© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Getallen

We zijn misschien geneigd te denken dat een getal niet meer aangeeft dan een wisselende hoeveelheid eenheden, een veelvoud van individuen, wat op zich waar is. En toch ...

ligt het getal aan de basis van het gemanifesteerde heelal: getallen en hun harmonieuze verhoudingen leiden tot de eerste differentiaties van homogene substantie in heterogene elementen, en getal en getallen stellen grenzen aan de vormende hand van de natuur. (BCW 12:517)

— wat ook de visie en het idee van Pythagoras was. Ons redenerende denken geeft een vals beeld van abstracties. En vanuit dit gezichtspunt verschijnen de werkelijkheden in de vermomming van zo’n abstractie. En een getal is zo’n schijnbare abstractie, we kennen het alleen door zijn gevolgen in die wereld die voor ons werkelijk schijnt te bestaan en waarvan we de getallen beschouwen als eigenschappen. Toch kan niets fundamenteler zijn dan een getal. Zoals Balzac zei, het getal is een entiteit, een god. De scheppende Logos zelf wordt het Getal genoemd, met de betekenis van 1, die voortkomt uit geen-getal, oftewel de nul. Na deze zien we de duade, triade enz. Voor de pythagoreeërs was het getal een scheppende, emanerende en vormende kracht en de Hebreeuwse Sepher Yetsirah (getallen van de schepping) noemt het gehele evolutieproces in getallen, terwijl in China de I Ching spreekt van hemelse getallen. Alle esoterische stelsels hechten grote waarde aan getallen — sommige stelsels meer dan andere.

Zo zien wij dat de cijfers 1, 3, 5 en 7 volmaakte, want door en door mystieke, getallen zijn, die in elke kosmogonie en evolutie van levende wezens een belangrijke rol spelen. (SD 2:35)

Zie ook Sephiroth

Gevallen engelen

Dit zijn kosmische entiteiten ofwel dhyānī’s van verschillende klassen die in de loop van hun evolutie afdalen in de stof om vorm te geven aan de lagere werelden, om die vervolgens te inspireren. Door zo te handelen is er in een zuiver mystieke zin sprake van rebellie tegen de geest van de hemel, die de vrije wil van het individu en de goddelijke liefde bewaakt. Hun activiteit bestaat voor een deel uit compassie en zelfopoffering en zij worden uiteindelijk gered als zij de evolutionaire cyclus langs de omhooggaande boog volgen. De christelijke theologie heeft dit als een misdaad geïnterpreteerd in de legende van de gevallen engelen die tegen God in opstand kwamen, die de eeu­wi­ge vijanden van God en de mensheid zouden zijn en zij zouden aldus zijn verdoemd om vernietigd te worden. De mythe kent in zijn oorspronkelijke vorm vele varianten zoals in het verhaal van Prometheus, Bahak-Zivo, de draak in Openbaring, de kumara’s, enz.

Gevleugelde wiel

Het gevleugelde wiel wordt wereldwijd in de mystieke filosofie gebruikt en in vele vormen afgebeeld, als een wiel, een bol, een ei of een schijf enz. met vleugels. De Stanza’s van Dzyan verklaren dat ...

FOHAT VIJF SCHREDEN DOET...EN EEN GEVLEUGELD WIEL BOUWT OP IEDERE HOEK VAN HET VIERKANT VOOR DE VIER HEILIGEN’. (SD 1:122)

Hier is het gevleugelde wiel een naam voor de vier maharaja’s die de beschermers of heersers zijn van de kosmische krachten van noord, zuid, oost en west.

Meer algemeen suggereert het gevleugelde wiel of bol de cyclische tijd die zijn mysterieuze bestemming uitrolt en tevoorschijn komt uit de nevelen van het verleden, die door het heden gaat en zijn net zo mysterieuze maar altijd karmische weg vervolgt in de toekomst.

In een meer beperkte betekenis slaat het op de wederbelichamende monaden en het ei, wiel of schijf stellen dan de monade of het bewustzijnscentrum voor en zijn vleugels suggereren niet alleen zijn reis door de duur, maar ook door de ruimte.

Zie ook Wiel

Het geweten

Het geweten is de onvolmaakt ontvangen of zichtbare uitwerking van de geestelijke beginselen van een individu, en is in feite de geestelijke activiteit van de innerlijke god, die dan in staat is hooguit enkele zwakke straaltjes licht, waarheid en harmonie door te zenden naar het zware en obscure breinverstand waar de meeste mensen in leven. Hoe hoger het toneel van evolutie, hoe gemakkelijker en royaler deze geestelijke energie wordt doorgegeven aan het lagere zelf.

Het geweten is de stem van de inwonende en verzamelde geestelijke wijsheid, die uitstraalt van de spirituele monade (buddhi) maar komt ook vanuit de opgeslagen hogere ervaringen van eerdere incarnaties die ons bereikt door de sluiers van de tussenliggende beginselen. Hoe dunner deze sluiers zijn gemaakt door de deugden van het onpersoonlijke leven, hoe gemakkelijker het voor het geweten wordt om over ons te heersen en door ons heen te werken. Ook al is de bron goddelijk het geweten kan niet worden beschouwd als een onfeilbare gids tót de goddelijke krachten van de innerlijke God vrij kunnen stromen en zich volledig kunnen openbaren.

De oorzaak van deze feilbaarheid is de blindheid en de terughoudendheid van het hersenverstand dat deze uitstralingen van de god van binnen moet ontvangen. En toch, hoe feilbaar het geweten ook mag zijn, het zou moeten worden vertrouwd en worden nagevolgd omdat het een min of meer volledig schijnsel is van het innerlijke licht, en omdat door het te herkennen en het te gebruiken, de uitstraling sterker wordt en een persoon wijzer.

Het geweten wordt bijna altijd voorgesteld als dat wat met ethiek en waarschuwingen te maken heeft en intuïtie, zijn alter ego, met directe kennis.

De gezalfde

[Van Grieks vertaald in Latijn christos de gezalfde]

Ingesmeerd met een heilige zalf, met olie of een zalf over het hoofd uitgegoten. Dit is een ceremonieel dat oorspronkelijk een symbolische betekenis had en wees op een hoge graad van inwijding, maar werd later door de christelijke kerken gebruikt voor tamelijk groteske theatrale vertoningen als wijdingen en kroningen. Een echte gezalfde of christos is iemand die de grote overwinning over het zelf tijdens een inwijding heeft behaald en dus in het leven, en is zo een volledige adept of mahātma geworden.

Gezicht

Dit begrip wordt in de Kabbālāh vooral gebruikt voor de eerste uitstralingen van de sĕphīrōth of de kosmische boom, de kosmische structuur. Er worden twee Gezichten genoemd: ’Arīkh ’Anpīn (Macroprosopus, het grote of lange gezicht), wat slaat op de eerste sefira, en Zĕ‘ēir ’Anpīn (microprosopus, het kleine of korte gezicht) wat is gebruikt voor de negen lagere sĕphīrōth. Een derde Gezicht of Hoofd, wat overeenkomt met ’Arīkh ’Anpīn of Kether, wordt ook Rēshā’ Ḥiwwārā’ of Rē’sh Ḥiwwār genoemd (algemeen vertaald met het witte hoofd), wat wijst op de witte of kleurloze spirituele eigenschap van de kosmische bron van de oorsprong. Vanaf het moment van hun emanatie, zegt de Kabbālāh, bevond al het materiaal voor de toekomstige vormen zich in de drie gezichten, hoofden of de oorsprong. Het is pas wanneer de gezichten naar elkaar kijken dat de Heilige Ouden in de drie hoofden ’Arikh ’Appayim (lange gezichten) (Zohar iii, 292a) worden genoemd: de vereniging of verbinding die volgt uit het ‘naar elkaar kijken’ wat wil zeggen de verenigde eenheid in de triade van een individu, of de monade nu menselijk, kosmisch of ergens daartussenin is.

Gezichtsvermogen

Het zien staat in wisselwerking met de elementen die verband houden met vuur of licht. Net zoals de andere zintuigen hebben ook de ogen een spirituele bron die zichzelf uitdrukt in de verschillende vormen die overeenkomen met de verschillende gebieden.

Het orgaan voor het spirituele zien in het menselijke lichaam is het derde oog. Enkele van de Atlantische magiërs en ingewijden beschikten over dit innerlijke gezichtsvermogen wat zelfs in dat grofstoffelijke ras ver was ontwikkeld, zodat hun visie elke afstand kon overbruggen en ondoorzichtige lichamen kon doorvorsen.

In de evolutionaire volgorde van de zintuigen en hun organen komt het gezichtsvermogen als derde tot ontwikkeling en werd als een fysiek zintuig ontwikkeld aan het einde van het derde wortelras, hoewel het in rudimentaire vorm aanwezig was in het daaraan voorafgaande wortelras.

Het derde oog was ooit een orgaan aan de buitenkant van het lichaam en het enige orgaan voor het gewone zien maar trok zich naar binnen terug en werd vervangen door de twee ogen die we tegenwoordig kennen. Het derde oog is de pijnappelklier.

Ghadia

(Prakriet) Middeleeuwse en moderne vorm van het San­skriet ghati, of ghatika, het 60ste deel van een dag van 24 uur.

Gharma-ja

(San­skriet) Gharma-ja [van gharma hitte, warmte, transpiratie, van de werkwoordstam ghṛ bevochtigen, nat maken + ja geboren worden]

Uit zweet geboren. Bijnaam van Karttikeya waarvan wordt gezegd dat hij is geboren uit het levenskrachtige zweet van Śiva. Karttikeya is een van de belangrijkste kumara’s van de oude occulte legenden van de hindoes. De kumara’s zijn goddelijke maagden die ontspringen aan het lichaam van Brahmā. Aangezien Brahmā de derde logos is, was hun eerste grote taak het maken van het heelal, naast de kleine rollen die de kumara’s in de daaropvolgende kosmische geschiedenis zouden gaan spelen.

Ghosha

(San­skriet) Ghoṣa

Een ondefinieerbaar geluid, geroezemoes, geluid van een gesprek of geschreeuw dat vanaf een grote afstand vaag kan worden opgevangen. In het boeddhisme is hij een grote arhat met die naam, schrijver van de Abhidharmamrita-Sastra.

Ghoul

[Van Arabisch ghul, ghuwal]

In het volksgeloof van de Arabieren behoort hij tot een groep boosaardige wezens die in bergen en bossen rondhangen en azen op mensen en dieren. Wat nauwkeuriger omschreven gaat het hier om astrale of astraal-fysieke entiteiten die rond begraafplaatsen blijven hangen en die mensen of dieren die met hen in contact komen in gevaar willen brengen. Deze Arabische ghouls zijn de aan de aarde gebonden kama-rupa’s van de diepst gezonken en materiële types en vinden een parallel in de preta’s van de hindoes van de allerlaagste soort, of zelfs in piśācha’s, enz.

