Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Dharmaprabhasa

(San­skriet) Dharmaprabhāsa [van dharma wet + prabhāsa verlichter]

Verlichter van de Wet. De naam van een boeddha­ die in het zevende wortelras zal verschijnen (TG 100).

Dharmaraja

(San­skriet) Dharmarāja

De rechtvaardige en rechtschapen koning. Een naam van Gautama Boeddha en van Yama, de god van de doden, in het laatste geval wijst het op de strikte en absoluut onpartijdige karmische rechtvaardigheid waarmee degene die sterft te maken krijgt.

Dharmasoka

(San­skriet) Dharmāśoka

De Aśoka van de dharma. Een naam van koning Aśoka, de kleinzoon van koning Chandragupta, omdat hij zijn leven had gewijd aan de dharma oftewel de wet van de Boeddha, en het verspreiden ervan.

Dhatu

(San­skriet) Dhātu

Onderdeel, bestanddeel. Hetzelfde als mahabhuta (element), de sfeer of het gebied van de oorspronkelijke stof waarvan er gewoonlijk vijf worden genoemd: kha of ākāśa (ether), anila (wind), tejas (vuur), jala (water) en bhu (aarde). Esoterisch zijn er echter zeven.

Aangezien er zeven dhātu’s (hoofd­substan­ties in het mense­lijk lichaam) zijn, zijn er ook zeven krachten in de mens en in de hele natuur. (SD 1:290)

In het zuidelijke boeddhisme betekent het woord ook residu, restanten, overblijfselen (dat wat van het lichaam overblijft als het lichaam is gecremeerd), en slaat vooral op de resten van het lichaam van Boeddha die zouden zijn verzameld na zijn crematie.

In de theosofie zijn het de bollen van de planeetketen die volgens de drie dhātu’s aldus zijn verspreid, zie diagram.

Zie ook Kama-dhatu

Dhimat

(San­skriet) Dhīmat

Als een bijvoeglijk naamwoord: wijs, intelligent. Als een zelfstandig naamwoord: een benaming van spiritualiteit.

Dhriti

(San­skriet) Dhṛti [van de werkwoordstam dhṛ vasthouden, conserveren, standvastigheid]

Krachtdadig, bestendig, resoluut. Als een naam staat het voor de dochter van Daksha en echtgenote van Dharma.

Dhruva

Dhruva [van de werkwoordstam dhru standvastig, onbeweeglijk]

De poolster.

De hemelse vorm van de machtige heer Hari wordt gevormd door de sterren in de vorm van een dolfijn met Dhruva in zijn staart. Dit sterrenbeeld zorgt voor het draaien van de planeten, de maan, de zon en de rest, en de nakshatra’s draaien om hem heen als een wiel ... op Dhruva leunt de zon, steuner van de wereld met zijn goden, demonen en mensen.
... alle planeten, sterrenstelsels, sterren en meteoren zijn zonder uitzondering verbonden met Dhruva, vastgemaakt met touwen van wind en volgen de juiste wegen, O Maitreya. (Classical Hindu Mythology 45-6)

De occulte wetenschappen tonen aan dat de stichters (de respectievelijke groepen van de zeven prajāpati’s) van de wortelrassen allen in betrekking staan met de poolster. In de Toelichting lezen wij: —
 ‘Hij die de ouderdom van Dhruva begrijpt, die 9090 sterfelijke jaren telt, zal de tijden van de pralaya’s begrijpen, de uiteindelijke bestemming van de volkeren, o lanoo’. (SD 2:768)

Dhruva is ook de naam van een oude Indo-Europese wijze, een kshatriya, die door een aanhoudend streng, sober en religieus leven en filosofische meditatie, een rishi werd, zijn naam werd aan de poolster gegeven. In de Purāṇa’s werd de zoon van Uttanapada opgeheven naar de poolster door Vishṇu.

Dhulkarnayn

(Arabisch)

Hij met de twee hoorns.

De naam werd door de Arabieren gegeven aan de overwinnaars, in spirituele of materiële zin, die naar hun idee de wereld van Oost naar West hebben onderworpen. Er bestaat een zekere parallel met het chakravartin van de hindoes.

Dhyana

(San­skriet) Dhyāna [van de werkwoordstam dhyai contempleren, mediteren]

Diepe geestelijk/intellectuele contemplatie, het volledig losgemaakt zijn van alle zintuiglijke objecten en de lagere mentale aard. Een van de zes pāramitā’s van het boeddhisme.

Zie ook Jhāna

Dhyana Yoga

(San­skriet) Dhyāna Yoga

Diepe spirituele meditatie op de innerlijke goddelijkheid, kent zes of zeven stadia van vooruitgang, vergezeld van de gelijktijdige opheffing van elke gedachte aan een bestaan erbuiten. Het zesde hoofdstuk van de Bhagavad-Gita behandelt dhyana yoga. Op dezelfde wijze is het een van de pāramitā’s van het boeddhisme.

Dhyana-marga

(San­skriet) Dhyāna-mārga [van dhyāna meditatie + mārga pad]

Het pad van meditatie of diepe geestelijk/intellectuele contemplatie.

Dhyani-bo­dhi­satt­va

(San­skriet) Dhyāni-bo­dhi­satt­va [van de werkwoordstam dhyai mediteren, contempleren + bo­dhi­satt­va hij van wie de essentie bodhi (wijsheid) is]

Een bo­dhi­satt­va van meditatie of contemplatie. De zesde van de dalende reeks van de hiërarchie van mededogen, de uit het denken geboren zonen van de dhyani-boeddha­’s.

Er is een dhyāni-bo­dhi­satt­va voor deze bol en ook een voor elk van de drie bollen die aan deze bol op de neergaande boog voorafgaan, en er is eveneens een bo­dhi­satt­va voor elk van de drie bollen die deze bol op de opgaande boog volgen — een bo­dhi­satt­va voor elk. Deze dhyāni-bo­dhi­satt­va is het geestelijke hoofd van de geestelijk-psychische hiërarchie van elke bol ... Onze dhyāni-bo­dhi­satt­va is het wonderlijke wezen, de grote inwijder, de stille wachter van onze bol ... (Beginselen 268)

Dhyani-boeddha­

(San­skriet) Dhyāni-boeddha­ [van de werkwoordstam dhyai mediteren, contempleren + boeddha­ de ontwaakte]

Boeddha’s van contemplatie of meditatie. De vijfde van de dalende reeks van de genoemde hiërarchie van mededogen. Twee algemene hiërarchieën van geestelijke wezens brachten het heelal tot aanzijn: de dhyani-boeddha­’s of architecten die in hun geheel de hogere en meer geestelijke kant vormen en feitelijk de reeks van de lichtende boog samenstellen en de dhyani-chohans of de bouwers of werkers die de lagere en relatief meer stoffelijke kant vormen, de reeks (alleen vanuit dit gezichtspunt) van de schaduwboog. Vaak wordt het woord dhyani-chohans gebruikt voor deze beide reeksen van wezens.

Er zijn zeven dhyani-boeddha­’s, zodat voor iedere ronde van een zevenvoudige planeetketen er een hoofd is, een dhyani-boeddha­ of oorzakelijke boeddha­. Onze huidige vierde ronde valt onder de zorg en supervisie van de dhyani-boeddha­ die tot de vierde graad van deze hemelse hiërarchie behoort. De dhyani-bo­dhi­satt­va’s die in elke ronde waken over de bollen van de planeetketen zijn de stralen van de dhyani-boeddha­ van die ronde.

