Atma
(Sanskriet)
De kenner van atman of het universele zelf. Ook iemand die de wereldziel kent. In een meer mystieke zin rechtstreeks van toepassing op het individuele.
Atma
(Sanskriet)
Kennis van het zelf. De hoogste vorm van spiritueel-goddelijke wijsheid, omdat het fundamentele of essentiële zelf de vlam of vonk van het kosmische zelf is.
Van de vier vidya’s — die behoren tot de in de Purāna’s genoemde zeven takken van kennis — namelijk, ‘yajna-vidya’ (het uitvoeren van religieuze riten om bepaalde gevolgen teweeg te brengen); ‘mahavidya,’ de grote (magische) kennis, die nu is ontaard in tantrika-eredienst; ‘guhya-vidya,’ de wetenschap van de mantra’s en hun juiste ritme of manier van zingen, van mystieke bezweringen, enz. — kan alleen de laatste, ‘atma-vidya,’ of de ware
De Purucker noemt atma-vidya als laatste van de zeven juwelen waarvan de grondtoon door het geheel van deze juweel van wijsheid gaat, namelijk over hoe het Ene het vele wordt.
Atmabhu
(Sanskriet)
Zelf-bestaand, zelf-wordend en dus zelf-geboren. Van toepassing op ieder lid van de hindoe-trimurti — Brahmā, Vishṇu en Śiva — en op dezelfde manier op de god van het kosmische verlangen of eenheid, Kama-deva.
Atmabodha
(Sanskriet)
Wijsheid van het zelf. Kennis of wijsheid van de hiërarch of het hoogste deel van elk wezen. Ook een werk van Śaṅkarāchārya en tevens een van de Upanishads van de
Atmamatra
(Sanskriet)
Een oorspronkelijk of fundamenteel geestelijk deeltje of monade. Een deeltje of elementair deel van oorspronkelijk prakriti of elementair materiaal;
Atmamatrasu
(Sanskriet)
In de elementen van het zelf, in de oorspronkelijke elementen of deeltjes van het zelfschap. De vrouwelijke vorm, atmamatra, is het geestelijke atoom of de elementen van het zelf, als het tegenovergestelde van het gedifferentieerde atoom of de molecuul van het gemanifesteerde bestaan.
Atman
(Sanskriet)
Het hoogste deel van een mens: zuiver bewustzijn, dat kosmische zelf dat hetzelfde is in elke bewoner van deze bol en op alle planetaire of stellaire lichamen in de ruimte. Het is het gevoel en de wetenschap van ‘Ik ben,’ zuivere kennis, het abstracte idee van zelf. Het verschilt in het geheel niet in de kosmos behalve dan in de mate van zelfherkenning. Hoewel het universeel is, behoort het in ons huidige stadium van evolutie tot het vierde kosmische gebied, maar het is ons zevende beginsel als we omhoog tellen. Het kan ook worden gezien als de eerste logos van de menselijke microkosmos. Gedurende een belichaming nemen de laagste aspecten van atman eigenschappen aan omdat het is verbonden met buddhi en buddhi is verbonden met manas en het manas is weer verbonden met kama, enz.
Atman is voor ieder geïndividualiseerd bewustzijn zijn laya-centrum of toegangsweg tot de kosmische manifestatie. Het is ons zelf juist omdat het ons verbindt met de kosmische hiërarch. Door dit atmische layacentrum stroomt de goddelijke kracht van boven, die door zijn ontvouwing op de lagere gebieden de zeven beginselen laat ontstaan en worden.
Wij zeggen dat de geest (de ‘Vader in het verborgene’ van Jezus) of
Atman wordt soms ook gebruikt voor het universele zelf of de universele geest, die in het Sanskriet brahman of paramatman wordt genoemd. Elk individu is geworteld in de omringende kosmos door middel van drie hoge en verheven beginselen die van het atman stammen, zijn hoogste en meest glorieuze delen. Atman maakt deel uit van de menselijke beginselen omdat het de universele absolute essentie is waarvan buddhi, de ziel-geest, de drager is, die zijn stralen doorgeeft aan het overige van de menselijke constitutie.
Atmanam
(Sanskriet)
Zie het zelf door het zelf. Een geliefde frase uit de Vedānta, vooral van Śaṅkarāchārya. In zijn hoogste interpretatie verwijst het naar Avalokitesvara die in een opzicht
‘‘het
In de Upanishads wordt hetzelfde idee vaak gebruikt in de allegorie van de twee vogels die in een boom zitten — de ene vogel kijkt naar de andere.
Atmasamyama
(Sanskriet)
De verwezenlijking van het één-zijn met het hoogste door middel van zelfbeteugeling. De
Atmosfeer
Elk van de verschillende gasvormige sferen die een bol omgeven.
Op onze aarde is de laagste sfeer onze bekende lucht, maar er zijn andere in de etherische rijken daar voorbij. Met atmosfeer wordt in de theosofie ook mahat en manas bedoeld, zoals mythologisch wordt gesymboliseerd door Indra, god van het firmament, de vermenselijkte atmosfeer (SD 2:614). Werkelijk, mahat, en zijn straal in de mens, manas, reiken veel verder in kwaliteit dan het etherische of wat dan ook dan wat het menselijke voorstellingsvermogen verstaat onder atmosfeer — tenzij het is begiftigd met het mystieke zintuig dat
De elementen van onze huidige atmosfeer zijn opgebouwd uit veel eenvoudiger elementen die al op aarde bestonden in veel vroegere stadia van zijn evolutie en die nu ook bestaan op enkele andere bollen. De atmosfeer van onze aarde is niet alleen een chemische smeltkroes geworden maar ook een alchemisch mengvat waarin
een voortdurende uitwisseling plaatsvindt van moleculen of liever gezegd van atomen. Tussen deze treedt op elke planeet een wisselwerking op en daardoor veranderen de zich met elkaar combinerende equivalenten. (SD 1:142)
Men zegt dat noch de zon noch de sterren onze aardse elementen zouden hebben, behalve in de buitenste lagen van de zon, want het is alleen in zijn buitenste lagen dat atomaire substanties genoeg integreren om zichtbaar te worden zodat onze aardse elementen verschijnen. Ook van onze bol wordt gezegd dat die zijn eigen speciale laboratorium heeft in de hoogste lagen van de atmosfeer en als de atomen en moleculen die passeren, veranderen ze en wisselen en differentiëren ze van hun oorspronkelijke natuur. De spectroscoop kan bepaalde overeenkomsten tussen de elementen op de zon en de sterren en die op aarde laten zien, maar we kunnen niet op basis van een eerlijke logica die ook onder andere omstandigheden verklaren en feitelijk verschillen de fysieke en chemische eigenschappen van atomen op verschillende bollen enorm, wat ook geldt voor de effecten van de temperatuur (SD 1:142).
Onze atmosfeer zit tjokvol onzichtbare levens waarvan de kiemen niet meer dan de fysiek belichaamde of geïntegreerde exemplaren zijn, ontzettend klein en erg zwak. Tegelijkertijd bevat onze atmosfeer ook menigten van onzichtbare wezens met een geweldig grote energie. Middeleeuwse filosofen gaven deze wezens van de atmosfeer een merkwaardige naam, sylfen. Vergeleken met de populaties van de andere elementen van de mystieke filosofen zijn de sylfen misschien wel het gevaarlijkst, psychologisch en anderszins, in ieder geval voor de mensheid.