Gibborim

(Hebreeuws) Gibbōrīm [meervoud van geber machtige man van gābar sterk zijn]

Dit verwijst in het algemeen naar de reuzen of Atlantiërs van voor de grote vloed, het vierde wortelras van de mensheid. In het vijfde wortelras werden zij bekend als de kabiri — de eerste machtige mensen met wijsheid (SD 2:273).

Zie ook Geber

Gidsen

Gidsen zijn voor spiritisten de vermeende onzichtbare helpers en leraren die behoren tot het land van de geesten en die communiceren met mensen, ofwel met behulp van mediums of door de ontvangende geschiktheid van de persoon waarmee gecommuniceerd wordt. Hoewel de theosofie deze verklaring van spiritisten verwerpt, onderwijst zij niettemin dat het heelal in zijn vele weefsels van het ‘zijn’ vele klassen van entiteiten van alle soorten ontwikkelingsgraden bevat. Sommige van deze entiteiten kunnen voor elk waardig individu een bron van inspiratie zijn. Maar, alleen het feit dat hun invloed uit een onstoffelijke bron komt, wil nog niet zeggen dat hun invloed gewenst hoeft te zijn. Alleen al vanwege het feit dat hun oorsprong onbekend is zouden zij meteen onderzocht en vooral gewantrouwd moeten worden voor wat betreft aard en oorsprong. We moeten in dit verband ook niet vergeten dat de mogelijkheden van zelfmisleiding bijna oneindig groot zijn.

In het algemeen is de consensus door de hele geschiedenis heen geweest, dat communicatie of gemeenschap van welke soort dan ook met astrale entiteiten of het nu schimmen, schillen, elementaren of wat ook zijn, uiterst gevaarlijk is en dat zij vaak een verderfelijke invloed hebben op het karakter van de mens. In India werden zulke astrale entiteiten bhuta’s, piśācha’s, enz. genoemd.

Gilgulim

(Hebreeuws) Gilgūlīm [van de werkwoordstam gālal, rollen, rondwentelen]

Draaiende wielen. Ronddraaien, of het nu om voorwerpen gaat of eenheden van tijd, een wervelwind en objecten die worden aangedreven door een wervelwind. In de Kabbālāh wordt het gebruikt om de leer van de omwentelingen, wervelingen of draaiingen van zielen in zowel ruimte als tijd tot uitdrukking te brengen:

Alle zielen gaan in de gil-gool-ah [gilgula’], dat wil zeggen maken omwentelingen of draaiingen ... Hoeveel Gilgoolem en hoeveel verborgen dingen doet het Heilige met hen? ... En hoeveel werelden draaien rond met hen en hoe de wereld draait in zoveel verborgen wonderen? En de kinderen van mensen weten niet en begrijpen niet hoe de zielen ronddraaien als een steen die is weggeslingerd. (Zohar ii 99b)

Orthodoxe kabbalisten stellen dat de ziel na de dood door een reeks van wervelingen of omwentelingen gaat en geen rust kan vinden totdat het ‘onsterfelijke deel’ Palestina (het beloofde land) heeft bereikt.

Het proces werd geacht zich te voltrekken door een soort metempsychose, waarbij de psychologische vonk haar weg aflegde door een vogel, een viervoetig dier, een vis en het kleinste insect. ... De allegorie heeft betrekking op de atomen van het lichaam, die elk door iedere vorm moeten gaan, voordat ze alle de eindtoestand bereiken, die het eerste uitgangspunt van elk atoom is – zijn oorspronkelijke layatoestand. Maar de oorspronkelijke betekenis van gilgoolem of de ‘rondwenteling van de zielen’ was het denkbeeld van de reïncarnerende zielen of ego’s. ‘Alle zielen gaan in de gilgoolah’, in een cyclisch of rondwentelend proces; dat wil zeggen ze volgen alle het cyclische pad van de wedergeboorten. (SD 1:568n)

De laagste van de vier ‘olams (werelden of sferen) genaamd ‘Asiyyah wordt ook de wereld van de gilgulim genoemd. Een verdere verwijzing naar gilgulim is te vinden in de afbeelding van het schema van de sĕphīrōth met de tien werelden, waarin het eerste wezen re’shith hag-gilgulim wordt genoemd — het begin of de aanvang van de cyclische bewegingen van en onder de primum mobile.

Een van de verhandelingen die gewoonlijk in de Zohar, ‘Het boek van de rondwentelingen van Zielen’ wordt gezien als zijnde de uitleg van de ideeën van rabbi Loria die zijn opgenomen in de Beth ’Elohim — wat ook een deel van de Zohar is.

Gimli

(IJslands) [van gimill, himill, himin hemel]

In de Noorse mythologie is Gimli een hemelse verblijfplaats waar ‘zachtaardige goden van de uitverkorenen’ in een serene sfeer zullen verblijven na de verwoesting van het huidige wereldstelsel (Ragnarök). Dit moet niet worden verward met het Walhalla, waar de helden van Odin rusten tussen de veldslagen op de Vlakte van Heiliging (Vigridsslätten).

In Gimli zal een gouden paleis feller schitteren dan de zon. Het zal de stralende schittering van de hemelen genaamd Audlang [van aud leeg, verlaten + lang uitgestrekt, ruim] en Vidblain [van vid wijd, met grote ruimte + bla blauw] overtreffen en het toekomstige thuis van de goden zijn als zij terugkeren na de vernietiging van Ragnarök.

Dit zijn de drie trapsgewijs opklimmende planeten van onze ‘keten’. Daar werden de goden op de troon geplaatst, zoals vroeger ... Van de hoogten van Gimil (de zevende planeet of bol, de hoogste en de zuiverste), zagen zij neer op de gelukkige nakomelingen van lif en lifthrasir (de toekomstige Adam en Eva van de gezuiverde mensheid), en wenkten hen hoger te klimmen, te groeien in kennis en wijsheid, stap voor stap, van de ene ‘hemel tot de andere’, tot zij tenslotte geschikt waren om met de goden te worden verenigd in het huis van Al-vader. (SD 2:100)

Dit is voorspeld door de sibille Völuspá.

Ginnungagap

(IJslands) [van ginn enorm uitgestrekt, wijd + unga geboren laten worden, uitbroeden (als met een ei) + gap afgrond, grote muil]

De gapende leegte van de Noorse mythologie. De ruimte als een niet voor te stellen abstractie, zonder vorm en leeg. De vormloze wereld die aan de schepping voorafging en de verblijfplaats van de goden werd tijdens de lange nacht van het niet-zijn. Het voorvoegsel ‘ginn’ wordt alleen als voegwoord gebruikt met zulke woorden als een ginnheilog (de allerhoogste goddelijke essentie), ginnregin (de hoogste goden, superieur aan de Aesir en zelfs hoger dan de Vanir). Ginnungave stelt het ‘allerheiligste toevluchtsoord’ voor — het heelal. Naar Odin wordt in zijn meest verheven aspect verwezen als Ginnarr, wat duidt op de aether of het San­skrietwoord ākāśa. Het werkwoord ginna betekent ook misleiden of voor de gek houden.

Volgens de dichterlijke beschrijving van de Edda was er voor het bestaan van de werelden helemaal niets met uitzondering van Ginnungagap. Alle materie was bevroren in een toestand van niet-zijn, want door de afwezigheid van een krachtgevende impuls (de goden) kon niets bewegen. Er bestonden geen atomen en er was dus geen materie. Deze toestand van niet-bestaan werd geïllustreerd door de ijsreus Ymir, die het gevolg was van een vruchtbare damp in de leegte op het moment dat de warmte van de vurige wereld, Muspellsheim (huis van de vlammen), in aanraking kwam met de dampen van de wereld van nevels, Niflheim (huis van sterrennevels).

De koe Audhumla likte het zout van de blokken ijs en onthulde het hoofd van Buri (Koning Bore van de Zweedse overlevering), de personificatie van het bevroren, onbeweeglijke niet-zijn. Uit Buri emaneerde Bur en uit dit tweede stadium (of tweede goddelijke Logos) daalde de scheppende drie-eenheid van goden af: Odin, Vile en Vi, die met hun gezamenlijke krachten Ymir ‘slachtten’ en van zijn lichaam (materie) de werelden vormden.

Giol

(IJslands) Ook Gjol [van gjoll kabaal]

In de Noorse mythologie is de Giol een van de rivieren van Elivågar (golven van ijs) die van Hvergelmir omlaag stromen, de bron van absolute materie, de afgrond. Die wordt overbrugd door de met goud bedekte Gjallarbru (luidruchtige brug) die naar het rijk van Hel leidt, koningin van de doden.

Gna

(IJslands)

Een van de dienstmaagden van Frigga die de partner was van Al-vader Odin van de Noorse mythologie. Zij brengt boodschappen of berichten door de negen werelden heen ten behoeve van de vrouw des huizes.

Gnipa

(IJslands, Scandinavisch)

Bergtop. In de Noorse mythologie is de gnipa-holte de grot die toegang geeft tot de onderwereld of de wereld van de doden die wordt bestuurd door Hel, de dochter van Loki. De hond van Hel, Garm, jankt in de grot voor Ragnarök.

Gnoom

[van het Grieks gnome gedachte, intelligentie, of gnomon iemand die weet, een leraar, een uitlegger, beschermer]

Een uitdrukking van Paracelsus voor de elementalen die behoren bij het element aarde, vandaar dat de mensen in de middeleeuwen geloofden dat zij in mijnen en grotten woonden en erg kleine mannetjes zouden zijn, lelijk en vaak misvormd. De vrouwtjes, gnomiden genoemd, zouden juist bijzonder knap zijn en een goed karakter hebben, vooral als zij de bewakers van diamanten zijn.

Elementale wezens zijn in het algemeen ...

de zielen van de elementen, de grillige krachten in de natuur die handelen volgens een vaste onveranderlijke wet die inherent is aan deze Centra van Kracht, met een onontwikkeld bewustzijn en lichamen die plastisch zijn en gemakkelijk van vorm veranderen onder invloed van het bewustzijn of de bewuste wil van de mens die zichzelf met hen in verbinding stelt. (BCW 6:189)

Zij behoren tot de drie natuurrijken van elementalen onder het mineralenrijk.

Het element aarde is niet dat wat we aarde noemen, wat een gecombineerde samenstelling is van alle zeven oude elementen en van alle of in ieder geval de meeste van de moderne chemische elementen. Nee, het is misschien eerder het prithivi-tattva van de hindoes, waarvan de kwaliteit geur is en de vorm mystiek gezien een kubus is als het gaat om zijn paramanu’s*. Wanneer een mens een overheersend aards element in zijn constitutie heeft zouden de gnomen zich tot hem aangetrokken voelen en hem helpen bij zaken die te maken hebben met het aardse beginsel, waaronder verborgen schatten en rijkdom. Uiteraard is er ook een schaduwkant aan het aardse element wat dingen zwaar en grof maakt.

