ganga. Zij wordt omschreven als ...

de lange rivier, die tot in de verre omstreken bekend is, die zo lang is als alle rivieren die over de hele wereld stromen bij elkaar genomen; die met kracht van de hoogte van Hukairya omlaagstroomt naar de Vouru-Kasha-zee [de wateren van de ruimte]. Aan alle oevers van de Vouru-Kasha-zee kookt het over, alles in het midden kookt over als ze daar naar beneden snelt, als ze daar naar beneden stroomt, zij, Ardvi Sura Anahita, die duizend cellen en nog eens duizend kanalen telt: de omvang van elk van die cellen, van elk van die kanalen is zoveel als een man in veertig dagen kan rijden, kan afleggen op een goed paard. Van deze rivier van mij [Ahura-Mazda’s] alleen stromen alle wateren die zich verspreiden over de zeven Karshvares [de zeven bollen van de aardketen]; deze rivier, van mij alleen, stroomt verder en voedt nog meer rivieren, in zomer en winter (Aban Yasht 3-5).

Volgens Berosus was het Artaxerxes Mnemon (404-361 v. Chr.) die als eerste formeel de aanbidding van een god instelde die tot dan toe als te heilig en te dierbaar voor publieke adoratie werd gehouden, en richtte standbeelden op in naam van Venus-Anahita — waardoor zij zo de Anaitis van de Grieken werd. Blavatsky vergelijkt haar met Sarasvati van de hindoes.

In de oude Perzische taal werd Aredvi-Sur-Nahid gebruikt in de zin van het krachtige en zuiverste water. Nahid is ook de naam van Venus. Anahita stelt het levenswater voor of de oorspronkelijke substantie waarin de levengevende Mithra doordringt en licht brengt. Mehr-Ab [Mithra + water] is de naam die is gegeven aan de heiligste plaats van aanbidding of het altaar in elke moskee, die simpel wordt aangegeven door een driehoek boven een vierkant, geometrisch gezien het symbool voor het getal zeven. Dit symbool kan ook worden teruggevonden in patronen van tapijten en op veel Perzische kunstvoorwerpen van verschillende perioden, zowel islamitische als voor-islamitische.

Anaitis

(Chaldeeuws) Ook Anait, Anaitia, Aneitis, Tanais en Nanaea

Een godin die in grote delen van het Nabije Oosten werd aanbeden.

Gelijk aan Annapurna van de hindoes, een van de vele namen van Kali — het vrouwelijke aspect van Śiva — op haar best. (TG 21)

Onder de Grieken was zij bekend als Artemis en Aphroditē.

Anna (de naam van de moeder van de maagd Maria) ... is afgeleid van het Chaldeeuwse Ana, hemel, of astraal licht, anima mundi. Daarom wordt Anaitia, Devi-durga, de vrouw van Śiva, ook Annapurna en Kanya de maagd genoemd. Haar esoterische naam is ‘Uma-Kanya’ en dit betekent de ‘maagd van licht,’ het astrale licht in een van zijn vele aspecten. (SD 1:91-2)

Anak — Zonen van Anakim

(Hebreeuws) ‘Ānāq, ‘Ānāqīm Een oud bijbels ras van reuzen.

Toen Mozes Joshua erop uit stuurde om te spioneren in het land van Kanaaän werden mensen gezien ‘die groot van lengte waren’. En daar zagen we de reuzen, de zonen van Anak, die van de reuzen komen: en wij zagen onszelf als sprinkhanen en zo waren we ook in hun ogen’ (Numeri 13:32-3). Blavatsky licht toe dat de reuzen uit de oudheid ...

leefden en bloeiden in een tijd die eerder een miljoen dan drie- of vierduizend jaar geleden lag. De anakim van Jozua ... zijn dus een product van de israëlitische verbeelding, tenzij het volk van Israël inderdaad aan Jozua een oudheid en een oorsprong in het Eoceen toeschrijft, of tenminste in het mioceen en de duizenden jaren van hun tijdrekening in miljoenen jaren wil veranderen. (SD 2:340)

Anaktes

(Grieks) Ook Anactes, Anaces en Anakes

Koningen, stamhoofden. Door Homerus en andere Grieken gebruikt voor de goden, zoals bijvoorbeeld de dioscuri. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van scheppende vermogens zijn ze kabeiroi, corybantes, curetes, enz.

