Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Dosha

(San­skriet) Doṣa [van de werkwoordstam duṣ, slecht worden of bezoedeld raken, een misstap begaan, zondigen]

Een misstap begaan, een ondeugd; kwaad doen, beschadigen, onrecht doen. Ook avond, duisternis. Als vrouwelijk zelfstandig naamwoord de vermenselijkte nacht.

Draak

[van Grieks drakon, slang, de waakzame]

Voor de wetenschappelijke wereld is het een mythologisch monster, een enorme hagedis die vleugels en schubben heeft en vuur uitbraakt. De draak vindt zonder enige twijfel zijn oorsprong in de herinnering aan een prehistorisch monster dat ooit werkelijk kan hebben bestaan. De draak wordt vaak als een synoniem voor de slang gebruikt. De draak en de slang wijzen op verschillende gebeurtenissen in de geschiedenis van de kosmos of van de wereld, of op verschillende aardse of menselijke kwaliteiten, want elk kan op verschillende momenten geestelijke onsterfelijkheid, wijsheid, wederbelichaming of vernieuwing betekenen. In de triade van zon, maan en slang (of kruis) wijst het op de gemanifesteerde Logos. Vandaar dat vaak wordt gezegd dat die zeven koppen heeft. In die zin wijst het op een conflict met de zon en soms met de maan. Maar dit conflict is niet anders dan de dualiteit van tegengestelde krachten die noodzakelijk is voor het bewaren van de kosmische stabiliteit. De draak zelf is vaak tweevoudig  Caduceus en kan op één lijn worden gesteld met de slang, zoals met Agathodaimon en Kakodaimon, de goedaardige en boosaardige slangen, die kunnen worden herkend in de caduceus. De draak is polair, heeft twee polen, een kop en een staart, net zoals Rahu en Ketu in India, die voor de noordelijke en zuidelijke maanknopen staan. De maan is dus een drievoudig symbool waarin de eenheid botst met dualiteit.

Een universele mythe laat de god van de zon in gevecht met de draak zien, waarbij de draak uiteindelijk het onderspit delft, wat de afdaling van de geest in de stof voorstelt en de latere sublimatie van de stof door de geest op de opgaande boog van evolutie. We zien ook Bel (en later Merodach) en de draak Tiamat in Babylonië en bij de Hebreeën; Fafnir in Scandinavië; Chozzar onder de gnostici van Peratae en bij de Grieksen werd Python overwonnen door Apollo en de twee slangen die door Hercules bij zijn geboorte werden gedood; het gevecht tussen Ahti en de boosaardige slang van de Kalevala en dan zijn er nog zoveel soortgelijke verhalen. In de christelijke Apocalyps speelt de draak een belangrijke rol, maar die wordt vaak verkeerd uitgelegd als het kwaad net zoals Satan of de Duivel werden voorgesteld als de vijanden van God en de mens. Kosmologisch gezien zijn alle draken en slangen die door hun opponentenTekening John Chalfant. zijn verslagen de ongeregelde of chao­ti­sche kos­mi­sche be­gin­se­len die zijn in­ge­huurd door de gees­te­lijke zon­ne­goden of vor­men­de kos­mi­sche krach­ten. De draak is de de­miurg, de ma­ker of vor­mer van on­ze pla­neet en van al­les dat er­bij hoort — hij is noch goed, noch slecht, maar heeft in zich de vele ver­schil­len­de as­pec­ten van de na­tuur die er­voor zor­gen dat hij de ene keer de­ze rol speelt en de an­de­re keer de an­de­re.

Het symbool van de draak slaat dus op zowel de kosmos als de mens: het kan een symbool zijn voor de natuurkrachten die in het begin de mens overwonnen en die hij uiteindelijk moest overwinnen, maar kan ook een symbool zijn voor de monade atma-buddhi, die met behulp van het manasische beginsel een belichaming zoekt, maar nog steeds de hulp van de lagere beginselen nodig heeft om een vereniging met de aardse beginselen voor elkaar te krijgen.

Kosmologische analogieën kunnen worden getrokken uit het sterrenbeeld Draco boven de noordpool en een of andere grote zondvloed. Het woord draak is dan ook een enkele keer gebruikt voor zo’n rampzalige vloed, want de positie van dit sterrenstelsel ten opzichte van de om zijn as draaiende aarde speelt een grote rol bij catastrofale gebeurtenissen. De draak in zijn hogere of verheven betekenis wijst onder andere op goddelijke wijsheid, vooral waar dan de slang wordt gebruikt voor aardse wijsheid; adepten of ingewijden werden ook vaak draken genoemd. De draak kan ook een symbool zijn voor een cyclus en de zevenvoudige draak kan dan de zeven kleinere cyclussen in één grote cyclus voorstellen.

Draak van wijsheid

Normaal gesproken een adept, een van de wijzen of simpelweg een kundig magiër — ongeacht of die nu van het rechter of het linker pad is. Draak van wijsheid slaat ook op de vroegste stadia van de kosmogonie. Dan wordt het woord draak vaak gebruikt voor de zon in zijn vele verschillende kosmologische functies, en ook voor de Een (1) of de Logos. Een belangrijke betekenis van dit begrip is dat de ware inwijder van de mens of van de individuele neofiet, het hogere ego van die persoon is.

In het Chinese boeddhisme wordt het woord vaak gebruikt voor de genii van de vier hemelstreken, die in China de Zwarte krijger, de Witte tijger, de Helderrode vogel en de Blauwe draak worden genoemd — de Vier verborgen draken van wijsheid. Voor haar vertolking van de Stanza’s van Dzyan gebruikt Blavatsky de Draak van wijsheid als het equivalent voor Oeaohoo de Jongere:

(het ‘nieuwe Leven’), om tot aan het eind van de levenscyclus de kiem van alle dingen te worden. Hij is ‘de niet belichaamde mens die in zich de goddelijke Idee bevat’ — de voortbrenger van licht en leven, om een uitdrukking van Philo Judaeus te gebruiken. Hij wordt de ‘vlammende draak van de wijsheid’ genoemd. (SD 1:71-2)

Draco

Klik op kaart voor grotere versie

(Grieks) [drakon draak]

De draak. Een sterrenbeeld boven het noordpoolgebied waarin ook de pool van de ecliptica ligt. Maar de naam schijnt verschillende toepassingen in verschillende tijden en plaatsen te hebben gekend. Er wordt over gesproken als een enorm groot sterrenstelsel dat zich over zeven tekens van de dierenriem uitstrekt en ook als de zevenkoppige Draco, waarvan elke kop een ster van Ursa Minor (De Kleine Beer) is, en opnieuw de poolster.

Draco was ook een symbool van de goede slang, de messias van de christelijke gnostici die naaseniërs of slangenvereerders worden genoemd. (SD 2:355)

Zie ook Draak

Dracontia

Foto: Ohio History Connection

Dracontia waren tempels gewijd aan de Draak, het embleem van de zon, van leven, van wijsheid en van cycli. Ooit kwamen ze overal op aarde voor. Wat ervan is overgebleven zijn de kolossale rechtopstaande monolieten, of opstellingen van monolieten, zoals die te zien zijn in Stonehenge, Carnac en op andere plaatsen. De slangenheuvels, zoals die in Ohio, symboliseren hetzelfde.

Afgezien van het feit dat ze de zwijgende getuigen zijn van de geschiedenis van de kennis van de mysteriën van de kosmische of wereldse slang, werden deze tempels door de priesters die hun geheimen kenden, gebruikt als een instrument om voorspellingen te doen.

Dragshed

(Tibetaans) drag dshed

‘Woedende’ goden. Beschermende goden in een angstaanjagende vorm, afgebeeld met een dorje in hun handen, de diamanten scepter van de goden. Ook gebruikt om hoge ingewijden aan te duiden die in onze wereld dezelfde krachten met een weldadig karakter bezitten die de vriendelijke en machtige goden worden geacht te gebruiken.

Draupadi

(San­skriet) Draupadī

De door de vijf Pandava-prinsen gedeelde vrouw. In de allegorie van het Mahābhārata stelt ze het aardse leven van de persoonlijkheid voor en als zodanig wordt ze niet erg gerespecteerd en laat Yudhistthira haar zelfs beledigen en tot overmaat van ramp als slaaf afvoeren na haar te hebben ingezet bij een gokspelletje met dobbelstenen. Yudhishthira was de oudste van de Pandava’s en Draupadi’s voornaamste heer. In deze relatie stelt hij het hogere ego voor.