Verder leert de theosofie dat zowel de atmosfeer als de vaste aarde worden doordrongen door andere ruimtelijke rijken, onzichtbaar en ontastbaar voor ons, maar objectief voor hun eigen bewoners net zoals onze wereld is voor ons. De eerste rassen van de mensheid op aarde hadden geen atmosfeer nodig zoals wij die nu kennen. Er zijn nog steeds organismen op aarde die zonder zuurstof uit de atmosfeer leven en de wezens die in alle tijden en op alle bollen leven zijn zonder uitzondering aangepast aan de externe omstandigheden waarin zij leven.
Atmu
(Egyptisch) Ook
Een bepaalde versie van de zonnegod. Voorgesteld als degene die de dag tot zijn einde brengt, en die vergelijkt met de avondzon — of het nu om onze gewone dag gaat of om het eindigen van een manvantara.
Ik ben de God Tem, de maker van de hemel, de schepper van dingen die zijn van en voortkomen uit de aarde, die het zaad van de mens die nog moet komen maakt, de Heer van dingen, die de goden bedacht, de Grote Goden, die zichzelf schiep, de Heer van het Leven, die zorgde dat de Twee Gezelschappen van Goden konden bloeien
De Egyptische God Tem wordt door Blavatsky in verband gebracht met fohat, want over Tem wordt
gesproken als over de
Atomisten
De atomisten waren Griekse filosofen uit de klassieke oudheid, vooral die van de school van Leucippus en Democritus, die onderwezen dat alles ontstaat uit atomen (atomoi) en een vacuüm (kenon). Met atomen bedoelde Democritus
ondeelbare stofdeeltjes die het vermogen van alle denkbare toekomstige ontwikkelingen in zich hebben, uit zichzelf werkzaam zijn en aangedreven worden
Met zijn woord
In de loop van de tijd werden de atomisten materialistischer. Bij de hindoes zijn de Nyaya en Vaiseshika scholen de tegenhangers van de atomistische scholen.
Atoom
(Grieks)
Voor de Griekse atomisten was een atoom wat voor theosofen een monade is. Er zijn legio atoomtheorieën over de opbouw van het heelal of van de stof en zij zijn er al lang. In de moderne natuurkunde is het atoom een klein deeltje waarvan men ooit dacht dat het ondeelbaar was, maar naar nu blijkt uit veel samengestelde eenheden bestaat. In enkele filosofieën, zoals die van Leibniz, waren de atomen (die hij monaden noemt) meer psychologische dan fysieke eenheden — verenigde wezens van verschillende soorten en kwaliteiten — die het heelal vormen.
In de theosofie zouden we bij atomen aan monaden moeten denken; in
Een atoom kan worden vergeleken met (en is voor de occultist) het zevende beginsel van een voorwerp of liever van een molecule. De stoffelijke of chemische molecule bestaat uit een oneindig aantal meer subtiele moleculen en deze bestaan op hun beurt uit ontelbare nog subtielere moleculen. Neem bijvoorbeeld een molecule ijzer en los dit zodanig op dat het niet moleculair wordt; het wordt dan direct getransformeerd in een van zijn zeven beginselen, te weten zijn astrale lichaam; het zevende daarvan is het atoom. De analogie tussen een molecule ijzer, voordat het is opgesplitst, en dit zelfde molecule nadat het is opgelost, is dezelfde als tussen een stoffelijk lichaam voor en na de dood. De beginselen blijven bestaan,
Atri
(Sanskriet)
De verslinder. Een van de zeven grote rishi’s of maharishi’s aan wie veel vedische hymnen worden toegeschreven. Hij wordt beschouwd als een van de tien prajapati’s of heren van de schepping, de zeven grote rishi’s en tien prajapati’s die nauw zijn verbonden met de geschiedenis van de mythologie. Hij is getrouwd met Anusuya, een dochter van Daksha, hun zoon is Durvasas. Hij wordt ook gezien als een van de zeven uit het denken geboren zonen van Brahmā, naar wie ook wordt verwezen als de zeven rishi’s van het derde manvantara (dat zowel naar de derde ronde als naar het derde wortelras in de vierde ronde kan verwijzen). De sleutel tot deze veranderende connecties is analogie.
De zonen van Atri (atraya’s of atreya’s) zijn een van de klassen van pitri’s die de barhishad-pitri’s voor moeten stellen (die voornamelijk maanpitri’s waren), de vormgevers en ontwikkelaars van het menselijke fysieke lichaam en de lagere beginselen. Na
hun astrale dubbelgangers te hebben voortgebracht, worden zij wedergeboren als
In de astronomie is Atri een van de sterren van Ursa Major (Grote Beer). Dit sterrenbeeld is vooral verbonden met de zeven maharshi’s.
Atropos
(Grieks) [van
De derde van de drie schikgodinnen of Moira. Zij zijn Clotho, Lachesis en Atropos, wat respectievelijk betekent de spinster, de verdeelster en iemand die niet gepasseerd kan worden. Ze zijn aspecten van karma. Atropos is achtergebleven karma dat nog niet is uitgewerkt gecombineerd met de activiteit van de wil in een persoon, wat aldus zorgt voor de vastgelegde of relatief onvermijdelijke toekomst — dat wat door ons eigen doen ‘niet gepasseerd kan worden,’ omdat het ons zelf is zoals we zullen zijn.
’Atstsiloth
(Hebreeuws)
In de Kabbalah de eerste van vier werelden of sferen (‘olams) die tijdens de manifestatie van een heelal worden geëmaneerd, genaamd ‘de sfeer van uitstralingen of condensatie.’ Het is de meest verheven sfeer van de sferen of toestanden en bevat de hoogste tien sefiroth die de werkende kwaliteiten van de goddelijke wil voorstellen, als het meest abstracte en geestelijke van de uitstralingen van ’eyn soph. Deze hoogste sfeer wordt voorgesteld als de verblijfplaats van diyyuqna’ (het prototype, het voorbeeld, de hogere ’Adam of ’Adam ‘Illa’ah) en wordt ook genoemd ‘olam has-sefiroth (de wereld van de sefiroth). Als de meest volmaakte uitstraling van ’eyn soph is ’atstsiloth het Grote Heilige Zegel, het prototype waarvan alle lagere werelden een kopie zijn, die op zichzelf het beeld van het grote zegel hebben afgedrukt. Uit deze ‘olam (ook genoemd de ’atstsilatische wereld) volgt door het samenkomen van de koning en koningin de tweede wereld — de ‘olam hab-beri’ah.
De bollen A, Z, van onze aardketen zijn in aziluth. (TG 46)
Attavada
(Pali)
(Sanskriet) Atmavada, de leer van het zelf. Wanneer de boeddhistische sutra’s of sutta’s worden bestudeerd wordt duidelijk dat Gautama Boeddha dit woord speciaal gebruikte om de betekenis van het begrip de
naar het
‘Attiqa’
(Aramees)
Kabbalistische uitdrukking die algemeen wordt vertaald als de Oude van de Ouden. Het is een alternatief voor kether, kroon, de eerste sefira van de sefiroth-boom, die in het bijzonder verwijst naar het oorspronkelijke aspect van deze eerste emanatie. Wordt ook naar gerefereerd als ‘Attiqa’ Qaddisha’ (de Heilige Oude).