*‘Het woord aṇu, het kleinst denkbare deeltje stof, heeft ongeveer dezelfde onbepaalde betekenis die het atoom heeft in het moderne filosofische en wetenschappelijke denken. Jīva betekent leven, en ook een levende entiteit. Laten we dan een term bedenken voor de ziel van een aṇu en die een jīvāṇu noemen, een ‘levensatoom’, een uiterst klein leventje, de ‘ziel’ van het atoom van de scheikunde. Daarboven, als zijn ouder, zouden we een paramāṇu kunnen plaatsen (parama betekent oorspronkelijk, eerste van een reeks). We krijgen dan aṇu, het atoom; jīvāṇu, het levensatoom; paramāṇu, het hoogste atoom of de atomaire monade.
 De paramāṇu of atomaire monade blijft gedurende het hele kosmische manvantara bestaan zonder dat haar kracht vermindert of het bewustzijn eindigt. Het levensatoom of de jīvāṇu blijft slechts een bepaalde tijdsduur bestaan binnen het kosmische manvantara. Evenals ons fysieke lichaam is de aṇu vergankelijker en vluchtiger. Wanneer dus een levensatoom en een aṇu hun einde bereiken, moet de paramāṇu of atomaire monade zich opnieuw belichamen, een nieuw levensatoom en een nieuwe verzameling van uiterst kleine levens aannemen om een nieuwe aṇu te vormen’ (BvhO, 304).

Gnosis

(Grieks) [vgl. San­skriet jnana kennis]

Kennis, weten. Gebruikt door Plato en de neoplatonisten voor de goddelijke kennis (gupta-vidya) die verworven kan worden door inwijding, wat voor de bestudeerder het door de sluiers van het denken heendringen betekent en het verder kunnen gaan dan die sluiers van illusie, waardoor een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid verkregen kan worden.

Gnostici

Er waren in de oudheid diverse scholen die het op hoofdlijnen met elkaar eens waren maar die wat details van de leringen betreft met elkaar verschilden, wat uiteindelijk resulteerde in de gnosis (goddelijke wijsheid). De gnostici waren er eerder dan het christendom en bestonden de eerste paar eeuwen gelijktijdig daarmee. Zij konden rond Alexandrië, Antiochië (Turkije) en in andere centra van de joodse Grieks-Syrische cultuur worden gevonden. De leraren waren onder andere Philo Judaeus, Clemens van Alexandrië, Simon Magus en zijn leerling Menander, Saturninus, Basilides, Valentinus, Marcion, Celsus en anderen. Hun leringen waren in veel opzichten die van de oude wijsheid, afgeleid van het contact met de nog steeds bestaande bronnen in Egypte, India, Perzië en elders.

De typische leringen die zij doorgaven behandelen het stelsel van emanaties, de machten of aeonen waarmee zij de kloof tussen de goden en de wereld overbrugden, want het geheel vormde op die manier het pleroma, of de volheid. Alle ont­wikkelings­moge­lijk­heden van het allerhoogste dalen af door de emanerende evolutie, door de verschillende hiërarchieën of aeonen tot aan de mens, die daarmee wordt voorzien van onbeperkte mogelijkheden. Het onderscheid tussen Agathodaimon en Kakodaimon, de mystieke slang van kennis als de schenker van wijsheid aan de mensheid en de tegenstander van de niet meer dan scheppende of actieve Demiurgos (voorgesteld als Jehovah in het Oude Testament) waren naast andere zaken in deze stelsels redelijk goed uitgewerkt.

Volgens Clemens was de verlichte of volmaakte christen een gnosticus. Voor gnostici was Christus een aeon van een ver gevorderde graad. Hij is Lucifer de lichtbrenger die de mensheid verlost van de lagere macht van die slechts scheppende of actieve Demiurgos — dat is te zeggen, niet langer in de ban te zijn van de lagere kosmische machten.

Tot het midden van de twintigste eeuw bestonden de belangrijkste nog bestaande gnostische geschriften enkel nog uit citaten van bewaard gebleven aanvallen van de eerste christelijke schrijvers tegen de gnostici, de Pistis Sophia, ‘Twee Boeken van Jeu,’ en het neo­pla­toni­sche Corpus Hermeticum (Hermes Trimegistus, Goddelijke Pymander, enz.). Door de ontdekking van de boekrollen van Nag-Hammadi zijn er meer gnostische geschriften opgedoken en wetenschappers krijgen nu een beter begrip van zowel het christelijke als het niet-christelijke gnosticisme.

Gobi- of Shamowoestijn

Een onherbergzaam en bergachtig gebied in Mongolië met onmetelijke zandvlakten, dat ooit een vruchtbaar land was en waarin lang geleden een binnenzee of groot meer met daarin het ‘Heilige eiland’ waarop de ‘Zonen van wil en yoga,’ de uitverkorenen van het derde wortelras hun toevlucht zochten toen de daitya’s de deva’s overwonnen en de mensheid zwart van zonde werd. Het werd door de Chinezen de Zee van kennis genoemd en de overlevering zegt dat de afstammelingen van de heilige vluchtelingen nog steeds een oase bewonen ...

... in de angstaanjagende wildernis van de grote woestijn, de Gobi — waarvan de zandvlakten ‘sinds mensenheugenis niet zijn doorkruist, dat nu het fabelachtige Śambhala is. (SD 2:220)

Deze streek was tien tot twaalf duizend jaar geleden voor de laatste keer veranderd in een zee. Een plaatselijke ramp liet de wateren naar het zuiden en westen weglopen waardoor de huidige omstandigheden zijn ontstaan. Er wordt ook gezegd dat de gebeurtenissen die een relatie hebben met het opdrogen van de Gobi verband houden met de allegorieën van de oorlogen tussen de goede en kwade krachten en de ‘stelselmatige vervolging van de profeten van het Rechterpad door die van het Linker’, wat in de wereld tot het huidige materialistische denken heeft geleid.

God

In zijn ruimste betekenis is God de oorsprong en wortel van alles dat bestaat.

Absoluut Zijn kan misschien wel als een soortgelijke uitdrukking worden beschouwd, maar toch moet het Zijn zelf worden gezien als aan voorwaarden gebonden of een bijzondere eigenschap en als we verder willen gaan dan dat kunnen we niet anders dan dat we Zijn-heid als uitgangspunt nemen. Het idee van een wortel of oorsprong wijst soms op een allesovertreffende macht en bestuur. Maar zo’n idee van een wortelloze wortel of oneindige oorsprong bestaat er niet, want wat er ook bestaat, of is geweest, of zal zijn, moet uiteindelijk uit de moederschoot van de Grenzeloze Oneindigheid komen, en we kunnen dan slechts spreken van een macht of een bestuur ten opzichte van dat wat lager of minderwaardig is — hoe geweldig of fantastisch dat hogere dan ook mag zijn — dat voortkomt uit het Grenzeloze, in zo goed als oneindige hoeveelheden en dat allemaal voor een duur zonder begin of einde.

Monotheïsten erkennen slechts één God en zien die als een allerhoogste persoonlijkheid. Zoals gebruikelijk wordt die voorzien van allerlei eigenschappen die tot de menselijke persoonlijkheid gerekend moeten worden. Dit mentale beeld van God is daarom niet meer dan een weerspiegeling van het menselijke denken, met zijn ingeboren beperkingen en vooroordelen. Toch erkennen zelfs monotheïsten stilzwijgend of onbewust dat er andere goden zijn maar noemen die dan natuurkrachten.

Polytheïsten kennen hiërarchieën van goddelijke wezens.

Pantheïsten zien overal een goddelijke kracht die altijd in alles aanwezig is. De mens is in essentie ook een god. Het toedichten van persoonlijke kenmerken aan een god wordt dan ook heel juist gezien als een ongeoorloofde beperking, maar het is vaak niet duidelijk wat de betekenis is van zulke woorden als persoonlijkheid, een zelf en de individualiteit, wat sommige monotheïstische denkers helaas ertoe brengt te vrezen dat de ontkenning van een persoonlijkheid het beeld van de godheid aantast en er uiteindelijk niets meer dan een lege abstractie zal overblijven.

Toch heeft ons onvermogen om een beeld te vormen van het onvoorstelbare op zich niets te maken met onze intuïtie en plicht, noch met het beeld van de innerlijke God als de allerhoogste gids in een mensenleven.

Zie ook Persoonlijke God

Goddelijke mens

Dit woord staat voor de mens na de overgang naar het derde wortelras toen de dierlijke mens veranderde in geïncarneerde deva’s door de overschaduwende incarnatie’s van de manasaputra’s. Het begrip goddelijke mens staat ook voor het manas (denkvermogen) dat een bondgenootschap met atma-buddhi is aangegaan, in tegenstelling tot het manas dat zich heeft verbonden met de lagere beginselen — de laatstgenoemde is simpelweg niet meer dan menselijk. Een enkele keer is het woord gebruikt om de avatāra’s te beschrijven die met tussenpozen onder de mensen verschijnen, of voor boeddha­’s of andere geestelijk-menselijke wezens.

Goddelijke natuur

De essentiële toestand of aard van goddelijkheid. Als een christelijk woord wordt het soms gebruikt als synoniem voor God. De christelijke drie-eenheid of God als drie-in-één.

Goddelijke recht van koningen

Een overlevering die zijn oorsprong vindt bij de priesterkoningen van de goddelijke dynastieën, die nu zijn vergeten en daarom worden gerekend tot de historische legenden — priesterkoningen die heersten over de mens in zijn vroegste stadia. Zij waren de vertegenwoordigers van die halfgoddelijke wezens die naar onze bol in deze ronde kwamen uit een eerdere ronde om de openbaarders of onthullers te zijn voor de eerste mensen.

Toen de mensheid in materialisme wegzonk werden deze ingewijde en verlichte priesterkoningen vervangen door scholen of priestercolleges. Vele volgende tijdperken zijn getuige geweest van een voortgezette degeneratie van dit instituut. Hoewel het verheven idee dat met deze zin wordt uitgedragen weinig waarde heeft, vertellen legendes en overleveringen over een tijd waarin de waardigheid van de mens opnieuw wordt hersteld en zijn instituten een nieuwer en grootser tijdperk zullen inluiden.