Draupnir

(IJslands) Ook (Scandinavisch) Dropner [van IJslands drjupa, Zweeds drypa druipen of druppelen]

De magische ring die in Noorse mythen door de dwergen Brock (mineralen) en Sindre (vegetatie) voor Odin was gemaakt. De dwergen waren zonen van Ivalde (de maan) die een rol speelden bij het vormen van de aarde. Uit draupnir vielen als vanzelf elke negende nacht acht ringen, die de opvolging van cyclussen binnen een grotere cyclus voorstellen.

Na de dood van Balder, de zonnegod, die stierf door het ongelukkige schot van zijn blinde broer Höder, legde Odin draupnir op de vuurstapel van zijn zoon. Hermod, die als een boodschapper van Odin naar het rijk van Hel, de koningin van de dood, was gestuurd, kreeg hem terug en bracht hem weer naar Odin.

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi, passende geschenken voor Odin, Thor en Frey.

Dravidiërs

De Dravidiërs vormen een van de drie grote groepen niet-Arische volken in India, die nu als inheems worden beschouwd, samen met de Tibeto-Birmanen en de Kolariërs. De Dravidiërs trokken de Punjab binnen over de passen van het noordwesten en na de stammen die ze tegenkwamen te hebben onderworpen, vestigden zij zich uiteindelijk in het zuidelijke deel van India waar zij nog steeds een groot volk vormen. Hoewel onderworpen door de Indo-Europeanen, hadden zij zich toch zo sterk in de loopgraven teruggetrokken dat ze niet verdreven konden worden, wat de andere niet-Ariërs niet was gelukt. De vijf voornaamste Dravidische talen zijn: Tamil, Telugu, Kannada, Malayalam (of Malabar) en Tulu.

Zie ook Tamil

Dravya

(San­skriet) Dravya [van de werkwoordstam dru rennen, in beweging zijn, vloeibaar worden, smelten]

Substantie, ding, object. Filosofisch gebruikt stelt het een elementaire substantie voor waarvan er negen in het nyāya-stelsel worden genoemd: prithivi, ap, tejas, vayu, ākāśa, kala, dis, manas en atman. In het stelsel van de jaïns zijn er slechts zes: jiva, dharma, adharma, pudgala, kala en ākāśa.

Van de zeven padartha’s (catagorieën van bestaande dingen) van het vaiśeṣika-stelsel wordt dravya als eerste genoemd en komt overeen met het sthūla-śarīra van de theosofische zevenvoudige classificatie van menselijke beginselen.

Drie

Het eerste oneven, volledig gemanifesteerde getal van het pythagorese stelsel, de tweede die is geëmaneerd uit het eerste oneven getal, de eenheid of monade. Omdat het oneven is zoals zijn grootouder de monade, bezit het de kwaliteiten en attributen van die monade, vandaar dat die een belangrijke plaats inneemt in het mystieke numerologische stelsel van de school van Pythagoras. De drie werd gezien als het eerste getal dat een vlak vormt, omdat het de eerste is van alle getalsmatige oorzaken die een tweedimensionale figuur ontwikkelt. Zelfs een cirkel kan in een opzicht mogelijk worden gezien als de bevatter van een driehoek, want het heeft een middelpunt, een omtrek en een ruimte in laatstgenoemde. En toch werd het getal drie door de oude denkers in het algemeen uitgedrukt door een driehoek Δ, de drie zijden maken het een compleet figuur in een plat vlak.

Dit getal is inderdaad het mysteriegetal bij uitstek [merkt Blavatsky op; echter, om de esoterische kant van de eraan verbonden mysteriën te kunnen begrijpen, is iemand verplicht een studie te maken van de hindoesymboliek van de getallen] want de combinaties die erop werden toegepast, zijn talloos. (SD 2:575)

De pythagoreeërs zagen het getal zeven als een samenstelling van drie en vier:

Op het gebied van de noumenale wereld was de driehoek, als eerste voorstelling van de gemanifesteerde godheid, haar beeld: ‘vader-moeder-zoon’; en het viertal, het volmaakte getal, was de noumenale, ideële wortel van alle getallen en dingen op het stoffelijke gebied. (SD 2:582)

De eerste pythagoreeërs zagen het getal drie mystiek gezien als het voertuig van de godheid. Als de duade door deze en andere denkers werd beschouwd als het eerste getalsmatige element van de kosmische manifestatie, dan volgt uit dezelfde lijn de triade of drie, die werd beschouwd als het eerste getal waarmee de emanerende reeksen van hiërarchieën alle gebieden van de innerlijke en uiterlijke werelden opbouwen.

Zie ook Triade

Drie Dimensies

De zichtbare objectieve wereld kennen we in het algemeen als een driedimensionale wereld, omdat we onze ruimte nu eenmaal zien als een stelsel van punten, met diepte, waardoor drie rechtlijnige coördinaten nodig zijn om de positie van één punt vast te stellen. Wanneer een van deze drie dimensies nul wordt, wordt het volume van dat lichaam ook nul en aldus verdwijnt het uit het zicht, weg van de fysieke gebieden. Wiskundigen spreken van n-dimensies maar enkele van deze dimensies kunnen ook vectoren zijn, zoals een kracht of een snelheid, wat het noodzakelijk maakt dat we voorzichtig zijn en geen verkeerde analogieën maken.

Dimensie of dimensionaal is een woord dat wanneer het strikt volgens de betekenis wordt gebruikt niets anders betekent dan het berekenen in een of andere richting. Wel, de intuïtie die veel moderne wetenschappers aanleiding heeft gegeven om over drie over meer dimensies in de ruimte te spreken, zou een goede zijn geweest, maar een veel juistere manier om deze veronderstellingen onder woorden te brengen zou zijn om te spreken over filosofische eigenschappen of kenmerken van de ruimte. Aldus zou Tijd volgens de relativiteitstheorie van Einstein logisch genoeg beschouwd kunnen worden als één dimensie, omdat het een eigenschap of manier van meten in de ruimte is, van gebeurtenis naar gebeurtenis, zodat door zo te meten het denken voor zichzelf een beeld kan vormen, niet alleen van een ononderbroken ‘nu,’ maar op dezelfde manier ook van het verleden en de toekomst. Bovendien zou geen enkele entiteit die de gewone algemeen geaccepteerde drie dimensies bezit niet kunnen bestaan of zijn, tenzij het element tijd in de vergelijking wordt opgenomen. Met andere woorden, tenzij een wezen of ding in de tijd bestaat, zou het helemaal niet kunnen bestaan en zo komt het dat tijd logischerwijs en heel juist een dimensie van de ruimte moet worden genoemd. Echter, zolang de stof of de fysieke ruimte bestaat zijn er voor een dergelijke fysieke ruimte drie dimensiesTheosofie voegt ... bewustzijn aan de vergelijking toe nodig en niet meer, waarvoor het dan ook filosofisch nauwkeurig genoeg is er een vierde dimensie aan toe te voegen die heel modern Tijd genoemd kan worden. Maar de theosofie is niet tevreden met het zichzelf beperken tot deze vier manieren van het meten van de attributen of eigenschappen van de ruimte, maar voegt er andere aan toe, een van de belangrijkste daarvan is bewustzijn, wat net zo’n attribuut van de abstracte ruimte is als tijd, of zoals voor ons lengte, breedte en dikte attributen zijn.

Het bezwaar tegen de woorden dimensies en dimensionaal bestaat alleen omdat ze met absolute nauwkeurigheid gebruikt kunnen worden voor alleen de drie gebruikelijke manieren van meten van stoffelijke dingen, wat ook geldt voor het element tijd of de punten van duur. Maar als dimensies worden gebruikt voor de hogere hoedanigheden of eigenschappen van het kosmische continuüm kunnen deze woorden alleen in een beperkte zin worden gebruikt en zullen ze het idee van het meten, dat hierbij een rol speelt, alleen maar misvormen. Het is niet gemakkelijk te zeggen dat bewustzijn gemeten kan worden op de manier waarop we losse deeltjes of lichamen van een stoffelijke substantie meten, want zo’n meting is hier niet van toepassing. Maar als we nu spreken over een ruimte die van zichzelf een eigenschap bezit die wij mensen kennen als begrip, bewustzijn, liefde of haat dan spreken we heel nauwkeurig, want al deze eigenschappen bestaan.

