© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Geest-ziel

Atma-buddhi, de spirituele monade, de monadische essentie.

Buddhi zou niet kunnen bestaan als het gescheiden zou zijn van atman, wat zijn oorsprong en zijn innerlijke beginsel is dat leven schenkt. En atman zonder buddhi zou niet kenbaar zijn op alle gebieden lager dan zichzelf. De geest-ziel is daarom de hoogste gemanifesteerde entiteit in de kosmos, ook wel mahabuddhi genoemd en de spirituele monade in de mens is een rechtstreekse afgeleide daarvan.

Geh

(Pahlavi)

Een boosaardige vrouwelijke demon die Ahriman te hulp schiet om de schepping van Ahura-Mazda dwars te zitten.

Het Gehoor

Het vijfde of hoogste zintuig dat wat betreft de tattva’s correspondeert met ākāśa. Pas tijdens het derde wortelras kon het gehoor worden gebruikt als een duidelijk individueel ontwikkeld fysiek zintuig. Het zijn de trillingen van stoffelijke deeltjes die geluid produceren.

Zie ook Geluid; Zintuigen

Gei’ Hinnom

(Hebreeuws) Gēi’ Hinnōm, (Grieks) Gehenna, ook Gai-Hinnom.

De vallei van Hinnom algemeen aangeduid als de Gehenna, dat zuidelijk van Jeruzalem ligt. Hier zouden ooit de kinderen van Tophet zijn geofferd aan de Moloch (2 Koningen 23:10). Later werd de plek gebruikt voor het verbranden van afval van de stad, waarvoor altijd-brandende vuren werden aangehouden. In de Bijbel wordt Gei’ Hinnom uitgelegd als de hel, of hel van vuur, maar het Hebreeuwse woord kent zo’n interpretatie niet. Het Griekse Gehenna ‘ ... is gelijk aan de Tartarus van Homerus’ (IU 2:507).

In de Zohar en de Talmoed is het de plaats van zuivering. Na de dood leidt Dumah (de engel van het dodenrijk of het schaduwrijke land van stilte, het gebied van de astrale doden — She’ol, Hades, de onderwereld) de onzuivere Neshamah naar de woonplaats van Gei’ Hinnom, waar die moet worden gezuiverd om verder te kunnen gaan op zijn reis (Zohar i 218b). Net zoals steden een verbrandingsoven nodig hebben om hun afval te verwerken, zo heeft de aarde een Gehenna, een planeet zoals die van ons die ...

door de occultisten de achtste sfeer wordt genoemd ... waar alle schuim en slakken van de tot onze planeet behorende kosmische stof voortdurend in een andere toestand worden omgezet. (IU 1:328)

Zie ook Sheol

Gele Gezicht

Gebruikt in de archaïsche toelichting op het Boek van Dzyan (SD 2:427-8) en verwijst naar de mensen van Atlantis, het continent van het vierde wortelras, de mensen die trouw bleven aan hun leraren, in tegenstelling tot die met het Zwarte Gezicht — die hun tovenaar-leiders volgden bij het beoefenen van zwarte magie en die werden weggevaagd bij de ramp toen Atlantis onder de golven van de oceaan verdween. De mensen met het gele gezicht, de voorouders van het daaropvolgende vijfde wortelras, werden in veiligheid gebracht door hun leraren, de Zonen van Wijsheid. Aldus bestaat het vijfde wortelras — waar soms naar wordt verwezen als de Indo-Europeanen omdat de Indo-Europese hindoes de nazaten van het eerste onderras van het vijfde wortelras zijn — uit de nakomelingen van ...

de gele Adams, het reusachtige en hoogbeschaafde Atlanto-Arische ras; ... Zij ‘met de gele kleur’ zijn de voorvaderen van degenen die de etnologie nu rekent tot de Turaniërs, de Mongolen, Chinezen en andere oude volkeren; en het land waarheen zij vluchtten, was geen ander dan Midden-Azië. Daar werden heel nieuwe rassen geboren; daar leefden en stierven zij tot de scheiding van de volkeren. ... Bijna twee derde van een miljoen jaar zijn sinds die periode verstreken. (SD 2:426, 425)

Het voorgaande betekent niet dat de moderne Chinezen daarom het eerste onderras van het vijfde wortelras zouden vormen, want eigenlijk zijn de huidige Chinezen de overlevenden van het laatste of zevende onderras van het vierde wortelras, maar inderdaad, door de vele millennia met huwelijken tussen hen en de mensen van de authentieke Indo-Europese stam, kunnen de Chinezen tegenwoordig wel worden beschouwd als een deel van het vijfde wortelras.

Er leeft onder vele oude volkeren nog een oude legende dat de kleur van de menselijke huid verandert van licht naar donker naarmate de eeuwen verstrijken: de legende verklaart dat de eerste van elke nieuwe grote etnische groep of stam licht van kleur is of maankleurig en dat die langzaam verandert in een meer roodachtige kleur die grenst aan roomkleurig of geel en langzaamaan bruiner en donkerbruin wordt en eindigt in een zeer donkerbruine kleur of ‘zwart’. Toch betekent dit niet dat elk ras door deze veranderende tinten van licht naar donker gaat gedurende de loop van zijn evolutie, maar dat de verschillende kleinere etnische groepen die elk op zijn eigen tijd gedurende de loop van de langzame evolutie van een wortelras verschijnen, geleidelijk variëren vanaf het begin van het wortelras met een lichte tint en geleidelijk overgaan door de verschillende stadia naar een donkerbruine kleur.

Ook moeten we nu niet denken dat de theosofie onderwijst dat de gehele mensheid ontsprong aan één enkel oorspronkelijk paar, zoals het als een metafoor wordt gesteld in de Bijbel, maar dat er in het begin van de tijd zeven primaire zaadgroepen op aarde vanuit de innerlijke rijken verschenen, elk met zijn eigen tint of klzeur zoals we dat nu zouden zeggen, en elk van deze zeven heeft zijn eigen karmisch bepaalde plaats op de evolutionaire ladder.

