© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Gabriël

(Hebreeuws) Gabrī’ēl [van geber macht, kracht + ’ēl goddelijkheid, god]

Kracht of macht van god, mijn macht als god. In het Nieuwe Testament is Gabriël een van de aartsengelen die in de tegenwoordigheid van God staan en die zou zijn gezonden om aan Maria de geboorte van Jezus bekend te maken (Lucas 1:19, 26-31). Onder de nazarenen werd hij Aebel Zivo genoemd en ook wel Gabriël Legatus (Gabriël de Boodschapper). Onder de joden werd Gabriël later tot een van de zeven aartsengelen gerekend, hetzelfde zien we in de christelijke theologie waar hij lid zou zijn van de hiërarchie van aartsengelen en misschien wel de eerste daarvan zou zijn, die dezelfde figuren zijn als de maagdelijke engelen of kumara’s (SD 2:246).

Volgens het volksgeloof waakt de engel Gabriël over Iran of Perzië. En in het visioen van Ezechiël van de cherubijnen of de vier heilige dieren, zou Gabriël de arend zijn. In de oude astrologie was hij de heerser van de maan en het teken Stier.

Onder de gnostici was het begrip ‘geest’ of ‘Christos’ de boodschapper van het leven en werd ook Gabriël genoemd, die volgens de verklaring van Irenaeus de plaats van de Logos innam die was geboren uit de kosmische Moeder of Heilige geest, terwijl de Heilige geest een zou zijn met de aeon, het kosmische leven. Gabriël is ook één met de hogere ego of de innerlijke godheid.

Gaganesvara

(San­skriet) Gagaṇeśvara [van gagaṇa lucht of hemel of de werkwoordstam gam gaan + īśvara God]

De god van de lucht of hemel, de god van hen die bewegen. Titel van Garuda vanwege zijn indrukwekkende schittering, want Garuda stelt een occulte kant van de zon voor, vooral als de occulte god van de migrerende en rondzwervende monaden binnen het zonnestelsel. Garuda wordt vaak afgebeeld als een vliegende of lopende vogel.

Gah

(Pahlavi-Perzisch)

Volgens de overleveringen van Zoroaster kan een dag worden verdeeld in vijf perioden of gahs: de periode na zonsopkomst, het deel rond het midden van de dag, de periode van de namiddag, de periode na zonsondergang tot middernacht en als laatste de periode van middernacht tot wanneer de sterren uit het zicht verdwijnen. De tweede was de favoriete gah omdat als de zon op zijn hoogste punt stond er geen schaduw was, wat voor Ahura-Mazda het juiste moment was om het ceremonieel van gebed tot de Amesha-Spenta’s uit te voeren om de tegenstander te overwinnen.

Gahambars

(Pahlavi-Perzisch) [Gāhambārs]

In het zoroastrianisme zijn de gahambars zes perioden met betrekking tot de cyclische evolutie van de wereld. Deze zijn inclusief Maidyōizaremaya die staat voor de periode waarin de hemelen werden gemaakt; Maidyōiśema toen het water tevoorschijn kwam; Paitishahya toen de aarde hard werd; Ayāthrima toen het plantenrijk opkwam; Maidyāirya toen het dierlijke leven verscheen en Hamaspathaēdaya toen de mens verscheen. Een zevende cyclus zou na een andere bepaalde cyclus moeten komen waarna de Perzische messias te paard zal verschijnen (BCW 3:462).

Gaia

(Grieks) Ook Gaea en Ge [vgl. Latijn Tellus, Terra aarde]

Een van de oudere goden die wordt beschreven als het eerste wezen dat aan Chaos ontsprong en het leven gaf aan Ouranos (hemel) en Pontos (zee). Toch was het door Ouranos dat Gaia de titanen, cyclopen en hecatoncheiren (honderdhandigen) geboren liet worden. Deze schijnbare onjuistheid of tegenstrijdigheid komt deels door de verschillende betekenissen van het woord aarde, dat zowel oorspronkelijke materie kan betekenen in de staat van vorming, nog voordat de aarde een gevormde vaste bol was, óf de aarde die al is gevormd.

Gaia is dus in een opzicht gelijk aan aditi of de grote kosmische diepte. Met Chaos en Eros vormt Gaia de oorspronkelijke drie-eenheid. Gaia wordt voorgesteld door zijn initiaal, de gamma, die ook de derde letter van het Griekse alfabet is en zo het derde stadium van kosmische evolutie aangeeft. In haar hoedanigheid van oorspronkelijke moeder wordt ze aanbeden als de verzorgster en voedster van alle dingen, ook als de godin van de dood naar wie alles moet terugkeren.

Gambanteinn

(IJslands) Ook Gammanten [van gamban terugbetalen, aflossen + teinn staf; of van het Zweeds gamman vreugde + ten staf]

In Skirnismal van de IJslandse Edda is Gambanteinn een magische staf waarmee Skirner (straling), de boodschapper van de god Frey, probeerde de reuzin Gerd (een ras van mensen) te verleiden. Het verhaal lijkt te gaan over een avatarische afdaling naar de wereld van mensen.

Gamma

Derde letter van het Griekse alfabet.

Als hoofdletter staat het vaak voor Gaia, de godin of godheid van de aarde, dat in zijn kosmische aspect het derde stadium van evolutie laat zien. Alfabetisch komt het overeen met de gimel ( Ǡ ), de derde letter van het Hebreeuwse alfabet.

Gan-Eden

(Hebreeuws) Gan ’Ēden [van gan tuin, park + ’ēden]

Soms Gan-Aeden of Gandunia. De Hof van Eden. Op Assyrische kleitabletten wordt die weergegeven als gan-dunya’s of gan-dunu, wat ook de naam is van Babylonië.