Drie gezichten

Hier wordt in het algemeen de trimurti van de hindoes mee bedoeld — de god met de drie gezichten bekend als Brahmā, Vishṇu en Śiva. Maar drie gezichten slaat ook op de kabbalistische gezichten of hoofden: het grote gezicht (macroprosopus), de eerste sefira; het kleine gezicht (microprosopus), de negen lagere sefiroth en het witte gezicht (of witte hoofd) waaruit de twee andere gezichten tevoorschijn komen. De drie gezichten laten een analogie zien met de drie personen van de christelijke drie-eenheid in de oorspronkelijk vorm waarin ze werden genoemd — Vader, Heilige Geest en Zoon — en of het nu gezichten of personen zijn, ze zijn de drie sluiers, maskers van een Opperwezen: één in drie, en drie in één. Soortgelijke triaden zijn ook in andere mystieke religieuze stelsels te vinden:

Er zijn twee gezichten, een in tushita (devachan) en een in myalba (de aarde); en het Hoogste Heilige verenigt hen en neemt beide uiteindelijk op. (TG 333)

Drie-eenheid

De drie-eenheid stelt de goddelijke machten voor die aan het hoofd staan van elke theogonie. In de christelijke drie-eenheid is het oorspronkelijke idee van een drie-enige God blijven bestaan, maar is verward geraakt en aangepast aan theologische speculaties. Als de heilige geest wordt beschouwd als vrouwelijk, zoals het in het eenvoudige christendom van het eerste uur was, zien we een drie-eenheid van vader-moeder-zoon. De huidige volgorde waarin de heilige geest in het Westen als laatste wordt genoemd is te wijten aan een van de eerste theologische ruzies, die een van de belangrijkste oorzaken waren van de uiteindelijke scheuring tussen de Grieks-orthodoxe en de rooms-katholieke kerken — de zogenaamde filioque (‘en van de zoon’) controverse.

De orthodoxen hielden vast aan de oorspronkelijke volgorde van vader, heilige geest en zoon, terwijl in het Westen de heilige geest, of geest, een soort uitstraling van de vader of zoon is geworden, of van beide en nauwelijks te onderscheiden zou zijn in zijn eigenschappen van de zoon, terwijl de plaats van de moeder bij de rooms-katholieken is ingenomen door Maria die, hoewel moeder van Jezus, niettemin geen lid is van de drie-eenheid.

Maar er is nog een andere drie-eenheid naast die van vader-moeder-zoon, dat is die van de ene goddelijke wortel en zijn tweevoudige aspecten — een beeld dat in het christendom volledig verloren is geraakt. De christelijke God is op zijn best niet meer dan een demiurg of lagere scheppende kracht, en zijn noodzakelijke eigenschappen botsen op niet te verzoenen wijze met die die behoren tot de hoogste hiërarch van ons heelal. Maar in veel uitspraken van Jezus en in de epistels van Paulus kunnen we een duidelijk bewijs vinden van de ware leringen met betrekking tot de drie-eenheid en de relatie van de vader met de zoon.

In de orthodoxe christelijke visie van een theologische drie-eenheid zijn de drie personen van het opperwezen niet drie goden maar één God en toch ook weer drie personen of individuen. Zodat we één opperwezen hebben dat drie-in-één is en toch ook één-in-drie, wat niet hetzelfde is als drie goden of slechts één God, maar beide. Moslims beweren dat de christelijke drie-eenheid niet één God is met drie aspecten maar eigenlijk drie goden die zich als één manifesteren, en het strikte monotheïsme van de islam weigert zo’n logische monstruositeit te aanvaarden. De christelijke kerken zijn het zicht op de mystieke oorsprong van hun eigen drie-eenheid die zijn oorsprong vond in de neo-pythagorese en de neo­pla­toni­sche mystiek, kwijtgeraakt.

Alle grote religieuze en filosofische stelsels van de oudheid kenden een goddelijke of geestelijke triadische eenheid als de kosmische bron en het brandpunt van alle wezens en dingen, waaruit het heelal en alles wat er zich in bevindt, zich emaneerde. Voorbeelden zijn Osiris-Isis-Horus van Egypte of Brahma-Vishṇu-Śiva van India. Toch zijn deze triaden van goden niet meer dan geëmaneerde weerspiegelingen of vertegenwoordigers op een lager gebied van het nog veel verhevener en on­uit­sprekelijke triadische mysterie dat zich boven en voorbij hen bevindt.

Drie vuren

Binnen de theosofie wordt het begrip de drie vuren gebruikt om te wijzen op de drie hogere beginselen van de menselijke constitutie, atma-buddhi-manas. Wanneer die drie verenigd zijn door wil en aspiratie ontwikkelt die zich tot de ene heilige vlam. In Het Egyptisch Dodenboek worden de drie vuren gesymboliseerd door drie vogels.

Drie-in-één

Wanneer de volgorde van opvolging van kosmische beginselen wordt besproken, en als die wordt voorgesteld door getallen, spreekt men over twee Enen: de ongemanifesteerde Een en zijn nageslacht de half-gemanifesteerde Een. De laatste emaneert op zijn beurt zijn nageslacht, een derde één, die vaak de Drie-in-Eén wordt genoemd. In elke kosmogonie wordt deze triade of drie-eenheid aan het hoofd of het begin van kosmische manifestatie gevonden. Het is een eenheid en toch kan die worden gezien met drie aspecten. Want als we de activiteiten die plaatsvinden aan het begin van het kosmische ontwaken in beschouwing nemen, vindt ons menselijke denken het ontzettend moeilijk om daar een volledig goddelijke eenheid in te zien, maar we moeten het intuïtief leren kennen in zijn drievoudige aspect. Er zijn verschillende namen aan deze triade gegeven, zoals niet-ego, geestelijke duisternis en geest-stof-leven.

Er is een drie-in-één in ieder mens:

De rudimentaire mens ... wordt later de volmaakte mens ... wanneer hij met het ontwikkelen van het ‘geestelijke vuur’ — het noumenon van de ‘drie in één’ in zijn Zelf — van zijn innerlijke Zelf of leermeester de wijsheid van het zelfbewustzijn verkrijgt, dat hij in het begin niet bezit. (SD 2:113)

De tetrade, het viervoud, werd door de kabbalisten en Pythagoras als een relatief perfect getal gezien omdat het emaneert uit de Een en is de voltooide emanerende afronding van de oorspronkelijke Een, de eerste eenheid of misschien beter gezegd de drie-in-één.

Drie-tongige vlam

De onsterfelijke geestelijke triade, atma-buddhi-manas.

De vier pitten zijn de vier lagere beginselen (SD 1:237). Ook wel genoemd de drie vlammen die één worden als ze in nirvāṇa verenigd zijn.

Zie ook Drie gezichten

Driehoek

De driehoek is een symbool van de triade of de drie-in-één, die meer dan alleen maar drie punten voorstelt: de punten, lijnen en de hele figuur vormen een zevenvoud die bestaat uit twee triaden en een monade. De driehoek symboliseert ook dubbele stralen die uit een centraal punt komen en wanneer de andere uiteinden van deze lijnen zijn verbonden, wijst de basislijn erop dat die is gevormd door de wisselwerking en vermenging van de twee vormende stralen. De top, de zijden en de basis stellen aldus de drie stadia van kosmische evolutie voor. Het idee wordt verder uitgewerkt in de piramide met vier zijden. De pythagoreeërs zagen in de driehoek de eerste regelmatige rechtlijnige figuur, aangezien de drie het eerste oneven getal is — de een (1) wordt beschouwd als de oorsprong en eenheid waaruit alle volgende delen voortvloeien. De gebruikelijke vorm van de driehoek in de symboliek is een gelijkzijdige, met de top naar boven of naar beneden gericht. De cirkel, driehoek en het vierkant vormen samen een andere belangrijke triade die evolutiestadia voorstellen.

Voor vervlochten driehoeken zie ook de Zespuntige ster

Drievoudig

[van Latijn ter driemaal + plicare vouwen]

Drievoudig of drievormig. Van toepassing op Mercurius aangezien hij een nauwe esoterische band heeft met de zon en Venus, en met Diana (in de aspecten van Diana, Luna en Hecate), enz.

Drishti

(San­skriet) Dṛṣṭi [van de werkwoordstam dṛṣ zien, aanschouwen met het oog van de geest]

Zien, het zintuiglijk waarnemen; ook het oog van de geest, vandaar wijsheid, intelligentie. In het boeddhisme is drishti niet alleen een theorie, een leer of visioen, maar ook iets heel anders, namelijk een onjuiste filosofische kijk op dingen.