Deze dhyāni-boeddha­ van onze vierde ronde, onze Vader in de hemel, is het wonderlijke wezen, de grote inwijder, het offer ... De straal die door heel ons individuele wezen valt, waaraan we ons geestelijke leven en ons geestelijke voedsel ontlenen, komt rechtstreeks tot ons van dit hiërarchische wonderlijke wezen, in wie wij allen zijn geworteld. Hij neemt ten opzichte van ons in psychologisch en geestelijk opzicht precies dezelfde plaats in als het menselijke ego, het mens-ego, inneemt ten opzichte van de ontelbare aantallen elementale entiteiten die zijn lichaam samenstellen. (Beginselen 237-8)

Deze dhyani-boeddha­’s voorzagen de mens van goddelijke koningen en leiders, onderwezen hem de kunsten en wetenschappen en ...

onthulden aan de geïncarneerde monaden, die juist hun voertuigen van de lagere rijken hadden afgeworpen — en die dus elke herinnering aan hun goddelijke oorsprong hadden verloren — de grote geestelijke waarheden van de transcendentale werelden. (SD 1:267)

Bovendien was iedere menselijke monade ontsprongen aan de essentie van een dhyani-boeddha­.

De ‘triaden’, die onder dezelfde moederplaneet zijn geboren, of liever de uitstralingen van een en dezelfde planeetgeest (Dhyāni-Boeddha), zijn in hun leven na de dood en in hun wedergeboorte steeds zuster- of ‘tweeling-zielen’ op deze aarde.
 Dit was bekend aan elke hoge ingewijde in elke eeuw en in elk land: ‘Ik en mijn Vader zijn één’, zei Jezus (Joh. x, 30). Als men hem op een andere plaats laat zeggen (xx, 17): ‘Ik stijg op tot mijn Vader en uw Vader’, betekent dit wat hierboven werd gezegd. Het was eenvoudig de bedoeling om te laten zien dat de groep discipelen en volgelingen die tot hem werden aangetrokken, behoorden tot dezelfde Dhyāni-Boeddha, ‘Ster’ of ‘Vader’, en tot hetzelfde planetaire rijk en dezelfde onderafdeling als hij. (SD 1:574)

Dhyani-chohans

(San­skriet-Tibetaans) [van San­skriet dhyāni contemplatie + Tibetaans chohan heer]

Heren van overpeinzing.

In de theosofische literatuur zijn deze dhyani-boeddha­’s de intellectuele architecten, de hogere en meer geestelijke wezens van de godenwereld. Maar de dhyani-chohans, als een algemene term, zijn niet alleen de hogere klassen van wezens die een zelfbewust aandeel hebben in de ontwerpende verbeeldingskracht van het heelal, maar zijn ook de lagere klassen van wezens waarvan sommigen zelfbewust zijn maar in hun lagere vormen op een dalende schaal in toenemende mate minder zelfbewust worden. De laagsten van deze bouwers zijn iets meer dan weinig- of halfbewuste wezens die bijna onderdanig of eerder serviel de ideeën van de kosmische geest volgen die naar hen worden uitgezonden door de hogere klassen van ontwerpers.

Dhyani-chohan is in een bepaalde betekenis ook een synoniem van het San­skrietwoord manu. De zeven voornaamste klassen van dhyani-chohans zijn nauw verbonden, paarsgewijs, met respectievelijk de zeven heilige planeten van ons zonnestelsel en op dezelfde manier met de bollen van de planeetketen van de aarde. Bovendien staat er in ons zonnestelsel een klasse van dhyani-chohans aan het hoofd van elke afdeling van de natuur. Deze dhyani-chohans belichamen in zichzelf, als individuen, de top van de Hiërarchie van Licht, de verbeelding van de kosmische logos en maken de wetten waardoor en waarmee de natuur bestaat en werkt. Deze wetten zijn daarom werkelijk de automatisch werkende geestelijke activiteiten van de hoogste klassen van dhyani-chohans.

De dhyani-chohans kennen hun bo­dhi­satt­va’s, intellectuele nakomelingen, of vertegenwoordigers op en in elk lagere kosmische gebied, zodat elk wezen zo’n dhyani-chohan als zijn hoogste egoïsche individualiteit heeft. Vandaar, dat ...

de dhyāni-chohans in één belangrijk opzicht feitelijk onze eigen zelven zijn. Wij werden uit hen geboren; wij waren de monaden, wij waren de atomen, de zielen die door de dhyāni’s werden geprojecteerd, uitgezonden, geëmaneerd. (Beginselen 399-400)

Dhyanipasa

(San­skriet) Dhyānipāśa [van dhyānin goddelijk wezen + pāśa touw]

Het touw of koord van de goden (dhyānī’s).

Een andere manier om te verwijzen naar de grote Ring-verder-niet die de fenomenale wereld scheidt van de noumenale kosmos.

Di-nur

(Hebreeuws) Dī-nūr

Di-nur is in de Kabbalah een deel van de beroemde frase die volledig uitgeschreven Nehar di-nur (de rivier of stroom die het licht of vuur is):

Als de mens het moment nadert waarop hij afscheid moet nemen van deze wereld, ... als de heraut het decreet verkondigt, dan schiet er plotseling een vlam uit de noordelijke kant tevoorschijn en gaat de rivier Dinur in, (dat wil zeggen, de rivier van vuur, comp. Dan. vii, 10) en ontsteekt die en verspreidt zichzelf naar de vier delen van de wereld en verbrandt de schuldige zielen, vervolgens verdwijnen de vlammen en komen neer op de wereld, enz.
 En wanneer de Neshamoth zielen opstijgen reinigen zij zichzelf in die rivier D’e-noor [Di-nur] en branden zich niet, ze reinigen slechts zichzelf ... (Zohar i 218b; ii, 211b — van Myer’s Qabbala blz. 405, 394)

Diakka

Het woord van Andrew Jackson Davis (1826-1910), een vooraanstaande Amerikaanse spiritualist, voor kama-lokische elementaren en astrale spoken of schillen in het algemeen. In zijn De Diakka en hun slachtoffers op aarde (Diakka and Their Earthly Victims) beschrijft hij deze spoken of schimmen als immorele, misleidende wezens die zich in de duistere hoek van het Zomerland bevinden. Blavatsky citeert Porphyrius in verband met de Diakka:

Met de rechtstreekse hulp van deze kwade demonen wordt elke soort toverij verricht ... deze is het resultaat van hun werk; mensen die hun medeschepselen door bezweringen kwaad doen, bewijzen gewoonlijk grote eer aan deze kwade demonen, en vooral aan hun leider. Deze geesten brengen hun tijd door met ons te bedriegen door een groot vertoon van goedkope wonderen en illusies; hun ambitie is om voor goden door te gaan, en hun leider eist als de hoogste God te worden erkend.. (IU 1:219)

Deze schillen, spoken, schimmen, elementaren en boosaardige fantomen van het astrale licht waren al in de oudheid bekend en werden algemeen verafschuwd en vaak gevreesd vanwege hun slechte invloeden op het leven van een mens. Hebreeuwse en vroeg-christelijke demonologen vermenselijkten hen onder het aanvoerderschap van Belial en zijn leger van duiveltjes.