Van de negers of de mensen met een donkerbruine huid moeten we ook niet denken dat zij het zevende of laatste onderras van het vierde wortelras zouden vormen want dat waren, zoals eerder gezegd, de Chinezen. De mensen met een donkerbruin getinte huid ontstonden als een etnische groep aan het alleruiterste einde van de Atlantische cyclus en zijn dus etnisch gezien niet gedegenereerd van een eerdere hogere evolutionaire staat, maar vormen een menselijke zaadstam die is geboren aan het einde van het Atlantische tijdperk en is voorbestemd om door rasvermenging een belangrijke rol te spelen bij de ontwikkeling van de mensheid van de toekomst.

Zie ook hieronder Gele rassen

Gele Rassen

De vermenging van rassen is een erg gecompliceerd verhaal en is gedurende ontelbare millennia een etnologisch feit geweest, zodat we deze term alleen in het meervoud kunnen gebruiken en zijn we genoodzaakt te spreken van gele rassen als verwijzing naar volkeren met een gele of bijna gele huidskleur die overheerst en typerend is. Zelfs gedurende het vierde wortelras van Atlantis ...

waren er bruine, gele, blanke en zwarte Atlantiërs, ... die talloze mensheden vertegenwoordigden en bijna een ontelbaar aantal rassen en volken; ... de tegenwoordige gele rassen zijn echter de nazaten van de vroege takken van het Vierde Ras. (SD 2:433; 199)

Enkele Europese etnologen zeggen dat er drie basiskleuren aan de menselijke teint ten grondslag liggen — rood, geel en zwart — en dat deze zich in diverse verhoudingen vermengen en de talloze andere tinten opleveren.

Het eerste fysieke of stoffelijke ras (in tegenstelling tot de eerdere etherische of astrale rassen) verscheen na het midden van het derde wortelras na de val in geslachten. In het allereerste begin was de kleur lichtgeel of roomkleurig goud. Dit ras gaf het leven aan het vierde, Śiva veranderde dat deel van de mensheid dat zwart van zonde werd in rood/geel (waarvan de nakomelingen de Amerikaanse indianen en de Mongolen zijn) en de rest in de bruinwitte rassen, die samen met de gele rassen de grote massa van de huidige mensheid vormen (SD 2:250).

Gele Vader

In de Stanza’s van Dzyan is hij de zon.

Geleidegeesten

[Engels ‘controls’ ]

In het spiritisme behoren de geleidegeesten tot een van de twee soorten contactpersonen tussen de levende ontvanger en de zogenoemde geest van wie de berichten afkomstig zijn. Deze contactpersonen zijn het medium op aarde en het ‘contact’ of de ‘geleidegeest’ die aan gene zijde is en als middelaar dient voor de communicerende geest [die de ‘controle’] en de beheersing over het medium heeft. Soms wordt het woord ‘gidsen’ in dezelfde betekenis gebruikt. Wat de gidsen met de geesten zelf gemeen hebben, zijn de valse of schijnpersoonlijkheden die worden gevormd uit de tijdelijke wisselwerking met diverse elementen in het astrale licht en de constitutie van het medium en de aanwezige bezoekers.

Geluid

In de natuurkunde is het de naam voor een groep van fenomenen, in gewoon spraakgebruik zijn het de sensaties van het gehoor. Maar in de theosofische filosofie wordt geluid gezien als een eigenschap van een van de belangrijkste fundamentele kosmische elementen: ākāśa. Op die manier wordt geluid veel meer dan slechts een woord voor het beschrijven van bepaalde eigenschappen: in feite is geluid de uitstroming of productie van de universele werkingen van de ākāśische stroom. Vandaar dat er in één betekenis over kan worden gezegd dat het een entiteit is, een werkelijke kracht in de natuur en de zogenoemde fenomenen en sensaties zijn slechts enkele van zijn gevolgen.

Zoals de woorden licht, warmte, lucht — die allemaal entiteiten in het occultisme zijn — zal geluid ook verschillende gradaties in betekenis kennen net naar gelang de bijzondere manifestatie of het gebied waar het betrekking op heeft. In zijn meest basale betekenis is geluid het typische gevolg of een geestelijke uitstroming uit de derde logos, het hoogste einde van die zevenvoudige ladder van het Zijn die het ene gemanifesteerde Leven is. In die zin kan van ākāśa, als we dat beschouwen als een van de tattva’s (elementaire kwaliteiten), worden gezegd dat het de derde kosmische logos is. Hoewel, in een meer universele betekenis is ākāśa werkelijke ruimte waaruit de eerste kosmische Logos emaneert of een individuele kosmische hiërarchie vormt, zoals ons zonnestelsel. Als zodanig vormt deze ākāśische derde logos, waarvan de typische productie geluid is, de top van een driehoek en combineert zowel de actieve als de passieve mogelijkheden van een scheppende energie. Logos is Grieks voor ‘woord’, wat de Latijnen ‘verbum’ noemen, wat zowel vormen als trillende kracht omvat. Geluid is dan ook een geweldige occulte scheppende kracht: zoals in iedere kosmogonie wordt gezegd riep het werelden tot bestaan uit chaos. Dit vermogen daalt af naar de mens, door zijn goddelijke voorgeslacht, net zoals de hogere delen van zijn constitutie. De kracht van geluid is bekend aan de adepten en wordt door hen gebruikt, en wordt mantrika-sakti genoemd.

Altijd en overal is de macht van mantra’s en gezangen bekend geweest. Sprekers voor een publiek gebruiken mantra’s — zij noemen dat dan slogans — met de instinctieve kennis van hun uitwerking en sturen frasen de wereld in die het denken beroeren en gebeurtenissen sterk beïnvloeden. Vaak houden we ons in gewone conversaties instinctief in om een bepaalde naam of een bepaald woord te noemen, hoewel we er op zo’n moment geen bezwaar tegen zouden hebben die op te schrijven.