Droogte

Droogte is het gevolg van een cyclische toestand van het astrale licht die inwerkt op de atmosfeer en met andere meteorologische oorzaken bijdraagt aan droge perioden over grotere of kleinere delen van de aarde. In extreme vormen kunnen we spreken van periodieke toestanden van ekpyrose* of branden, wat weer leidt tot een afname van vruchtbare gebieden die veranderen in woestijnen. Het tegenovergestelde van deze toestand komt ook voor, buitengewone hoeveelheden regen en overstromingen over langere duur, die soms zelfs grote delen van de aarde bestrijken.

De Chinezen stellen dat de draak in staat is het klimaat te beïnvloeden en droogten en regen te brengen, enz., wat een verwijzing is naar het astrale licht in zijn cyclische uitwerkingen op de aarde. In het verre verleden heeft het werken met de draak geleid tot de ontwikkeling van de magiërs van het vierde of vroege vijfde wortelras. Samaël, Satan of de Rode Draak, de Simoom en de Vedische Vritra zijn droogte-veroorzakers, net zoals de Babylonische Tiamat, de draak die werd gedood door Bel of door Merodach.

OV:
* Van oud-Grieks ἐκπύρωσις ekpúrōsis. In de stoïcijnse filosofie was het de uitdrukking voor de veronderstelde periodieke vernietiging van de aarde.
‡ Van Arabisch سموم‎‎ samūm, vergiftigen. Een simoom, of samoem, is een zware zandstorm in de woestijnen van Noord-Afrika, Syrië en het Arabische schiereiland.

Droom

Gewoonlijk gebruikt voor de chaotische indrukken die ons geheugen overbrengt naar ons bewustzijn op het moment van het ontwaken, die slechts een klein deel van de dromen van de slaap uitmaken die niet worden herinnerd. Onze dromen zijn voor een belangrijk deel de weerkaatsingen van onze zintuiglijke indrukken en van onze gedachten in het waakbewustzijn. De beginselen die hiervoor zorgen zijn in dit geval kama en het lagere aspect van manas die handelen en reageren met de diverse zenuwcentra en de organen onderaan de hersenen. Als we de betekenis van het woord ‘droom’ van de droomloze slaap aan de ene kant moeten verklaren en het waakbewustzijn aan de andere, hebben we het over een veel hogere soort droom dat door het hogere aspect van manas wordt ervaren. Deze ervaringen die zoveel verschillen van die van de waaktoestand, kunnen niet worden doorgegeven aan de laatstgenoemde behalve in symbolen of in een verwrongen staat.

Het astrale licht speelt een enorm grote rol in veel van onze dromen. We kunnen getuige zijn van scenes die niet kunnen zijn ontstaan als deel van onze ervaringen in de periode waarin wij wakker waren en het is duidelijk dat in dit geval afbeeldingen in het astrale licht worden gezien die we terecht of onterecht verbinden met onze eigen persoonlijkheid. Nogmaals, in profetische dromen zien onze ogen onbelemmerd door de fysieke zintuigen in het astrale licht het beeld van wat later zal gebeuren op het fysieke gebied en we kunnen soms een herinnering van wat is gezien meenemen naar de waaktoestand.

Het San­skrietwoord voor deze bewustzijnstoestand tijdens het slapen is svapna.

Droomloze slaap

De droomloze slaap is een toestand van het bewustzijn dat zich in een diepe staat van zelfvergetelheid bevindt, een toestand die heel anders is dan die van het waakbewustzijn en ook van die van de droomtoestand. Het wordt vaak in theosofische geschriften gebruikt als een equivalent voor het San­skrietwoord sushupti.

Druïden

De druïden zijn leden van een spirituele hiërarchie van oude Kelten van Groot-Brittannië, Gallië en Ierland en bestaat uit drie orden: druïden, barden en ovaten. Volgens Gallische verslagen die door Julius Caesar worden genoemd had het druïdisme zijn wieg in Groot-Brittannië staan, waar het lange tijd zijn hoofdkwartier had. Kandidaten voor het ambt werden voor hun opleiding naar Gallië gezonden. De Welshe overlevering bevestigt dit en verklaart dat de Wijsheid daar altijd al was geweest, dat die in oude tijden simpelweg bekend stond als Gwyddoniaeth (wetenschap) en dat zijn leraren bekend stonden als de Gwyddoniaid (enkelvoud Gwyddon); dat de kennis ervan afnam tot — na een onbekende periode — een wijze, genaamd Tydain Tad Awen verscheen, die het aan zijn drie discipelen Plenydd, Gwron en Alawn onderwees, die het op hun beurt doorgaven aan het volk van Cymry. Vanaf dat moment stond het bekend als Derwyddoniaeth of druïdisme, ‘de wijsheid die werd onderwezen onder de heilige eiken.’

Er zijn veel klassieke verwijzingen naar de druïden vanaf rond 200 v. Chr. tot ongeveer 200 n.Chr. die geschreven zijn in de tijd van vóór de aanval van Caesar op Gallië en die de druïden noemen als dragers van een grote wijsheid; de vroegste verwijzing zegt dat men in Griekenland dacht dat de filosofie naar de Grieken kwam via de barbaroi ofwel buitenlanders: de brahmanen van India, de magiërs van Perzië, de Egyptische geestelijkheid en de druïden.

Terwijl de Romeinen verwikkeld waren in een strijd met de Kelten — herhaalden schrijvers, om maar te beginnen met Caesar — min of meer wat al eerder was gezegd over de wijsheid van de druïden maar volgens Caesar zouden ze vooral hun wreedheden beschrijven. Maar toen de Romeinen niet langer in oorlog waren met de Keltische druïden waren de verhalen over hen ongeveer hetzelfde als voorheen en werd er helemaal geen melding gemaakt van wreedheden.

Blavatsky verklaart dat het druïdisme een tak van de heilige Mysteriën van de oudheid in het Westen was die zuiver was gebleven en dat tijdens de campagnes van Caesar en zijn strijdkrachten in Gallië drie miljoen Galliërs waren gedood en dat het druïdisme daar zo goed als geheel was weggevaagd. Het was Caesar die verantwoordelijk is te houden voor het huidige idee dat de Galliërs en Britten ruwe wilden waren en de druïden barbaars en wreed. Hij verklaarde eerst dat de druïden van Gallië, die zowel rechters als geestelijken waren, excommunicatie als zwaarste straf kenden, zelfs aan de grootste misdadigers. Excommunicatie betekende voor hun zoveel als de doodstraf. Later beschrijft hij in zijn boek de beruchte kooien die van wilgentenen waren gemaakt en vol zaten met misdadigers (en dat daar goede mensen aan werden toegevoegd als er niet genoeg misdadigers waren) die dan in brand werden gestoken. De twee verklaringen spreken elkaar tegen. De laatste verklaring is totaal uit de lucht gegrepen, de eerste is niet alleen onverenigbaar met de reputatie van de druïden met hun grote wijsheid en liefde voor de mensheid, maar wordt alleen uit de tweede hand ondersteund door vrijwel elke klassieke verwijzing, maar die de druïden niet eens noemen!

In het Gallië ten tijde van Caesar was het druïdisme zeer goed georganiseerd en beheerste de hele maatschappij, dit is een feit dat Caesar met opzet heeft gebagatelliseerd, want in veel opzichten was de maatschappij van de Galliërs verder ontwikkeld dan die van de Romeinen. We weten niets van het druïdisme in Groot-Brittannië van de klassieke schrijvers, behalve dat in Groot-Brittannië het hoofdkwartier lag en dat dat het land van oorsprong was en dat de druïden werden afgeslacht in Mona (Anglesey), een eiland ten noordwesten van Wales waar het hoofdkwartier moet hebben gelegen.

Van het druïdisme in Ierland weten we nog minder: de Ierse legenden geven geen aanwijzingen dat er druïden zijn geweest, die of geestelijken of juristen waren, of inderdaad zelfs mensen van enig belang; er waren mensen die erop leken maar die slechts als dodenbezweerders koninklijke huizen bezochten of als astrologen, magiërs, enz. Was het druïdisme goed georganiseerd geweest, zoals in Gallië en vermoedelijk in Groot-Brittannië, dan zou Patrick, de christelijke zendeling, nauwelijks het hele eiland hebben kunnen bekeren, zo gemakkelijk als het hem toen afging. Maar nadat de Romeinen na het verbieden van het druïdisme Brittannië in 410 hadden verlaten, werd het druïdisme weer nieuw leven ingeblazen want er zijn genoeg aanwijzingen die ons aanleiding geven dat te denken: de uitgebreide literatuur van Wales, van de 6de tot aan het einde van de 15de eeuw, bevat een schat aan interessante verwijzingen.