Diamant | Diamanten-hart

De diamant is een symbool voor de onvergankelijke eigenschappen van de kosmische quinta essentia — de vijfde essentie van de middeleeuwse mystici. In het noordelijke boeddhisme is het Diamanten-hart de ongemanifesteerde Logos, die te spiritueel is om zich rechtstreeks in stoffelijke werelden te kunnen manifesteren en die stuurt dan in de wereld van manifestatie zijn hart, het diamanten hart (Vajrasattva, dorjesempa) dat de gemanifesteerde Logos is, van waaruit de Derde Logos zich emaneert die collectief de zeven kosmische dhyani-boeddha­’s worden. Manushya-boeddha­’s worden, wanneer hun persoonlijkheid is opgegaan in atma-buddhi, ook diamanten zielen genoemd omdat zij geestelijk hun kosmische voorbeeld naderen. In een andere betekenis zijn zij de mahātma’s van de hoogste klasse.

Diana

(Latijn) [oude vrouwelijke vorm van Janus]

Godin van het licht. Een oude Italiaanse godin, later geassocieerd met de Griekse Artemis als dochter van Zeus en Latona en zuster van Apollo. Als godin van de maan en koningin van de nacht heerst zij over de jacht, het open land, wouden, oorlog en water. Als maangodin houdt ze in één aspect verband met Hecate. Zij werd aanbeden in haar hoedanigheid van Lucina die geboorten regelt, als de godin van de nacht werd ze aanbeden met fakkels en was zij geliefd als de beschermster van misdadigers, verdrevenen en slaven.

De maan staat ...

in nauwere betrekking tot de aarde dan ieder ander hemellichaam. De zon schenkt leven aan het hele planetenstelsel, en de maan aan onze bol; en de eerste rassen begrepen en wisten dat, zelfs in hun kindsheid. Zij is de koningin en zij is de koning, en zij was koning Soma voordat ze werd veranderd in Phoebe en de kuise Diana ... Want al was Artemis Luna in de hemel, en bij de Grieken Diana op aarde, die heerste over geboorte en leven, bij de Egyptenaren was zij Hekat (Hecate) in de hel, de godin van de dood, die heerste over magie en bezwering. Meer nog: als de verpersoonlijkte maan, waarvan de verschijnselen drievoudig zijn, is Diana-Hecate-Luna de drie in één. Want zij is Diva triformis, tergemina, triceps — drie hoofden op één hals, zoals ook Brahmā-Vishṇu-Śiva. (SD 1:386)

Zie ook Artemis; Hecate; Maan

Dianoia

(Grieks) [van dianoia gedachte]

Vaak door Plato en Aristoteles gebruikt om het verschil te laten zien met soma (lichaam). Synoniem van logos, het is de goddelijke verbeelding en de oorsprong van al het denken.

Diapasonische Harmonie

(Grieks) e dia pason chordon symphonia

De harmonie die door het gehele bereik van de zeven snaren van de oude Griekse heptachord of de zevensnarige lier — het octaaf, werd bereikt. De pythagoreeërs onderwezen dat getallen en hun verhoudingen de basis van de manifestatie vormen en zagen een analogie tussen de zevensnarige lier en het hemelse zevensnarige instrument van de zeven gemanifesteerde planeten van de Ouden. Getallen werden gebruikt voor de relatieve afstanden van de planeten tot het centrale lichaam (zon of aarde) en de getallen gaven ook de lengte van de snaren of hun toonhoogte aan (SD 2:601).

Het is ondoenlijk om de details van deze analogie juist te beoordelen. De snaren van de lier hadden in verschillende tijden en plaatsen een andere betekenis en het is niet gemakkelijk de Griekse schaal aan te passen aan de diatonische schaal. Maar afgezien van de details is het belangrijk genoeg te weten dat de universele harmonie is gebaseerd op getallen en dat die in de kosmos overheerst zoals tot uitdrukking komt in de bekende frase de muziek van de sferen.

Diasteem

(Grieks) Ook Diastreemdiastema

Een interval of ruimte.

Gebruikt in de filosofie van Plato om de intervallen tussen muziektonen aan te geven.

Dictynra

(Grieks) Ook Dictynna [van diktyon net]

Een godin van de zee van Kreta, een aspect van Britomartis (lieflijk meisje), een godin die in het gehele Middellandse Zee-gebied (eilanden en kusten) werd aanbeden, vaak gezien met Artemis. Britomartis gaf vreugde en was een beschermheilige van jagers, vissers en zeelieden, een godin van gezondheid en geboorte. Dictynna was een dochter van Zeus en Artemis en schijnt oorspronkelijk een maangodin te zijn geweest. Zij zou ...

een krans dragen, gemaakt van de magische plant diktamnon of dictamnus, de altijd groene struik; het aanraken daarvan zou tegelijkertijd leiden tot somnambulisme en ten slotte tot het volledig genezen daarvan ... (IU 1:264)

Dido

Ook Elissa.

Koningin van Carthago in Noord-Afrika en volgens de overlevering de stichtster ervan. Volgens de Timaeus was haar naam eigenlijk Theiosso, in het Fenicisch Helissa of Elissa en Dido, het Fenicische equivalent van het Griekse planes (zwerver) wat aan haar was gegeven omdat ze rondzwierf. Van Dido is ook gezegd dat het de naam is van een Fenicische godin en kan worden vertaald met ‘de geliefde.’ Nadat haar echtgenoot was gedood door haar broer, nam Dido de benen naar Afrika en stichtte een stad die Carthago werd. Om niet tegen haar wil in met een lokaal stamhoofd te moeten trouwen pleegde ze zelfmoord. In de Aeneis wordt gezegd dat ze zichzelf om het leven bracht omdat ze werd verlaten door Aeneas.

Dido was ...

de beschermvrouwe van de Fenicische zeelieden, en evenals Venus en andere maangodinnen — omdat de maan zo’n sterke invloed heeft op het getij — ‘de maagd van de zee’. ... de Feniciërs, die dappere verkenners van de ‘diepte’, [hadden] op de boeg van hun schepen het beeld van de godin Astartē, die dezelfde is als Elissa, Venus Erycina van Sicilië, en Dido; haar naam is de vrouwelijke vorm van David. (IU 2:446&n)

Heilige Dieren

In de oudheid speelden de dieren een belangrijke rol bij rituelen en de mensen van die tijd kunnen een feitelijke kennis hebben gehad die de theorieën of visies op basis waarvan die rituelen werden uitgevoerd kunnen ondersteunen. Als het heelal werkelijk volgens een hiërarchisch model is opgebouwd, moet worden afgeleid dat elk dier een zwakke vertegenwoordiger op dit gebied is van kosmische machten die afdalen uit hoog verheven bronnen. En als het dan om ceremoniële magie gaat lijkt het verstandig te concluderen dat die in het ene typische historische tijdperk beter zou passen of meer bijdragen aan harmonie dan in een ander tijdperk, zodat het nu wijzer zou zijn te proberen die te verklaren dan die rituelen met heilige dieren opnieuw in te voeren.

Zo is het net zo waar dat de leeuw, stier en schorpioen die vaak in occulte boeken worden gebruikt geen betrekking hebben op nu bestaande dieren maar op de machten of krachten waarmee zij overeenkomen. Het woord dierenriem (zodiak) betekent een cirkel van (heilige) dieren. En nu de mens op aarde het model en de werkelijke ‘bron’ van alle fysieke vormen is, zowel van die die nog niet tot uitdrukking zijn gekomen als die die al zijn verschenen, bewaart hij in zijn eigen bouw alle ideale vormen en eigenschappen van al die verschillende dieren die in de vele eonen van de afgelopen geschiedenis als diersoorten van hem waren afgeleid. Simpelweg, omdat hij hun ouder was.