Geluid is een eigenschap van ākāśa, de eerste van de aether, soms ruimte genoemd. Op de lijst van de vijf algemeen geaccepteerde tattva’s, zintuigen en organen staat ākāśa-tattva bovenaan en komt overeen met geluid en horen. De aether van de ruimte heeft zeven beginselen en is het trillende klankbord van de natuur in al zijn zeven differentiaties. Geluid wordt in zijn werkingen geleid door fohat en is een van de zeven radicalen.

De kracht van geluid houdt verband met ritmische en sympathische trillingen, een krachtige stem of het aanslaan van de juiste toon kan een wijnglas in gruzelementen gooien. Het is de verbeelding die de zeer gevaarlijke toepassingen van dit beginsel suggereert. Wie er mee experimenteert of de leringen van de pseudo-occultisten volgt, is als een onwetend kind dat speelt met het regelpaneel van een kerncentrale.

De Gelukkige Velden

De uitdrukking voor de toestand na de dood onder de oude Chaldeeën, Babyloniërs en Assyriërs. Deze gebieden werden bereikt na door de plaats van zuivering te zijn gegaan (in een beperkte zin gelijk aan de Griekse Hades) die werd bestuurd door de Vrouwe van het Grote Land, bij de Assyriërs bekend als Nin-Kigal en bij de Babyloniërs als Allatu. De ingang bevond zich in de grot van Aralu.

Men beweert dat de hele onderwereld werd geregeerd door Nergal, god van wijsheid, en in zeven sferen of gebieden was onderverdeeld waarvan elk werd bewaakt door een wachter, die naast een zware massieve deur stond. De overledene stelde men zich voor als een reiziger die een deel van zijn kleding aan elk van de zeven wachters moet afstaan (zijn lagen van bewustzijn).

Zie ook Ishtar

Gelukpa’s

(Tibetaans) dge lugs pa (ge-lug-pa, ge-luk-pa) Ook Gelugpa’s.

Model van deugdzaamheid of een samentrekking van de eerdere namen van de school van Tsong-kha-pa dga’ ldan pa’i lugs, of dga’ ldan lugs pa, wat is afgeleid van de naam van het grote door hem gestichte klooster van Ganden (dga ldan). Het zijn zij die de leringen die zijn ingesteld door de Ti­be­taanse boeddhistische hervormer Tsong-kha-pa (1358-1417) volgen.

Het boeddhisme werd in de laatste helft van de achtste eeuw in Tibet geïntroduceerd, maar was gekleurd door een tantrisch gebruik en de bön, de voor-boeddhistische Ti­be­taanse godsdienst, die beiden behoorlijk verschilden van de leringen van Gautama Boeddha. De staat van het priesterschap was toen zo laag gezakt en de godsdienst zo gedegenereerd dat de hervormingen die door Tsong-kha-pa werden ingesteld door iedereen werden verwelkomd. Voor de priesters werd een veel strengere morele code van kracht en werd het hun verboden te huwen of wijn te drinken. En om een verschil te maken met de kah-dum-pa’s (zij die zijn gebonden aan religieuze plechtigheden) werd het dragen van gele gewaden en kappen ingevoerd om een onderscheid te maken met de rode en zwarte gewaden van de gedegenereerde sekten. Vandaar dat de Chinese uitdrukking werd gevolgd en de gelukpa’s voortaan simpelweg geelkappen, gele mutsen of de gele hoeden werden genoemd.

Tsong-kha-pa had grote lamaïstische kloosters in Ganden en Sera opgezet, die samen met het Drepung klooster de drie machtigste religieuze organen van Tibet vormden — genaamd de Drie Zuilen van de Staat (den-sa sum). Zijn opvolger Geden-tub-pa had het klooster van Tashi-Lhunpo gesticht, dat in de 17de eeuw de residentie van de Panchen Lama werd. Vanaf 1641 vielen de roodkappen op verzoek van de vijfde Dalai Lama (Lob-sang Gyatso) volledig onder het bewind van de Oelot Mongolen en sindsdien hebben de Dalai Lama’s de wereldse souvereiniteit van Tibet en houden zij zich aan het hervormde boeddhisme van de gelukpa’s.

Gemara’

(Hebreeuws) Gĕmārā’ [van de werkwoordstam gāmar afmaken, perfectioneren]

De lering die leidt tot volledige inwijding, het is het aanvullende deel van de Talmoed dat is gebaseerd op de Mishnah. De samenstelling van de huidige Gemara’ werd oorspronkelijk toegeschreven aan rabbi Ashi (352-427).

Gematria

(Hebreeuws/Aramees) gĕmaṭriyā’ [van het Grieks geōmetría geometrie]

Een kabbalistisch systeem om de Bijbel te interpreteren en bestaat uit het vinden van de numerieke waarde van een woord of woorden — de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet hebben elk afzonderlijk een bepaalde getalswaarde — door een woord te vervangen door een ander woord waarbij de getalswaarde gelijk blijft aan het woord waarvan werd uitgegaan.

Een andere methode is die om de rekenkundige waarde van woorden en zinnen te gebruiken om geschriften te interpreteren. Deze methode is één van de sleutels voor het interpreteren van heilige geschriften maar heeft zeer weinig waarde en voor iemand die er niet thuis in is, is die zelfs zo goed als waardeloos.

Gemini

Het teken Tweelingen, het derde teken van de dierenriem. Het is een mannelijk en luchtteken, een gewoon of beweeglijk teken dat correspondeert met de schouders, longen en armen. Het heerst over het westen en is het teken van de ascendant van het huis van Mercurius.

In het San­skriet wordt het derde teken Mithuna genoemd (een paar, koppel, ook mannelijk en vrouwelijk). In het Hebreeuwse stelsel worden de twaalf zonen van Jakob in de twaalf tekens van de dierenriem geplaatst en Simeon en Levi stellen dan Gemini, Tweelingen, voor.