De Griekse en Romeinse schrijvers geven hoog op van het geloof van de druïden in reïncarnatie. Een van hen vertelt dat je altijd geld kunt lenen om het vervolgens terug te betalen in een toekomstig leven op aarde — en hij laat daarmee zien dat dat door reïncarnatie mogelijk werd, de terugkeer van een mens en niet transmigratie, de mogelijke terugkeer als een dier, wat algemeen werd onderwezen.

De overeenkomsten tussen het druïdisme en het pythagorisme worden ook vaak genoemd, wat misschien is voortgekomen uit de legende dat Pythagoras niet alleen van Oosterse maar ook van Westerse druïdische leraren onderricht heeft gehad. Het is die andere overtuiging dat de filosofie niet alleen uit het Oosten maar ook via de druïden naar Griekenland kwam.

Druzen

Een sekte die zichzelf de Volgelingen van Hamsa noemen en die voornamelijk te vinden is op de berg Libanon te Syrië, met vertakkingen naar de omliggende regio’s. De oorsprong ervan is een mysterie voor de wetenschap. Men schijnt een esoterische school te hebben kunnen behouden en het met succes kunnen beschermen middels exclusiviteit tegen andere volken. Zij geloven dat de godheid, die normaal gesproken niet te kennen is, zichzelf van tijd tot tijd manifesteert in avatarische verlossers. Het feit dat onderzoekers het idee hebben dat ze sympathiek staan tegenover veel verschillende bronnen voor hun geloof, is een bewijs voor het feit dat ze ruim van opvatting zijn.

Dryade

(Grieks) [van drys eik, boom]

Nimfen — natuurgeestjes of elementalen — die vooral bij bomen behoren. Het verhaal gaat dat hun leven als individuen is verbonden aan dat van de boom waar ze zich mee hebben verbonden en dat ze sterven als de boom dood gaat. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat ze natuurgeestjes in bomen zijn, maar voor de Ouden waren zij de boom zélf, die werd gezien als een levende ziel, niet alleen als we ze los ervan zien maar ook in samenhang met de fysieke gestalte van de boom.

Dualisme

Het dualisme is in de theologie de leer die zegt dat er twee onafhankelijke en aan elkaar tegengestelde goddelijke machten zijn die samen het heelal beheersen, zoals bijvoorbeeld in het zoroastrische stelsel waarin werd onderwezen dat Ormazd en Ahriman, de goede en kwade goden, de heerschappij onder elkaar verdeelden. Dit staat tegenover het monotheïsme maar niet noodzakelijkerwijs tegenover polytheïsme. In de filosofie is het de leer die zegt dat er twee fundamentele beginselen aan de basis van manifestatie liggen, zoals geest en stof, kracht en stof, het denken en de stof en in ruimere zin goed en kwaad, hoog en laag, zwart en wit; in feite vindt die leer zijn oorsprong in de zogenoemde paren van tegengestelden in de natuur. Hier staat het tegenover monisme, maar niet noodzakelijkerwijs pluralisme. Dit tegenover elkaar staan van ideeën, zowel in de theologie als in de filosofie is vaak onnodig en zorgt voor een verstarring van het denken en het denken in hokjes, zonder die verfrissende vermenging van beginselen waar de fundamentele eenheid op is gebaseerd, waarvan we weten dat die waar is omdat dat dagelijks door de natuur om ons heen wordt getoond.

Theosofie leert ons dat eenheid en dualiteit met hun ontwikkeling in veelvouden tijdens zijn manifestatie in het hele heelal bestaat, elke dualiteit vormt een eenheid op een hoger gebied van zijn dan zijn tweevoudige manifestatie — en de dualiteit herhaalt zichzelf in het grote web van meervoudigheden die het gemanifesteerde heelal samenstelt. Dit is het beginsel van de pythagoreïsche monade die de duade vormt die weer de triade vormt, en laatstgenoemde die zichzelf voortplant in ontelbare aantallen hiërarchieën. Alsdus zijn licht en donker de tweevoudige manifestaties van dat wat zowel absoluut licht en duisternis wordt genoemd, als geest en stof in de tweevoudige manifestaties van het ene leven. De meest fundamentele tweevoudigheid zien we terug in de afwisseling tussen manvantara en pralaya, die aspecten zijn van de altijd productieve on­uit­sprekelijke bron. Monistische en dualistische filosofieën plaatsen niet meer dan accenten aan elke kant van het vraagstuk en in werkelijkheid heeft ieders standpunt iets van de ander in zich. De zoroastrische leer, bijvoorbeeld, ziet in zijn esoterische kant dat het dualisme alleen van toepassing is op de gebieden van manifestatie die eruit voortvloeien.

Dubbelbeeld

kabbalistisch woord voor een dubbel ego, de hogere wordt Metatron genoemd en de lagere Samaël. Ze worden voorgesteld als iemands beschermengel en als kwade demon.

Dugpa

(Tibetaans) ’drug pa dug-pa

Volgelingen van het boeddhisme in Tibet voordat dat in de 14de eeuw werd hervormd door Tsong-kha-pa. Zij hielden zich bezig met toverij en andere min of meer tantrische praktijken die absoluut niet passen bij de zuivere leringen van het boeddhisme. In de theosofische literatuur wordt het woord dugpa gebruikt als een synoniem voor een broeder van de schaduw — met name in De mahātma brieven.

De vier nog bestaande scholen van het Ti­be­taanse boeddhisme zijn de Rnying ma pa (Nying-ma-pa), de Bka’ rgyud pa (Kargyupa), de Sa skya pa (sakyapa) en de Dge lugs pa (Gelugpa). De kargyupa-aanhangers volgen de lijn van Marpa en Milarepa en is meer dan de andere verdeeld in vele kleinere richtingen. En één van deze is de dugpa-sekte die overheerst in de gebieden langs de Indiase-Ti­be­taanse grens van Ladakh in het westen en Bhutan in het oosten. De Bhutanese en Ti­be­taanse naam van Bhutan is ’brug yul (dug-yul), ‘land van de donder-draak’ (’brug, dug, betekent zowel donder als draak). De naam van de sekte is ontstaan uit een ervaring van de stichter, Tsand-pa Gya-re (Gtsang pa rgya ras, 1161 - †1211). Tijdens de bouw van het klooster schrok hij van een heftige donderklap of hij zou getuige zijn geweest van de vlucht van draken en noemde het klooster vervolgens donder-draak (dug). De sekte en zijn volgelingen werden naar het klooster vernoemd en het land waar zij de macht hadden werd vernoemd naar de sekte. De lagere richting van de dugpa is weer verder onderverdeeld in drie takken die bekend staan als midden dugpa (’bar ’brug), lage dugpa (smad ’brug) en boven dugpa (stod ’brug).

Zie ook Dad-Dugpa

Dudaim

(Hebreeuws) Dūdā’īm

De alruin atropea mandragora die in Genesis 30:14-17 wordt genoemd. Zoals de alruin wordt gebruikt in de Kabbalah is het ...

de ziel en geest, elke twee dingen die zijn verenigd in liefde en vriendschap (dodim). ‘Gelukkig is hij die zijn dudaim (hoger en lager manas) ongescheiden houdt’. (TG 105)

Duhkha

(San­skriet) Duḥkha [van dus + kha; of van duḥ-stha slecht staan, wankel, ongelukkig]

Pijnlijk, moeilijk. Als een zelfstandig naamwoord: pijn, kwelling, aandoening, ellende, gepersonifieerd als de zoon van Naraka en Vedana.

Duif

Vogels spelen een belangrijke symbolische rol in kosmologische stelsels. Na de bijbelse zondvloed stuurt Noach, als een mix van kosmische en voorkosmische allegorieën, eerst een raaf weg, die de duisternis symboliseert en die wordt beschouwd als dat wat aan het licht vooraf gaat, en daarna een duif. In de Chaldeeuwse versie wordt Noach vertegenwoordigd door Ishtar of Ashtoreth — een maangodin die wat enkele aspecten betreft overeenkomt met Artemis en in andere met Venus — en de duif is een symbool van Venus, die ook in de Griekse mythologie wordt aangetroffen. Onder verschillende volken symboliseert de duif ook de ziel.