Zie ook Zoölatrie

Dierenrijk

Een van de belangrijkste afdelingen of levensgolven van entiteiten op aarde. Het dierenrijk is gescheiden van het mensenrijk door een gebrek aan een geëmaneerd of ontwikkeld zelfbewust denkvermogen, een vermogen dat alleen kan worden verworven met de hulp van wezens die het al hebben — de manasaputra’s. De entiteiten die nu hun evolutie doormaken in het dierenrijk zullen in een toekomstige belichaming van de planeetketen op dezelfde manier mensen worden, hoewel een bepaald aantal van de hoogste nu levende diersoorten, zoals mensapen en misschien zelfs enkele gewone apen, misschien een beginnende menselijkheid kunnen laten zien vóór het einde van de zevende ronde van het huidige planetaire manvantara.

De zoogdieren in deze vierde ronde verschenen later dan de mensen en ontsprongen miljoenen en miljoenen jaren geleden uit kiemcellen die door de lichamen van de individuen van de menselijke stam werden afgeworpen, toen de natuur nog steeds zo’n manier van voortplanten toestond. Deze eerste zoogdieren hebben zich sindsdien enorm gespecialiseerd.

De dieren lager dan de zoogdieren (de eierleggende dieren, insecten enz.) vinden hun oorsprong bij de eerste mensheid in de voorafgaande derde ronde, vandaar dat hun voorouders of sishta’s al op aarde waren, lang voor de komst van de vele latere ver verspreid geraakte soorten onder de zoogdieren in deze ronde, zelfs nog voor de menselijke sishta’s de terugkerende menselijke levensgolf voelde aankomen en zich daarna vermenigvuldigde op deze aarde.

Differentiatie

Het proces van het overgaan van het eenvoudige naar het complexe of, in filosofische zin, van homogeniteit naar heterogeniteit, van eenheid naar verscheidenheid.

Dit betekent niet dat eenheid kwalitatief minder is dan de verscheidenheid of dat er minder door wordt gemaakt, want de eenheid bevat alles dat eruit voortkomt. Het woord wordt in bijna dezelfde betekenis gebruikt als manifestatie; het proces van evolutie op de omlaaggaande boog is er een van voortdurende differentiaties en het omgekeerde proces vindt plaats op de omhooggaande boog.

De pythagoreeërs vervloekten het tweevoud of de twee omdat die het begin van differentiatie betekende of het verlaten van een kosmische eenvoud en eenheid. In de theosofische filosofie begint de differentiatie na de nul, van waaruit de Een de eerste vorm van differentiatie is. Geest is de eerste differentiatie van ruimte en de oorspronkelijke stof is de eerste differentiatie van geest.

Differentiatie betekent ook de specialisatie in werking of functie, zoals kan worden gezien in de biologie als we kijken naar de ontwikkeling van de cel.

Digambara

(San­skriet) Digambara [van diś een deel of gebied van de hemelen + ambara lucht, hemel, atmosfeer; ook omhulling of kleding]

Gehuld in lucht, bekleed met de elementen. Vaak gebruikt voor Śiva, maar ook voor gevorderde adepten of asceten. Gewoonlijk vertalen oriëntalisten het met ‘ongekleed,’ dat wil zeggen naakt, en gebruiken dit woord voor Śiva in zijn hoedanigheid van asceet. Maar terwijl het woord vooral onder de jaïns de betekenis heeft gekregen van een naakte bedelaar alsof het betrekking zou hebben op Śiva, het derde aspect van de hindoe trimurti dat alle dingen in alle richtingen doordringt, betekent het feitelijk ‘met kleding van lucht’.

Digambara slaat ook op adepten en hoge chela’s vanwege hun vermogen om het waarnemende bewustzijn op afstand te kunnen gebruiken, het is het vermogen dat in Tibet hpho-wa wordt genoemd. Zij zijn dan mystiek gezien vrij van alle lichamelijke attributen en zijn slechts gehuld in lucht of de atmosfeer en zijn vrij om te gaan waar ze maar willen zijn.

Zie ook Khechara

Dii Magni

(Latijn) Ook Di Magni. De grote goden.

Dit begrip slaat vooral op de twaalf grote goden van het Romeinse pantheon. Zij waren verwant aan de kabiri, dhyani-chohans, enz. (SD 2:360). De twaalf grote goden zijn gemakkelijk terug te vinden in Griekse en andere mythen en werden vooral ontwikkeld in de oude Etruskische mythologie en zijn rechtstreeks verbonden met de twaalf tekens van de dierenriem, omdat ze de twaalf grote vergoddelijkte geesten van de kosmos zijn die door de twaalf tekens van de dierenriem worden uitgebeeld.

Dii Minores

(Latijn) Lagere goden.

In de Griekse en Romeinse pantheons zijn het bepaalde goden die na de twaalf grote goden van de Olympus komen. Ze worden vergeleken met de twaalf patriarchen, gnostische aeonen, de sefiroth, enz. (IU 2:450). Men zegt dat hun aantal wisselt van tien tot twaalf, zoals de tekens van de dierenriem*. Zij behoren tot de tweede klasse van emanaties en zijn de aardse weerkaatsingen van de hogere hiërarchie die door de kosmische dii magni worden vertegenwoordigd.

*OV: Oorspronkelijk kende de dierenriem tien tekens en werden er twee verborgen gehouden, na de scheiding van de oorspronkelijke androgynen in de twee geslachten werd die uitgebreid tot twaalf tekens. Zie zodiak.

Dik

(San­skriet) Dik [eerste naamval van diś]

Ruimte, leegte.

Diksha

(San­skriet) Dīkṣā [van de werkwoordstam dīkṣ heiligen of zichzelf wijden aan]

Voorbereiding van of heiliging van exoterische zaken voor een religieuze ceremonie. Of, ook in uiterlijke zaken, het volgen van religieuze voorschriften met een bepaald doel, maar het staat ook voor de religieuze voorschriften op zichzelf. Ook inwijding.

Als een naam wordt Diksha of inwijding als een mens voorgesteld door de vrouw van Soma (de maan). Diksha betekent hier weer de voorbereidende training van de neofiet voor inwijding.

Dikshita

(San­skriet) Dīkṣita [voltooid deelwoord van het werkwoord dīkṣ heiligen of zichzelf wijden aan]

Geheiligd, ingewijd. Zichzelf wijden aan de oefeningen voor inwijding, waar exoterisch op wordt gewezen in hindoewerken als een training voor de uitoefening van het soma-offer, vandaar dat het als een zelfstandig naamwoord een ingewijde is.

Diktamnon

(Grieks) Ook Diktamnos [van diktyon een vangnet van dikein werpen, gooien]

Een plant die weelderig groeit op de Griekse bergen Ida en Dicte en die in de klassieke oudheid fameus was om zijn pijnstillende en verdovende eigenschappen en om zijn geweldige geneeskrachtige vermogen om wonden te helen. Deze plant wordt tegenwoordig vaak verward met de fraxinella, wat een geheel andere plant is. Het woord is verbonden met Dictynna of Diktynna, een bijnaam van de maangod Artemis (IU 1:264).

Zie ook Dictynra

Dingir

(Akkadisch) De hoogste god van de Akkadiërs.

Een van de vormen van scheppende krachten zoals de eerste Akkadiërs die erkenden. Elk van deze demiurgische krachten is het hoofd of de eerste op zijn of haar eigen gebied van activiteit in het heelal, zodat in elke mythologie verschillende van zulke hoogste of eerste goden kunnen worden gevonden, waarvan elk het hoofd of de hiërarch is van zijn of haar eigen hiërarchie.