Geneeskrachtige kruiden

Planten werden al in de verre oudheid als natuurlijke medicijnen voor de behandeling van ziekten gebruikt. Goddelijke leraren onderwezen de jonge mensheid de grote rijkdom van de landbouw en het medische gebruik van planten. Echo’s van die oude wijsheid verschijnen in Vedische geschriften, maar slechts weinig mensen kunnen de filosofie van het Ene Leven dat actief is in de elementen en in de krachten van het menselijk lichaam begrijpen en de daarmee verbonden werkzaamheid van plantenParacelsus en mineralen uit het lichaam van de aarde. Het San­skrietwoord voor medicijnen is aushadha (uit kruiden bestaand) en de oude hindoese ‘materia medica’ was de bron waaruit medici in veel andere landen konden putten voor de behandeling van ziekten.

Er was ooit een tijd waarin een ruime opvatting van de heilige kunst van het genezen bestond en het hoogste niveau van nationale ontwikkeling markeerde. In de verre oudheid waren de geneesheren net zo bekend met de mystieke en occulte eigenschappen van planten en mineralen als de magiërs. Beiden begrepen de analogie en onderlinge verhoudingen van de beginselen van de samengestelde mens en van alle verschillende elementen door het hele rijk van de natuur heen. Dat sommige planten worden aangetrokken door de zon en andere door de maan, enz., kon worden verklaard met behulp van een diepgaande kennis van de astronomie en de occulte invloeden van de omlooptijden van de zon, maan en planeten en de krachten van de sterren. Dit gaf de beste tijd, plaats en omstandigheden voor het verzamelen van kruiden en voor de speciale farmaceutische behandeling die nodig was om de vitale geneeskrachtige activiteit eruit te halen die, doordat er werd gewerkt mét de natuur, geen nadelige bijwerkingen opleverden. Er is niets bekend van medische laboratoria waar kunstmatige synthetische producten zouden worden gemaakt die, zelfs wanneer de substanties van de natuur chemisch zouden worden gedupliceerd, in kracht zouden verschillen. Noch nam men een toevlucht tot organotherapie toen de medische kunst in hoge beschavingen een waardige plaats had ingenomen.

Een van de eerste artsen in Europa die kruiden bij de medische behandeling betrok was Paracelsus. Hij onderwees dat elke plant op aarde bij een bepaalde ster behoort en daar zijn oorsprong vindt. Er waren velen die hem volgden en die kruiden en planten indeelden bij de zeven heilige planeten van de Ouden. De hermetici uit de oudheid kenden dezelfde indeling van planten.

Geneeskunde

Als de ware kunst van het helen is de geneeskunde zo oud als de denkende mens. Ziekte en dood waren tot in het derde wortelras onbekend toen de slapende vuren van het denkvermogen nog niet waren ontstoken. Maar met een toenemende verstoffelijking van een protoplastische mensheid en de scheiding van de geslachten, met daarnaast de onnatuurlijke band met de dieren van de derde en vierde wortelrassen, raakten de harmonieuze relaties tussen mens en natuur verstoord. Bovendien zorgde de inmiddels op stoom gekomen evolutie van de zelfbewuste mens op aarde — met de bijbehorende involutie van zijn geestelijke natuur — voor allerlei soorten aandoeningen, ziektes en de dood, totdat er wezens uit hogere sferen afdaalden en dynastieën van goddelijke koningen en spirituele leiders de mens onderwezen en hem leidden naar de uitvinding van alle kunsten en wetenschappen, waaronder het medicinale gebruik van planten. (vgl. SD 2:364)

De kennis van de geneeskunde was oorspronkelijk een goddelijke wetenschap voor het welzijn van de geestelijke, mentale, psychische, astrale en lichamelijke mens. De medische wereld van die verre oudheid bezat een grondige kennis van ware astrologie, authentieke alchemie, occulte fysiologie en van de subtiele vibrerende krachten van geluiden, kleuren, vormen, gedachten en gevoelens, naast al het andere wat de mens dan ook maar verbond aan zijn thuisheelal dat bestond uit een natuurlijke orde en regelmaat. Dit was de basis van de natuurlijke ‘magie’ die de overleveringen hebben verbonden aan de kunst van het helen. Deze kennis was tweeledig in kracht en zorgde voor leven of dood, en werd goed of slecht gebruikt. Het juiste begrip ervan vereiste niet alleen een getraind intellect maar ook een intuïtief begrip van een zuiver geestelijke aard. Niettemin verwierven de Atlantiërs genoeg kennis over het gebruik van de gevaarlijke krachten waardoor zij — hoewel met vele opvallende uitzonderingen — een volk van tovenaars werden. In antwoord hierop richtten de witte magiërs de Mysteriescholen op om de heilige leringen af te schermen van kwaadwillenden en om de mensheid te beschermen tegen hun invloeden. En zo werden de grotere waarheden van de geneeskunde altijd alleen toevertrouwd aan ingezworen discipelen en ingewijden. De fragmenten ervan die van tijd tot tijd zijn ontdekt door intuïtieve artsen hielden in het algemeen gelijke tred met het culturele niveau van hun beschaving. De uitzonderingen zijn die mensen geweest die hun tijd vaak te ver vooruit waren om te worden begrepen. Zo iemand was Paracelsus in het middeleeuwse Europa, die werd veroordeeld voor het uitgeven van ketterse leringen zoals de psycho­elektrische en magnetische krachten van de sterren waarmee de mens verbonden was — de spiritus vitae in de mens was afkomstig van de spiritus mundi.

Van de oude geschiedenis van de geneeskunde — net als van de mensheid van toen — kan weinig worden teruggevonden. Maar echo’s van de eenvoudige wijsheid hebben het overleefd en elk land heeft zijn eigen literatuur van oude tijden met een of ander verslag van de kunst van het helen. De heilige geschriften van de hindoes — de oudste nog bestaande literatuur — bevatten verhandelingen over heelkunde en chirurgie, die een diepgaande en gedegen kennis van het onderwerp laten zien. Deze hoge standaard kon niet worden gehandhaafd toen de Vedische geschriften verkeerd werden begrepen en misbruikt door latere critici. De exclusieve aanname van de brahmanen dat zij recht hadden op alle kennis zat een oorspronkelijk denken en onderzoek in de weg. De geschriften die tegenwoordig beschikbaar zijn, zijn van weinig praktisch nut zonder de verloren sleutel. Zelfs onze typisch nuchtere interpretatie van legendarische en klassieke overtuigingen en gebruiken naast archeologische vondsten, gaat voorbij aan dat wat bekend is van de oude medische praktijk die voor een groot deel exoterisch is en een symbool van een diepere leer dan wij bezitten.