In het christendom is de duif een symbool van de Heilige Geest die aan Jezus verschijnt wanneer hij wordt gedoopt. De duif is vaak ook een van de vier heilige dieren die duiden op de vier belangrijke beginselen in de mens, samen met de stier, de arend en de leeuw. Deze vier dieren van de Griekse mystieke mythologie zijn symbolen van respectievelijk de planeten Venus, de maan, Mercurius (of Jupiter) en de zon. Maar in dit geval is die eigenlijk meer een seraf of cherubijn, de slang met vleugels van vlammen of de agathodaimon. Als een symbool van tederheid en liefde komt die vaak voor in de Hebreeuwse geschriften.

Duisternis

In de theosofische filosofie wordt licht niet beschouwd als iets dat op zichzelf staat, maar als een in oorsprong spiritueel gevolg van een spirituele oorzaak, de emanatie van iets grootsers dat veel dieper geworteld is en dat daaraan voorbij gaat. Deze onbekende goddelijke onderlaag, de oorspronkelijke superspirituele intelligentie-substantie van het heelal, wordt soms duisternis genoemd; op dezelfde manier wordt erover gesproken als absoluut licht. Op die manier zijn absoluut licht en absolute duisternis hetzelfde, zodat het gemanifesteerde licht naar voren komt uit ongemanifesteerd licht of duisternis. Filosofisch gezien is het het niet-ego — dat bevrijd is van de beperkingen van egoïteit en gemanifesteerde bijzonderheden — want leegte en duisternis zijn drie-in-één, duisternis is Vader-Moeder en licht is hun zoon. Nacht of de duisternis gaat vooraf aan de dag en het licht in de kosmogonie, zoals we ook kunnen zien in Genesis, waar duisternis over de afgrond en de geest van God over de wateren zweefde. De schepping van licht of de emanatie van licht uit duisternis is de eerste stap in de kosmische manifestatie. Licht kan aldus werkelijk oorspronkelijke substantie of geestelijke stof worden genoemd; duisternis, zuivere geest. Synoniem met duisternis zijn ’eyn soph, het Grenzeloze, de niet te overbruggen afgrond, het ongemanifesteerde, de altijd-onzichtbare gewaden van de eeu­wi­ge ouder.

Licht en duisternis op de gemanifesteerde gebieden vormen een dualiteit, zijn veranderlijk en van elkaar afhankelijk, het is ondenkbaar dat de een zonder de ander zou kunnen. Maar wat duisternis voor onze fysieke zintuigen is, kan licht voor onze innerlijke zintuigen zijn.

Duisternis wordt ook gebruikt om de schaduwkant van dingen te laten zien en is daarom in de taal van de straat als het kwade tegenover het goede, onwetendheid tegenover wijsheid.

Zie ook Dageraad; Licht; Ushas

Duivel

[van Grieks diabolos lasteraar, tegenstander; vgl. Italiaans diavolo, Frans diable]

De duivel van het Nieuwe Testament en van de christelijke theologie is een boosaardige persoonlijkheid, die heerst over het rijk van boze geesten. Hij is de aartsvijand van zowel God als mens. Hij is een gevallen engel, een van de hemelse machten die in opstand komt tegen God en die daarom uit de hemel wordt geworpen. Het idee van het kwaad als individu is een noodzakelijke tegenhanger van het idee van een persoonlijke goede god: het kwaad is er, maar God is goed en kan niet het kwaad hebben geschapen, daarom moet de duivel dat wel hebben gedaan. Uiteindelijk zal hij worden verworpen, maar zolang dat nog niet is gebeurd, vervult hij God’s wens om de mens te beproeven en te testen.

De eerste Hebreeën kenden nog niet zo’n duivel, het woord Satan is bij hen bijna altijd in de gewone betekenis gebruikt van een tegenstander. In Job is Satan een boodschapper van God, een van zijn zonen, belast met een missie om Job te beproeven. De oorspronkelijke Hebreeuwse God is almachtig, maker van zowel het goede als het kwade. Maar onder de latere Hebreeën werd het idee aangepast en is het beeld van een boosaardige god ontstaan, misschien was het aangepast aan het Perzische dualisme gedurende de gevangenschap? Het is duidelijk dat in de tijd dat de evangeliën werden geschreven er een uit­gekris­tal­liseerd beeld van een ‘prins van duisternis’ bestond die erg werkelijk en altijd aanwezig zou zijn, hoewel het verhaal van de beproeving van Jezus duidelijk een beeld laat zien van de triomf van de ingewijde over de krachten van de aardse natuur.

Als het om kosmische evolutie gaat, zien we dat direct nadat de dualiteit in de manifesterende evolutie begint, de stof direct als de andere pool, of het alter ego van de geest uit de tweevoudige natuur van de manifestatie verschijnt. Evolutie kan alleen door de interactie van polaire, tegengestelde, krachten plaatsvinden. Het is een proces dat overal mystiek en theologisch wordt beschreven door de diverse oorlogen in de hemel. Dezelfde dualiteit zien we terug in de menselijke natuur: de tegenstander is het lagere viertal dat zich manifesteert door de aardse natuur die eerst dominant aanwezig is, maar later stuivertje wisselt met de hogere triade of de geest die dan domineert. In veel oude mythen verschijnt Satan onder verschillende namen als de weldoener van de mens, bijvoorbeeld als Prometheus, Venus-Lucifer en de slang van Genesis. De christelijke theologie heeft door een verkeerd begrip en het verliezen van de sleutels van zijn eigen heilige geschriften de verschillende symbolen misvormd: de ‘val van de engelen’ in een van zijn aspecten is in werkelijkheid de afdaling van de manasaputra’s, de slang van Eden was niet de duivel en de zonde van de mens lag niet in zijn seksuele voortplanting maar in het misbruiken van zijn geestelijke, intellectuele en psychische vermogens.

Onder enkele sekten in vroeg-christelijke tijden overheerste de leer van de Demiurg, of de secundaire schepper, die vele wisselende vormen aannam, die min of meer filosofisch was en die ongeveer overeenkwam met de esoterische leringen. Maar de geest van de tijd vroeg om een ruwer of grotesker beeld. Tijdens de middeleeuwen was het idee van een tot mens gemaakte duivel die de mens ging beproeven, een ware obsessie geworden, dat beeld kon in veel kerken tot op de dag van vandaag blijven bestaan.

Duivels kunnen wijzen op vele wisselende vormen van boosaardige of deels boosaardige entiteiten in de natuur, boosaardig omdat ze nog niet voldoende zijn ontwikkeld om het geestelijke licht in hen naar buiten te kunnen brengen. Of het zijn entiteiten die uit menselijke gedachten zijn ontwikkeld en de lagere gebieden van het astrale licht bevolken. De duivel kan een ruime generalisatie van menselijke zelfzuchten en hartstochten betekenen. Sensitieven zien deze indrukken van gedachten in het astrale licht en kunnen de neiging hebben ze te beschouwen als entiteiten die werkelijk bestaan.

Zie Draak; Lucifer; Satan; Slang

Dula

(San­skriet) Dulā

Een van de zeven Pleiaden.

Dumah

(Hebreeuws) Dūmāh

Het land van stilte, de gebieden van de dood. In de Kabbalah gebruikt voor de Engel van Stilte, of van Dood. Dumah heeft ongeveer dezelfde betekenis als de Griekse Hades. Een ander woord voor dezelfde astrale gebieden is She’ol.

Dunamis

(Grieks) Vermogen in potentie.

Door Aristoteles gebruikt als dat wat verschilt van energeia (handeling) want het onzichtbare aspect van het heelal is tegengesteld aan dat van het zichtbare of gemanifesteerde heelal. Het is gelijk aan Plato’s to noēton (het begrijpelijke) en het to aisthēton (het waarneembare) (BvhO 215).

Durga

(San­skriet) Durgā

Het ontoegankelijke. De śakti of het vrouwelijke potentiële vermogen of de krachten van het spirituele zijn, vandaar dat het vaak wordt gebruikt als een naam voor de partner van Śiva.