Atyantika
(Sanskriet)
Dat wat eeuwig lijkt of dat wat voorbij een einde gaat, dat verder is of verder gaat dan de limiet. Een individueel pralaya of nirvāṇa. Het atyantika-pralaya geldt alleen voor enkele weinig voorkomende entiteiten omdat het de vereenzelviging betekent van de bevrijde individuele monade (jivanmukta) met de allerhoogste geest — een mahatmische toestand, ofwel tijdelijk danwel blijvend tot het volgende mahakalpa. Als die toestand eenmaal is bereikt is er geen toekomstige evolutie meer mogelijk en zijn er dus geen wederbelichamingen meer tot na het mahapralaya, dat 311.040.000.000.000 jaar duurt. Aangezien er een kans is dat de jivanmukta’s nirvāṇa bereiken tijdens een van de eerste cyclussen van een manvantara kan deze mahapralayische periode bijna worden verdubbeld en is dan ook lang genoeg om als eeuwig te worden beschouwd, als het al niet eindeloos is. Atyantika-pralaya wordt ook een enkele keer gebruikt voor de totale verduistering van een gehele planeetketen (SD 2:309-10n).
Atys
(Grieks) Atys of Attis [waarschijnlijk Frygisch]
Een godheid die werd vereerd in verband met de Grote moeder, Cybelē, eerst in Frygië en later door het gehele Romeinse rijk heen. De legenden in verband met Cybelē en Atys lijken op die van Aphroditē en Adonis in Syrië, op die van Baäl en Astartē in Sidon en op die van Isis en Osiris in Egypte. In bepaalde opzichten stelt hij het type mens voor van inwijding en adeptschap in de mysteriën van Cybelē. Deze riten werden onder de corybanten van Frygië gehouden tijdens de lente-equinox, in keizerlijk Rome jaarlijks van 4 tot 10 april en later van 15 tot 27 maart. Het vierde stadium van dit feest, de Hilaria, was het favoriete festival van Rome.
Audhumla
(IJslands) [van
Een schemerige leegte. In de Noorse mythologie de koe (symbool van vruchtbaarheid) die is ontstaan uit de bevroren dampen van de elivågar (gletsjers, golven van ijs). Uit haar uier kwamen vier stromen tevoorschijn die de ijsreus Ymir voedden. Zij is het vrouwelijke beginsel en Ymir het mannelijke; de vier stromen van melk
die zich door de ruimte verspreidden ([zijn] het astrale licht in zijn zuiverste uitstraling). (IU 1:147)
Audhumla likte aan de zoute ijsblokken waardoor het hoofd van Buri, de ouderloze voorvader van alle levende wezens, tevoorschijn kwam.
De betekenis van de allegorie mag duidelijk zijn. Het is de voorkosmische vereniging van de elementen, of Geest of de scheppende Kracht, die samen met de materie afkoelde maar nog steeds kolkte en bruiste en het vormde in overeenstemming met de universele Wil. Toen kwamen de
Audlang
(IJslands) [van
Een van de vele hemels van de Noorse Edda’s. Een van
de drie trapsgewijs opklimmende planeten van onze ‘keten’. (SD 2:100)
Augoeides
[van Grieks
Bulwer-Lytton leende voor zijn roman
In een hoge inwijdingsgraad komt de ingewijde oog in oog te staan met deze stralende tegenwoordigheid, de verlichtende straling die uitstraalt uit het goddelijke ego in het hart van de monade. Wanneer de augoeides met zijn stralen de lagere monaden in de menselijke constitutie raakt en die tot werkzaamheid roept, worden zij de diverse lagere ego’s of gemanifesteerde kinderen van ons goddelijke ego.
Auguren
[van Latijn
Een van de priestercolleges van het oude Rome. De oorspronkelijke taak van het college was het interpreteren van voortekenen: door het bestuderen van de hemel en andere dingen en het speuren naar tekens die informatie zouden kunnen geven over de houding van de hemelse krachten, vooral kort voor het begin van grote gebeurtenissen. Een vorm van voorspellen bestond uit het bestuderen van het gedrag van bepaalde vogels die speciaal voor dat doel werden gehouden.
Aum
(Sanskriet)
De oude bewoners van India stelden dat Om, als dat werd beschouwd als een enkelvoudige letter, het symbool was van het allerhoogste. Als het werd geschreven met drie letters — Aum — stelde het onder andere de drie Veda’s voor, de drie guna’s of kwaliteiten van de natuur, de drie onderverdelingen van het heelal en de godheden van de hindoe trimurti — Brahmā, Vishṇu en Śiva — die een aandeel hebben in de schepping, het behouden en vernietigen van het heelal of van de wezens die het opbouwen.
De mystieke formule, de
Deze drie letters zouden volgens sommige hindoes de volgende overeenkomsten hebben:
De letter A is de Sattva Guna, U is de Rajas en M is de Tamas (guna); Deze drie kwaliteiten worden Natuur genoemd (prakriti)
Er wordt gezegd dat dit woord een moreel vergeestelijkende uitwerking heeft als het wordt uitgesproken tijdens een meditatie en wanneer het denken kalm, vredig en gezuiverd is van alle onreinheden.
Aupapaduka*
(Sanskriet)
Iemand gaat niet of komt niet (zoals anderen dat doen): ouderloos, zonder een stoffelijke ouder. Iemand die zelf-geboren is door zijn eigen intrinsieke energie, zonder ouders of voorouders waarvan zijn bestaan of activiteiten zouden kunnen worden afgeleid, zoals gewoonlijk het geval is in de lijn van afstamming. Het slaat daarom op bepaalde zelfvoortbrengende goden. In het boeddhisme verwijst het speciaal naar de dhyani-boeddha’s, die de adi-boeddha voortbrengen zonder een tussenbeide komende middelaar.
De uitdrukking anupadaka, ‘ouderloos’ of zonder voorvaderen, is een mystieke aanduiding die in de filosofie verschillende betekenissen heeft. Met deze naam worden gewoonlijk hemelse wezens, de Dhyan-Chohans of dhyani-boeddha’s bedoeld. Maar omdat deze op mystieke manier overeenkomen met de menselijke Boeddha’s en bodhisattva’s die bekendstaan als de ‘manushi (of menselijke) Boeddha’s’, worden de laatsten ook ‘anupadaka’ genoemd, zodra hun hele persoonlijkheid is opgegaan in hun verenigde zesde en zevende beginsel — of atma-buddhi, en zij de ‘diamantzielen’ (vajra-sattva’s) of volledige mahātma’s zijn geworden. De ‘verborgen heer’ (Sangbai Dag-po), ‘hij die in het absolute is opgegaan’, kan geen ouders hebben, want hij is zelf-bestaand en één met de universele geest (svayambhu), het svabhavat in zijn hoogste aspect. Het mysterie in de hiërarchie van de anupadaka is groot; haar hoogtepunt is de universele geest-ziel en de laagste rang is de manushi-Boeddha; zelfs is ieder mens die een ziel heeft een anupadaka in latente toestand. Vandaar de uitdrukking ‘het Heelal was anupadaka’, wanneer er sprake is van het Heelal in zijn vormloze, eeuwige of absolute toestand, voordat het door de ‘bouwers’ was gevormd’. (SD 1:52)
Werkelijk, er zijn niet alleen aupapaduka godheden van het zonnestelsel, maar van iedere organische entiteit, omdat het hart van elk zo’n entiteit aupapaduka is — een mystieke manier om de leringen over de innerlijke God uit te drukken (vgl. OG 5-6; ook FSO 487-91, 532).