Verslagen van de oude geneeskunde van Babylonië, Egypte, Griekenland enz. laten zien dat tempels werden gebruikt als ziekenhuizen met priesters/geneesheren die in dienst van de staat waren, om zorg te bieden aan elke zieke die daarom vroeg, rijk of arm. Naast de gewone instrumenten om patiënten te behandelen — waarvan er vele zijn ontdekt — gebruikten deze toegewijde goden van het helen bijzondere wierook, gebeden, de ‘tempel-slaap,’ aanroepingen, muziek, astrologie, enz. die wij nu niet anders beschouwen dan als kinderachtig bijgeloof van oude tijden. Maar zulke omstandigheden zouden, als zij intelligent zouden worden aangepast aan ieder typisch geval, om een zuivere, serene, verheffende atmosfeer rond de zieke te creëren, de invloeden van gezondheid of ‘heelheid’ in en buiten hem oproepen. Door de innerlijke mens af te stemmen op zijn lichaam zouden de verstoorde natuurkachten die zich in de zieke laten zien er eerder toe neigen weer vrij in de bedding van een gezond lichaam te stromen. Natuurlijke magie is net zo praktisch als de onbekende alchemie die dagelijks ons verteerde brood omzet in de moleculen van ons levende lichaam. Er is een mystieke wetenschap verbonden aan de caduceus, het klassieke embleem van de geneeskunde. Voor de priester-genezers van de tempels was dit een heilig symbool, niet alleen als een symbool voor de god van wijsheid en geneeskunde, maar ook voor de moeilijk te doorgronden kosmische waarheden, kennis die beschikbaar was voor alle ingewijden. Het symboliseerde de boom van het leven en het zijn. Kosmisch gezien was dit een symbool voor de verborgen wortel of oorsprong van de universele dualiteit die zichzelf laat zien als positief en negatief, goed en kwaad, subjectief en objectief, licht en donker, mannelijk en vrouwelijk, gezondheid en ziekte, leven en dood.

Genesis

(Grieks) Het begin.

Voortbrenging, geboorte, productie. Het eerste boek van de Bijbel zoals dat in het Grieks is vertaald en waarvan de eerste hoofdstukken het ontstaan van werelden en wezens behandelen. Het boek Genesis is gebaseerd op de kosmogonie van de Chaldeeën.

De eerste drie hoofdstukken zijn overgezet van de allegorische vertellingen van het begin der tijden die alle volkeren kennen. De hoofdstukken vier en vijf zijn een nieuwe allegorische aanpassing van dezelfde vertelling als die van het geheime Boek van Getallen. Hoofdstuk zes is een astronomische vertelling van het zonnejaar en de zeven kosmokratoren van het Egyptische origineel van de Pymander en de symbolische visioenen van een reeks van Enoichioi (Zieners) — waarvan ook het Boek van Enoch stamt. Het begin van Exodus en het verhaal van Mozes is dat van de Babylonische Sargon die na zijn bloeiperiode te hebben gekend ... rond 3750 v. Chr., bijna 2300 jaar eerder was dan de joodse wetgever (Zie De geheime leer, II, blz. 691 en verder.) Niettemin is Genesis een onmiskenbaar esoterisch werk. Het heeft niets geleend noch heeft het de universele symboliek en leringen vervormd langs de lijnen volgens welke die werden opgetekend, maar zijn een eenvoudige aanpassing van de eeu­wi­ge waarheden aan de nationele geest en in slimme allegorieën gekleed zodat die alleen voor zijn eigen kabbalisten en Ingewijden begrijpelijk zouden zijn. (TG 127)

Genius

(Latijn) Ook Genii [Van de werkwoordstam gen geboorte, aangeboren]

In het algemeen een inwonend geestelijk of etherisch wezen in tegenstelling tot een belichaamd wezen. Genii zijn de actieve geïndividualiseerde wezens of elementen in de constitutie van iedere entiteit, hoewel altijd van een etherische of geestelijke soort. In de constitutie van de mens is bijvoorbeeld de intellectuele genius de manasaputra. Op dezelfde manier is onze astrale genius de vitaal-astrale monade of astrale persoon.

In één betekenis is een genius een onderwijzende goddelijke entiteit, maar niet noodzakelijkerwijs van de hogere klassen. In de speciale betekenis die kan worden gevonden in de Griekse en Romeinse overtuigingen waren de persoonlijke genii beschermgoden, waarvan er één aan elke pasgeborene werd toegewezen en die zijn hele leven bij hem bleef en hem na het sterven naar de Hades begeleidde. Deze genius werd geëerd door rituelen en soms zelfs aanbeden. Het woord wordt ook gebruikt als een ‘genius loci’, waarmee de god wordt bedoeld die heerst over een bepaalde plek of over iets exclusiefs op topografisch gebied. Dit zijn de etherische in tegenstelling tot de lichamelijke krachten in de natuur.

Het woord genius kan ook zijn gebruikt voor de goddelijke leraren van individuen en rassen; terwijl bij de gnostici een genius ‘aeonen’ of ‘engelen’ betekende. Het woord atoom is in zijn oorspronkelijke betekenis en niet dat wat wijst op een deeltje, gelijk aan genius want in deze oorspronkelijke betekenis is het gelijk aan het theosofische woord levensatoom.