Zie ook Devi-Durga

Duscharita

(San­skriet) Ook DuscharitrDuścarita, Duścāritra [van de werkwoordstam duś-car verkeerd handelen, zich slecht gedragen]

Onbehoorlijk gedrag, onbeheerst, slecht. In het boeddhisme zijn het de tien grootste zonden: drie die worden veroorzaakt via de zintuigen die door het lichaam werken (moord, diefstal en overspel), vier via de mond (leugenachtigheid, obscene taal, boosaardig roddelen en laster) en drie van het verstand of het lagere manas (inhaligheid, jaloezie en verkeerde opvattingen).

Duur

Zoals het wordt gebruikt in de theosofie is het duidelijk anders dan tijd. Duur is, het heeft noch begin noch einde, noch kan het worden opgedeeld in cyclische perioden zoals dat met tijd kan. Tijd kan de vertegenwoordiging van het gemanifesteerde heelal worden genoemd en daarom is tijd eindig. Duur staat zowel buiten tijd als ruimte. En hier wordt het onderscheid gemaakt tussen tijd en ruimte, die beide manifestaties zijn en waarvan we kunnen zeggen dat ze verdwijnen en dat we kunnen zeggen dat abstracte ruimte en duur één worden. Aldus is de grenzeloze duur verdeeld in wat we eeuwige, universele en onvoorwaardelijke tijd kunnen noemen en een voorwaardelijke tijd — de eerste is het noumenon en de laatste is het fenomeen.

Dvadasa-kara

(San­skriet) Dvādaśa-kara

Met twaalf handen. Een naam van de hindoegod Karttikeya, niet alleen omdat er is gezegd dat hij de 12 tekens van de dierenriem op zijn lichaam verborgen zou hebben, maar omdat deze 12 tekens meer of minder krachtig werken door deze god, elk teken kan worden gezien als een orgaan of instrument van activiteit. Feitelijk zijn alle goden organen of kanalen waardoor of waaruit de invloeden van de 12 tekens van de dierenriem stromen en werkzaam zijn.

Karttikeya wordt ook Dvadasaksha (met twaalf ogen) genoemd, om dezelfde reden.

Dvaita

(San­skriet) Dvaita

Dualiteit. Een school van de Vedānta, ook wel Madhva’s genoemd naar hun oprichter Madhva (ca. 1200 n.Chr.). Het belangrijkste dat deze school onderwees is de dualiteit die lijnrecht tegenover de leringen van Śaṅkarāchārya staat, waarvan het stelsel bekend is als de Advaita (non-dualiteit). De Dvaita vedantisten stellen dat er twee beginselen in het heelal zijn: het allerhoogste Wezen en de ontelbare aantallen andere wezens waaronder de mensheid — en dat deze zich onderscheiden, de een van de ander.

Zie ook Ramanujacharya.

Dvalin

(IJslands) [van dvala oponthoud] of (Zweeds) [dvala coma, diepe bewusteloosheid]

Een dwerg uit de oude Noorse mythologie, de comateuze of menselijke natuur in een trance, wat overeenkomt met de lagere elementen van zijn natuur. Als niet helemaal dierlijk maar ook nog niet volledig ontwikkeld als een mens, laat hij heel precies het onvolmaakte, groeiende en veranderende zelf van de mens zien. Samen met het handige begrip van Loki maakte Dvalin de passende geschenken voor de goden Odin, Thor en Frey.

Zie ook Dwergen

Dvandva

(San­skriet) Dvandva [van dva twee]

Een paar, een stel. Een paar tegengestelden, een wedstrijd of conflict tussen twee mensen. In de grammatica is het een groep namen als combinatie gebruikt of elke samenstelling waarin de twee delen of woorden, wanneer apart genomen, hetzelfde zouden blijven en zouden verbonden blijven door samenvoeging (bijvoorbeeld deva-gandharva’s).

Ook gebruikt voor het derde teken van de dierenriem Tweelingen.

Dvāparayuga

(San­skriet) Ook wel dwaparayuga, dvāparayuga [van dvāpra tweetal, dubbel + yuga tijdperk]

De derdekaliyuga432.000 jaarHET HEDENkrita ofsatyayuga1.728.000 jaartetrāyuga1.296.000 jaardvāparayuga864.000 jaarDRAAIRICHTINGDIAGRAM van de vier grote yuga’s die samen een mahayuga (grote eeuw) vormen. Deze yuga duurt 864.000 menselijke jaren. Het Mahābhārata geeft de volgende beschrijving van het dvāparayuga:

In het dvāparayuga werd rechtvaardigheid door twee gedeeld. De Veda werd viervoudig. Sommige mensen bestudeerden vier Veda’s, andere drie, anderen twee, weer anderen één en sommigen niet eens een. Ceremonieën werden op veel verschillende manieren uitgevoerd. Door de afname van het goede hielden slechts een paar mensen zich aan de waarheid. Toen de mensen het goede hadden verlaten werden ze geplaagd door veel ziekten, verlangens en calamiteiten, teweeggebracht door het lot, waar ze erg onder gebukt gingen en die hen ertoe dreef een harde leefwijze te volgen. Anderen verlangden hemels geluk en gingen offeren. Zo nam het aantal mensen af door onrechtvaardigheid. (MhB verkorte versie Muir, 1:144)

Zie ook Kaliyuga; Satyayuga; Tetrāyuga

Dvesha

(San­skriet) Dveṣa [van de werkwoordstam dviṣ haten]

Haat, afkeer, onmin, boosheid.

Een van de drie belangrijkste toestanden van de geest (waarvan er 63 worden genoemd), die zijn Raga — trots of kwaadwillig verlangen, Dwesa — boosheid, waarvan haat een onderdeel is en Moha — het onbekend zijn met de waarheid. Deze drie moeten voortdurend worden vermeden. (TG 107)

Dvija

(San­skriet) Dvija [van dvi twee + de werkwoordstam jan geboren worden]

Tweemaal geboren. Tegenwoordig in India gebruikt voor ieder mens van de eerste drie van de vier kasten die een bepaald ritueel heeft ondergaan. Vooral gebruikt voor een brahmaan (dvija-brahmana) waarvan wordt gezegd dat hij is wedergeboren na de inhuldiging met de heilige draad, maar in oude tijden werd dit woord alleen gebruikt voor de ingewijde brahmanen.

In de theosofische literatuur wordt het algemeen gebruikt voor een ingewijde in de oorspronkelijke betekenis van het woord: iemand die werkelijk en feitelijk tweemaal-geboren is — de eerste keer fysiek, de tweede keer geestelijk en intellectueel door inwijding. De puur ceremoniële en ritualistische dienst van ‘het gaan door een zilveren of gouden koe’ (TG 107) is een godsdienstig en slechts uiterlijk symbolisch ritueel waarvan zelfs de meeste moderne brahmanen de werkelijke en oorspronkelijke betekenis volledig hebben vergeten. Net zoals in het oude Egypte was in het oude Hindoestan de koe altijd het symbool van moeder-natuur, die alle dingen geboren laat worden door haar altijd vruchtbare en voortdurend productieve moederschoot. Goud stond altijd voor de zon, de ouder van de menselijke geestelijke en intellectuele vermogens, terwijl zilver voor de maan stond, de ouder van het lagere denken. Dus, net zoals een mens door herhaalde geboorten door de moederschoot van de natuur groeit door evolutie in alle delen van zijn constitutie, zo wordt een mens door inwijding een tweemaal-geborene of dvija, door te worden wedergeboren uit ofwel de zon of de maan — beide zijn organen van moeder-natuur.

Dvipa

(San­skriet) Dvīpa

Een zone, regio, land, of continent. De dvipa’s van de hindoe-mythologie verwijzen esoterisch naar de zeven bollen van de planeetketen aarde, maar ook naar de zeven grote continenten die achtereenvolgens tot bestaan komen als de woningen van de zeven wortelrassen. Deze zeven dvipa’s worden in San­skrietwerken genoemd als Jambu, Plaksha, Kusa, Krauncha, Saka, Salmala en Pushkara.

Dwergen

(IJslands) [dvergr, (Angelsaksisch) dveorg, (Duits) Zwerg, (Zweeds) dvarg]

In het volksgeloof zijn het ‘kleine mensjes,’ in de Noorse mythologie worden ze beschreven als mindre (wat ofwel ‘kleiner’ of ‘minder’ betekent) dan menselijk. Vandaar dat dwergen beschouwd kunnen worden als wezens die kleiner of minder ontwikkeld zijn dan mensen. Het woord kan ook wijzen op ‘midden’ wat de plaats van de zogenoemde rijken van de dwergen in ons heelal beschrijft.