Zie ook Dynastieën

Goddelijke ziel

Het voertuig of de kleding van het goddelijke ego, dat weer het veld of voertuig is van de goddelijke monade — woorden die verwijzen naar de menselijke monadische centra. Aangezien de innerlijke God overeenkomt met de goddelijke monade en de innerlijke boeddha­ met het goddelijke ego, maakt dat dat de goddelijke ziel als het ware de expressie van de gemanifesteerde boeddha­ op aarde is.

Goden & Godinnen

Een algemene term die verwijst naar alle zelfbewuste entiteiten die boven de mens staan, heel vaak beperkt zich dat tot de drie rijken van dhyani-chohans. De goden nemen verschillende plaatsen in in het hiërarchische schema van de natuur in, in ontelbare graden van kosmische intelligenties. De theosofische leer stelt dat mensen die met succes de zevende ronde van deze aardketen bereiken, aan het einde van die laatste ronde naar het natuurrijk gaan dat hoger ligt dan dat van de mensen, namelijk dat van de laagste dhyani-chohans.

Een functie van de dhyani-chohans (goden of halfgoden van een lagere soort) is het waken over alle hiërarchieën onder hen, sommige zijn de beschermers van de mens, andere bewaken en beschermen de minder ontwikkelde natuurrijken. De hogere hiërarchische sferen van goden of godheden in ons heelal ...

zijn wezens van de hogere werelden in de hiërarchie van het Zijn, zo onmetelijk hoog, dat zij ons als goden moeten toeschijnen, en gezamenlijk – god ... Er wordt ons geleerd dat de zeven orden van zuivere goddelijke geesten tot de hoogste van deze werelden behoren; tot de zes lagere behoren hiërarchieën die nu en dan door mensen kunnen worden gehoord en gezien, en die inderdaad in verbinding staan met hun nakomelingen op aarde. Deze nakomelingen zijn onverbrekelijk met hen verbonden, omdat ieder beginsel in de mens zijn directe oorsprong heeft in de natuur van die grote wezens, die ons voorzien van onze respectievelijke onzichtbare elementen. (SD 1:133)

Deze wezens behoren tot twee algemene afdelingen, de arūpa (vormloze) en de rūpa (met een vorm) goden. Zij die een vorm hebben moeten we ons niet voorstellen alsof ze een menselijke vorm hebben zoals in de oude pantheons werd gedaan. Rūpa-goden kunnen zeer verfijnde etherische vormen hebben, sommige lijken misschien op ons maar andere kunnen weer een totaal andere opbouw hebben. De arūpa-goden zijn echter voor onze fantasie of voorstellingsvermogen ‘wezens van zuivere intelligentie en begrip, zuivere essenties, zuivere geesten, zonder vorm zoals wij die kennen’ (Beginselen 347).

Overleveringen zeggen dat in het verre verleden bepaalde lagere goden zich op deze bol hadden verbonden met hun kinderen, de mensheid. Maar naarmate de tijd verstreek en die mensheid meer en meer ondergedompeld raakte in materiële zaken, begonnen de mensen hun goddelijke oorsprong en de aanwezigheid van die schitterende onderwijzende goden die aan hun voorouders leiding gaven, te vergeten, zodat de goden en halfgoden alleen nog maar werden herinnerd in mythen en religieuze metaforen die in de diverse rassen zijn bewaard gebleven.

Wat bedoelden de Ouden met hun goden en godinnen? Zij waren als de leidende intelligenties achter alle onzichtbare geheimen, om zowel astrale als stoffelijke manifestaties in de natuur te vertegenwoordigen. Tijdens het derde wortelras waren er wezens die ...

in het bezit waren van het heilige vuur uit de vonk van hogere en toen onafhankelijke wezens, die de psychologische en geestelijke ouders van de mens waren, zoals de lagere pitar devata (de pitri’s) de voorouders van zijn stoffelijke lichaam waren. Dat derde en heilige Ras bestond uit mensen die op hun hoogtepunt werden beschreven als ‘geweldige reuzen met goddelijke kracht en schoonheid, en de bewaarders van alle mysteriën van hemel en aarde’ ...
... de voornaamste goden en helden van het vierde en het vijfde Ras, en ook van de latere oudheid, de vergoddelijkte beelden van deze mensen van het derde Ras zijn. De dagen van hun fysiologische zuiverheid en die van hun zogenaamde Val zijn beide blijven voortleven in het hart en in de herinnering van hun afstammelingen. Vandaar het tweevoudige karakter dat die goden vertonen, want in de door het nageslacht samengestelde biografieën worden zowel hun deugden als hun zonden in hoge mate verheerlijkt.. (SD 2:171-2)

De afgodsverering van de oermens degenereerde gedurende het vierde wortelras (het Atlantische), het ideaal van het begin werd verward met de vorm, en laatstgenoemde verving uiteindelijk de geest — dus door de betrekkelijk volledige materialisatie van een idee in vorm, begonnen de latere Atlantiërs zichzelf te verheerlijken, waardoor het voor hen leek dat de natuurkrachten zich als mensen voordeden. De degeneratie van het ideaal ging zo ver dat uiteindelijk de slechtste vorm van afgodsverering relatief algemeen werd, met uitzondering van het zaad van de nieuwere en iets hogere mens van het vijfde wortelras dat zich toen begon te ontwikkelen.

Tegenwoordig stelt men zich tevreden met het vereren van de mannelijke helden van het vierde Ras, die goden van de oorspronkelijke mensheid ‘mannelijk en vrouwelijk’ waren’. (SD 2:135)

... dat wil zeggen, hermafrodiet.

Zie ook Godheid

Godheid

Een hogere intelligentie en wil dan de menselijke die de intelligentie en vitale essenties van een heelal aanstuurt.

Hoe een godheid wordt beschouwd gaat in hoofdlijnen als volgt 1) pantheïstisch, 2) polytheïstisch, 3) henotheïstisch en 4) monotheïstisch. Het pantheïsme dat het goddelijke in de hele natuur ziet en toch transcendent is in zijn hogere delen, is typisch voor bepaalde Westerse filosofische stelsels en alle Oosterse stelsels. Het polytheïsme impliceert de erkenning van een onbepaald aantal goddelijke krachten in het heelal, meervoudige manifestaties van de altijd verborgen, altijd blijvende en gemanifesteerde-ongemanifesteerde Ene. Polytheïsme is dus een logisch gevolg van pantheïsme. Henotheïsme is het geloof in één god, waarbij een andere echter niet worden uitgesloten, zoals in de joodse geschriften waarin de oude Hebreeën openlijk een stamgod vereerden en het bestaan van andere stamgoden volledig erkenden. Monotheïsme is het geloof in slechts één God zoals in het christendom en de islam. Deze laatste godsdiensten die de joodse traditie hebben geërfd, hebben een niet meer dan persoonlijke en plaatselijke visie verward met de Eerste Oorzaak van het heelal, dat in de theosofie de vormende kosmische derde logos wordt genoemd, wat aldus zorgt voor een inconsequent idee van een god die zowel oneindig, zonder beperkingen is en toch ook een persoonlijke aard heeft, met een intuïtie. En toch zou die de noodzakelijke onpersoonlijke kosmisch intelligente bron van Alles moeten zijn.

In de theosofische filosofie is het kosmisch goddelijke in hiërarchisch opzicht zowel transcendent als immanent en is gedurende zijn manifestatie als het ware in ontelbare stralen opgebroken waardoor de vele verschillende goddelijke krachten in de innerlijke en uiterlijke natuur worden getoond. Elk zo’n immanente godheid komt echter uit het allesomvattende en de altijd verborgen Wortelloze wortel ofwel parabrahman. De verschillende heelallen waarnaar soms wordt verwezen als vonken van de eeuwigheid, komen periodiek naar voren uit parabrahman en worden dan manvantara’s genoemd en lossen uiteindelijk weer op in voor-manvantarische omstandigheden of pralaya, om alleen weer naar buiten te komen als het pralaya, van wat voor omvang ook, zijn tijd heeft gehad. Daarom is de godheid op een en hetzelfde moment zowel transcendent als immanent, eeuwig en ongemanifesteerd, terwijl zijn stralen of kosmische vonken van wat voor omvang ook, zich cyclisch manifesteren. Vandaar dat uit ieder zo’n gemanifesteerde Een of kosmische hiërarch een veelvoud aan stralen komt, waaraan in diverse theogoniën de verschillende namen en eigenschappen van hogere goden zijn toegedicht. Dus het woord God en godheid worden een soortnaam en de algemene definitie kan worden toegepast op het hart van het hart van elk wezen, groot of klein, kosmisch of menselijk, want allen zijn vonken van het kosmische levensvuur.

Het woord godheid, in de zin van wezens die geestelijker zijn dan de mensen van vandaag, kan zijn gebruikt voor de goddelijke heersers over de mensenrassen van voor de tijden van de halfgoden en helden, of meer algemeen voor een onduidelijke reeks van wezens zonder lichaam, geestelijk of etherisch van aard, waaronder wat laatstgenoemde betreft, de zogenoemde ‘geesten van de elementen’ vallen.

Zie ook God; Goden & Godinnen

Godsvonken

Als de evolutie op de omlaaggaande boog begint, verschijnt de geestelijke essentie als een enorm leger van individuele monaden of geestelijk bewuste atomen die, vanwege hun gebrek aan zelfbewuste menselijke omstandigheden, vaak onzelfbewuste godsvonken worden genoemd — hoewel dit niet betekent dat zij op hun eigen gebied zelfbewustzijn ontberen, want deze monaden verlaten nooit hun eigen gebieden. Als we spreken over een incarnerende monade betekent dat dat een straal die uit de monade wordt geprojecteerd ‘afdaalt’ van zijn gebied in een kleinere avatarische betekenis om het ingeboren manasische element of vermogen in lagere wezens te ontsteken, precies als wat er gebeurde in het geval van de manasaputra’s.

Deze godsvonken, die de geestelijke monaden van levende entiteiten zijn, emaneren geleidelijk uit zichzelf de reeksen lichamen waarmee zij zich manifesteren en het proces vindt in volgorde en vorm als het ware plaats als met een ladder, waarop trede na trede, op de omlaaggaande boog de onzelfbewuste godsvonken afdalen, en later aan het einde van de daarop volgende omhooggaande boog, na het opklimmen van deze denkbeeldige ladder, de eerder onzelfbewuste godsvonken zelfbewuste goden zullen worden. Dit betekent dat de mens die van zichzelf bewust is, verbonden is met het zelfbewustzijn van de monaden op zijn eigen gebied.

Goede Vrijdag

Goede Vrijdag is de jaarlijkse viering van de veronderstelde kruisiging van Jezus Christus. Deze christelijke feestdag heeft geen vaste datum en vindt ergens plaats tussen 20 maart en 23 april, de periode van het joodse paasfeest en het moment van de lente dag- en nachtevening.