Analogisten

De analogisten waren de leerlingen van Ammonius Saccas die zo werden genoemd vanwege hun gebruik van analogieën en overeenkomsten bij het interpreteren van mythen en de symboliek van legenden.

Anamnesis

(Grieks) [van ana opnieuw terug + mimnesco herinneren]

Herinnering. Door Plato gebruikt bij zijn uitweiding over kennis. Hij onderwees dat delen van het menselijke bewustzijn zijn voortgekomen uit zaden van ingeboren kennis van de ziel, die in het denken aanwezig zijn en als gevolg van eerdere ervaringen uit het egoïsche centrum of het reïncarnerende ego naar voren komen. Zodoende is het vergaren van kennis een proces van het herinneren van ervaringen uit het verleden.

Ananda

(San­skriet) Ānanda [van ā-nand zich verheugen, opgetogen zijn]

Zegen, vreugde, blijdschap. Ananda was de favoriete leerling van Gautama Boeddha die zijn leraar twintig jaar lang zeer toegewijd had gediend en van wie wordt gezegd dat hij, kort na het parinibbana (het grote vertrek) van de Boeddha, de gehele buddhavachana (woorden van de Boeddha) zou hebben gereciteerd.

In de Vedānta is het het derde woord van de frase sat-chit-ananda (sachchidananda): de drie eigenschappen die aan atman of brahman, of de kosmische logos worden gegeven.

Zie Chit; Sat

Ananda-lahari

(San­skriet) Ānanda-lahari [van ānanda vreugde, zegen + lahari een lange golf]

Een gedicht toegeschreven aan Śaṅkarāchārya, geschreven in de vorm van een lofzang aan Parvati, partner van Śiva, en bevat zeer mystieke leringen (TG 21).

Anandamayakosa

(San­skriet) Ānandamayakośa [van ānanda zegen, vreugde + maya gevormd van, gevormd uit van de werkwoordstam meten, vorm + kośa beschermend omhulsel]

Een door een zegen gevormde beschermende laag. In de vedische indeling is het de eerste van de panchakosa (vijf beschermende omhulsels) van de menselijke constitutie die de goddelijke monade omhullen (atman); komt overeen met de geestelijke ziel (buddhi). Naar anandamayakosa wordt soms op mystieke wijze verwezen als het omhulsel van de zon.

Zie Kośa

Ananga

(San­skriet) Anaṅga [van an niet + aṅga ledematen, lid, afdeling]

Zonder armen, benen of delen. Dus zonder lichaam, zonder lichaam. Naam van de god Kama (Kamadeva) omdat hij volgens de Puranische legende lichaamloos was gemaakt door een flits uit het derde oog van Śiva toen hij probeerde het ascetische leven van Śiva te verstoren (vgl. ook Rāmāyaṇa, Balakanda 23). Śiva is de beschermheilige van de esoterici wat wordt voorgesteld door het Oog van Śiva dat in mystieke zin moet worden verworven door de asceet voordat hij een adept wordt (SD 2:282, 615).

In een ruimere context is het een beeldende voorstelling en een suggestieve naam voor alle spirituele mogelijkheden, kwaliteiten of eigenschappen juist omdat ananga betekent zonder ledematen of delen. Ananga is ook een naam van ākāśa, de lucht of de kosmische ether en van manas (denken). Derhalve is de god Kama niet alleen zonder lichaam, maar is elk apart deel van de menselijke geestelijke natuur net zo. De belangrijkste heilige geschriften van de jaïns heten ook ananga.

Ananta-Sesha

(San­skriet) Ananta-Śeṣa [van an niet + anta einde + de werkwoordstam śiṣ resten achterlatend]

Eindeloze sishta’s of overblijfselen. De naam van de slang van de eeuwigheid die in de Purāṇa’s wordt beschreven als de zetel of drager van de goddelijke Vishṇu tijdens de periodieke pralaya’s van het heelal. Het is dus de oneindige tijd zelf, voorgesteld als de grote zevenkoppige slang waarop Vishṇu rust, de manvantarische logos als de logos wegzinkt in de inactiviteit van pralaya. Deze samenstelling tekent de altijd-bestaande sishta’s (geestelijke kosmische zaden of bezinksels) die van manvantara naar manvantara worden gedragen dwars door de onderbrekende pralaya’s , en aldus door de hele eeuwigheid heen.