Zie ook Eden; Paradijs

Gana

(San­skriet) Gaṇa [van de werkwoordstam gaṇ tellen]

Een groep, kudde, een massa, een getal, klasse, enz. Als meervoud wordt gana gebruikt voor troepen en klassen van lagere goden (devata’s) die worden geacht de dienaren van Śiva te zijn en onder het speciale toezicht van de god Ganesha te vallen (vaak gebruikt in samengestelde vormen als Ganadevata of Ganadeva’s). Deze hemelse wezens zouden naar men zegt maharloka bewonen:

Zij zijn de heersers van onze kalpa (cyclus) en daarom worden zij kalpadhikarinen genoemd, of heren van de kalpa’s. Zij bestaan slechts ‘een dag’ van Brahmā. (TG 124)

Ook een reeks sterren of huizen van de maan die in drie klassen worden onderverdeeld: goden, mensen en rakshasa’s.

Ganapati

(San­skriet) Gaṇapati

Ganesha.

Gandhara

(San­skriet) Gāndhāra

De derde toon van de toonladder van de hindoes.

Zie ook Shadja

Gandharva(’s)

(San­skriet) Gandharva(’s)

Hindoe deva’s of goden die hemelse zangers of musici worden genoemd. Esoterisch gezien zijn zij middelaars tussen de goden en de mensheid, vandaar dat zij ook wel de leraren van de mensheid worden genoemd, voor wat betreft de geheime kennis.

De gandharva van de Veda is de godheid die de geheimen van de hemel en de goddelijke waarheden kent en aan de stervelingen onthult. Kosmisch gezien zijn de gandharva’s de verzamelde machten van het zonnevuur en vormen zij de krachten daarvan. Psychisch gezien is het de intelligentie die in de sushumna, de zonnestraal, de hoogste van de zeven stralen zetelt. Mystiek gezien is het de occulte kracht in de soma (de maan of maanplant) en de drank die ervan wordt gemaakt. Fysiek gezien zijn het de waarneembare, en spiritueel gezien de noumenale oorzaken van geluid en de ‘stem van de natuur’. Daarom worden ze de 6333 ‘hemelse zangers’ genoemd en de musici van Indra’s loka, die (zelfs door hun aantal) de verschillende en talrijke geluiden in de Natuur personifiëren, zowel boven als beneden. In de latere allegorieën zouden ze mystieke macht over vrouwen hebben en dol op ze zijn. De esoterische betekenis is duidelijk. Ze zijn een van de vormen, zo niet de oervormen, van de engelen van Henoch, de zonen van God, die zagen dat de dochters van de mensen mooi waren (Gen. vi), die met hen trouwden en de dochters van de aarde de geheimen van de hemel leerden. (SD 1:523n)

De hemelse partners of śakti’s van de gandharva’s zijn de apsara’s, hun negatieve of voertuiglijke kanten, net zoals de ziel van een mens de bevatter is van zijn geest en het voertuig voor zijn wil.

De gandharva’s komen overeen met de verschillende klassen van Griekse daimonen of met de klassen van engelen van de christenen; de hoogste klassen van engelen of de hoogste gandharva’s zijn gelijk aan de hogere dhyani-chohans. Zij zijn de intelligente groepen wezens in de kosmische economie, bij tijden actief en dan weer passief voor het uitwerken van het karmische lot.

Ganesha

(San­skriet) Gaṇeśa

De god van wijsheid van de hindoes, de zoon van Śiva die zijn menselijke hoofd verloor, wat werd vervangen door dat van een olifant. Aangezien hij degene is die belemmeringen uit de weg ruimt wordt hij vaak aangeroepen aan het begin van een belangrijke onderneming of activiteit en wordt ook bijna altijd genoemd aan het begin van een boek. In enkele opzichten is hij dus gelijk aan de Egyptische Thoth of Thoth-Hermes, de schrijver van de goden. Ganesha is het hoofd of de baas van de menigten van lagere geestelijke entiteiten — wat niet anders kan als hij ook een god van wijsheid moet zijn die kosmische werken voor elkaar moet krijgen met behulp van lagere hiërarchieën van intelligente en half-intelligente wezens, waarvoor hij optreedt als hun dirigent of gids bij het vormen en leiden van de natuur.

Ganga

(San­skriet) Gaṅgā — de Ganges.

De heilige rivier van India. In de Purāṇa’s en andere oude verhalen van India verandert de godin Ganga zichzelf in een rivier die uit de grote teen van Vishṇu stroomt. Men zegt dat zij uit de hemel is afgedaald naar aanleiding van de smeekbeden van Bhagiratha om de as van de 60.000 zonen van koning Sagara te zuiveren. Die zonen waren verteerd door de boze blik van de wijze Kapila.

De Ganges was net zoals vele andere oude en veel aanbeden rivieren, een embleem van het stromen van geest naar stof, of van de hemelse werelden naar de materiële, of de occulte krachten met inbegrip van de stromen van wijsheid en kracht die neerdalen uit de hemel naar de aarde, of van goden naar de mens. Dit is een idee dat als dat eenmaal goed is begrepen voor eeuwig in het denken van de mensen de werkelijkheid van de geestelijke werelden en hun nauwe band met de rijken van de fysieke ruimte en tijd levend houdt.

Toen de ware betekenis van dit oude verhaal geleidelijk aan vergeten werd ging er een zogenaamde ‘religieuze’ gedachte rond dat het water van de Ganges zonden zou kunnen wegwassen, wat herinnert aan het wegwassen van zonden door het water van de Jordaan in christelijke en zelfs enkele joodse leringen.

Ganga-Putra

(San­skriet) Gaṅgā-putra — zoon van de Ganges.

Een van de bijnamen van Karttikeya, de oorlogsgod van de hindoes.

Gangadvara

(San­skriet) Gaṅgādvāra [van gaṅgā de rivier de Ganges + dvāra deur]

De deur of opening van de Ganges. Een stad die nu Hardwar (Haridwar) wordt genoemd, aan de voet van de Himalaya, waar volgens de legende de wijze Kapila een aantal jaren had gemediteerd.