Goede Vrijdag en Paaszondag zijn geleend van de oude Mysteriën — waarin de mystieke dood en wederopstanding van de onoverwonnen zon wordt uitgebeeld door de mystieke dood en wederopstanding van de succesvolle inwijdingskandidaat. Er is ook een connectie met de winterzonnestilstand. Het was de wens van het kerkelijke gezag om zich zowel aan de Romeinse als de joodse gebruiken aan te passen wat ertoe heeft geleid dat de viering werd opgesplitst, zodat de geboorte nu wordt gevierd in de winter en de dood en wederopstanding in de lente, terwijl geboorte en wederopstanding twee verschillende woorden voor dezelfde mystieke waarheid zijn!

Is het niet opvallend dat de dogmatische en tamelijk systematische christelijke viering van deze oorspronkelijk heidense mysteriën op vrijdag, de dag van Venus, valt wat het oeroude voorbeeld is van de gnostische individualiteit. Terwijl de daarop volgende zaterdag, de dag van Saturnus, het net zo oude voorbeeld is van de toezichthouder op de Ring-verder-niet van inwijding van het oude mystieke occultisme. De zondag, de dag van de opstanding of het wederopstaan, is de dag van de zon, de schenker van leven en licht.

Goëtie

(Grieks) [van goes tovenaar, magiër]

Iemand die incantaties toepast via gezang of spraak, of iemand die anderen in de ban houdt middels geluid, gezang of incantaties. Porphyrius veroordeelt het als zwarte magie en ziet het als een andere praktijk dan theürgie of goddelijke magie, en zo worden ze ook in het algemeen tegen elkaar afgezet.

Gokard

(Pahlavi) Gōkard, ook Geōkar, Gaekarena.

In de Bundahish is de Gokard de witte haoma of Levensboom die de boom van alle zaden (Harawispa tohma) beschermt. Deze boom met de kiemen van alles werd gevormd en groeide op in de Farakhkard (grenzeloze) oceaan waaruit de kiemen van alle plantensoorten altijd maar blijven toenemen. In de nabijheid daarvan werd de Gokard ontwikkeld om misvormingen en gebreken weg te houden en de wereld kwam er volledig en volmaakt uit naar voren (Bundahish 9:5-6). Hij wordt beschreven als een weelderig groeiende boom waarin, tussen de takken, een slang zich verborgen houdt ...

Maar terwijl de macrokosmische boom de slang van de eeuwigheid en van de absolute wijsheid zelf is, zijn zij die in de microkosmische boom wonen, de slangen van de gemanifesteerde wijsheid. De ene is het Een en het Al, de andere zijn de weerspiegelde delen ervan. De ‘boom’ is natuurlijk de mens zelf, en de slangen die erin wonen, het bewuste manas, de verbindende schakel tussen geest en stof, hemel en aarde. (SD 2:98)

Zie ook Haoma

Golftheorie van het licht

De golftheorie is de theorie die zegt dat licht in golven wordt doorgegeven en is ontwikkeld door Young, Fresnel en anderen om bepaalde fenomenen te verklaren, zoals de breking van het licht, die niet zouden kunnen worden verklaard door de deeltjes- of emissietheorie van Newton. De theorie is uitgewerkt in een deelgebied van de natuurkunde dat bekend is als de optica.

Het bestaan van golven impliceert dat er een medium moet zijn om die door te geven — de hypothetische lichtgevende ether. Hier ondervinden we een probleem omdat we het licht eigenschappen geven die al bekend zijn door onze ervaringen met de fysieke stof. Dat golven bestaan kunnen we aantonen en zijn meetbaar, maar de ether is noch gas, vloeistof of vast en we zullen moeten wachten tot we meer hebben ontdekt voor wat betreft zijn eigenschappen.

Atomen, ether of beide, de hedendaagse speculaties kunnen niet aan de gedachtesfeer van de Ouden ontkomen en deze laatste was doortrokken van archaïsch occultisme. De golftheorie of de deeltjestheorie — het is allemaal hetzelfde. Het is speculatie vanuit het gezichtspunt van de verschijnselen, niet vanuit de kennis van de essentiële aard van de oorzaak en de oorzaken. (SD 1:528)

Licht, als een van de vormen van straling, is zoals de theosofie dat ziet, een uitvloeisel of substantie die uiteindelijk kan worden teruggevolgd naar een bron of brandpunt dat er leven aan gaf en van waaruit en waardoor het stroomt als een uitstraling van vitaliteit. Licht, en veel andere vormen van straling, heeft zowel het karakter van een golf als van een deeltje want in één opzicht is het beide en in een ander opzicht is het geen van beide, want zijn golven of zijn verborgen deeltjes zijn niet meer dan de methoden waaraan die zich onderwerpen om door mensen onderzocht te worden. Op zichzelf zijn zij zowel kracht als substantie en zoals alles in het heelal voortdurend trilt of in constante beweging is, kan zelfs een verborgen deeltje — en een hoeveelheid aan verborgen deeltjes door hun trillingen — gemakkelijk worden gezien als golvend van aard of bestaande uit deeltjes. Het belang van licht is niet zozeer zijn vormen van beweging of zijn manifestatie, maar het feit dat licht de vitale uitstroom of substantie is die tevoorschijn komt uit een levend wezen of dat nu een microkosmische of macrokosmische entiteit is. Dezelfde waarnemingen, mutatis mutandis, gelden voor de andere vormen van straling — elektriciteit en magnetisme als zijn alter ego, warmte en zelfs op veel hogere gebieden, gedachten en bewustzijn.

Golgotha

[Van Grieks of Hebreeuws gulgoleth, Chaldeeuws gulgalta schedel; in het Grieks cranion; Latijns calvaria, vanwaar Calvarie.]

De plaats van de veronderstelde kruisiging van Jezus, vaak als metafoor gebruikt voor een kruisiging of beproeving.

Gompa

(Tibetaans) Ook Gonpadgon-pa

Wildernis, eenzaam kluizenaarsoord, klooster. Vaak een gebouw in verlaten oorden, vooral als een bastion in de bergen en in verlaten valleien.

Gopa

(San­skriet) Gopa [van go koe + de werkwoordstam beschermen, koesteren]

Beschermer, oppasser, veehoeder, herder, melker. In de mythen rond Kṛishṇa wordt Gopa door hem aangesteld als hoofd van de veehoeders of herders, om de christelijke vorm van het idee gebruiken.

Gopi

(San­skriet) Gopī [vrouwelijke vorm van gopa veehoeder]

In de hindoeïstische mythologie is zij de vrouwelijke veehoeder van Vrindavana of zijn het de speelvriendjes en kameraden van Kṛishṇa uit zijn jeugd, maar mystiek gezien zijn het hemelse figuren of krachten. Soms wordt Gopi genoemd als een van de vrouwen van Sakyamuni, maar dan in de betekenis van een mystieke kracht.

Gorgonen

(Grieks)

In de Griekse mythologie zijn het drie zusters met vleugels, koperen klauwen, enorme tanden en in plaats van haren hebben zij slangen op hun hoofd. Degene die normaal gesproken wordt bedoeld is de sterfelijke Medusa, ooit een beeldschone maagd die tot een gorgoon werd veranderd door de goden. Zij werd gedood door Perseus die haar fatale blik kon ontwijken door een spiegel te gebruiken, de blik zou hem hebben veranderd in een steen. Pegasus, het gevleugelde paard, sprong op uit haar onthoofde nek. Het is duidelijk dat de gorgonen de krachten voorstellen die heersen over de lagere rijken van de natuur en die door de aspirant naar wijsheid bij inwijding moeten worden overwonnen.

Gorsedd

(Welsh) Een troon, zetel of stoel.

Een bijeenkomst van barden. Tegenwoordig de Raad van Barden die het Nationale Eisteddfod bestuurt. Volgens de Barddas kan een Gorsedd vier keer per jaar worden gehouden op de momenten van de zonnestilstanden en de dag- en nacht-eveningen. Volgens Iolo Morganwg waren er in de oudheid drie Gorseddan [Gorseddau], waarvan er twee openbaar waren en de geheime wijsheid verloren, maar de derde, de Gorsedd van Morganwg (Glamorgan) verdween in de eerste tijden al uit het gezichtsveld van het publiek en werd een esoterisch lichaam (celddysgol — geheime lering), waarmee de wijsheid van de druïden werd bewaard.

Gotama

Pali-manier om Gautama te schrijven.

Zie Gautama

Gotra

(San­skriet) Gotra

Een ras, stam, familie of verwanten.

Gotra-Bhu-Jnana

(San­skriet) Gotra-bhū-jñāna [van gotra ras, familie + bhū aarde + jñāna kennis, wijsheid]

Wijsheid van de rassen van de aarde.

Goud

Koning van de metalen.

Het symbool van perfectie, duurzaamheid en zuiverheid, symbool van de werkelijke zon, het grote mannelijke beginsel, de Vader, de positieve kant van het kosmische leven van de zon. De alchemisten zagen goud als de neerslag van het licht van de zon en beschouwden het licht als het uitgestraalde vuur van de zon. Het goud van de menselijke natuur dat door vuur moet zijn gezuiverd van zijn droesem is manas, het zelfbewuste element, dat als het is gezuiverd van het afval van de lagere beginselen zich kan verenigen met buddhi. Terwijl de goddelijke alchemie ernaar streeft het goud van de menselijke natuur te zuiveren, streeft de natuurkundige alchemie ernaar goud te winnen door het omzetten van lagere metalen. In tegenstelling tot goud wordt koper genoemd als een symbool van de lagere elementen of de wereld van hartstochtelijke zaken en door een andere tegenstelling is zilver een analogie van het waterige of vrouwelijke beginsel, waarvan de planetaire tegenhanger de maan is.

De eerste en zuiverste van de vier rassen van Hesiodus in Griekenland was het gouden ras en hij gaf die naam aan dat tijdperk. In hindoegeschriften is de wereld ontstaan uit een gouden ei of kiem (de hiranyagarbha).

Gouden eeuw

De eerste van de vier tijdperken van Hesiodus — van goud, zilver, brons en ijzer — die staat voor het begin van een nieuw wortelras en op een kleinere schaal, het begin van elk kleiner onderras. Deze viervoudige onderverdeling slaat niet alleen op wortelrassen, maar op al hun onderverdelingen.

Het gouden tijdperk werd bestuurd door Kronos (Saturnus) die (volgens Plato) dacht dat de mensheid zichzelf niet kon besturen en ervoor zorgde dat ze werd bestuurd door goden. Het was een tijd van onschuld en geluk: waarheid en rechtvaardigheid overheersten, de aarde gaf uit zichzelf zonder moeite of arbeid alles dat de mens nodig had, men genoot van een eeu­wi­ge lente en de helden gingen vredig over in een geestelijk bestaan. Het is hetzelfde als het satya yuga van de hindoes.