Het is dit eindeloze geheel van kosmische sishta’s waarop Vishṇu, de kosmische logos, zich neerlegt, de draad van logoïsch bewustzijn wordt aldus doorgegeven van manvantara op manvantara door alle pralaya’s heen. Precies zoals Vishṇu in de theosofie een algemene term is voor het ontelbare aantal elkaar doordringende hiërarchieën van wezens en dingen die zich ontvouwen gedurende een manvantara, zo vertegenwoordigt Vishṇu tijdens een pralaya hetzelfde geheel aan hiërarchieën waarbij we ons kunnen voorstellen dat het lijkt alsof hij rust op de karmische overblijfselen of ‘slapende’ webben van substantie die zijn overgebleven van het vorige manvantara.

Zie Sesha

Anastasis

(Grieks) Opstaan.

Gebruikt als verwijzing naar de doden en naar wederopstanding. Maar deze oude mystieke term was oorspronkelijk alleen bedoeld om het herrijzen van de initiant aan te geven wanneer hij de gevreesde inwijdingsbeproevingen had volbracht en opstond als een nieuw mens, iemand die herboren was, of wat in India een dvija (tweemaal geborene) wordt genoemd.

Een ander belangrijk punt dat tot de oudste inwijdingscycli behoort, is dat wanneer een persoon door de harde training, inwijding en het volledig afwijzen van dingen van de stof tot zaken van de geest is gekomen en erin was geslaagd een te worden met zijn innerlijke God, ten minste van tijd tot tijd, hij werd beschouwd te zijn opgestaan uit alle lagere gebieden van kosmisch leven en zelfbewust bestaan, en de geest te hebben bereikt. Wanneer hij anastasis heeft verwezenlijkt neemt hij zijn plaats in in de hiërarchie van licht en mededogen als een van de medewerkers van de goden.

Anatman

(San­skriet) Anātman [van an niet + ātman ziel, zelf, afwisselend afgeleid van de werkwoordstam at bewegen, de werkwoordstam an ademen, de werkwoordstam va blazen]

Niet-zelf, niet-geest. Als een bijvoeglijk naamwoord: zonder denken of geest, lichamelijk. Wanneer gebruikt met betrekking tot de kosmos staat het, in tegenstelling tot atman dat absolute geest is, voor zijn schaduw of niet-geest, het lichaam of voertuig van het heelal, vaak mystiek de kosmische schaduw genoemd.

Zie Anatta

Anatta

(Pali) Anattā [van an niet + attā zelf, ziel]

Niet-zelf, zonder ego. Een boeddhistische leer die stelt dat er geen onveranderlijk, permanent zelf (atta, San­skriet atman) in een menselijk wezen aanwezig is, in tegenstelling tot het standpunt van de Upanishads dat atman, of de innerlijke essentie van een mens, gelijk is aan brahman, het allerhoogste, dat het heelal doordringt. Hoewel Gautama Boeddha de nadruk legt op de onwerkelijkheid van het zelf, dat kan worden gezien als een continuerend iets waarvan alleen de eigenschappen (de vijf khanda’s; San­skriet skandha’s) bij de geboorte terugkeren, luidt een leerstellige verklaring van zowel de zuidelijke als de noordelijke scholen dat de Boeddha een fundamenteel zelf zag in de menselijke constitutie (ET 593-4 3rd & rev ed).

In de Dhammapada, een van de meest gerespecteerde teksten van de zuidelijke boeddhisten lezen we:

Het zelf is de meester van het zelf [atta hi attano natho], want wie anders zou zijn meester kunnen zijn? (12:160). In de Mahaparinibbana-sutta (2:33, 35): attadipa attasarana, wees zoals zij die het zelf hebben [atta] als hun lamp [diva, ook vertaald als eiland]; wees als zij die het zelf [atta] hebben als hun toevluchtsoord [sarana] (vlgs. RK Dh. 12, 45).

Ook zien we dat Nagarjuna in zijn commentaar op het Prajna-paramita verklaart dat:

De Tathagata soms onderwees dat het atman werkelijk bestaat, maar op andere momenten stelde hij dat het atman helemaal niet bestaat (Chinese bespreking van Yuan Chung).