Maar allen zijn niettemin ondergeschikt aan de karmische mandaten van de insluitende, alles omvattende kosmische oerelementen. Deze hoogste goden zijn de kosmische elementen die voortvloeien uit het oerelement dat vanwege het grote ontzag dat men er in het archaïsche denken voor had, vaak niet werd genoemd, want dit maakte deel uit van de leringen van het heiligdom.

Dionysia

Heilige vieringen ter ere van Dionysos.

De Dionysia werden vooral in Attica en in Attisch-Ionische nederzettingen gehouden. De kleinere Dionysia werden in december gehouden op het platteland waar de wijngaarden waren. De grotere Dionysia vonden zes dagen na de lente-equinox in Athene plaats. Tijdens deze viering werden drie dagen achtereen nieuwe toneelspelen opgevoerd voor enorme aantallen burgers en vreemden.

De Lenaea (feesten van de vaten) vielen in februari-maart, de Oschophoria in oktober-november en de Anthesteria in februari-maart en maakten drie dagen lang deel uit van de jaarlijkse Atheense Dionysia.

De Dionysische of Bacchische mysteriën raakten in latere eeuwen bijzonder vatbaar voor ontaarding en verval, wat voornamelijk was te wijten aan de te letterlijke uitleg van de symboliek en het vervangen van de oorspronkelijke spirituele inspiratie door psychospirituele opwinding.

Dionysius de pseudo-Areopagiet

(kende zijn hoogtepunt rond 600 n. Chr.) Dionysius de Areopagiet van het Nieuwe Testament zou de Hemelse en Kerkelijke hiërarchieën hebben geschreven, invloedrijke neo­pla­toni­sche en neo-pythagorese teksten. De mystieke hiërarchische ideeën die in deze teksten waren opgenomen hadden een grote spirituele invloed op het latere christelijke denken.

Dionysos

(Grieks) [van dio van dis oude vorm van Zeus + Nysa]

Ook Dionysius. De Zeus van Nysa, een berg die wisselend zou kunnen worden getraceerd in Thracië, Boeotië, Arabië, India, Midden-Oosten en Libië. Een andere naam is Bacchos, een vorm van Iacchos [van ’iachein schreeuwen] wat wijst op de bacchische aanroep. Onder de Romeinen werd hij Liber genoemd, wat sommigen verbinden aan liber (vrij) en zij noemden hem een bevrijder (vgl. labarum, het latere mystieke embleem van de Christus). Hij werd in Athene tijdens de Dionysia vereerd, en had in Delphi bijna dezelfde status als Apollo, en verscheen in de Eleusinische Mysteriën.

De zoon van Zeus en Semele, zon en maan — vandaar biseksueel van aard en kon zo op verschillende tijden worden gezien als een zon of maangod. Wat zijn betekenis betreft zien we een overlapping met die van Kṛishṇa, Brahmā, Christos, Adonai, Mithras en Prometheus, want hij is een redder, middelaar tussen God en mens, de hemelse en de aardse. Hij was ook de god die uit het wereldei kwam, en uit hem kwamen dan weer de stervelingen voort, omdat hij in zichzelf de kenmerken van beide geslachten bezat.

De voornaamste symbolen van Dionysos zijn wijn, de wijnranken en de druif die door hun dubbele betekenis wijzen op de ware mysteriën en hun ontaarding. Want wijn is een symbool van de geest van Christus, zoals het brood dat is van het lichaam; en beide werden in het mystieke ritueel toegediend, waarvan later het christelijke sacrament werd afgeleid.

Toen de innerlijke god zich voor de succesvolle ingewijde manifesteerde werd zijn gehele natuur verlicht en opgewekt. Maar als iemand de goddelijke instroming onvoorbereid zoekt, wordt hij óf krankzinnig óf door zijn innerlijke God vernietigd. De latere bacchische orgiën en de dionysische waanzin waren niet anders dan heiligschennis.

In zijn kosmische aspect is Dionysos de demiurg of wereldbouwer. Als Dionysos Chthonios is hij de zoon van Demeter of Persephone en een van zijn namen is Zagreus. Hij werd door de titanen in stukken gescheurd en verslonden, maar zijn hart was gered en werd aan Zeus gegeven. Ditzelfde chthonische (van de onderwereld) aspect kan worden herkend in de Dionysios Sabazios van Thracië en Frygië. Deze allegorie vormt een parallel met de hindoegod Padmapani. Zijn verscheuring door de kosmische titanen wijst op de processen van de kosmische differentiërende ontwikkeling in de hoogste hiërarchieën van het heelal.

Dionysos was ook een vermenselijking van de zon, voor wat betreft zijn geestelijke en stoffelijke aspecten. De esoterische Griekse betekenis hiervan werd onderwezen in de orfische mysteriën.

Zie ook Zagreus

Dioscuri | Dioscuren

(Grieks) Dioskouroi

In de Griekse mythologie zijn het Castor en Pollux (Grieks: Polydeuces) de Spartaanse tweelingzonen van Tyndareus en Leda. Hun zusters waren Helena en Clytemnestra. Bij Homerus werden allen, met uitzondering van Helena, sterfelijk geacht, maar na het overlijden van deze tweeling waren zij om beurten levend en dood, en dat om de dag. Later deelde er een, gewoonlijk Pollux, die de zoon van Zeus was, zijn onsterfelijkheid na de dood van zijn broer Castor.

Het is gebruikelijk dat er wordt gezegd dat Zeus vermomd als een zwaan Leda had verleid, die vervolgens twee eieren had gelegd, in een ei zat Helena en in het andere Castor en Pollux. De tweelingen redden Helena van Theseus en gingen weg met de Argonauten.

Castor en Pollux zouden zijn verbonden met het teken Tweelingen van de dierenriem en soms met de ochtend- en avondsterren. Oorspronkelijk waren zij zeven kosmische goden, want in de dagen van Lemurië waren er zeven uit een ei geboren dioscuri of dhyani-chohans (agnishvatta-kumara’s), die in de zeven uitverkorenen van het derde wortelras incarneerden. Deze worden vergeleken met de corybantes, curetes, dii magni, titanen, enz. (SD 2:360-2). Later werden ze in drie en vier gedeeld, man en vrouw, de vier zijn gewoonlijk de vier eerdergenoemde kabiri, en ten slotte beperkt, zoals ook de kabiri waren, tot twee.

Dipamkara

(San­skriet) Dīpaṃkara [van dīpa licht + kara maker, doener]

De maker van licht.

Een eerdere boeddha­ die volgens oriëntalisten slechts een mythologisch figuur zou zijn geweest. Dipamkara verwijst dus naar een eerdere boeddha­ of hoge adept, het woord zelf slaat op een brenger of maker van licht — overduidelijk een inwijder.

Dis

(Grieks) De schitterende. Een oude vorm van Zeus.

(IJslands) Zuster. In Noorse mythen een vergezellende geest of constante metgezel. Mogelijk het astrale dubbel van een levende entiteit want wanneer iemands dis afwezig is, is dat een voorteken van de dood.
 Een andere vergezellende entiteit, hoger dan de dis, is de hamingja, het hogere zelf of de beschermengel die de ontwikkelende ziel beschermt en aanmoedigt, wat van de menselijke monade een asmegir — een godenmaker of potentiële ase maakt.