Gouden kalf

In het Oude Testament is het een beeld (Hebreeuws agel, egel, kalf of bol) dat door Aäron in de wildernis was gemaakt op verzoek van de Israëlieten toen Mozes nog niet was teruggekeerd van de berg Sinaï (BCW 3:130). Na zijn terugkomst vernietigde Mozes het afgodsbeeld door het te verbranden en vermaalde het vervolgens tot poeder en strooide het uit over het water en liet de Israëlieten ervan drinken (Ex 32:20) — waar Blavatsky een alchemische betekenis aan verbindt (BCW 11:44). In een opzicht is het gouden kalf de geheime wetenschap die de joden van de Egyptenaren hadden ontvreemd. In een ander opzicht is het de ...

heilige vaars, het symbool van de ‘Grote Moeder,’ eerst de planeet Venus en dan de maan ... zoals G. Massey zegt ... : ‘Deze [het Gouden Kalf] is van beide geslachten en voorzag Venus van een soort tweeling, zoals Hathor of Ishtar [Astoreth], de dubbelster, die mannelijk was bij opkomst en vrouwelijk bij ondergang en daarom de tweelingsterren van de ‘Eerste Dag’ zijn’. (BCW 8:308-9)

Graalbeker

Een houder, voertuig, upadhi.

Heeft in bepaalde teksten dezelfde algemene betekenis als de graal, de zonneboot, de ark, de halve maan, enz., zodat het onder de menselijke beginselen correspondeert met buddhi en mahabuddhi op kosmisch niveau, als de vahana of bevatter van atman of param­atman. De graalbeker kan wijn bevatten, wat het symbool is van geestelijk leven. De beker speelde een rol in de voor-christelijke bacchische en orfische mysteriën, toen stelde het een heilige beker voor die werd doorgegeven. Zo werd die na verloop van tijd de kelk van de christelijke eucharistie.

De graal of graalbeker speelt bovendien een bekende rol in Europese legendes. De beker is ook altijd al een middel geweest voor het profeteren, ofwel door erin te schouwen of door in het water in de beker te turen, of door er theeblaadjes of koffiedik in rond te schudden. Deze laatste gebruiken zijn slechts hulpmiddeltjes voor een zwakke helderziende visie. Bij de tarotkaarten is de tweede serie ‘de bekers’ wat overeenkomt met harten van speelkaarten.

Heilige Graal

In de christelijke legende is het de beker of kelk die Jezus gebruikte bij het Laatste avondmaal en die later werd gebruikt om zijn bloed op te vangen. De beker zou volgens het verhaal zijn vervaardigd uit de steen die los was gekomen uit de kroon van Lucifer nadat die op de aarde was gevallen. Nu Lucifer staat voor het mentale beginsel van de mensheid kan de steen worden gezien als het egoïsche bewustzijn. In de middeleeuwen werd de graal geassocieerd met ongebruikelijke vermogens, zoals de regeneratie van leven en christelijke zuiverheid.

Zie ook Ketel van Ceridwen

Gramani

(San­skriet) Grāmaṇī [van grāma dorp]

De leider of het hoofd van een dorp. Ook het hoofd van de gandharva’s. Als meervoud is het een synoniem van yaksha’s.

Grantha

(San­skriet) Grantha [van granth vastknopen, componeren]

Vastknopen, vastbinden, samenrijgen. Een vers (in het bijzonder een van de 32 lettergrepen, oftewel een sloka). Een compositie, literair stuk, boek — een manuscript in oud-San­skriet waarvan de bladzijden bij elkaar werden gehouden door een touw of veter.

Deze naam werd vooral gegeven aan de heilige geschriften van de sikhs, die oorspronkelijk in 1604 werden samengesteld door de vijfde goeroe van de sikhs, Arjan, en bestond uit hymnen van de eerste vijf goeroe’s en van heiligen van verschillende godsdiensten en kasten. In 1705-6 voegde Govindsingh, de tiende en laatste goeroe, de hymnen van de negende goeroe toe en stelde als regel dat na hem de Grantha de plaats in zou nemen van de goeroe. Het thema van de hymnen is de vereniging van de menselijke ziel met de goddelijke ziel door het overstijgen van egoïsme.

Het Grenzeloze

De oneindigheid van de levende Ruimte en onvoorwaardelijke Tijd, genaamd parabrahman, parabrahman-mula­pra­kriti, tat of Aditi in het San­skriet. In de Chaldeeuwse Kabbālāh is het ’eyn soph en bij de Grieken is het to apeyron. Het is het niet-bestaande omdat het niet gemanifesteerd is en daarom ook de verborgen eenheid is. Soms Duisternis genoemd in een mystieke betekenis, geen-getal omdat het niet berekend kan worden, het is de wortelloze wortel. Het heeft geen relatie met het gebondene en voorwaardelijke die zich erin bevinden, want het is de onbekende en de onkenbare kosmische beweging, het is absoluut bewustzijn en absolute beweging en daarom voor ons begrensde denkvermogen bewusteloosheid en onbeweeglijkheid. Zijn symbool is de cirkel of nul, wat wijst op de afwezigheid van alles dat kan worden gezien als een eigenschap van een bepaalde beperking.

Alle werelden en heelallen komen eruit voort, doorlopen hun verschillende manvantarische perioden en keren erin terug om te rusten, zodat alles wat wij ruimte noemen niet meer is dan zijn manifestaties of verschijningen en wat we oneindige duur noemen is zijn aspect als we het beschouwen in het licht van de eeuwigheid. Het is alles omdat alles zich erin bevindt en het is niets omdat het geen-ding is — een object impliceert een beperking of een voorwaarde.

Zie ook Parabrahman; Dat

Griffioen

(Latijn) Ook Grijpvogel [meervoud van gryps, vgl. Grieks gryph]

Een wezen dat de voorkant en vleugels van een adelaar zou hebben en de achterste delen van een leeuw, met ofwel het hoofd van een leeuw of van een adelaar. In sommige vormen heeft die ook de staart van een slang. Het behoort tot de typische klasse van draken, chimera’s, enz. die symbolische voorstellingen kunnen zijn van abstracties, herinneringen aan uitgestorven dieren of de werkelijke vormen die zich voor het oog van een ziener voordoen door bepaalde kosmische krachten — een bekend oud Grieks idee. Assyrische, Perzische en Griekse griffioenen werden algemeen voorgesteld als ruige bewakers van een schat, waardoor we hen zien als de natuurlijke vormen van kracht die het individu moet overwinnen om bij de schat te komen. Zij zijn een manier om de krachten voor te stellen die de lagere natuurrijken bewaken en besturen, en zij zullen diegene weerstaan die zich verzet en hun bedreigt als zij vanwege de schat worden uitgedaagd. Vandaar dat ze verschijnen als verschrikkelijke monsters.

Grihastha

(San­skriet) Gṛhastha [van gṛha huis, thuis + sthā zichzelf ergens plaatsen, staan]

Een gezinshoofd. De tweede toestand of periode in het religieuze leven van een brahmaan, zoals die worden genoemd in de Wetten van Manu. Hij wordt geacht de plichten van de heer des huizes, het gezinshoofd, te vervullen nadat hij een aantal studies ter voorbereiding heeft beëindigd en is gedecoreerd met de heilige draad. Er wordt van hem verwacht dat hij zal doorgaan met het lezen en onderwijzen van de Veda’s en op dezelfde wijze zal blijven offeren of daarbij zal assisteren.

Groepszielen

Het is het idee dat er entiteiten zijn die zichzelf uitdrukken in een collectief van individuen.

Het is een collectief van een ras of natie, of een andere soortgelijke groep, iets wat lijkt op de ziel van een persoon die zichzelf uitdrukt door een verzameling van levende eenheden die zijn organisme samenstellen. En toch vormen de levende eenheden van ons lichaam niet uit zichzelf een verenigde eenheid, maar omdat zij zijn samengetrokken door karmische overeenkomsten en door het vitale magnetisme van de belichaamde ziel, vormen zij het voertuig voor de expressie van een entiteit van een hogere orde. De individuen van een ras of natie die door hetzelfde karma en karakter tot hetzelfde volk of natie worden aangetrokken, vormen daarmee niet een voertuig voor de manifestatie van enige entiteit van een of andere hogere orde die zou overheersen en die de bijna exclusieve factor in dat geval zou zijn.

En toch bestaat er zoiets als een nationale genius die metafysisch kan worden verklaard door die een kleinere straal van de logos te noemen, waartoe de al relatief hoog ontwikkelde individuele eenheden van de groep behoren die aldus al oververlicht zijn. Zo’n nationaal of etnologisch geheel van individuen met hetzelfde karma en hetzelfde karakter scheppen gezamenlijk en op dezelfde wijze een vitale atmosfeer, het is een manifestatie van de genius die bestaat in de scheppende ideatie van de planeetgeest, zowel als een belichaamd idee als een abstracte geestelijke entiteit. Het is in deze zin dat zulke uitdrukkingen werden gebruikt in de oude Griekse en andere mythen wanneer er werd gesproken over natuurgeesten, genii loci, of als families en rassen met een titel, voorouders of de naam van een god werden bedoeld.

Een verkeerd begrip van bepaalde leringen heeft sommige denkers op het idee gebracht dat dieren, als zij sterven, opgaan in een groepsziel, wat een totaal verkeerd begrepen idee is als het verband zou houden met de betekenis dat zij hun individualiteit verliezen en niet opnieuw verschijnen als hetzelfde deels egoïsche individu. Elk dier, elk organisme, zelfs elk atoom, heeft zijn eigen monade of blijvende individualiteit die zich op de lange evolutionaire weg bevindt, net zoals de menselijke monaden, maar dan op een lager niveau. Deze individualiteit kan niet verloren gaan. Al is de gemanifesteerde kwaliteit van het individu in dieren veel minder ver ontwikkeld dan die van mensen, hun monaden, voor zover wij dat kunnen zien, lijken veel meer op elkaar dan de menselijke monaden, maar niet voor henzelf, zodat het voor ons lijkt alsof zij samen gemakkelijk in één groep zouden vallen. Maar het woord groep is hier een zelfstandig naamwoord dat voor een collectief is gebruikt en wijst op een entiteit van een enorm abstracte soort — althans voor ons.