Gangi

(San­skriet) Gaṅgi — een beroemde magiër.

Volgens de legende werd hij in de tijd van Kasyapa Boeddha, een voorganger van Gautama Boeddha, beschouwd als een incarnatie van Apalala, een naga die de beschermgeest was van de bronnen van de Subhavastu, een rivier in Udyana. Apalala zou naar men zegt zijn bekeerd door Gautama Boeddha en een arhat zijn geworden.

Ganymedes

[van Grieks en Latijn Ganymedes]

Ganymedes was de mooiste van de jongeren onder de stervelingen en werd ontvoerd door Zeus. Een versie van het verhaal zegt dat toen Ganymedes, een symbool van lage begeertes of lusten, werd meegenomen door de Heer van de Wereld in een duistere cyclus, Astraea, de godin van gerechtigheid en zuiverheid, werd verworpen en verbannen en er een einde was gekomen aan het Gouden tijdperk (SD 2:785).

Astronomisch staat Ganymedes voor de omkering van de polen van de aarde, waardoor Maagd (Virgo, Astraea) werd neergeworpen en Waterman (Aquarius, Ganymedes) omhoog werden getild.

Garm

(IJslands) Ook Garmr

De hond van Hel. Hel is de koningin van de onderwereld en Garm wordt in de Edda’s voorgesteld als een bloeddorstig en aan kettingen gelegd monster bij de Gnipa-grot, bij de ingang van haar rijk. Bij de laatste strijd zal hij weten los te komen en samen met de god Tyr de strijd aangaan, waarna ieder de last van de ander wordt.

Garuda

(San­skriet) Garuḍa

In de mythologie van de hindoes is Garuda een reusachtig wezen, half mens, half vogel, geboren uit het ei van Vinata, vrouw van Kasyapa, de zelfgeborene die ontsprong aan de tijd en die een van de zeven uitstralers van de wereld is. Behalve dat Garuda een symbool is van de grote cyclus of manvantara, is hij ook een embleem van de zon en de zonnecyclus. Hij is samen met Vishṇu eeuwig bestaand als een aspect van de manifestatie van Vishṇu zelf, die daarom vaak wordt beschreven als de berijder van Garuda in ruimte en tijd. De zoon van Garuda is Jatayu die in het Rāmāyaṇa Sita tevergeefs te hulp schiet als zij wordt ontvoerd door Ravana, de Rakshasa-koning van Lanka.

Garuda Purāṇa

(San­skriet) Garuḍa Purāṇa

Een van de 18 voornaamste Purāṇa’s van het oude India. De Garuda Purana draait in hoofdzaak om de geboorte van Garuda.

Gatha

(San­skriet) Gāthā [van de werkwoordstam zingen]

Een lied, een metrische hymne of een vers. Bijna altijd slaat het op een vers dat bestaat uit een moreel aforisme dat niet tot de Veda’s behoort maar tot de Itihasa’s of de epische poëzie en legenden van een latere datum. Een gatha van acht gelijke voeten of 32 woorddelen wordt een aryagiti genoemd.

Gati

(San­skriet) Gati

Weg, koers, pad.

De zes (esoterisch zeven) toestanden of staten van het zintuiglijke bestaan. Deze worden verdeeld in twee groepen: de drie hogere en de drie lagere paden. Tot de eerste behoren de deva’s, de asura’s en de (onsterfelijke) mensen. In exoterische leringen worden tot de laatsten de wezens gerekend die in de hel verblijven, de preta’s of hongerige demonen en dieren. Als we dit echter esoterisch verklaren zijn de laatste drie de persoonlijkheden in kamaloka, elementalen en dieren. De zevende vorm van bestaan is die van de nirmanakaya ... (TG 125)

Een gati is het pad of de sfeer van bestaan die door entiteiten noodzakelijkerwijs wordt bewandeld of geleefd vanwege [het dwingende] karma uit het verleden. Als een mens een edel en oprecht leven leidt zal deze gati het pad of het milieu van de mensheid in zijn hogere aspecten zijn. Als hij doelbewust een kwaadaardig leven leidt, een gedegenereerd bestaan, zal zijn reis of volgende sfeer van bestaan er een zijn in een of andere gedegenereerde menselijke vorm of milieu. Hetzelfde geldt voor de goden en voor alle andere entiteiten: zij vinden hun volgende ervaringswereld en gebieden van handeling strikt in overeenstemming met karma. Want karma is een universele wet, die voor iedereen en alles gelijk is. En wat iemand van zichzelf maakt dat zal hij in werkelijkheid worden. Het ‘worden’ of ‘ontstaan’ dat op elk moment en in elke wereld van het gemanifesteerde heelal plaatsvindt, komt overeen met de overheersende stimulerende karmische omstandigheden en een enkele keer zeer noodzakelijke omstandigheden, die een entiteit over deze of die of een van de andere gati’s stuurt.

Gatra

(San­skriet) Gātra [van de werkwoordstam gaan, bewegen]

Een ledemaat of deel van het lichaam. Als meervoud verwijst het mystiek gezien naar de ledematen van Brahmā waaruit de zeven uit het denkvermogen geboren zonen, de kumara’s of manasaputra’s naar wordt gezegd, het levenslicht zagen. De vrouwelijke vorm wordt soms gebruikt voor de aarde, de Beweger.

Gaudapada

(San­skriet) Gauḍapāda

Een beroemde brahmaanse leraar, schrijver van de Commentaren op de Sankhya-Karika, Mandukya-Upanishad en andere werken.

Gaudapadacharya

(San­skriet) Gauḍapādācārya

De leraar Gaudapada, de goeroe of filosofieleraar van Śaṅkarāchārya.