(Latijn) [samentrekking van dives rijkdom]

Een naam van Pluto, god van de onderwereld.
 Het woord rijkdom komt hier naar voren vanwege het feit dat de heersende god van de onderwereld erin opslaat wat er in de eeuwig elkaar opvolgende tijdperken ook maar verzameld kan worden, wat een voortdurend opsparen van alle dingen suggereert die er ooit ook maar kunnen zijn geweest maar die nu tot het verleden behoren. Er is een duidelijke mystieke overeenkomst tussen de Griekse en Latijnse Dis.

(San­skriet)Diś [van de werkwoordstam diś tonen, uitleggen, aanwijzen]
 Een richting of punt in de ruimte, een kardinaal punt of een deel van de hemel, de vier kardinale punten: prachi (oost); dakshina (zuid); pratichi (west) en udichi (noord). Het zelfstandig naamwoord disa betekent ook richting, gebied, deel of punt in de ruimte.
 Filsofisch gebruikt slaat diś op [abstracte] ruimte.

Dit

‘Dit’ is een vertaling van het San­skrietwoord idam en wordt gebruikt als contrast met ‘dat’ (San­skriet tat, tad) van de gemanifesteerde kosmos.

Diti

(San­skriet) Diti. Als in aditi [van a niet + diti]

Diti is de kosmische ruimte in het algemeen, in deze betekenis is diti in kosmisch opzicht het eerste gewaad of het eerste vel of vlies van aditi. Aangezien aditi in het algemeen ruimte is, wordt diti min of meer de goddelijke ruimtelijke uitbreiding van een kosmische eenheid, zoals een heelal, zonnestelsel, enz.. Maar de betekenis van diti wijst vooral op de hoog verheven geest.

Diti ... is het zesde beginsel van de metafysische natuur, het buddhi van ākāśa. Diti, de moeder van de maruts, is een van haar aardse vormen, die tegelijkertijd de goddelijke ziel van de asceet en de goddelijke aspiraties van de mystieke mensheid naar verlossing uit het web van māyā en de daaruit voortvloeiende hoogste gelukzaligheid moet voorstellen. (SD 2:613-14)

Diu

De wortel van een Indo-Europees woord met de betekenis van ‘god,’ wat overeenkomt met het Chaldeeuwse Iao (BCW 2:90).

Divo-raja’s

(San­skriet) Divo-rajas [van divas hemels rijk + rajas sterrenhemel]

De bovenste laag van de hemelwerelden.

Divyachakshus

(San­skriet) Divyacakṣus [van divya goddelijk + cakṣus oog]

Het goddelijke oog.

In het boeddhisme is divyachakshus de eerste van de goddelijke zintuigen die door een boeddha­ worden verworven: het vermogen om elk object in elke loka of gebied van bewustzijn te kunnen waarnemen. Het is een van de zes of zeven abhijna’s (innerlijke vermogens of zintuigen).

Divyachakshus stelt als een werkelijke geestelijke helderziendheid iemand in staat elk ding in het heelal te kunnen zien, op wat voor afstand of in welk gebied dan ook.

Divyasrotra

(San­skriet) Divyaśrotra [van divya goddelijk + śrotra oor]

Het goddelijke oor.

In het boeddhisme is divyasrotra de tweede van de reeks abhijna’s (vermogens die door een boeddha­ of hoge ingewijde worden verworven) en betekent dat alle geluiden in welke loka of gebied dan ook worden begrepen, naast het verstaan van alle talen. Het komt overeen met werkelijke helderhorendheid.

Diyyuqna’

(Aramees) Diyyūqnā’

Een kabbalistische uitdrukking voor de afbeelding of schaduw van een geestelijke tegenhanger, hoewel dit beeld zelf zeer etherisch of zelfs spiritueel kan zijn. Het is het voertuig waarin het werkelijker of geestelijker deel van een mens zich opsluit — zijn schaduw op een lager gebied. Dus is een menselijke ziel de diyyuqna’ van de menselijke monade.

Alle wezens van deze wereld hebben voordat ze naar deze wereld kwamen, in elke generatie bestaan, hebben voor Hem in hun ware diyyuqna’ bestaan. (Zohar, iii, 61a)

Diyyuqna’ komt overeen met de Engelen van de Tegenwoordigheid of aartsengelen, de zoroastrische ferouer en zelfs het mayavi-rupa.

Docetae

[Latijn van Grieks dokein schijnen te zijn]

Illusionisten. Gebruikt voor bepaalde gnostici die door de vroege christelijke kerk werden beschouwd als ketters, omdat ze onderwezen dat de dood van Christus een illusie was. Sommigen zeiden dat hij niet een fysiek lichaam had maar alleen een schijnbaar lichaam, en weer anderen verklaarden hun geloof met iets dat daarop leek. De gnostische leer zegt dat de Christus de nous of Zoon van de geest is die de hele mensheid overschaduwt, zijn dood zou slechts symbolisch zijn voor zijn vrijwillige intrede in de smerige dampen van het lichaam. Enkele van deze gnostici zouden werkelijk hebben geprobeerd om een of ander compromis te bereiken met de geloofsovertuiging van de toen groeiende christelijke kerk, die de mystieke kruisiging had veranderd in een letterlijk genomen historische dood van Jezus.

Dodecaëder

Een regelmatige vaste vorm met twaalf vijfhoekige vlakken, of het ruitvormige twaalfvlak van de kristallografie.

In De geheime leer is het vrijwel altijd een synoniem voor een twaalfvoud, een groep van twaalf of het getal twaalf. Plato zegt in de Phaedo dat de wereld als we die van boven zouden bekijken, eruit zou zien als een bal bedekt met twaalf verschillende gekleurde stukken leer. De pythagoreeërs onderzochten de regelmatige vaste vormen en hechtten veel waarde aan hen als symbolen, inclusief het regelmatige twaalfvlak als een symbool voor het gemanifesteerde heelal.

Dodecaped

Een twaalfvoetige.

Zie Hushang

Het Egyptische Dodenboek

Dit is de naam van bepaalde oude papyri van de Egyptenaren, juister gezegd de Pert em hru (het naar voren komen in de dag of het licht). Ze zijn in veel graven aangetroffen en samen met de mummies begraven. Hoewel het zeker nietHet vierde uur uit het Boek der Poorten. die de enige belangrijke tekst van de oude Egyptenaren is, is het wel een bijzonder oud werk en bevat het stelsel dat door de priesters werd onderwezen en is veel en veel ouder dan de twee andere nog bestaande werken die bekend zijn als het Boek der Poorten en het Boek van de Tuat.

Het werk laat in symbolentaal de toestanden na de dood zien zoals die door de priesters aan het volk van Egypte werden getoond. De ziel wordt beschreven als een pelgrim die door verschillende hallen gaat en bij elk van de toegangspoorten daarvan moet hij op een vraag het juiste antwoord geven — het is een overzicht van het leven dat hij op aarde heeft geleefd. De pelgrim bereikt uiteindelijk de Hal van het Oordeel waarin hij wordt geoordeeld door een gezelschap van goden en godinnen. Onder het toeziend oog van Osiris wordt zijn hart in een weegschaal gelegd om voor of tegen hem getuigenis af te leggen. Als hij de test naar tevredenheid heeft afgelegd is het hem door Osiris toegestaan zijn domein binnen te gaan als een van de goden.

In mystieke zin laat het Egyptische Dodenboek in een versluierde vorm de reis van de overledene met de verschillende beproevingen van kamaloka zien, vóór hij devachan in kan gaan, en geeft tenminste in zijn lagere graden een beeld van de inwijdingsbeproevingen die niet anders dan een kopie van de pelgrimstocht van de overledene was.

Orakel van Dodona

(Grieks) Het oudste orakel van Griekenland in Epirus en gesticht door de Pelasgen.