Grondstellingen

In de theosofie zijn het de drie fundamenteel religieus-filosofische beginselen of grondstellingen die Blavatsky heeft uiteengezet in de Proloog van de De geheime leer en zij vormen de basis of het vertrekpunt van waaruit de theosofie zijn moderne filosofische leringen ontvouwt:

a) Een alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk BEGINSEL, waarover elke speculatie onmogelijk is, omdat het het menselijke begripsvermogen te boven gaat en door menselijke uitdrukkingen of vergelijkingen alleen kan worden verkleind. Het ligt buiten het gebied en het bereik van het denken — met de woorden van Mandukya, ‘ondenkbaar en onuitsprekelijk’.
b) De eeuwigheid van het Heelal in toto als een grenzeloos gebied, periodiek ‘het toneel van talloze Heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’ en die ‘de zich manifesterende sterren’ en ‘de vonken van de eeuwigheid’ worden genoemd. En
c) De fundamentele gelijkheid van alle zielen met de Universele Overziel, die zelf een aspect is van de Onbekende Wortel; en de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel – een vonk van eerstgenoemde – door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet gedurende het hele tijdperk.. (SD 1:14-17)

Er zijn ook drie fundamentele grondstellingen in Deel 2:

Wat betreft de evolutie van de mensheid stelt de Geheime Leer drie nieuwe stellingen voorop, die lijnrecht in strijd zijn met zowel de moderne wetenschap als de gangbare religieuze dogma’s: zij leert (a) de gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aarde; (b) de geboorte van het astrale lichaam vóór het stoffelijke, waarbij het eerste een model is voor het laatste; en (c) dat de mens in deze Ronde aan alle zoogdieren in het dierenrijk voorafging — de mensapen daarbij inbegrepen. (SD 2:1)

De drie oude Grootmeesters

In de vrijmetselarij is het een titel die is gebruikt voor koning Salomo, koning Hiram van Tyrus en Hiram Abif, die volgens vrijmetselaars de drie grootmeesters van de Meester Bouwers zouden zijn geweest in de periode waarin aan de Tempel van Salomo werd gewerkt: Salomo als architect die van zijn vader, koning David, de opdracht had gekregen om ‘een huis voor de Heer’ te bouwen en van wie hij de tekeningen had ontvangen, ‘het patroon van alles dat hij van de geest had ontvangen’ (1 Kron. 28:12); koning Hiram, die de materialen leverde naast die die al waren verzameld door David; en Hiram als bouwer en vormgever.

De Tempel vertegenwoordigt zowel het heelal als de mens, de microkosmos, de Drie Oude Grootmeesters kunnen zowel kosmisch worden gezien als met een bijzondere verwijzing naar de mens. Kosmogonisch stellen de drie Oude Grootmeesters de drie-eenheid van de natuur voor en zijn zij gelijk aan de triaden die in alle grote wereldreligies worden aangetroffen: Brahmā, Vishṇu en Śiva in India; Osiris, Isis en Horus in Egypte; de drie hoogste sefiroth in de joodse KabbalahKether (de Kroon), Hochmah (wijsheid) en Binah (intellect) en de Vader, Heilige Geest en Zoon van het christendom.

Microkosmisch stellen de drie Oude Grootmeesters de hoogste triade van de samengestelde zevenvoudige mens voor: atman, de innerlijke god; buddhi, de geestelijke ziel, het beginsel van geestelijke intelligentie en begripsvermogen en van geestelijke wil en manas, het verstand dat de vormgever of bouwer is. Meer in het algemeen stellen zij de drievoudige menselijke natuur voor: geest, ziel en lichaam, want de Tempel van de mens wordt door ieder mens vanuit hemzelf gebouwd door het ontplooien van zijn innerlijke vermogens en krachten. Deze drie-eenheid van de mens — of het nu om de hoogste triade gaat of geest, ziel en lichaam — is de sleutel die past op het ‘slot van de magie,’ de drie-eenheid van de natuur. Omdat de natuur zich volledig en in zijn geheel herhaalt, komen deze Drie Grootmeesters overeen met de drie hoogste gebieden van de vier lagere gemanifesteerde gebieden binnen de zeven gebieden van het kosmische bewustzijn, waarin de zevenvoudige gemanifesteerde kosmos bestaat, het zonnestelsel en de zeven heilige planeten. Blavatsky verwijst in het bijzonder naar de zeven bollen van onze planeetketen en noemt deze in het Chaldeeuwse kabbalistische stelsel: 1) de archetypische wereld; 2) de intellectuele of creatieve wereld en 3) de substantiële of vormende wereld (SD 1:200). De laagste van de zeven kosmische gebieden is het gebied van onze fysieke aarde, dat het brandpunt is, het resultaat en de laatste uitdrukking van de energieën en krachten van de drie hogere gebieden. Dus is onze fysieke aarde, maar ook de fysieke mens, elk de Tempel, bedacht en gebouwd door de Drie Grootmeesters volgens het patroon dat David van ‘zijn geest’ heeft ontvangen, het goddelijke plan dat is verborgen in het hart van alles dat bestaat. Overeenkomstig dit goddelijke plan volgt alles dat evolueert de voortschrijdende manifestatie van het goddelijke leven en de kosmische en menselijke spirituele energieën, krachten en vermogens, die zich ontwikkelen en van binnenuit ontplooien, totdat eindelijk de bouw van de Tempel is voltooid en vormgegeven als een geschikte en waardige woning van de innerlijke god.

Grot- en holbewoners

In het verre verleden kon men over de hele wereld verspreid primitieve mensen aantreffen die in grotten leefden, zoals sommigen ook vandaag de dag nog wel doen. Schedels, beenderen, gereedschappen en kunstwerken van prehistorische grotbewoners hebben paleo-etnologen materiaal in handen gegeven voor het bedenken van een laagsgewijze indeling van de menselijke geschiedenis die is gebaseerd op een verondersteld opklimmen van de mensheid langs verschillende stadia uit het dierenrijk.

Maar het enige dat met een bepaalde zekerheid kan worden afgeleid is niet meer dan dat primitieve volkeren in alle eeuwen en alle tijden hebben bestaan, samen en naast technologisch hoogontwikkelde beschavingen. De menselijke soort is in miljoenen jaren nauwelijks veranderd, met uitzondering van kleine schommelingen voor wat betreft bepaalde lichamelijke aspecten. Deze grotbewoners waren niet slechts mensen in de stadia van een opwaartse ontwikkeling, maar vooral de gedegenereerde uitlopers van grote rassen die, toen ze ooit niet meer dan etnische overblijfselen werden, een toevlucht zochten in grotten en voor een levenswijze kozen die tot een langzaam uitsterven zou leiden. Enkele individuen hebben nog lang hun ontwikkelde lichamelijke en kunstzinnige talenten kunnen behouden.

De Grote Architect van het Heelal

De grote, grootse of geweldige architect van het heelal is een begrip uit de vrijmetselarij waarmee de maker van het heelal wordt bedoeld.

De Grieken gaven deze derde of vormende logos de naam Demiourgos, een woord dat de mystieke betekenis heeft van de hoogste kosmische architect van het heelal. Diezelfde gedachte heeft altijd bij de christenen bestaan, evenals bij de tegenwoordige speculatieve vrijmetselarij. (BvhO 183)

Theosofisch gezien is deze geweldige architect een manier om de krachten van de natuur als een verenigd geheel te tonen: de kosmokratores of kosmische bouwers, handelen op basis van de ideatie van wat wordt aangereikt door nog hogere wezens, de dhyani-boeddha­’s, wat verwijst naar een allesomvattende entiteit of complex als mahat of het kosmische denken — eerder dan naar een persoonlijke god of entiteit, ...

maar tegenwoordig maken vrijmetselaars van hun ‘opperbouwmeester van het heelal’ een persoonlijke en enkelvoudige godheid. (Toel 45-6)

Zie ook De drie oude Grootmeesters

Guanches

Guanches zijn de oorspronkelijke bewoners van de Canarische eilanden of alleen van Tenerife.

Guhya-vidya

(San­skriet) Guhyavidyā [van guhya geheim, van de werkwoordstam guh verbergen, geheimhouden + vidyā kennis, wijsheid]

Geheime kennis, esoterische wijsheid. Vooral in India betreft het de esoterische kennis en wetenschap van de mantra’s en hun ware ritme en wijze van zingen. In grammaticaal opzicht gelijk aan gupta-vidya.

Gulden regel

Ook wel de Gouden Regel

In het Westen slaat het op de morele leringen zoals Jezus die in de Bergrede uitsprak waarin volgens hem alles van de wet en de profeten is opgenomen:

Alle dingen dan, die u wilt, dat u de mensen zouden doen, doet u hun ook alzo; (Matt 7:12)
  
En zoals u wilt, dat de mensen u zullen doen, doet u hun hetzelfde. (Lucas 6:31)

Deze lering is terug te vinden in alle godsdiensten van alle landen en is een uitdrukking van de wet van onze hogere natuur, die liefde en harmonie is, in tegenstelling tot de wet van onze lagere natuur, die zorgt voor persoonlijke afgescheidenheid en dat het individu een slechte verhouding kan hebben met zijn buurman. De realisatie in doen en denken is een noodzakelijk onderdeel van het bewandelen van de weg van wijsheid en bevrijding. Het volgende is een selectie uit vele soortgelijke leringen:

Hillel, joodse rabbi (geb. 50 v. Chr.): ‘Doe niet aan anderen wat u niet wilt dat anderen u aan zouden doen’
 Aristoteles, Grieks (385 v. Chr.): ‘Wij zouden ons naar anderen toe zo moeten gedragen zoals wij zouden willen dat zij naar ons toe zouden handelen.’
 Pittacus, Grieks (650 v. Chr.): ‘Doe uw buurman niet aan wat u niet graag van hem zou accepteren.’
 Zoroaster, Perzisch: ‘Onthoud u ervan aan anderen te doen wat u niet wenst dat zij u aandoen, doe dat voor de mensen, dat als het gedaan is voor uzelf, niet onplezierig voor hen zou zijn.’
 Confucius, China: ‘Doe dat aan een ander wat u wil dat zij aan u doen, en doe dat niet aan een ander wat u niet wilt dat u geschiedt.’
 Het Mahābhārata, India: ‘Dit is het alles van ware rechtvaardigheid — behandel anderen zoals u zou willen dat anderen u behandelen. Doe uw buurman niet aan wat u daarna niet van uw buurman zou willen dat hij u aan zou doen.’

Gulden vlies

In de Griekse mythologie is het de vacht van een ram dat door de goden werd gestuurd om Phrixus en Helle, zoon en dochter van Athamas en Nephele te redden van hun stiefmoeder Ino. Al vliegende door de lucht droeg de vacht hen naar het Midden-Oosten. Helle verdronk in zee (bij de Hellespont), maar Phrixus daarentegen kwam goed aan te Colchis. Daar offerde hij een ram aan Zeus en gaf de vacht aan koning Aeëtes, die het in het woud van Ares ophing. Later, een generatie vóór de Trojaanse oorlog, brachten Jason en de Argonauten de vacht terug naar Griekenland met behulp van de dochter van Aeëtes, Medea.