Gauramukha

(San­skriet) Gauramukha [van gaura schitteren, stralen, fonkelen, mooi + mukha gezicht]

De purohita of familiepriester van Ugrasena, koning van Mathura.

Gauri

(San­skriet) Gaurī

Vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord voor schitterend, mooi. Vaak gebruikt voor vrouwelijke wezens of entiteiten, het staat voor een dienstmeisje, hulp in de huishouding of maagd; de aarde; de godin Parvati; partner van Śiva en van Varuna en op dezelfde wijze de moeder van Sakyamuni, Gautama Boeddha.

Gautama

(San­skriet) Gautama — (Pali) Gotama

De priesterlijke naam van de Sakya-familie en dus de naam van prins Siddhartha, de zoon van Suddhodana van Kapilavastu. Gautama Boeddha werd ook Sakyamuni genoemd, wat betekent de muni of wijze van de Sakya’s.

Gaya

Klik op kaart voor details

(San­skriet) Gayā

Een beroemde pelgrimsstad in Behar of Bihar, India, een paar kilometer ten noorden van Bodhgaya, waar Sakyamuni het boeddha­schap bereikte.

Gayatri

(San­skriet) Ook SavitriGāyatrī, Sāvitrī [van de werkwoordstam zingen]

Een vers uit de Rig-Veda (III, 62, 10):

Tat savitur varenyam bhargo devasya dhimahi dhiyo yo nah prachodayat,
‘Laten we mediteren op die geweldige heerlijkheid van de goddelijke zon; dat die ons hart en denken mag verlichten (inspireren).’
 Elke orthodoxe brahmaan wordt geacht deze oeroude hymne te herhalen, op zijn minst in gedachte, tijdens zowel zijn ochtend- als avondrituelen. Een verklarende parafrase die de innerlijke betekenis van de Gayatri geeft luidt:

O, u gouden zon van verheven luister,

verlicht ons hart en vervul onze geest zodat we beseffen dat we één zijn met het goddelijke,

het hart van het heelal en het pad dat voor ons ligt kunnen zien en volgen naar het verre doel van volmaking,

aangemoedigd door uw eigen stralende licht.’

Ten eerste is het [het licht van de Logos] het leven, of het Mahachaitanyam van de kosmos, wat één aspect ervan is. Ten tweede is het kracht en in dit aspect is het het fohat van de boeddhistische filosofie. En ten slotte is het wijsheid, in die zin dat het het chichakti [Chichchakti] van de hindoefilosofen is. Al deze drie aspecten ... komen samen in ons beeld van de Gayatri. (N on BG 90)

Gebeden

Bij het gebed gaat men uit van het bestaan van een goddelijke entiteit, zoals een God, Christus, een engel of een heilige, aan wie verzoeken kunnen worden gericht en van wie gunsten kunnen worden verlangd. Zo kijken bijna alle religieuze richtingen naar het gebed. Toch zijn er ook godsdienstige mensen die geloven in een persoonlijke God en toch een ruimere kijk op bidden hebben en zien dat het om meer gaat dan bijzondere gunsten, eerder als een onderwerping aan de goddelijke wil: ‘Niet mijn wil, maar Uw wil zal geschieden.’ In de theosofie wordt dit een poging van het strevende of aspirerende menselijke denken genoemd om de persoonlijke mens contact te laten maken met zijn geestelijke tegenhanger of innerlijke God. Wat dan ook de ware betekenis is van het gebod om tot uw Vader te bidden, in het verborgene en niet in het openbaar. Aldus neemt het gebed de vorm aan van aspiratie of een hoger streven in combinatie met diepe meditatie, zoals we kunnen zien aan Oosterse en Westerse mystici. Dit houdt een opzij zetten in van persoonlijke wensen en het bewust verlangen naar intuïtieve waarneming van de waarheid, naast de kracht die ervoor nodig is om die na te volgen.

Als het een persoonlijke wens zou zijn geweest — vooral omdat alle persoonlijke wensen uiteindelijk beperkt of niet universeel zijn, en dus ofwel fysiek of spiritueel zelfzuchtig zijn — staat het bijna gelijk aan het bedrijven van zwarte magie, want die mens probeert innerlijke krachten aan te wenden om zijn lagere zelf te bevoordelen en is niet in het belang van zijn innerlijke God. Daarnaast kan iemand met goede intenties die in het belang van een ander bidt, onbewust een invloed op die ander uitoefenen die de wilskracht van die andere persoon tegenwerkt, wat in veel opzichten veel weg heeft van een hypnotiserende invloed.

En dan is er nog de waanzin van het bidden door strijdende partijen van oorlogvoerende naties tot dezelfde God om als overwinnaar uit de bus te komen. Of wanneer mensen gezamelijk bidden voor de bekering van de leden van een ander geloof, of zelfs voor een nog erger doel. Ook die vormen van gebed moeten worden afgekeurd. Deze gebeden zijn niet anders dan een erfenis van een van de lagere vormen van magische kunsten uit de grijze geschiedenis toen een religieuze dienst voornamelijk bestond uit het aanroepen van stamgoden of plaatselijke goden.

Gebedsgenezing
of genezen door het geloof

Naast de gewone medische en chirurgische behandelingen bestaan er wereldwijd vele alternatieve geneeswijzen. En de publieke opinie is in het algemeen dan óf ronduit sceptisch óf gelooft dat het een veilige, gemakkelijke en betaalbare methode voor het verlichten van, en het ontsnappen aan, pijn en ziekte kan betekenen. Door de bank genomen hangt het succes van deze geneeswijzen door middel van geloof, gebed — of middels magnetisme — af van het ...

innerlijke, dat wil zeggen het aangeboren of inherente vermogen van de ‘genezer’ of beoefenaar, om gezonde levenskracht van zichzelf op de zieke over te dragen. Dat is de sleutel tot succes of het gebrek aan succes, in alle gevallen en bij alle geneesmethoden van welke zogenaamde ‘school’ ook. (Aspecten 655)

Als de genezer erin slaagt de vitaliteit van de pranische stromen van zijn eigen gezonde lichaam over te brengen op het zieke lichaam of orgaan van de ander, zodat de gezonde levenskracht de onharmonische trillingen van het aangetaste deel ‘verdrijft’ of verandert en aldus daar de harmonie herstelt, zorgt dat voor gezondheid. Zulke behandelingen kunnen een blijvend resultaat hebben, maar meestal is de uitwerking van korte duur en kan de genezing een paar dagen tot een paar jaar aanhouden.