De wil van Zeus werd door het orakel aan de aangestelde zieners bekendgemaakt door het ruisen van de wind in de bomen of door de geluiden van een bron die omhoog kwam borrelen langs de wortels van een heilige eik. Dit orakel dat enige faam genoot in de tijd van Homerus werd later in de geschiedenis vervangen door dat van Delphi.

Dolmas

(Tibetaans) sGrol-ma

Twee maagden die naar men zegt, incarnaties van het blauwe licht uit het linkeroog van Amitabha Boeddha waren, zoals Padmapani de incarnatie was van de straal licht uit het rechteroog, en die samen aanwezig blijven in de mensheid. Deze maagden was het vermogen gegeven om het denken van levende wezens te verlichten (BCW 12:518).

Brownshill dolmen, County Carlow, Ierland.

Dolmen

[Keltisch]

Een monument van ruwe steen dat bestaat uit twee of meer rechtopstaande monolieten die een deksteen dragen. Zulke monumenten kunnen her en der op deze wereld worden aangetroffen, vooral in Carnac, Bretagne. Zij zijn de symbolische verslagen van de geschiedenis van de wereld, ontworpen om de tand des tijds te weerstaan, het werk van reuzen.

Er zijn verslagen die aantonen dat Egyptische priesters — ingewijden — over land in noordwestelijke richting reisden, via wat later de Straat van Gibraltar werd; toen naar het noorden gingen en door de toekomstige Fenicische nederzettingen in Zuid-Gallië trokken; vervolgens nog verder naar het noorden gingen tot ze Carnac (Morbihan) bereikten. Daarna wendden ze zich weer naar het westen en bereikten, terwijl ze nog steeds over land reisden, het noordwestelijke voorgebergte van het Nieuwe Continent ...
 Wat was het doel van hun lange reis? En hoever terug moeten we de datum van dergelijke bezoeken plaatsen? De archaïsche verslagen delen mee dat de ingewijden van het tweede onderras van de Indo-Europese familie zich van het ene land naar het andere begaven met het doel toezicht te houden op de bouw van menhirs en dolmens, van kolossale dierenriemen in steen, en begraafplaatsen die moesten dienen om de as van toekomstige geslachten te ontvangen. (SD 2:750)

Donar

(Germaans) Ook Thunar.

De god van de donder in de Germaanse mythologie, gelijk aan Thor van de Scandinavische Edda’s.

Dondampai-denpa

(Tibetaans) don dam pa’i bden pa (don-dam-pe den-pa)

Absolute of universele waarheid of werkelijkheid, hetzelfde als het San­skrietwoord paramartha-satya, dus de hoogste geestelijke waarneming en het hoogste zelfbewustzijn in een individueel wezen. Het tegengestelde van dit woord is kundzabchi-denpa (kun rdzob kyi bden pa, kun-dzob-kyi den-pa — illusie-vormende verschijning), het samvriti-satya van het San­skriet — de oorsprong van illusie of maya.

Donder

De donder komt regelmatig voor in het Oude Testament en de Apocalyps en wordt soms de stem van God genoemd. Onder de Romeinen werd de donder vaak beschouwd als een manifestatie van Jupiter Tonans — ‘donderende Jupiter’.

Naast zijn natuurkundige aspecten en als één van de fenomenen van geluid, kan de donder worden beschouwd als een manifestatie van het vijfde kosmische element, ākāśa, waaruit geluid wordt geboren. Maar we moeten goed beseffen dat wat het oor waarneemt als geluid in een bepaald opzicht een interpretatie is van de effecten van trillingen. De wetenschap schijnt het geluid in essentie niet anders te zien als niet meer dan de gevolgen van vibraties die ermee samengaan of erdoor worden veroorzaakt, of die soms zelfs oproept.

Donderslag

Gewoonlijk beschouwd als een elektrische ontlading, ofwel het met kracht loslaten van een lading en dat impliceert een vliegend projectiel. We kennen de bliksemschichten van Jupiter en de donder uit de hemel van de ‘Here God’ die beide wijzen op ‘gramschap’ of ‘toorn’. Jupiter Tonans (donderende Jupiter) was een aspect van de Romeinse heer van de hemel; Indra, in India, was de werper van de bliksemschicht. Atmosferisch gerommel is een manifestatie van elektriciteit, hitte, licht en geluid en moet zijn analoge overeenkomsten hebben op de hogere gebieden. Een grotere kennis van de natuur zou ons het verband moeten kunnen laten zien tussen innerlijke en uiterlijke gebeurtenissen waarvan de laatstgenoemden de manifestatie zijn. De kunsten van de oude waarzeggers en helderzienden waren gebaseerd op zo’n wetenschap, maar in de betreffende verslagen kunnen we vaak niet meer vinden dan simpel bijgeloof.

Van een bepaald aspect van de oude kijk op de blikseminslag en zijn vernietigende effect hoeven we ons geen voorstelling meer te maken omdat alle exoterici dat altijd al hebben gedaan, namelijk dat een god een projectiel naar de hoofden van zijn rebellerende mensenkinderen op aarde slingert. De natuur is een hiërarchie die uit een bijna ontelbaar aantal lagere entiteiten bestaat die onder het strenge bestuur of de wet van de goddelijke intelligentie staat, zodat er niets willekeurig of toevallig kan gebeuren. Vanuit dit gezichtspunt is de bliksem een feitelijke ontlading van energie die een staat van objectiviteit bereikt, niet door toeval maar in overeenstemming met een intelligente oorzakelijkheid of wet — niet door een ondoorgrondelijk lot, maar door handelingen uit het verleden waarvan de gevolgen na verloop van tijd de bliksem vormen. Dezelfde redenatie gaat op voor andere fenomenen van de natuur zoals aardbevingen, vloedgolven, het wegzinken van continenten, vulkaanuitbarstingen en op een kleinere schaal zulke levenschenkende en vruchtbare zaken als regenbuien, zonnestralen, stormen en die voortdurende en onschuldige elektrische wisselwerkingen die niet meer dan de veroorzakers zijn van de verschillende fenomenen om ons heen.

De Dood

De dood is niet iets dat op zichzelf bestaat, maar een van de fasen van tijdelijke gebeurtenissen in het oneindige drama van het leven, zodat het tegenovergestelde van de dood eerder geboorte moet zijn dan leven. Met andere woorden, het tegenovergestelde van het gemanifesteerde leven is ongemanifesteerd leven, pralaya en zijn eonen-lange rust. Manvantara en pralaya zijn fasen in het eindeloos vloeien van de wisselende stroom van kosmische beweging wat het onmiddellijke gevolg is van de levensadem van de geestelijke essentie in het hart van alles dat is gemanifesteerd. Dezelfde eeu­wi­ge beweging die alles tot objectief bestaan brengt, heeft daarmee de dood veroorzaakt van dezelfde entiteit op een eerder subjectief gebied van het leven. Dan, als de levensduur van deze manifestatie tot een einde komt, draait deze ritmische beweging zich om en veroorzaakt de dood van de entiteit tijdens het objectieve bestaan en draagt het terug om opnieuw geboren te worden voor zijn subjectieve leven.

Dit is een universele wet voor zonnestelsels, planeten, mensen, atomen, enz. De reïncarnerende ego wordt geboren en sterft op elk van de subjectieve gebieden van bestaan waardoorheen die afdaalt uit de geestelijke werelden om opnieuw geboren te worden op aarde. Dezelfde ritmische beweging maar dan omgekeerd, zorgt voor de dood hier, met dezelfde herhaalde geboortes en dood op zijn opstijgende reis naar zijn geestelijke Thuis.