Het woord kennen we ook in negatieve zin als de ‘kwade genius.’ Mensen zweven voortdurend tussen weldadige en schadelijke krachten die door ons tot denkbeeldige personen zijn gemaakt als beschermengelen en kwaadwillende demonen, of goede en slechte sterren. De goede en slechte genii van het individu zijn onder meer de karmische omstandigheden die, wanneer ze een rol spelen bij de vrije keuze, het heersende lot aanpassen. Zij zijn ofwel de stem uit de hemel en het onzichtbare geestelijke voorbeeld, ofwel de lagere astrale persoon.

In een ruimere context staat een genius voor zo’n groot aantal wezens waarmee zo goed als alle hiërarchieën van dhyani-chohans, die werkzaam zijn op alle innerlijke gebieden, worden begrepen inclusief die, die we allemaal kennen als god, deva, engel, daimon, enz.

In onze moderne wereld is een genius een verheven intellectuele kracht en het creatieve kunnen, een opmerkelijke begaafdheid voor een of ander bijzonder werk dat een antwoord is van de interactiviteit van het brein en het geheugen met het hoger manas of het denkvermogen. De aanleg of bijzondere gave voor een bepaalde tak van activiteit is dan ook het gevolg van de inspanningen die in vorige levens langs deze lijnen zijn gedaan en die nu op de voorgrond treden. Zij worden relatief weinig gehinderd omdat wij alle stadia van een leerweg moeten doorlopen. Het lijkt alsof de genius in staat is een kraan open te draaien om zich gemakkelijk te laven aan alle wijsheid die in het reïncarnerende ego is verzameld en die ongehinderd door zijn denken stroomt, terwijl de gemiddelde mens, behalve tijdens zeldzame momenten van inspiratie, niet altijd die verbinding kan leggen met zijn innerlijke voorraadschuur aan wijsheid en kennis.

Zie ook Jinn

Geocentrische theorie

Een theorie waarin de aarde werd gezien als het centrum van het zonnestelsel. Gewoonlijk wordt gedoeld op het stelsel van Claudius Ptolemaeus. Volgens de oude leringen stelde Ptolemaeus de aarde voor als omgeven door tien concentrische sferen: water, lucht (of vuur), maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter, Saturnus en de sterren. Om de feitelijke onregelmatigheden van de bewegingen van de planeten te kunnen verklaren nam hij excentrieken en epicycli in zijn theorie op en hierdoor werd het stelsel, al was het gecompliceerd, werkbaar. De heliocentrische theorie maakt het veel minder gecompliceerd en minder onverklaarbaar voor wat betreft orde en regelmaat.

En toch, nu we op aarde leven en ons bewustzijn op dit gebied werkt, is er een redelijke rechtvaardiging voor het aanvaarden van een geocentrische theorie. En dit kan de motivatie zijn geweest van hen die feitelijk bekend waren met de heliocentrische theorie maar om exoterische redenen daar niet voor kozen.

Geologische tijdperken

Toen H.P. Blavatsky voor De geheime leer schreef over de leeftijd van de aarde vergeleek zij de leringen van de wetenschappers van haar tijd en vond niets dan verwarring en onzekerheid voor wat betreft geologische dateringen. En toch gebruikte professor Lefèvre in zijn Philosophy een originele methode voor het interpreteren van de beschikbare data. In plaats van te proberen exacte cijfers te vinden voor de jaartallen van de fossielen dragende sedimentlagen vanaf de laurentische periode tot aan het heden, of van zijn onderverdelingen, werkte hij met een relatieve tijdsduur voor de sedimentlagen. Toen eenmaal betrouwbaar bewijsmateriaal was gevonden kon met die relatieve tijdsduur als basis de feitelijke duur van tijdperken en perioden gemakkelijk worden berekend. De resultaten van Lefèvre waren gebaseerd op de uitwerking van erosie en sedimentafzettingen. Zijn bevindingen zijn tot op heden nauwelijks aangepast. Het was H.P. Blavatsky opgevallen dat zijn inschattingen van de relatieve duur van de geologische tijdperken redelijk goed overeenkwamen met de esoterische informatie die zij in handen had en door die aan te passen aan de actuele cijfers van de proportionele schaal van Lefèvre construeerde zij een tijdschema dat, zoals zij zegt, de waarheid ‘in bijna elke bijzonderheid’ benadert. Haar totaal van ‘320.000.000 jaar van sedimentatie’ is veel minder dan die van de moderne geologen, hoewel Blavatsky zelfs de laurentische periode in haar overzicht opneemt, die de geologen weglaten. Haar ‘esoterische’ tabel (SD 2:710) ziet er als volgt uit:

Een snelle blik op de moderne tabel naast die van haar laat zien hoe de geologie tegenwoordig zijn tijdperken overschat. Er worden twee redenen voor deze grote overschatting gegeven: ten eerste, de veronderstelde bekende en constante snelheid van radioactief verval in bepaalde mineralen die in stenen wordt aangetroffen en ten tweede, de moderne overtuiging dat biologische evolutie door natuurlijke selectie plaatsvindt, enz., wat veel meer tijd vraagt dan eerder noodzakelijk werd geacht of toegestaan.

In haar esoterische overzicht combineert Blavatsky de drie oudste perioden, het laurentische, het cambrium en het siluur in het oorspronkelijke tijdperk, waarbij zij de volgorde van Lefèvre volgt. De twee laatstgenoemden worden nu in het paleozoïcum geplaatst en de laurentische en oudere gesteenten vallen binnen het voorafgaande precambrische tijdperk, een enorm groot complex van sedimentaire, plutonische en gemetamorfoseerde stenen liggen in verwarde kluwen onder de paleozoïsche lagen, waarin nauwelijks tot helemaal geen levensvormen te vinden zijn. Het precambrische tijdperk was langer dan alle eerdere tijdperken bij elkaar genomen en bedekt waarschijnlijk veel van de evolutie van de ‘derde ronde’ op deze bol, want Blavatsky zegt dat haar 320.000.000 jaren van sedimentatie, wat de overlappende tijd sinds het precambrische tijdperk aardig benadert, binnen deze ronde (de vierde) van de menselijke levensgolf valt, want ...

er moet worden opgemerkt dat tijdens de voorbereiding van deze bol voor de vierde Ronde voorafgaand aan de laagvorming nog meer tijd is verlopen. (SD 2:715)

De enorme rampen en de algemene veranderingen van de aardkorst die aan het einde van de derde ronde plaatsvonden (groter en heviger dan iedere andere ‘omwenteling’ die sindsdien heeft plaatsgevonden) vernietigde bijna alle sporen van leven van de derde ronde. Een paar levende entiteiten, bijna alleen of misschien wel alle levende wezens van de zee, slaagden erin de enorme verstoringen te overleven en voort te bestaan tijdens de indrukwekkende prelude van het drama van de vierde ronde. Hun fossielen kunnen worden gevonden in de vroegste perioden van het paleozoïcum en zijn verwant aan de tamelijk ver ontwikkelde vormen die geleidelijk hun plaats innamen (SD 2:712).