Al deze methoden waren bekend onder de Ouden. Helaas kan het Westen door een gebrek aan kennis van de ware of authentieke psychologie, de logica van deze geneeswijzen niet verklaren — of het nu door hypnose, magnetisme, mesmerisme of gebedsgenezing is, of door handoplegging, zoals die door christelijke wetenschappers en gebedsgenezers wordt uitgeoefend — zij hebben nauwelijks een vermoeden wat het uiteindelijke eindresultaat zal zijn. Men heeft geen idee van de mogelijke gevaren die men loopt, zowel lichamelijk als geestelijk. Het is onvermijdelijk dat de uitstralingen van de vitaliteit en wilskracht van de magnetiseur die worden geïmplanteerd in de mens waar die invloed op heeft, iets van zijn eigen kwaliteit van denken, hart en lichaam overbrengen. De kiemen van elke slapende ziekte, verborgen ondeugd of mentaal vooroordeel zullen elke veronderstelde genezing moeilijker maken. Erger nog, de subtiele infectie die langs innerlijke lijnen volgt, zullen uiteindelijk karmische banden voor de toekomst tussen genezer en patiënt smeden. Zieken die kwade gedachten combineren met een sterke wil en die een krachtige dierlijke vitaliteit bezitten kunnen dan zelfs een ziekte verplaatsen en die terugduwen naar een of ander innerlijk niveau van de constitutie, en kan het lijken of hij of zij beter wordt. Maar het kan niet worden ontkend dat die ziekte nog steeds bestaat, ook al is die uit het gezichtsveld verdwenen. Vroeg of laat zal die terugkeren op een ongelukkig moment, in een onnatuurlijke en mogelijk zelfs veel gevaarlijker vorm door de poging die ziekte, die zichzelf wilde uitwerken in het lichaam, te onderdrukken.

Een ziekte die is ontstaan door verkeerd denken in dit of in een eerder leven, komt aan de oppervlakte op het meest stoffelijke niveau als het definitief een uitweg zoekt uit het systeem. Het is zonder twijfel bijzonder schadelijk voor een genezer om invloed uit te oefenen op de wil, het bewustzijn of de morele integriteit van de zieke mens door zijn denken, wil en bewustzijn te hypnotiseren en te laten geloven dat de ziekte niet bestaat, of dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een noodlot in plaats van te denken dat het lijden het gevolg is van zijn gedrag in het verleden. Elke poging het bewuste leven van een ander te beheersen is een vorm van suggestie of hypnose en valt onder wat vroeger ‘zwarte magie’ werd genoemd.

Aan de andere kant zijn we moreel verplicht de zieken en degenen die lijden op de juiste manier te helpen bij het behandelen van lichaam, denken en ziel. Juist omdat het gaat om het oproepen van de innerlijke geestelijke, morele en intellectuele kracht tegen de zwakte in zichzelf. De verkeerde manier is het willen domineren — hoe goed de intentie van de beoefenaar ook mag zijn — van de morele instincten, de wil en het bewustzijn van degene die lijdt, en daardoor wordt die persoon zwakker gemaakt dan hij of zij was. Bij echt geneeskrachtig mesmerisme werkt de vitale uitstraling van een zuiver denkend, onzelfzuchtige en gezonde beoefenaar in op de onbeweeglijke en onharmonische krachten van het zieke orgaan of lichaam en zorgt ervoor dat die harmonieus en op een natuurlijke wijze gaan vibreren. Op die manier maakt de lijder zichzelf ‘heel’ of gezond en houdt hij of zij er geen nadelige gevolgen aan over.

De beste van alle alternatieve geneeswijzen is die waarin de patiënt hoop en zelfvertrouwen wordt gegeven, want de hoogste geestelijke vorm van besluitvaardigheid brengt vrede en innerlijke kalmte en werkt in harmonie met de natuurlijke bronnen van gezondheid en genezing. Deze vorm van gebedsgenezing werd door Jezus, en anderen van hetzelfde geestelijke en intellectuele kaliber, uitgeoefend.

Geber

(Hebreeuws) Geber [van gābar sterk zijn, meervoud gibbōrīm]

De machtige of sterke man. Geber heeft door zijn nauwe verbondenheid met het woord kabbirim (kabiri of kabeiroi) een drievoudige betekenis en wijst op een machtige geestelijke kracht of een wezen met een engelachtige natuur, maar ook op reuzen of titanen op aarde — de laatsten zijn een weerkaatsing van de eersten. De planeten worden vaak ook zo genoemd vanwege hun inwonende engelen of bestuurders.

Zie ook Gibborim

Gebied

Figuurlijk gebuikt voor ...

... het bereik of de omvang van een bepaalde staat van bewustzijn of van het vermogen van waarneming van een bijzonder paar zintuigen, óf de activiteit van een bepaalde kracht óf de toestand van de stof die correspondeert met een van de gebieden erboven. (TG 255)

Hoewel de kosmische gebieden van elkaar verschillen zijn ze niet gescheiden door een afstand. We zien precies hetzelfde met de kleuren van de regenboog of het spectrum van het zichtbare licht waarbij de kleuren duidelijk van elkaar verschillen en onwaarneembaar in elkaar overgaan.