*Onderzoek heeft uitgewezen dat
Aupapaduka
(Sanskriet)
Het zelf voortgebrachte deel. De tweede bhuta in de dalende reeks van de zeven kosmische bhuta’s of elementen. Een analogie van de Tweede of ongemanifesteerde logos.
Aupapaduka
(Sanskriet)
Zelfgeboren of ouderloos beginsel. De tweede in de dalende reeks van de zeven kosmische tattva’s waarvan er slechts vijf worden genoemd in de filosofische scholen van India. Aupapaduka heeft de mystieke betekenis van dat wat uit zijn eigen ingeboren energie tot ontstaan komt, of het nu in de kosmos is of in een mens, en niet als de nakomeling of het kind van een voorganger. Aupapaduka-tattva komt overeen met de tweede of ongemanifesteerde logos.
Aura
[van Grieks, Latijn
Een subtiele onzichtbare essentie of fluïde die van wezens uitstraalt en die omhult, die zowel bezield als zogenaamd onbezield kunnen zijn. Voor het oog van de helderziende verschijnt de menselijke aura als een halo van licht, met vele verschillende kleuren die overeenkomen met de psychologische en mentale toestand van het individu van dat bepaalde moment. Aangezien alles in het heelal een centrum van levende energieën van de een of andere soort is, kan het niet anders dan dat het is omgeven door een krachtveld dat zijn uitstralingen in de omgevende ruimte voorstelt en dat alle objecten binnen zijn invloedssfeer bestrijkt. De mens is van een samengestelde aard en zijn aura zal daarom samengesteld zijn, met inbegrip van de astraal-vitale, psychomentale en geestelijke uitstralingen en elk van deze zal waarneembaar zijn op het gebied waarop de waarnemer kan werken. Maar de aura, hoewel normaal gesproken onzichtbaar, is niettemin zichtbaar door de effecten die het produceert op die subtiele zintuigen die wij allen bezitten naast de bekende vijf. Door de aura’s van mensen worden wij beïnvloed, zowel bewust als onbewust en daardoor wordt de invloed die mensen op elkaar uitoefenen verklaard. Dieren zijn in bepaalde opzichten gevoeliger voor aura’s dan wij.
Ook zogenaamde anorganische stoffen stralen aura’s uit zoals de magnetische stoffen. Dit onderwerp is door Reichenbach en anderen onderzocht in verschillende lichamen, en de onderzoeken hebben uitgewezen dat deze uitstralingen bipolair zijn net als het geval is met gewoon magnetisme. Het fenomeen van het dierlijke magnetisme dat is onderzocht door Mesmer toont dit aan, want zijn magnetische fluïde was werkelijk bestaand. Het aura is een psychomentale uitstraling en zijn hogere delen vormen een directe manifestatie van het akasische deel van het aurische ei dat ieder individu omhult.
Aureool
[verkleinwoord van het Latijn
Een aureool is ofwel een bijzondere spirituele uitstraling die het hoofd van heiligen en martelaren versiert, of een gouden halo die het hoofd of het gehele lichaam van een heilig man omgeeft. De materie van de aureool wordt verklaard in
Een tegenhanger van wat de astronomen de rode vlammen in de ‘corona’ noemen, kan men zien in de kristallen van Reichenbach of in enig ander sterk magnetisch lichaam. Het hoofd van een mens in een toestand van grote extase, waarin alle elektriciteit van zijn wezen zich om het brein heeft geconcentreerd, biedt — vooral in het donker — een volmaakt evenbeeld van de Zon tijdens zulke perioden. De eerste kunstenaar die aureolen tekende om de hoofden van zijn Goden en Heiligen was niet geïnspireerd, maar beeldde ze uit op gezag van tempelschilderingen en overleveringen uit het heiligdom en de inwijdingskamers, waar zulke verschijnselen zich voordeden. (MB blz. 176)
Aurisch
Dit is de bron van de menselijke aura die is genoemd naar de vorm die hij heeft.
Het aurisch ei strekt zich uit van het goddelijke tot aan het astraal-stoffelijke en is de zetel van alle monadische, geestelijke, intellectuele, mentale, hartstochtelijke en vitale energieën en vermogens. In essentie is het eeuwig en blijft zelfs bestaan gedurende pralaya’s en manvantara’s
Ieder wezen of ding waar dan ook in het hele heelal, en inderdaad het heelal zelf, heeft, of beter gezegd
Het aurische ei vindt zijn oorsprong in de monade die het hart of de kern ervan is en waaruit het, wanneer de manifestatie begint, emaneert in stromen van levensfluïden. Op de verschillende gebieden waar het aurische ei als een zuil van licht doorheen gaat, van het ātmische tot het fysieke, is elk van deze aurische of prāṇische fluïden een beginsel of element, en de mens wordt gewoonlijk geacht er zeven te hebben. Bekijken we het aurische ei op een van de gebieden van de menselijke constitutie, dan zien we dat dit gebied of deze ‘laag’ niet alleen met een van de ontvouwde zes beginselen van de mens overeenkomt, maar dit in feite
Deze enorm actieve en op elkaar inwerkende wolken van levensfluïden zijn feitelijk de prāṇa’s van het aurische ei op een of ander gebied die zich als aura’s manifesteren. (BvhO 475)
Aurnavabha
(Sanskriet)
Een grammaticus die in de Yaska’s
Aurva
(Sanskriet)
Een rishi, zoon van Urva en kleinzoon van Bhrigu, genoemd in de
Automatisch
De oefening waarbij iemand pen en papier pakt, zijn denken leeg maakt en wacht tot zijn pen door een of andere onvrijwillige impuls begint te schrijven.
Soms wordt de pen vervangen door een mechanisch apparaat zoals een ouija-bord. De resultaten variëren van zuiver negatieve, van zo goed als onleesbare krabbels tot aan een uitgewerkte reeks berichten of zelfs citaten uit zeldzame boeken. Het vermogen van verschillende mensen om in deze oefening te slagen varieert, slechts een minderheid schijnt er bijzonder bedreven in te zijn en die bedrevenheid kan worden ontwikkeld door oefening. De gebruikelijke spiritistische uitleg is dat deze teksten communicaties van ‘gene zijde’ zijn. Het is inderdaad noodzakelijk dat de automatische schrijver de controle over zijn eigen wil en over zijn stoffelijke en vitaal-astrale lichaam neerlegt en deze overgeeft voor het gebruik van invloeden die aan hem onbekend zijn.
Vanuit een theosofisch standpunt gezien is dit
Avabodha
(Sanskriet)
Bewust kennen of bewustzijn van. Dus een onderscheidingsvermogen of het ontwaakte waarnemen.
Avadhuta
(Sanskriet)
Afgeschud, verdreven, afgewezen. Avadhuta is van toepassing op boosaardige geesten of vijanden. Ook gebruikt voor planten die bewegen in de wind. Als een zelfstandig naamwoord is het iemand die van zichzelf het wereldse gevoel en de gevangenhoudende banden heeft afgeworpen. Tevens een van de zes graden of stadia van ascetisme.