In de dwergennamen van de Edda’s kunnen typisch dierlijke kenmerken worden herkend, zoals de Geweidragende of de Vlugge. Er zijn ook meer algemene namen zoals Sindre (vegetatie) en Brock (de minerale wereld). Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi die de bestuurder van de vorige aarde was en nu de maan — passende geschenken voor de goden Odin, Thor en Frey in een toernooi met Loki en Dvalin (menselijke natuur). Hun respectievelijke geschenken waren:

Zo zorgen de planten- en dierenwereld voor de cyclische vooruitgang van gebeurtenissen voor Odin, aan Thor wordt de elektromagnetische en levenskracht geschonken, Frey (de aardse godheid) ontvangt het gouden zwijn (de aarde) waarop hij door de ruimte rijdt. Het geschenk van Loki (intelligentie) en Dvalin (slapende menselijke ziel) aan Odin is de speer die nooit zijn doel zal missen (geestelijke wil), voor Thor herstellen zij het gouden haar van Sif (de oogst, geestelijk en stoffelijk) en Frey krijgt het schip dat alle zaden van het leven bevat, maar dat als een zakdoek kan worden opgevouwen als het tijdperk voorbij is.

Dyaus

(San­skriet) Dyaus [onderwerpsvorm van div, dyu hemel, lucht van div dag, helderheid van de werkwoordstam div schijnen]

Hemel, lucht. In de Veda’s wordt de lucht beschreven als bestaande uit drie delen die van boven naar beneden afdalen en bestaan uit (van beneden naar boven) avama, madhyama en uttama of tritiya. De lucht werd de vader (dyaush-pita) genoemd. De aarde, de moeder (dyava-prithivi) en ushas (ochtendschemering) de dochter. Dyaus staat voor de ...

ononthulde godheid, of dat wat Zichzelf slechts — als een metafoor — laat zien als licht en de heldere dag. (TG 97)

Dyfed

(Welsh) Huidig Pembrokeshire, Wales.

Genaamd Gwlad Hud a Lledrith (Land van illusie en fantasie). Nauw verbonden met de familie van de goden Pwyll, Rhianon en Pryderi — goden van de onderwereld of Anderwereld — en op een of andere manier gezien als nauw verwant aan de Anderwereld. De bouwers van Stonehenge brachten een van hun stenen cirkels van de Preseli-heuvels in Dyfed. Men veronderstelt dat hun motief kan zijn geweest om met de stenen van het Land van de goden of de Anderwereld een bepaalde heiligheid aan de plaats te geven.

Dynastieën

Onder de oude volken, waar ook ter wereld, waren er bijna altijd twee soorten overheden van dynastieën, goddelijke en menselijke. De oude religieuze filosofie onderwees dat de overheid zou moeten proberen een patroon te volgen dat in de hemel of in de hiërarchieën van de natuur terug te vinden is. En het was door dit feit dat de eerste leringen ontstonden die later bekend zou worden als het goddelijke recht van koningen. In feite kende de oude geschiedenis van de mensheid ooit het bestaan van dynastieën die regeerden over de vele volkeren op aarde op basis van het recht van geestelijke wijsheid en kennis, eerst door halfgoden dan helden en uiteindelijk, voordat het systeem overging naar niet meer dan menselijke dynastieën zoals we die tegenwoordig kennen, de dynastieën van de ingewijden-koningen.

In het oude Hindoestan waren er twee voorname dynastieën van koningen zoals die worden gegeven in de heldenverhalen en de Purāṇa’s, genaamd de Suryavansa (de Dynastie van de Zon) en de Chandravansa (de Dynastie van de Maan). Van de eerste werd gezegd dat die neerdaalde van de zon door Ikshvaku, die volgens de mythologie de zoon of kleinzoon van de zon was, Vaivasvata-Manu, de voorvader van de huidige mensheid. Van Chandravansa werd gezegd dat die ontsprong uit Atri, de maharshi (grote rishi, wijze, ziener), waarvan de zoon weer Soma of de maan was, vandaar dat de naam van de maan aan die dynastie is gegeven.

In het oude Egypte waren er dertig dynastieën van koningen, zoals genoemd door de historicus Manetho. Maar de Egyptische priesters vertelden Herodotus dat er drie goddelijke dynastieën aan de regeerperiode van de menselijke koningen voorafgingen: die van de goden, of de halfgoden en helden. Ook China kende zijn goddelijke dynastieën die aan de menselijke dynastieën vooraf gingen: zodoende worden heersers van Chow geplaatst op 1100 v. Chr., maar zij werden al voorafgegaan door de Sheng en nog eerder door de Hea (of Hia) dynastieën. De Grieken onderwezen het bestaan van goddelijke dynastieën die werden gevolgd door de menselijke en Plato heeft het over goddelijke en halfgoddelijke leraren die als eersten de mens de kunsten, wetenschappen en landbouw leerden. Dezelfde algemene overleveringen kunnen worden aangetroffen in het oude Amerika. De oude Chaldeeën gebruikten de getallen 4 3 2 bij hun berekeningen met betrekking tot de duur van hun dynastieën, die tot 432.000 jaar terug in de geschiedenis zouden gaan.

De geheime leer stelt dat de eerste mensenrassen werden onderwezen en geleid door goddelijke en halfgoddelijke wezens. Dus, het vierde of Atlantische ras ontving zijn kennis van cycli en astronomie, maar ook van de kunsten en wetenschappen, oorspronkelijk van goddelijke en halfgoddelijke dynastieën. Vóór de Atlantiërs waren de Lemuro-Atlantiërs de eersten die een dynastie van geest-koningen kenden — werkelijk levende dhyānī’s of halfgoden die lichamen hadden aangenomen om de mens te onderwijzen en te leiden, en ook zij leerden de mens kunsten en wetenschappen (SD 2:222).

Een oude Egyptische dierenriem is gevonden die drie Maagden laat zien:

De drie ‘maagden’, of Virgo in drie verschillende standen, betekenden ... de weergave van de eerste drie ‘goddelijke of sterrenkundige dynastieën,’ die het derde Wortelras onderwezen en die, nadat zij de Atlantiërs aan hun noodlot hadden overgelaten, tijdens het derde onderras van het vijfde terugkeerden (of liever weer neerdaalden), om aan de geredde mensheid de mysteriën van haar geboorteplaats — de sterrenhemelen — te openbaren. Dezelfde symbolische weergave van de mensenrassen en de drie dynastieën (goden, manes — half-goddelijke astrale wezens van het derde en vierde, en de ‘helden’ van het vijfde Ras), die aan de zuiver menselijke koningen voorafgingen, was te vinden in de verdeling van de lagen en gangen van het Egyptische Labyrint.. (SD 2:435-6)

Dzyan

(Senzar)

Komt vrij nauw overeen met het Ti­be­taanse woord dzin (leren, toenemen in kennis). Hoewel Blavatsky verklaarde dat dzyan ...

een verbastering van de San­skrietwoorden dhyan en jnana is ... wijsheid, goddelijke kennis. (TG 107)

... is hetzelfde woord er ook in het Chinees: dan of jan-na, dat ...

volgens de moderne Chinese en Ti­be­taanse klankleer ch’an, de algemene term is voor de esoterische scholen en hun literatuur. In de oude boeken wordt janna gedefinieerd als ‘het door meditatie en kennis verbeteren van het zelf’, een tweede innerlijke geboorte. Vandaar dzan, fonetisch djan, het ‘boek van Dzyan’. (SD 1:xx)

Dit woord houdt daarom direct verband met de oude mysterietaal die Senzar wordt genoemd en met het Ti­be­taanse en Chinese mystieke boeddhisme van eigenlijk alleen de mahayanascholen, en als derde met het San­skrietwoord dhyana waar het oorspronkelijk en waarschijnlijk een verbastering van is.

Dzyu

(Senzar)

Ware kennis is ...

de enige werkelijke (magische) kennis of occulte Wijsheid die, omdat ze zich bezighoudt met eeu­wi­ge waarheden en eerste oorzaken, bijna almacht wordt, wanneer zij in de juiste richting wordt toegepast. Dzyu-mi, haar antithese, betreft alleen illusies en valse schijn, zoals ook geldt voor onze exoterische moderne wetenschappen. Hier is dzyu de uitdrukking van de collectieve wijsheid van de dhyani-boeddha­’s. (SD 1:108)