Ook moet niet worden gedacht dat de evolutiestadia en de geologische gebieden dezelfde waren als die van vandaag: op bijna dezelfde wijze als we fossielen vinden van tussenliggende soorten van nog bestaande en uitgestorven soorten zo horen we ook over het fysiek-astrale stadium van de mensheid en van andere wezens die nu niet meer bestaan.

Er kan geen vaste en in beton gegoten opsomming worden gegeven van het aantal gebieden in de kosmos. Het aantal dat we geven hangt af van het bijzondere doel waar we een beschrijving van willen geven. De zevenvoudige indeling wordt vaak gebruikt, zoals in de zeven gebieden van prakriti of de zeven stadia van bewustzijn die bij elk daarvan horen. Maar elke andere opsomming heeft evenveel waarde en bovendien is elk gebied weer onderverdeeld in andere ondergebieden.

Geboortejaar van Christus

De christenen gaan ervan uit dat Jezus rond de tijd van het wintersolstitium zou zijn geboren. Deze datum is het resultaat van de noeste arbeid van de Romeinse abt Dionysius Exiguus in de 6de eeuw. Het eerste jaar van zijn tijdrekening dat later werd geaccepteerd als het begin van de christelijke jaartelling wordt het jaar 1 genoemd, en het jaar ervoor 1 voor Christus, maar anderen voegen hier een jaar 0 in. Men is het er in het algemeen over eens dat het jaar van de geboorte van Jezus vier jaar te laat ligt en diverse wetenschappers hebben zich er sterk voor gemaakt om de geboorte van Jezus tijdens het bestuur van Alexander Jannaeus te plaatsen, de zoon van Johannes Hyrcanus, dezelfde Alexander die zijn broer Aristobolus I als koning van de joden in 104 v. Chr., had opgevolgd.

Geburah

Klik hier voor grote weergave

(Hebreeuws) Gĕbūrāh

Kracht, macht, vermogen. De vijfde sefira, ook wel pahad (vrees) en din (oordeel, rechtvaardigheid) genoemd, die is uitgestraald uit de vier eerdere sĕphīrōth. Geburah wordt in de Kabbālāh beschouwd als een passieve macht, een vrouwelijk aspect, de tweede in de linkerzuil van de sĕphīrōth-boom. Kabbalisten noemen deze macht met zijn goddelijke naam ’Eloha, hoewel dit woord het vaakst wordt gevonden in de vorm van ’Eloah of ’Eloha. In de orde van engelen wordt Geburah vertegenwoordigd door de serafijnen. Als Geburah betrekking heeft op het menselijke lichaam gaat het om de linkerarm, terwijl bij zijn toepassing op de zeven bollen van de planeetketen Geburah slaat op bol A (SD 1:200). Uit deze sefira komt de zesde voort, Tifereth.

Gedachte

In De geheime leer wordt gedachte tamelijk afwijkend van de gebruikelijke betekenissen gebruikt: er is de abstracte absolute gedachte waarvan het denkvermogen een concrete manifestatie is of waarvan de stem of de Logos een manifestatie is. Pymander wordt geciteerd wanneer hij zegt dat het passieve onbewuste denkvermogen een actief idee voortbrengt — een actief idee is hier hetzelfde als de activiteit van de Logos. Een gedachte, afgedrukt op het astrale licht, bestaat eeuwig, of die nu actief is of passief.

Kriyasakti, een van de aangeboren menselijke vermogens, is de kracht die gedachte heeft om zichzelf analoog uit te drukken in activiteit.

Gedachten zijn belichaamde elementale energieën. Het menselijke brein schept hen niet maar zendt ze alleen door omdat dat brein niets anders is dan het voertuig dat een intellectuele, mentale en emotionele energie vanuit het monadische centrum van binnenin doorgeeft en dit monadische centrum brengt zelf gedachten voort.

Gedong

(Tibetaans) Ook Gyelong en Gelungdge slong (ge-long)

Een boeddhistische monnik die in het San­skriet een bhikshu wordt genoemd.

Gedulah

(Hebreeuws) Gĕdūlāh

Groots, koninklijk. In de Kabbālāh is Gedulah een andere naam voor de sefira Chesed.

Geen-getal

Het Grenzeloze, het Ongemanifesteerde, het zuivere niet-zijn, de kosmische nul in de symboliek, waaruit de eerste gemanifesteerde of het getal 1, de kosmische monade, uit voortkomt. De kosmische monade is het Absolute van zijn heelal. Deze heelallen zijn oneindig in aantal of geen-getal, wat hetzelfde is als ontelbaar.

Geest van de kosmos

Op kosmische schaal noemen we geest de homogene uitstraling van de universele kosmische monade. In de mens is hij de directe uitstraling van zijn spirituele monade, het onsterfelijke element in ons dat nooit was geboren en dat gedurende het gehele maha-manvantara zijn eigen kwaliteit, essentie en eigenschappen behoudt. Hij stuurt zijn straal door de laya-centra van alle verschillende omhulsels van bewustzijnsubstantie en is zelf een straal van de al-geest die vooral wordt gebruikt voor de vereniging van het hogere deel van manas met atma-buddhi.