De dood vindt niet plaats door een gebrek aan leven, maar doordat de ononderbroken stroom van de vitale essentie het lichaam heeft versleten. De kindsheid van de oude dag betekent dat bepaalde elementen al aan het wegdrijven zijn in de omgekeerde stroom die zich gereed maakt aan de andere kant van de sluier. Met de laatste hartslag is de stervende mens zich intens bewust van een gedetailleerd panorama van zijn voorbijgaande leven als het veld van ervaringen dat hij zal gaan oogsten in de innerlijke wereld waarin hij op het punt staat geboren te gaan worden. De atomen van zijn lichaam, bevrijd van de geestelijke samenbindende kracht, gaan snel uiteen, elk vliegt naar zijn eigen geschikte terrein van activiteit in de vele rijken van de natuur.

De adept heeft, door gebruik te hebben gemaakt van zijn geestelijke wilskracht, tot op zekere hoogte de dood overwonnen en kan daardoor zijn ontwikkelde spirituele wil gebruiken om de werelden van geestelijke wezens binnen te gaan en daar bij vol bewustzijn actief te zijn. De mystieke uitspraak van Paulus ‘Ik sterf dagelijks’ is heel waar voor de ingewijden die onophoudelijk en in een bepaalde mate hun zelfzuchtige persoonlijkheid transformeren om hun hogere natuur van levenskracht te voorzien.

Er is een nauw verband tussen dood, slaap en inwijding. Slaap is een onvolledige dood en inwijding is een bewuste ervaring van toestanden na de dood.

Zie ook Devachan; Kama-Loka; Pralaya; Wederbelichaming; Taphos; Tweede dood

De Doop

[van Grieks baptizein besprenkelen]

Een ceremonieel waarbij met water wordt gezuiverd. Dit is een van de sacramenten van de christelijke kerken, uitgevoerd door personen die ingewijd zijn in de kerk van Christus. De doop bestaat of uit onderdompeling in water of door het besprenkelen met water. In de protestante kerken betekent de doop ‘het uiterlijke en zichtbare teken van een innerlijke en geestelijke genade’ die is aangenomen als een noodzakelijke voorbereiding voor de andere sacramenten en wordt zelfs noodzakelijk geacht om gered te kunnen worden. In de rooms-katholieke kerk draagt de doop bij aan vergeving en kwijtschelding van zonden, zowel de oorspronkelijke als de huidige. De doop bestond al in voorchristelijke tijden onder de joden en de heidenen en werd gepraktiseerd in Chaldea, India, Griekenland, Afrika, Polynesië, Noord-Amerika en het oude Europa.

In mystieke zin zijn er twee soorten doop: die met water en die met vuur. De eerste behoort tot het gebied van de stof, laatstgenoemde tot dat van de geest. In het Nieuwe Testament zegt Johannes de Doper: ‘Ik doop u met water, maar een grotere dan ik zal komen die u met vuur zal dopen.’ Jezus vertelt Nicodemus over de twee geboorten: de geboorte van het water en de geboorte van de geest. De doop [met water] was daarom een ceremonieel dat behoorde bij een onbelangrijke graad van inwijding.

Doorschijnende aarde

De stof waaruit de aarde is opgebouwd is onderhevig aan evolutie, zoals alles is. En het heeft zijn huidige toestand bereikt na een reeks van veranderingen. Er was ooit een tijd dat de aarde, net zoals de wezens erop, half-etherisch en doorschijnend waren. Later verdween de doorschijnendheid en nog veel later koelde die af en werd vaster via verschillende stadia tot de huidige toestand was bereikt (vgl. SD 2:312).

Doppelgänger

(Duits) Dubbelganger.

Normaal gesproken is een doppelgänger een werkelijk fantoom, gezien voor, na of op het moment van het sterven van een individu en dat in het eerstgenoemde geval dient als een aankondiging of waarschuwing voor een spoedig plaats te vinden overlijden. In enkele gevallen werd het dubbel van de waarnemer zelf gezien, hoewel dit niet de ware doppelgänger is. De doppelgänger is meestal het mayavi-rupa dat zelfs over enorme afstanden kan worden gezien, ver weg van waar het individu zich op dat moment werkelijk bevindt. Maar het woord doppelgänger kan ook incorrect worden gebruikt voor de zeer zelden voorkomende projecties van het astrale lichaam dat echter op geen enkel moment ver van zijn fysieke vorm weg kan gaan. De ware doppelgänger of het mayavi-rupa, of dat nu wordt gezien of ongezien blijft, kan in twee categorieën vallen, waarbij de zeldzame gevallen waarin het liṅgaśarīra betrokken is, zoals hierboven genoemd, buiten beschouwing wordt gelaten: het mayavi-rupa dat wordt geprojecteerd door middel van hpho-wa, door wilskracht en met het volledige zelfbewustzijn van de ego; en de soms automatische of onvrijwillige projecties van het mayavi-rupa vanwege intense concentratie van het denken aan iets of iemand.

Dorje

(Tibetaans) rdo rje

Hetzelfde als het San­skrietwoord vajra, wat zowel bliksemschicht als diamant betekent. De dorje wordt als een bliksem afgebeeld in de handen van enkele van de Ti­be­taanse goden, vooral de dragshed — goden die mensen beschermen — en is dus hetzelfde als de wapens van Indra en Zeus. Dorje is de scepter van de macht, of het nu om geestelijke of wereldlijke gaat, en is te zien op de altaren van de gelukpa’s samen met de bel en de cimbalen:

Het is ook een mudrā (houding) die bij het mediteren wordt aangenomen. Het is dus een symbool van macht over onzichtbare kwade invloeden, hetzij als houding of als talisman. De Bhöns of dugpa’s echter, die zich dit symbool hebben toegeëigend, misbruiken het voor doeleinden van zwarte magie. ... Bij de dugpa’s is het, evenals de omgekeerde dubbele driehoek, het teken van toverij. (Stem 90)

Een aspect van het gebruik ervan door de goden is dat degene waarnaar de bliksemschicht wordt geworpen, wordt gezuiverd, maar ook dat de goden door middel ervan het recht zijn loop laten. Een meer mystieke verwijzing naar dorje verwijst echter naar de hogere triade van de menselijke constitutie die, als men zich er voortdurend op richt, het lagere viervoud zuivert zoals het onweer de aardse atmosfeer zuivert.

Als een diamant heeft dorje een rechtstreekse mystieke betekenis voor de veronderstelde onvernietigbare natuur van die edelsteen. Het is het symbool voor het bezit van siddhi’s ofwel bovennormale geestelijke, intellectuele en astrale vermogens. Zij die met deze ‘toverstaf’ van kracht (de diamanten-bliksem) zwaaien of hanteren worden vajrapāṇins genoemd.

Dorjechang

(Tibetaans) rdo rje ’chang

Gelijk aan het San­skrietwoord vajradhara (hij die zwaait met de bliksem of die hanteert). Hij is de hoogste boeddha­ of adi-boeddha­. Het is ook de naam van een boeddha­ als verwijzing naar zijn hoogste of meest geestelijke deel.

Dorjesempa

(Tibetaans) rdo-rje sems-dpa

Hetzelfde als het San­skrietwoord Vajrasattva, de diamanten-ziel, het diamanten-wezen. Dit verwijst naar de onvernietigbaarheid van de ziel in het hiernamaals. Het is ook een naam van de hemelse boeddha­.