De geschiedenis van de evolutie van de aarde vanuit het gezichtspunt van de oude wijsheid, zoals die in De geheime leer is weergegeven, luidt in een paar woorden: de aarde die wij zien is de vierde van een zevenvoudige ‘keten’ van bollen die in zijn geheel als één enkel organisme zou moeten worden beschouwd. De andere zes bollen zijn onzichtbaar voor onze grove zintuigen maar de gehele groep is erg nauw verbonden. De enorm grote stroom van menselijke monaden trekt zeven keer rond de planeetketen tijdens de grote cyclus. Wij zijn met de vierde rondgang of ronde van de grote pelgrimstocht op onze bol bezig en dus wordt deze periode de vierde ronde genoemd. Terwijl wij op onze bol ons ontwikkelen, gaan we door zeven fasen die ‘wortelrassen’ worden genoemd en elk daarvan duurt miljoenen jaren. Elk is op zijn beurt onderverdeeld in kleinere zevenvoudige delen. Elk volgende wortelras duurt korter dan het wortelras dat eraan voorafging en er is sprake van enige overlapping. Grote geologische veranderingen scheiden elk wortelras van zijn opvolger en slechts een relatief klein aantal overlevers blijft achter om het zaad te leveren voor dat volgende wortelras.

De geïndividualiseerde levenscycli in de ronden zijn verbonden met de vele soorten in het milieu. Elke ronde is een samengesteld deel van een grote reeks in de evolutie, die kan worden samengevat als een geleidelijke afdaling van geest in de materie en de daaropvolgende opstijging. De eerste ronde, zelfs op deze bol, was zeer geestelijk en etherisch: de volgende ronden zijn minder zo, totdat het midden van de vierde ronde is bereikt. Na dat keerpunt te zijn gepasseerd wordt het proces omgekeerd en gradueel en heel geleidelijk wordt de oorspronkelijke etherische staat weer aangenomen. Een soortgelijk proces vindt plaats binnen elke ronde, maar op een kleinere schaal — kleinere cycli binnen een grotere overheersende. De fysieke toestand van de substantie van de aarde wordt aangepast op een overeenkomstige manier. De moderne indrukwekkende ontdekkingen van de aard van het atoom, van zijn transmutaties en van de transformatie van ‘stof’ in energie hebben elk vooroordeel tegen zo’n ontwikkeling uit de weg geruimd.

Het eerste wortelras van de vierde ronde was verreweg het langstlevende van de zeven wortelrassen, omdat zich daarin vergevorderde monaden van de derde ronde of levengolf op deze bol bevonden, genaamd sishta’s (zij die achterblijven om te dienen als ‘levenszaden’ voor de terugkerende levensgolf in de volgende ronde) en andere voorlopers. Zij waren meer dan miljoenen jaren eerder dan de grote massa van monaden die gezamenlijk het eerste wortelras samenstelden. Het tweede wortelras leefde niet zo lang als het eerste, het derde leefde aanmerkelijk korter enzovoorts. Wij zijn nu ongeveer halverwege het vijfde wortelras, en twee-en-een-halve wortelrassen moeten er nog komen voor het einde van de vierde ronde op deze bol. De vierde ronde is het tijdperk van de grofste materiële voertuigen van de monaden van alle zeven ronden en tijdens deze middelste ronde begint het beklimmen van de ladder van spirituele ontwikkeling. Alhoewel de ‘lichamelijke’ voertuigen van de vierde ronde dichter en vaster zijn dan die van eerdere ronden, is het vroege deel van de vierde ronde, dat de eerste twee wortelrassen omvat en veel van het derde, nog aardig etherisch en zijn er geen fysieke sporen van de mensen van toen achtergebleven, die door de wetenschap ontdekt zouden kunnen worden. In het vierde wortelras werd de aarde zelf hard en vast.

Wat betreft de data en duur van de eerdere wortelrassen van de vierde ronde wordt ons maar weinig informatie gegeven. Maar we kunnen door de eerste wortelrassen ruwweg naast elkaar te zetten naast de perioden en data die H.P. Blavatsky in haar esoterische tabel heeft gegeven een redelijk nauwkeurig idee krijgen van hun ouderdom. Uit enkele onopvallende toespelingen in De geheime leer wordt het duidelijk dat het eerste wortelras vóór het mesozoïcum (het secundair) zeer waarschijnlijk in het pennsylvanien (carboon) van het paleozoïcum (zie schema) geplaatst moet worden, maar mogelijk eerder. Volgens deze esoterische tabel zou dit zelfs bijna 150.000.000 jaar geleden kunnen zijn. Het etherische eerste wortelras dat geen lichamelijke ‘dood’ kende, vermengde zich geleidelijk met het tweede wortelras in het perm.