Het gebrek aan overeenstemming tussen schrijvers voor wat betreft de betekenis van dit woord heeft geleid tot een triest geval van verwarring. Dit woord wordt in het algemeen als een synoniem gebruikt voor het woord ziel en de lexicografen keuren dat gebruik goed! In de theosofische leringen wordt het woord ‘geest’ echter alleen gebruikt voor dat wat tot het Universele Bewustzijn behoort en wat zijn homogene en onvervalste uitstraling is. Dus, het hogere denken in de mens of zijn ego (manas) is, als het onlosmakelijk is verbonden met buddhi, een geest, terwijl het woord ‘ziel,’ menselijke of zelfs dierlijke (het lagere manas werkt in dieren als een instinct), alleen wordt gebruikt voor kama-manas en wordt gekwalificeerd als de levende ziel. Dit is nephesh, wat Hebreeuws is voor ‘levensadem.’ Geest heeft geen vorm en is onstoffelijk en is, als het geïndividualiseerd is, van de hoogste geestelijke essentie — suddasatwa [suddha-sattva], de goddelijke essentie, waaruit het lichaam van de gemanifesteerde hoogste dhyānī’s is gevormd. Daarom verwerpen de theosofen de titel ‘geesten’ voor die fantomen die de manifestaties van fenomenen bij de Spiritualisten zijn en noemen die ‘schillen’ en geven daar ook weer andere namen aan (zie suksham sarira [sukshma-sarira]). Geest is, kort gezegd, geen entiteit in de zin dat het iets met een vorm is, want zoals de boeddhistische filosofie zegt: waar een vorm is, is er een oorzaak voor pijn en lijden. Maar iedere individuele geest — deze individualiteit blijft alleen gedurende de manvantarische levenscyclus bestaan — kan worden beschreven als een centrum van bewustzijn, een zelfwaarnemend en zelfbewust centrum — een toestand, niet een geconditioneerd individu. Dit is het waarom er zo’n rijkdom aan woorden in het San­skriet is om de verschillende toestanden van ‘zijn’, ‘wezens’ en ‘entiteiten’ tot uitdrukking te brengen en elke benaming laat filosofische verschillen zien, het gebied waartoe zo’n eenheid behoort en de graad van zijn spiritualiteit of stoffelijkheid. Helaas zijn deze woorden bijna onvertaalbaar in Westerse talen. (TG 306-7)

Wanneer het is gekoppeld aan de stof wijst het op de actieve, positieve of energieke kant van de tweevoudige manifestatie. En wanneer we zeggen dat geest en stof één zijn betekent dat dat zij in essentie één zijn, ze verschillen alleen in hun aspecten van een fundamentele eenheid. In veel talen betekent hetzelfde woord zowel geest als adem of wind, geest heeft een relatie met de lucht, met de fijne kosmische elementen (maha-tattva’s of mahabhuta’s).

Geest gezien als de kosmische Ens (zijn) of Brahman is niet de kosmische oorspronkelijke wortel, maar zijn eerste manifestatie, wat overeenkomt met de Griekse eerste logos — ofwel parabrahman-mula­pra­kriti, wanneer het is gebruikt voor de Melkweg, of Brahman-pra­dhana als het is gebruikt voor ons zonnestelsel.

Geest-stof

[Van Grieks hyle materie, stof]

De tweede logos, Vader-Moeder, geest-stof, purusha-prakriti. Hyle werd door bepaalde Griekse filosofen gebruikt om te wijzen op de oorspronkelijke kosmische geest-stof en is daarom gelijk aan pra­dhana in het San­skriet, of in een hogere meer geestelijke essentie mula­pra­kriti (wortel-substantie). Dus hyle of geest-hyle is de oorspronkelijke half-bewuste stof-substantie of kosmische ruimte, beide voordat de kosmische manifestatie begint en voor de gehele duur van het kosmische manvantara — de kosmische geestelijke substantiële achtergrond, of Moeder of ruimte. Nogmaals, geest-stof in zijn aspect van prakriti is het geestelijke sediment van de omgevende universele chaos, de grote diepte van kosmisch bewustzijn. Derhalve is het het oorspronkelijke elementbeginsel waaruit een objectief heelal is gevormd en waarin het opnieuw wegzinkt wanneer het kosmische manvantara eindigt, om alleen opnieuw tevoorschijn te komen aan het einde van het kosmische pralaya.

Geest(en)

Voor ‘geesten’ in de betekenis van spoken of verschijningen zie schimmen.

Hoewel het woord geest veel en algemeen wordt gebruikt, staat geest of staan geesten binnen de theosofie voor de belichaamde intelligenties van een hoge graad, zoals dhyānī’s of planeetgeesten, die menigten of grote massa’s van arupa (lichaamloze) monaden of ego’s die min of meer direct voortkomen uit het universele bewustzijn of de kosmische geest. Dus is de spirituele monade in de mens, strikt genomen, een geest als direct afgeleide van de kosmische intelligentie, mahat of mahabuddhi die zich kenbaar maakt door mahat. Geesten bestaan in bijna onbeperkte hoeveelheden en reeksen van hiërarchische klassen, hoogste, tussenliggende en lagere.

Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen geest en ziel, waarbij de laatste het voertuig van een ego is. Theosofie is tegen het gebruik hiervan door astrale kama-rupa’s tijdens seances, [wat wordt behandeld onder Medium en Schimmen].

Geest-koningen

Geïncarneerde deva’s of halfgoden worden menselijk en worden genoemd als een dynastie van de Lemuro-Atlantiërs. Deze monaden manifesteerden zich als deva’s en namen lichamen aan om te heersen over de minder ontwikkelde mensen in hun eigen tijdperk. Maar omdat zij afdaalden in de stof en zich manifesteerden als rupa-wezens, dus met een vorm, was er een mogelijkheid dat zij steken lieten vallen of zouden zondigen — zoals meer dan eens in de geschiedenis is gebeurd — en als dat gebeurde dan waren zij het die het pad van de linkerhand kozen en hun Atlantische onderdanen bedierven. De dynastie van de geest-koningen, zoals zij die onder de Atlantiërs geschiedenis maakten, bestond uit hen die het pad van de rechterhand volgden en zij die het pad van de linkerhand namen. Eerstgenoemden werden Zonen van het Licht genoemd en de laatstgenoemden de Zonen van de Schaduw.

Geestelijke mens

De geestelijke mens is het spirituele ego, de spirituele ziel, het spirituele zelf of de menselijke geest.