Avaivartika
(Sanskriet)
Niet omkerend, niet-transmigrerend. In het geval van een wederbelichamende entiteit is een avaivartika iemand die zo ver op het pad van evolutie is ontwikkeld dat hij niet langer de slaaf is van, of geketend is door de voortrollende golven van samsara. Vandaar ook dat het wordt vertaald met ‘iemand die niet langer terugkeert,’ en is van toepassing op de mensen van de zevende ronde en slaat daarom strikt genomen alleen op personen die nirvāṇa hebben bereikt. Ook van toepassing op iedere boeddha
die niet meer terugkeert; die rechtstreeks naar nirvāṇa gaat. (TG 44)
Avaivartya’s
(Sanskriet)
Zij die nimmer terug zullen keren. In het mahayana-boeddhisme zijn het die personen die voorbij een bepaalde graad van evolutie zijn gekomen en zich hebben bevrijd van de behoefte om terug te keren om zich in lagere sferen opnieuw te belichamen. De kumara’s zijn strikt genomen avaivartya-entiteiten omdat zij, hoewel zij onze slapende intellectuele vermogens op deze aarde tijdens deze vierde ronde hebben ontstoken en wakker hebben geroepen — en onbelichaamd waren omdat zij geen behoefte aan een lichaam hadden — waren zij zo ver gevorderd dat zij niets meer konden leren op deze aarde. Vandaar dat zij die wezens zijn ‘die nimmer terug zullen keren’ als wederbelichamende ego’s.
Avalokiteshvara
(Sanskriet)
De Heer die is gezien, de Heer die overal wordt gezien
Het kosmische licht, de kosmische geest, waarin we leven, ons bewegen en ons bestaan hebben, waarvan de essentie, het licht, trilt en brandt in elke mensenziel, de vonk in ieder mens. Het is de innerlijke of voortdurende tegenwoordigheid van het goddelijke om ons heen in alles, hier beneden gezien in al zijn werken en, door mensen vooral gezien in de mens, het meest ontwikkelde voertuig van deze goddelijke tegenwoordigheid. (Asp. 375)
Voor theosofen is hij in essentie de Logos, of die nu wordt beschouwd vanuit een kosmisch aspect of in zijn functie als een entiteit die in zo’n kosmos woont.
Tegelijk met de ontwikkeling van het universele denkvermogen manifesteert zich de verborgen wijsheid van ādi-boeddha — de ene opperste en eeuwige — als Avalōkitēshvara (of gemanifesteerde Iswara), die de Osiris van de Egyptenaren, de Ahura-Mazda van de zoroastriërs, de hemelse mens van de hermetische filosofen, de logos van de platonici en de atman van de aanhangers van de Vedānta is. (SD 1:110)
Avalokiteshvara is het zevende beginsel in de microkosmos en daarom het atman of atma-buddhi, en naar analogie het zevende of hoogste beginsel in het heelal en daarom de kosmische logos in zijn macrokosmische positie. Er zijn als gevolg hiervan twee Avalokiteshvara’s: de eerste en de tweede logos, of het nu om de macrokosmische of microkosmische gaat omdat de eerste logos zichzelf weerspiegelt in de tweede logos, in het macrokosmische, net zoals atman zichzelf weerspiegelt in en werkt door zijn weerspiegelende sluier buddhi. Er is een analogie met parabrahman en mulaprakriti, maar Avalokiteshvara is in essentie de kosmische monade of eerste logos aan de ene kant en de menselijke-goddelijke monade of menselijke logos, atma-buddhi, aan de andere kant. Met Avalokiteshvara begint dus de manifestatie of differentiatie in elk van deze gevallen.
Avapta
(Sanskriet)
Bereikt, het beoogde doel of doeleinde dat iemand heeft verwezenlijkt. Ingewijd.
Avara
(Sanskriet)
Inferieur, lager, jonger.
Avara
(Sanskriet)
Een boeddhistische school (of klooster) die op de ‘westelijke berg’ ligt, op een plaats die Dhanakataka, Dhanyakataka, Dhanakstchaka of Dhanakacheka wordt genoemd, die volgens Eitel in
600 v. Chr. was gebouwd en verlaten in 600 n. Chr.. (TG 44)
Avarana
(Sanskriet)
Bedekken, verstoppen, verbergen, insluiten. Als een zelfstandig naamwoord slaat het op de handeling van het insluiten of verbergen, ook alles dat verbergt, insluit of beschermt, als een muur, schild of kleding. In de filosofie symboliseert het de intellectuele blindheid.
In de filosofie van de Vedānta is avarana-sakti de kracht van illusie, dat wat versluiert, verbergt of de ware aard van wezens of dingen verhult.
Avastha
(Sanskriet)
Staat, toestand, positie, situatie. Avastha heeft betrekking op de vier toestanden van bewustzijn (jagradavastha, svapnavastha, sushuptyavastha en turiyavastha). Het Griekse equivalent is hypostasis, dat wat eronder staat, ondersteunt, draagt of een hoger iets verdraagt. Aldus wordt het betere geboren of gemanifesteerd door zijn hypostasis of avastha.
Avastaans
(Sanskriet)
Een woongebied of woonplaats, ook gebruikt voor een land als de woonplaats van een volk. Blavatsky noemt het als een oude naam van Arabië (TG 44).
Avatamsaka
(Sanskriet)
Een lang en erg diepzinnig boeddhistisch geschrift dat Nagarjuna (
Avatar
(Sanskriet)
Dat wat naar beneden wordt doorgegeven of afdaalt. Het naar beneden doorgeven van een hemelse energie of een geïndividualiseerd complex van hemelse energieën — een hemels wezen — om een mens te overschaduwen en te verlichten die op het moment van zo’n goddelijke verbinding met de stof, geen menselijke ziel heeft en
Vandaar dat een Avatara de combinatie van drie elementen in zijn wezen heeft: een inspirerende godheid; een hoog ontwikkelde tussenliggende natuur of ziel die aan hem wordt geleend en die het kanaal voor die inspirerende godheid is; en een zuiver en rein fysiek lichaam. (OG 16)
Śaṅkarāchārya, Kṛishṇa, Lao-tzu en Jezus waren avatara’s van een verschillende kwaliteit met een iets andere structuur. Er was een goddelijke straal die op het juiste cyclische moment bij elk van die incarnaties omlaag kwam. En er was de verbindende schakel of de vlam van het denken, die in elk afzonderlijk geval geleverd werd door een lid van de Hiërarchie van Mededogen. Kṛishṇa zegt
Ik incarneer van tijd tot tijd om het kwade te vernietigen en gerechtigheid te herstellen. (BG hfd. 4, sl 8)
Kṛishṇa stelt hier de Logos of logoïsche straal voor die
op ons gebied volkomen machteloos en inactief is en met geen mogelijkheid met ons en ons gebied in contact kan komen, omdat die straal van de logos een tussenliggend en Blavatsky zegt dat wedergeboortes kunnen worden verdeeld in drie klassen: de goddelijke incarnaties die avatara’s worden genoemd; die van adepten die nirvāṇa opgeven om de mensheid te helpen — de nirmāṇakāya’s, en de natuurlijke opvolging van wedergeboorten van ieder ander mens — de bekende wet. De avatara Vishṇu als de ondersteuner van het leven is de bron van één lijn van avatara’s waar zo vaak over wordt gesproken in hindoelegendes. De tien avatara’s van Vishṇu zijn: 1) Matsya de vis; 2) Kurma de schildpad; 3) Varaha het zwijn; 4) Narasimha de man-leeuw (de laatste in het dierenstadium); 5) Vamana de dwerg (eerste stap naar de menselijke vorm); 6) Parasu-Rama, Rama met de bijl (een held); 7) Rama-chandra, de held van het De brahmaanse esoterie heeft nooit onderwezen dat een godheid afdaalde in dieren, zoals dat wordt voorgesteld in legenden. De namen van de verschillende dieren en mensen in de fabels waren gekozen vanwege hun typische kenmerken. Feitelijk vertegenwoordigen ze tien graden van gevorderde kennis en groei in begrip — tien graden in de esoterische cyclus — maar ook verschillende evolutionaire stadia waar de monaden doorheen moeten breken, door de lagere sferen, om zichzelf tot expressie te brengen op de hogere treden van de evolutionaire levensladder. Deze namen stellen ook de technische namen voor die aan neofieten in de esoterische scholen worden gegeven. De laagste chela werd een vis genoemd, de chela die de tweede graad met succes had behaald werd een schildpad genoemd enzovoorts, tot de hoogste van alle de incarnatie van de zon werd genoemd — een wit paard in de legenden van de hindoes. Deze avatarische afdalingen vinden niet alleen in een ras, wortelras, bol, keten of zonnestelsel plaats. Juist omdat de natuur zichzelf naar analogie herhaalt en overal dezelfde lijn volgt van het vergroten van het begrip van evolutionaire ontwikkeling vindt dat ook
Avebury
Een dorpje in Wiltshire, Verenigd Koninkrijk, zo’n 30 kilometer ten noorden van Stonehenge, waar een van de opmerkelijkste steencirkels van Engeland en de grootste van Europa is te vinden. Helaas zijn veel van de stenen verwijderd of begraven zodat het monument tegenwoordig niet zo indrukwekkend is als dat van Stonehenge. Men denkt dat er oorspronkelijk 300 stenen in drie cirkels moeten hebben gestaan, waarvan de grootste cirkel een gemiddelde diameter van zo’n 380 meter moet hebben gehad en zo’n 1500 meter in omtrek was.