Het is opvallend dat er enkele parallellen bestaan tussen de wortelrassen en de perioden die beginnen met grote geologische, klimatologische en biologische veranderingen die door geologen ‘omwentelingen’ worden genoemd. Dit slaat ook op de eerste of etherische rassen. Er zijn er op zijn minst vier, en mogelijk meer, geweest. De allerbelangrijkste die de aarde zeer hevig beroerde was die die de vierde ronde inluidde (tegen het einde van het precambrische tijdperk, zoals eerder gezegd). Aangezien wij deel uitmaken van het vijfde wortelras zullen wij zonder enige twijfel andere zeer grote rampen meemaken in de slotfase van deze ronde op deze bol. In De geheime leer wordt gezegd dat:

Zoals land rust, herstel, nieuwe kracht en verandering nodig heeft, zo geldt dat ook voor water. Daaruit vloeit een periodieke herverdeling van land en water, verandering van klimaten, enz., voort, die alle worden teweeggebracht door geologische omwentelingen, en ten slotte een definitieve verandering van de aardas opleveren. (2:726)

De exacte duur van de ronden of van de wortelrassen zijn nooit openbaar gemaakt en de geologen zijn niet geneigd de lengte van hun tijdperken en perioden als definitief te zien. Hoe dan ook, er bestaat geen twijfel over het feitelijke bestaan van een reeks gebeurtenissen of periodieke herhalingen van de omvang waarin zij hebben plaatsgevonden, ongeacht het aantal jaren die eraan mogen zijn toegewezen.

Er is niets expliciet onthuld over de chronologie van de vier eerdere onderrassen van het derde wortelras, maar er zijn voor de eerste keer sinds we het vijfde onderras van het derde wortelras hebben bereikt, bij benadering exacte getallen gegeven en zo hebben we geleerd dat er ongeveer 18.618.000 jaar zijn verstreken sinds het begin van dit onderras tot aan de dag van vandaag. Deze periode wordt door Blavatsky genoemd als die van ‘onze mensheid’ omdat de mens zoals wij die kennen — lichamelijk, emotioneel en mentaal — de eerste kenmerken liet zien van het vijfde onderras.

We zijn echter enorm veranderd sinds de monade tevoorschijn kwam uit de schaduwachtige etherische omhullingen of voertuigen van de periode van de ‘vóór-menselijke mens’ die zoals Blavatsky zegt:

de wetenschap — die alleen de stoffelijke mens erkent — mag beschouwen als het vóór-menselijke tijdperk, zich heeft uitgestrekt vanaf het eerste Ras tot de eerste helft van het Atlantische Ras, want pas toen werd de mens het ‘volledige organische wezen dat hij nu is’. En dan zou de adamitische mens niet ouder zijn dan een paar miljoen jaar. (SD 2:315)

Volgens de datering van de esoterische tabel kende het derde wortelras in het jura zijn hoogtepunt, en werd dichter of vaster in het krijt en eindigde in het vroege cenozoïcum. Het overlapte het vierde wortelras, dat gewoonlijk het Atlantische wordt genoemd, dat 8-9.000.000 jaar geleden halverwege zijn levensduur was, dicht aan het begin van de vroegste verdeling van het cenozoïcum, het paleoceen. Het rampzalige uiteenvallen van het grootste continentale Atlantische deel vond plaats in het mioceen, maar gedeelten ervan, zoals de grote eilanden Ruta en Daitya, bleven tot lang daarna nog bestaan en Plato’s kleine ‘eiland van Atlantis’ verging slechts zo’n 11-12.000 jaar geleden.

De mensheid van Vaivasvata, waar wij vooral belangstelling voor hebben, begon zich 18-19.000.000 jaar geleden te ontwikkelen, wat duidelijk veel langer geleden is dan het cenozoïcum, dat volgens de esoterische tabel rond 8.960.000 jaar geleden begon. Maar hier vinden we een opvallende ongelijkheid tussen de moderne geologie en de esoterische leringen. Op diverse plaatsen voorziet Blavatsky de mogelijkheid dat de geologen hun inschattingen van de lengte van het cenozoïcum zouden laten toenemen en zegt dat dit niet verontrustend zou hoeven zijn.

Het zal ons standpunt misschien verduidelijken indien we al dadelijk zeggen dat we voor de tijdperken en perioden de nomenclatuur van Sir C. Lyell gebruiken en dat, als we over het secundair en het tertiair, over het eoceen, mioceen en plioceen spreken, we dit eenvoudig doen om onze feiten begrijpelijker te maken. Omdat voor deze tijdperken en perioden nog geen vaste duur is bepaald en bij verschillende gelegenheden aan één en hetzelfde tijdperk (het tertiair) zowel 2,5 als 15 miljoen jaar is toegeschreven — en omdat geen twee geologen en natuuronderzoekers het op dit punt eens schijnen te zijn — maakt het voor de esoterische leringen helemaal niet uit of men de mens in het secundair of in het tertiair laat verschijnen. Wanneer aan laatstgenoemd tijdperk zelfs een duur van 15 miljoen jaar wordt toegekend, is daartegen geen bezwaar; want de occulte leer, die angstvallig haar werkelijke en juiste cijfers over het eerste, het tweede en twee derde van het derde Wortelras bewaart, geeft maar op één punt duidelijke informatie: de ouderdom van ‘de mensheid van Vaivasvata Manu’. (SD 2:693)

Hoewel de mensheid van Vaivasvata — onze mensheid — al 18-19.000.000 jaar bestaat en wij slechts voor minder dan de helft van die periode volledig organische wezens zijn, kunnen we nog uitzien naar vele miljoenen jaren vóór er grote radicale veranderingen zullen plaatsgrijpen in onze lichaamsbouw. Tijdens het vierde wortelras, het Atlantische, werd het laagste niveau van stoffelijkheid bereikt en wij van het vijfde wortelras zijn nu, fysiek gezien, iets minder dicht of compact. Tegen de tijd dat wij het zevende wortelras van deze vierde ronde hebben bereikt, in de verre toekomst, zal ons vlees veel verfijnder en bijna doorschijnend zijn geworden, en als wij het einde van het manvantara bereiken of de grote levensloop van onze planetaire evolutie in de zevende ronde zullen wij zo ver boven het lage kosmische gebied waarop onze aarde nu werkt zijn uitgestegen dat onze zeer etherische lichamen ‘van licht zullen zijn’.