Het is de vereniging van het hogere denken of manas met zijn spirituele oervoorbeeld buddhi. Er bestaat een scherp contrast tussen de geestelijke mens en de menselijke ziel, de kleding of het voertuig van de menselijke geest die door kama-manas wordt gevormd. De geestelijke mens is onvoorwaardelijk onsterfelijk voor de duur van een manvantara van het zonnestelsel, terwijl de menselijke ziel onsterfelijk is onder voorwaarden.

Een ander woord voor de geestelijke mens is ‘monade’ dat altijd in een algemene betekenis wordt gebruikt, wat verwarrend kan werken wanneer we ons herinneren dat er in de menselijke zevenvoudige constitutie diverse monaden zijn die zich gezamenlijk ontwikkelen.

Er is een goddelijke monade, die vrijwel hetzelfde is als atman, er is een spirituele monade — buddhi-manas dat wordt belicht door atman — er is een menselijke monade of een reïncarnerend ego, en er is het hogere manas in combinatie met het aroma van kama dat wordt belicht door atma-buddhi. Dan, op veel lager niveau van evolutionair ontvouwen komt de dierlijke monade die zijn zetel heeft in manas-kama, de astrale monade die zijn zetel heeft in het prana-lingasarira. En ten slotte de fysieke monade, het lingasarira-sthulasarira onder de serene of weldadige uitstroming van de hogere beginselen, wat de onveranderlijkheid (al kan daar beweging in zitten) van de fysieke mens verklaart. In werkelijkheid is elk deel van de menselijke pneumatologie een monade, ieder vormt alles dat de andere ook maken, elk lager wezen is het voertuig of de zetel van de eerstvolgende op een hoger gebied en de hogere zijn slechts iets verder ontwikkeld dat de lagere.

Geestelijke vermogens

In de theosofische literatuur worden onder vermogens innerlijke krachten verstaan (siddhi’s in San­skriet) waarvan men zegt dat die in de gehele huidige mensheid sluimeren, maar eigenlijk is het het omgekeerde.

Het zou beter of juister zijn te zeggen dat op dit moment de mensheid zelf sluimert, terwijl zijn vermogens niet sluimeren maar simpelweg niet in staat zijn zichzelf tot expressie te brengen vanwege de gebrekkige constitutie van die relatief slapende mens. En zo komt het dat deze vermogens niet door evolutionaire vooruitgang noch door de voorbereiding voor een inwijding wakker worden geroepen, maar uitsluitend doordat de innerlijke natuur van de mens naar die [spirituele] gebieden wordt opgetild waar deze vermogens al volledig ontplooid bestaan.

Dus is het ook niet het intellect dat in de huidige mensheid slaapt maar het is de onontwikkelde menselijke kant die nog zo weinig is gevorderd en zo een verblindende sluier rond het al volledig ontwikkelde intellectuele of manasaputrische vermogen vormt. Zo is het voor een blinde niet het licht dat afwezig of onontwaakt is, maar eerder het gebrek of onvermogen van de blinde om te kunnen zien: het prachtige zonlicht is er altijd al geweest. Veel te vaak wordt het woord ‘vermogens’ gebruikt als een kwalificerend bijvoeglijk naamwoord, zoals de geestelijke vermogens, de occulte vermogens, de innerlijke vermogens van de mens, enz. [terwijl het eerder om een onvermogen ten aanzien van het opstijgen tot die vermogens gaat].

Daarnaast vormen vermogens of ‘machten’ ook de zesde orde van engelen in de hemelse hiërarchie van pseudo-Dionysius de Areopagiet en verschijnen zij in rangorde het laatst van de tweede triade van heerschappijen, krachten en machten. Het is de vertaling van het Griekse exousiai; Latijn potestates (Efez 1:21; Col 1:16). In het oude Syrische stelsel heersten de machten over de sfeer van de zon.

Zie ook Psychische Vermogens; Spirituele Vermogens; Vibuthaya en Vorsten

Geestverschijning

Een geestverschijning, schim of spook is de vage verschijning van een persoon rond het moment van het overlijden aan een ander familielid of bevriend persoon.

Hoewel schimmen of geestverschijningen verschillend kunnen zijn, zijn die in het algemeen het mayavi-rupa van de mens die aan het sterven is. De verschijning wordt gevormd door het denken van de stervende, hoewel hij zich onbewust is van de gevolgen ervan. Een intense en zorgwekkende gedachte ten aanzien van degene die hij wenst te zien verschijnt objectief aan hem, en de verschijning heeft het voorkomen en de bekende normaal gedragen kleding van de stervende.

In sommige gevallen kan de verschijning niet het gevolg zijn van welke gedachte van de kant van de stervende dan ook, maar wordt dan veroorzaakt door de abnormale gevoeligheid of helderziendheid van de kant van de waarnemer. Omdat die veel sympathie voelt voor de stervende draagt hij het beeld dat hij van die persoon heeft in zijn latente geheugen met zich mee en wanneer de gebeurtenis dan eindelijk plaatsvindt zorgen zijn hogere zintuigen — die zich van het overlijden bewust zijn — voor het objectief worden van die herinnering als een zichtbare verschijning. De gedachte zelf is zichtbaar voor zijn denken dat in staat is op dat gebied waar te nemen, maar om zichtbaar te worden voor de gewone zintuigen moet het zichzelf kleden in de stof van een lagere zuiverheid en deze verschijning kan variëren van een afbeelding voor het oog van de ziel tot een duidelijk beeld dat zichtbaar is voor het blote oog. Hoe dan ook, het organisme van de waarnemer kan het noodzakelijke voertuig voor zo’n verschijning leveren. De afstand speelt bij dit fenomeen geen rol want er is geen sprake van een of andere projectie van een stoffelijk vast lichaam door de ruimte, van een plaats naar een andere.

Het bovengenoemde geval moet wel als afwijkend worden beschouwd van een verschijning van het astrale dubbel van recent overledenen dat in de omgeving van begraafplaatsen kan worden gezien.

Zie ook Eidolon; Fantoom; Schimmen & Spoken