Archeologen hebben berekend dat deze cirkels van ongeveer 1900 v. Chr. dateren, de vroege bronstijd. Blavatsky stelt dat het opzetten van zulke grote monumenten van monolieten onder toezicht van ingewijde priesters werd uitgevoerd, waarvan op zijn minst enkelen daarvan uit Egypte kwamen en die behoorden tot het tweede onderras van het vijfde wortelras, op een moment dat er nog een landverbinding bestond tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Maar zij geeft geen datum voor de Britse stenen cirkels. Recente opgravingen laten echter zien dat de grote cirkel dwars door de locatie van een oudere en een beetje kleinere cirkel gaat.
Avernus
(Grieks) Ook
Populair vertaald zou het Avernus-meer hetzelfde zijn als de toegangspoort tot wat de Grieken de Hades noemen, de onderwereld. Dit meer ligt in het vulkanische gebied van de Vesuvius, dichtbij Cumae en Puteoli. Volgens de legenden zou geen enkele vogel over dat water kunnen vliegen.
Āveśa
(Sanskriet)
Naar binnen gaan, bezit nemen van, zoals in het geval van een obsessie. Later gebruikt om een aanval van boosheid of demonische razernij aan te duiden. In de occulte literatuur is āveśa gebruikt voor het tijdelijk gebruiken van een menselijk lichaam door een adept met een duidelijk doel, of het duidt op een avatara en de aanwezigheid van een goddelijke invloed op aarde. Er is dus een gelijkenis met de Tibetaanse uitdrukking tulku. Āveśa betekent dan ook het (tijdelijk) in bezit nemen van een lichaam, menselijk of anderszins, door een entiteit erbuiten. Het is een kracht die goddelijk of boosaardig kan zijn.
Een klassiek geval van āveśa is dat van Śaṅkarāchārya die ervaring op wilde doen in het leven van een ander persoon en het lichaam van een zojuist overleden raja (koning) binnenging, het opnieuw tot leven bracht en voor een bepaalde tijd zijn werk in het lichaam van die voormalige koning deed.
Avesta
(Avestisch, Perzisch)
De wet of het fundament. De heilige geschriften van het mazdeïsme. De taal van de oude Indo-Europeanen was de taal van de vedische hymnen en ook van de gathische gezangen van Zoroaster, die zo sterk op elkaar leken dat slechts één fonetische verandering voldoende was om een passage van de ene in de andere te vertalen. Juist door deze overeenkomsten was men in staat
de mazdeïsche geschriften van de
De Zend, aan de andere kant, erkent van oudsher het Pahlavi-commentaar op de Avesta. De Yasna’s zijn de belangrijkste geschriften van de zoroastriërs en in hun oudste deel, de Gāthā’s, wordt de oorspronkelijke filosofie van het mazdeïsme tot uitdrukking gebracht in een spirituele, poëtische taal. De Vispered (Pahlavi) of Visperataro [van
De
Zand of Zend is de Pahlavi-interpretatie van de Avesta die tijdens de dynastie van de Sassaniden (226-650) door priesters is opgeschreven. Het Pahlavi-geschrift was vanwege de beperking van het aantal letters, erg moeilijk in een juiste betekenis te lezen (één letter stond voor de geluiden van een aantal verschillende medeklinkers). Dus de interpretatie werd overgelaten aan de kennis en het begrip van de lezer. Hozvaresh — woorden die waren geschreven in het Aramees en gelezen in het Pahlavi — maakten de taak van het lezen en begrijpen nog moeilijker. Pazand is de interpretatie van Zand geschreven in het Dindabireh-schrift dat een veel beter instrument is om nauwkeurig te lezen.
De oorspronkelijke Avesta bestond uit 21 nasks waarvan er nog maar erg weinig bestaan. Tabari (Iraans historicus uit de 9de eeuw) schrijft:
Dertig jaar geleden na het bewind van Kay Goshtasp, maakte Zartusht Spitaman een boek in goud van 12.000 koeienhuiden. Kay Goshtasp gaf de opdracht dat dit boek zou worden bewaard in Dejh-Nebeshtak en bewaakt door de Hierbads (de geleerden) ver weg buiten het bereik van de profane mens. (Perzische vertaling van Tarikh-e-Tabari, Tabari History, Bk 11, blz. 477)
De Pahlavi Dinkard (van de 9de eeuw) verklaart dat er twee complete exemplaren van de Avesta bestonden: één die werd bewaard in Dezh-Nebeshtak of Persopolis en de andere in Ganj-e-Shizegan, dat zeer waarschijnlijk in de stad van Shiz van Azarpategan lag. Toen Alexander de Grote Persopolis tot de grond toe afbrandde werd daar één kopie vernietigd; maar die in Shizegan werd in het Grieks vertaald en naar Aristoteles, Alexanders leraar, gezonden. Deze vertaling is verloren gegaan. Bal’ami, historicus en dienaar van de koningen van de Samaniden (vroege 10de eeuw) schrijft dat Alexander
Iraanse filosofen had verzameld en hun geschriften had laten vertalen in het Grieks en die naar Aristoteles en andere Griekse filosofen had gezonden. Hij vernietigde de steden Babel, Eragh en Pars en bracht alle grote mensen om het leven en legde alle bibliotheken van koning Dara (Darius) in de as. (Tarikh-e-Balami, Bk 11, blz. 699)
Avīchi
(Sanskriet)
Zonder golven of geen plezier hebben, zonder vreugde, zonder vrede of rust.
Een algemene term voor plekken waar het kwaad een weg naar buiten vindt, maar zonder de betekenis van ‘straf’ in een christelijke zin; waar het kwaadwillen en het onbevredigde verlangen naar kwaad uit pure zelfzucht tot expressie wordt gebracht — wat de uiteindelijke ondergang van de entiteit zelf betekent. Avīchi kent vele graden of gradaties. De natuur heeft alles in haar, als zij hemelen heeft waar goede en waarachtige mensen hun rust, vrede en zegen kunnen vinden, zo heeft zij ook andere sferen en toestanden waar diegenen naartoe worden getrokken en waar zij een uitlaatklep kunnen vinden voor die boze hartstochten en verlangens die van binnen branden en die zij koesteren maar ook kwijt willen. Zij die zich aan het einde van hun avīchi bevinden, gaan te gronde en worden vermalen en vermalen tot er niets meer van hun over is en zij verdwijnen als een schaduw voor het zonlicht in de lucht — vermalen in het laboratorium van de natuur. (OG 16-17)
Avīchi is een toestand, niet een bepaalde plaats; en toch moet een entiteit, in wat voor toestand die zich ook bevindt, een bepaalde plaats hebben, zich op een bepaalde plaats bevinden, en als gevolg hiervan is, voor zover het de mens betreft, avīchi gelijk aan Myalba, onze aarde in enkele van zijn laagste aspecten. Verder kan avīchi — al kan dat worden beschouwd als de stilstand van het leven of het ‘zijn’ zonder beweging — toch ook verwijzen naar de tijdelijke of de quasi-onmogelijkheid om de evolutionaire ladder te beklimmen — maar niet helemaal. Wezens die volledig in avīchi zitten worden geboren en telkens weer geboren, zonder onderbreking of pauze, met nauwelijks tussenpozen van tijd.
Maar neem nu het geval van een monster van slechtheid, zinnelijkheid, eerzucht, gierigheid, trots, bedrog, enz., maar die desondanks een kiem of kiemen van iets beters, flitsen van een meer goddelijke aard in zich heeft — waar gaat hij heen? Deze vonk, die onder een hoop as ligt te smeulen, zal toch de aantrekkingskracht van de achtste sfeer weerstaan, waarin alleen absolute
Zolang een entiteit door aantrekking niet wegzinkt in de Achtste sfeer, of de sfeer van de dood, heeft die nog steeds in zich de mogelijkheid om een grip te krijgen op de opgaande evolutionaire ladder en opnieuw op te klimmen. Het is wel een zeldzaamheid dat zij erin slagen zo op te klimmen maar de zaak is niet absoluut hopeloos. En ten slotte, een entiteit kan niet alleen na de dood in avīchi zijn maar ook tijdens zijn leven op aarde, omdat avīchi een toestand is en niet per se een plaats.
Avīci
(Sanskriet)
Een beangstigende toestand. Het tegenovergestelde van het prachtige nirvāṇa dat door de dhyani-chohans wordt ervaren en bestaat uit aeonen en aeonen van onuitsprekelijke, zelfopgelegde ellende. Avīci-nirvāṇa duurt zolang totdat ofwel de verdwijnende monade uit een laatste wanhopige poging zichzelf redt of, wat gewoonlijk gebeurt, de laatste ontbinding volgt in de Achtste sfeer en de entiteit als een organisch wezen op het laatst verdwijnt en geheel wordt vernietigd.
Avidya
(Sanskriet)
Meer agnosticisme dan onwetendheid. Het impliceert eerder de afwezigheid van wijsheid dan een inherent gebrek aan capaciteit en is het gevolg van de illusie scheppende onwetendheid, vandaar onwetendheid omtrent geestelijke dingen.
Avikara
(Sanskriet)
Onveranderlijk van vorm of aard. Onveranderlijk of gelijkblijvend voor alles wat lager is en inferieur is aan dat van dezelfde hiërarchie, vandaar dat het wordt gebruikt voor de godheid, God of hiërarch van zo’n hiërarchie.
Avyakta
(Sanskriet)
Ongemanifesteerd. Gebruikt voor Vishṇu en Śiva en in de
Echter, in het stelsel van de Vedānta van Kṛishṇa is avyakta ook parabrahman, dat wat niet zal vergaan, zelfs niet tijdens een kosmisch pralaya, omdat parabrahman de ene essentie is, niet alleen van het hele heelal, maar zelfs van mulaprakriti zelf, de basis van de gemanifesteerde kosmos.
In het geval dat u de Sankhya-leer volgt, moet u opklimmen van
Niettemin is de Sankhya-filosofie zo waar als de Vedānta is en bereiken beide dezelfde uitersten in filosofische gedachten en begrip, hoewel langs verschillende systemische lijnen.
In de
Avyaktabrahma
(Sanskriet)
De ongemanifesteerde godheid. Het zevende beginsel (BCW 6:166; 3:315).
Avyaktamurti
(Sanskriet)
Vorm aannemen. De ongedifferentieerde of onontleedbare kosmische substantie. Kṛishṇa zegt,
het gehele heelal is doordrongen van mij en mijn avyaktamurti. (BG)
— een manier om te zeggen dat de ongedifferentieerde geestelijke essentie van het heelal het heelal doordringt. Kṛishṇa vertegenwoordigt de Logos.
Avyaktanugrahana
(Sanskriet)
De ongemanifesteerde periode van de vormende ontwikkeling. Gebruikt voor parabrahman en mulaprakriti gezamenlijk (SD 1:521-2).
Avyaya
(Sanskriet)
Als een bijvoeglijk naamwoord: niet onderworpen aan verandering, onvergankelijk, onkreukbaar. Als een mannelijk zelfstandig naamwoord: een bijnaam van Vishṇu en van Śiva. Als een onzijdig zelfstandig naamwoord: een ledemaat of lichamelijk deel van een georganiseerd lichaam (zo gebruikt in de Vedānta).
Awen
(Welsh) De muze, de inspiratie van de dichters.
Tydain Tad Awen (Tydain, vader van de muze) was volgens het Iolo-manuscript, de oprichter van het druïdisme.
Axieros
(Grieks) Ook
In de oude Griekse mythologie zijn zij de drie godheden die te Samothrake werden vereerd en ter ere van wie de Mysteriën werden gehouden. Samen met Kadmilos, waarvan vaak werd gezegd dat hij hun ouder was, waren ze de kabiri [vgl. Chaldeeuws
Ayana
(Sanskriet)
Gaan, wandelen. Weg, pad, straat. Gebruikt in de astronomie voor het voortschrijden, de precessie. De weg van de zon noord- of zuidwaarts, van het ene solstitium naar het andere, is een ayana of een half jaar, twee ayana’s vormen een jaar. Ook de equinoctische en solstitium-punten, het woord voor het solstitium is ayananta. En als laatste wijst ayana op een cirkelvormige weg of circulaties, zoals die van het heelal.
Ayatana
(Sanskriet)
Een rustplaats, zetel of verblijfplaats. Een altaar, plaats van het heilige vuur, een heiligdom, binnen of buiten. In het boeddhisme worden de zes ayatana’s (shadayatana’s) genoemd als de vijf zintuigen naast manas en worden beschouwd als de innerlijke zetels of brandpunten van het lagere bewustzijn die functioneren door de gewone vijf zintuigen en het manasische orgaan in het lichaam, het brein. Ze worden daarom geclassificeerd als een van de twaalf nidana’s (wat ons gevangen houdt op aarde) die de keten van oorzaak en gevolg, of de lagere oorzaken van het bestaan vormen.
Ayodhya
(Sanskriet)
De oude stad die is gesticht door Ikshvaku, de stichter van het zonneras (suryavansa) maar ook de hoofdstad van Rama, held van het
Ayur
(Sanskriet)
Een van de ondergeschikte Veda’s. Maar die algemeen wordt gezien als een aanvulling op de
De geneeskunde werd door alle oude volkeren beschouwd als een van de heilige wetenschappen en in prehistorische tijden was het een van de wetenschappen die tot het priesterschap behoorden. Deze lijst van onderwerpen laat zien dat de geneeskunde een groot gebied bestreek. De literaire oorsprong ervan wordt door sommigen toegeschreven aan Dhanvantari, die een enkele keer de arts van de goden wordt genoemd en die werd gevormd door het mystieke karnen van de oceaan en op aarde verscheen met een kom gevuld met amrita (onsterfelijkheid) in zijn handen.
Ayuta
(Sanskriet)
Ongehinderd, ongescheiden. Ayuta-siddha is een filosofische term met de betekenis dat het bewezen is ongescheiden te zijn (door het ontbreken van tussenliggende ruimte), vandaar inherent of aangeboren. Als een bijvoeglijk naamwoord ongebonden, los [van de werkwoordstam
Azaël
(Hebreeuws)
Een van de hogere engelen die in de Kabbalah worden genoemd. De
Azazel
(Hebreeuws)
God van de overwinning. Gelijk aan de Griekse Prometheus, hij was het hoofd van de ’ishin (Chaldeeuws) of ’ishim (Hebreeuws), mensgeesten die volgens de
Dit verhaal is een variant van de universele mythe die de afdaling van de manasaputra’s illustreert en waarin, zoals gebruikelijk in dit soort verhalen, de machtige goede god of die van de overwinning, is veranderd in een god van het kwaad en zijn liefdadigheid is veranderd in verleidingen en zijn ridderlijke opoffering in opstandigheid. Hij was, als Baphomet, veranderd in een geit — de zondebok van het Oude Testament, zijn naam in het Hebreeuws is Azazel. In de oude symboliek van dieren heeft de geit symbolisch de betekenis van vernieuwing en voortplanting en dus van kracht, macht.
Ook het overdenken waard: Veel deskundigen in oud-Hebreeuws stellen dat de naam van de oude Syrische woestijngeest/god Azazel (Azazyel in de Ethiopische tekst) verward werd met de Hebreeuwse term ‘oz-oz-el’ wat letterlijk betekent ‘een geit die weggaat.’ Deze verwarring was ontstaan door het gebruik van een offergeit ‘voor Azazel’ (betekent feitelijk ‘losgelaten’, ‘niet gedood’) wat in het joodse Oude Testament een ritueel voor boetedoening is. Later, in relatief moderne tijden werd het woord ‘azazel’ een synoniem voor het idee van een zondebok. Hoewel er nooit een stevig verband is gelegd, schijnt het zeer aannemelijk dat de 3000 jaar oude Syrische Azazel dezelfde is als die is genoemd rond 200 v. Chr. in het apocriefe ‘Boek van Enoch’ (Henoch) als de uiteindelijke leider van de ‘zonen van God’ of ‘wachters’ die naar de aarde zijn gezonden om over de mens te waken maar die later werden gestraft vanwege het nemen van de vrouwen van mensen en het onderwijzen van geheime kennis aan de mens. Hij werd duizend jaar gevangen gehouden in de ‘afgrond’ en bewaakt door de aartsengelen Michaël, Rafaël, Gabriël en Phanuël. Hoewel moderne christenen Azazel vaak op één lijn stellen met Satan (Lucifer/Heylel), is er erg weinig wetenschappelijk bewijs dat deze visie ondersteunt. Veel waarschijnlijker is dat de oude aanbidders van Jahweh trachtten een band te leggen met bestaande oudere geloven terwijl ze concurrerende goden demoniseerden.
Azerekhsh
(Pahlavi) De beroemdste van de oude vuurtempels van de magiërs. Gelegen in Shiz, de hoofdstad van Atropatene (het Perzische Gazn). De overlevering schrijft de tempel van Azerekhsh toe aan Zartusht (Zoroaster).
Azhi
(Avestisch) Ook
De vernietigende slang of draak. In de Avesta is hij een driekoppige draak die tracht het soevereine licht, de hvareno in bezit te krijgen en te doven, het is de roem die van boven komt. Hij weet het te pakken te krijgen maar Atar, de vuurgod, zoon van Ahura-Mazda, maakt hem bang en jaagt hem weg en brengt het licht terug. De achtergrond van het gevecht wordt gevormd door de zee, Vourukasha (de zee die van alle wateren op de aarde viel met de winden en de wolken) oftewel de wateren van de ruimte (Yast 19).
Een andere mythe, die een duidelijke parallel vertoont met die van de Veda’s, vertelt hoe Thraetaona Athwya de driekoppige slang met drie bekken en zes ogen, de meest gevreesde draak was die door Angra-Mainyu was ontwikkeld. De arena waarin de strijd plaatsvindt is de vierhoekige Varena, de hemel met vier zijden (Yasna 9). Dat verbindt de slang met Satan, of het kwaad. Blavatsky schrijft:
De oorlog in de hemel tussen Thraetaona en Azhi-dahaka, de vernietigende slang, eindigt volgens Burnouf op aarde in de strijd van de vrome mensen tegen de macht van het kwade, ‘van de Iraniërs met de Indo-Europese brahmanen van India’. (SD 2:390)
Veel later werd Azhi-Dahaka door commentaren in het Pahlavi op de Avesta en door de schrijver van Perzische heldenverhalen, Ferdowsi, gepersonifieerd als de duivel Zahak en Thraetaona als koning Jamshid. In een pact met de duivel verkoopt Azhi-Dahak zijn ziel in ruil voor wereldse bezittingen en het landgoed van zijn vader Mardas, een man met vele deugden. Hij stemt toe in de dood van zijn vader en geeft zich helemaal over aan alle lichamelijke genoegens uit ijdelheid en valt ten prooi aan de betovering door vleierij. Nadat hij Zahak de duivel toestaat om zijn schouders te kussen beginnen er op de plaats waar hij is gekust twee zwarte slangen te groeien. Aangezien er geen behandeling bestaat die hem zal verlossen van die gemene slangen stelt de duivel in de hoedanigheid van een arts voor dat hij alleen verlichting kan vinden als de slangen worden gevoed met de verse hersenen van jonge mensen. Azhak vindt enige tijd later Jamshid en snijdt hem op de Chinese Zee in twee stukken en heerst dan duizend jaar met wreedheid totdat Fereydoun (Thraetaona, de drievoudige kracht) hem verslaat en hem vastketent aan de berg Damavand.
Azoth
[van Arabisch
Door Paracelsus gebruikt als de universele remedie. Kwik werd beschouwd als een universeel voorkomend (oer-)metaal dat in alle andere metalen zou zitten. In de taal van de alchemie hadden woorden als kwik eerder een algemene dan een specifieke betekenis, en grove elementen werden gezien als een afgeleide van fijnere of subtielere elementen. Dus werd azoth gezien als een verenigend en radicaal element, de ouder van de andere elementen en de synthese van de vier elementen, een aspect van het astrale licht.
Kabbalisten gebruiken het woord azoth ook maar bij hun staat het voor zuivere lucht.
Azuren
[van Perzisch
Azuur is de kleur blauw, de kleur van de atmosfeer, daarom ook een hemelse kleur of het hemelsblauw. Azuurblauw verwijst naar de oorzakelijke rijken van het zijn, waar de goden met een kosmische intelligentie actief zijn. Dit verklaart de azuren zetels van de goden en duidt dan ook op de verblijfplaats van de geestelijke krachten die het heelal met zijn vele processen besturen.