Gullinbursti

(IJslands) [van gullin gouden + bursti borstelhaar, manen van een paard]

In de Noorse mythologie stelt hij een gouden zwijn voor die de strijdwagen van Frey, god van de aarde, trekt. Hij ontvangt het als een cadeau van de twee dwergen Brock (mineralenrijk) en Sindri (plantenrijk), zonen van Ivalde, de maan.

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi, passende geschenken voor Odin, Thor en Frey.

Gullveig

(IJslands) Ook Gultweig [van gull goud + veig dorst, drinken]

Het voornaamste gedicht van de Noorse Edda’s, de Volüspa, bevat een cryptische verwijzing naar Gullveig als ‘de driemaal verbrande, driemaal herborene en toch leeft zij nog steeds.’ Gespietst door de goden kwam de ‘dorst naar goud’ toch elke keer weer omhoog na haar doop met vuur, mooier dan daarvoor. Zij was de oorzaak van de eerste oorlog in de wereld toen de Aesir (scheppende goden) door de Vanir (hogere goden) uit hun hemelse verblijfplaats werden verdreven, terwijl de laatstgenoemden in Ásgárd bleven.

Diverse betekenissen zijn mogelijk: dorst naar goud kan betekenen dorst naar wijsheid wat goden ertoe brengt zich in werelden te belichamen en hun goddelijke sferen te verlaten voor hogere machten. Dit herinnert aan de agnishvatta’s en kumara’s van de hindoes. Het drie keer gezuiverde goud kan worden gezien als manas, de bewuste ziel (SD 2:520). Een meer voor de hand liggende betekenis kan zijn dat dorst naar goud hebzucht en verlangen naar bezit voorstelt en dat Gullveig een tovenares was die de zonde in de wereld bracht en daarmee karmische gevolgen.

Guna

(San­skriet) Guṇa

Een draad, koord, snaar van een strijkinstrument, maar ook een eigenschap, kwaliteit of opvallende bijzonderheid. Van elk van de vijf elementen wordt gezegd dat het zijn eigen guna of bijzondere kwaliteit heeft, maar ook een overeenkomend orgaan of zintuig in de mens.

Aldus heeft ...

Ethersabda of geluid als zijn guna en het oor als zijn orgaan.

Lucht kan worden gevoeld en heeft dan ook de tastzin als zijn guna en de huid als zijn orgaan.

Vuur of licht heeft het zien als zijn guna en het oog als zijn orgaan.

Water heeft smaak als guna en de tong als zijn orgaan.

Aarde heeft geur als zijn guna en de neus als zijn orgaan.

Er zijn in werkelijkheid zeven guna’s in de natuur, maar slechts vijf ervan hebben zich tegenwoordig tot een of andere graad van perfectie ontwikkeld en twee wachten nog om in de verre toekomst tevoorschijn te komen, zowel als kwaliteiten als zintuigen.

Elk van deze guna’s met zijn overeenkomstige kwaliteit of zintuig is in elk van de zeven wortelrassen, die samen een bol-manvantara vormen, ontwikkeld. De bovenstaande opsomming geeft de volgorde aan waarin deze guna’s verschijnen overeenkomstig het wortelras dat ze activeert. Op dit moment bevinden wij ons in het vijfde wortelras en hebben dus vijf waarnemende guna’s ontwikkeld met hun overeenkomstige kwaliteiten en zintuigen.

Volgens de Sankhya-filosofie zou prakriti drie basiskwaliteiten of basale eigenschappen (triguna) bezitten, namelijk sattva (zuivere werkelijkheid), rajas (inherente activiteit) en tamas (inertie) wat populair vertaald zou kunnen staan voor goedheid, hartstocht en duisternis; of deugd, ondeugd en onwetendheid.

Volgens de Nyaya-filosofie zouden alle bestaande objecten 24 guna’s of kenmerkende eigenschappen bezitten:

rupa vorm;
rasa smaak;
gandha geur;
sparsa tast;
sankhya getal;
parimana dimensie;
prithaktva verschei­den­heid;
samyoga vereniging;
vibhaga losmaking;
paratva afge­legen­heid;
aparatva nabijheid;
goeroetva gewicht;
dravatva vloeibaar­heid;
sneha taaiheid;
sabda geluid;
buddhi of jnana be­grij­pen of kennis;
sukha geluk;
duhkha pijn;
ichchha begeerte;
dvesha afkeer;
prayatna inspanning;
dharma verdienste of deugdzaamheid;
adharma laak­baar­heid
samskara de zelf-voort­plantende eigen­schap.

Gunavat

(San­skriet) Guṇavat [van guṇa kwaliteit]

Begiftigd met kwaliteiten of verdiensten en dus uitzonderlijk goed, perfect. Filosofisch gezien in het bezit van de vijf kwaliteiten of elementen. Blavatsky gebruikt ook het Engelse woord gunavatic (gunavatisch).

Het zelfstandig naamwoord gunavatta betekent het hebben van kwaliteiten.

Gungnir

(Scandinavisch) [van gunga slingeren]

In de Noorse mythen is Gungnir de speer die door Loki, de god van de reuzen, en de dwerg Dvalin is gemaakt voor Al-vader Odin. De naam schijnt een verwijzing naar de wisseling van tegenstellingen te zijn, zoals activiteit en rust of spiritualiteit en materialisme.

Gullveig (dorst naar goud, wijsheid) was er op vastgebonden en werd verbrand, ‘drie keer verbrand en drie keer herboren, telkens weer en toch leeft zij.’ Het was op dat moment dat Odin zijn speer in de bijeenkomst van goden wierp en aldus een oorlog in de hemel uitlokte waardoor de Aesir (de actieve goden) uit Ásgárd werden verdreven en de Vanir achterlieten in hun hemelse verblijfplaats. De Vanir zijn ‘watergoden’: kosmische goden die een betekenis hebben voor de mystieke leegte, de wateren van de ruimte. De Vanir nemen niet direct deel aan ons stelsel van werelden, terwijl de Aesir de scheppende krachten in ons heelal zijn die hun verblijfplaats hebben in de bollen, de zichtbare en de onzichtbare.

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi, passende geschenken voor Odin, Thor en Frey.

Guph

(Hebreeuws) Ook Guf en GuffGūf

Een hol of leeg lichaam, een schil, algemeen gebruikt in de Kabbālāh voor het menselijk lichaam, of dat nu levend is of dood. Andere Hebreeuwse woorden voor lichaam zijn: guphah, gewiyyah en gewah.

Gupta-maya

(San­skriet) Gupta-māyā [van gupta geheim + māyā illusie]

Geheime illusie. De kunst die door hindoe-straatartiesten of ‘magiërs’ wordt beoefend, die bijvoorbeeld een mangoboom heel snel kunnen laten groeien of een jongen in een touw omhoog laten klimmen dat is vastgemaakt in de wolken enz. Blavatsky stelt dat zulke fenomenen worden ontwikkeld door de psychologische kracht van de ‘magiër’ die een fascinatie of betoverende schoonheid weet te projecteren op zijn toeschouwers (BCW 12:321, 326).

Gupta-vidya

(San­skriet) Gupta-vidyā [van gupta van de werkwoordstam gup verbergen, bewaren + vidyā kennis, wijsheid]

Geheime kennis, geheime wijsheid. De oorsprong van alle bekende godsdiensten en filosofieën ter wereld: theosofie, de oude wijsheid-religie, de esoterische filosofie.

Zie ook Theosofie

Guru

(San­skriet) Ook GoeroeGuru Leraar, leermeester.

Guru slaat niet alleen op de geestelijke leraar van een chela, maar ook op geestelijke en metafysische leraren van velerlei aard. Het is het geestelijke vuur dat in ieder mens brandt, het hogere zelf dat in ieder individu is. Wanneer al het andere is gezegd is hij de allerhoogste guru voor die mens. De Meester, naast de eigen spirituele gids van de discipel, is een erg noodzakelijk element in waar occult onderricht, maar de uiterlijke guru, de Meester die onderwijst en de discipel leidt, heeft altijd de opwekking en ontwikkeling op het oog van de guru in de discipel — het geboren laten worden van de innerlijke, goddelijke en intellectuele energieën en krachten van de chela zelf.

Guru-deva

(San­skriet) Guru-deva [van goeroe leraar + deva goddelijk wezen]

Deva-leraar. Een respectvolle en eerbiedige titel waarmee chela’s hun leraren aanspreken.

Guruparampara

(San­skriet) Guruparamparā [van guru leraar + paramparā een reeks of ononderbroken reeks of opvolging]

Een ononderbroken reeks of opvolging van leraren. Iedere mysterieschool of esoterisch college uit de oudheid had zijn gewone en ononderbroken reeks van elkaar opvolgende leraren, elk droeg aan zijn opvolger de mystieke autoriteit en gezag over dat hij zelf had ontvangen van zijn voorganger. Er zijn twee vormen van guruparampara: zij die uitstijgen boven de ander in geestelijke waardigheid en in een progressief toenemende hogere esoterische graad; en zij die elkaar opvolgen in tijd en in één lijn staan voor de buitenwereld. En toch kennen deze twee soorten dezelfde regel of reeks die zich op twee nauwelijks verschillende manieren manifesteren. Dit proces is een kopie van de hiërarchische opbouw van de natuur zelf.

Guruparampara is van toepassing in het gewone leven van mensen, want ...

het is een feit dat een lange keten van invloeden zich uitstrekt vanaf de hoogste geestelijke gids die bij ieder mens kan behoren, omlaag via enorme aantallen geestelijke meerderen, en uiteindelijk zelfs eindigt bij de leraar van onze jeugd. Of, om het nog eens in omgekeerde volgorde te omschrijven, een keten strekt zich naar omhoog uit van onze leraar of leermeesters tot de hoogste geestelijke baas, chef of meerdere, in welke straal of neergaande lijn men zich blijkt te bevinden. En het maakt in dit occulte verband geen enkel verschil dat noch de leerling noch de laatste gids zich ervan bewust zijn, of toegeven dat dit zo is. (Brieven 65)

Gwydion

(Welsh) De zoon van Don (Iers, Dana).

Er waren ooit twee hoogste families van goden: de Kinderen van Don en de Kinderen van Llyr. Gwydion kan worden vergeleken met Hermes. Zijn kasteel (Caer Gwydion) is de Melkweg maar ook (zoals veel sterren en sterrenstelsels) was dat ook ergens op Wales geprojecteerd. Een exact overeenkomende projectie van hemelse krachten en werkingen in het leven van mensen was ooit universeel. Iemand moet die werkingen van deze goden in corresponderende personages in andere mythologieën hebben gezien: in de Mabinogion zijn ze allemaal verheerlijkte mensen.

Gwynfyd, Clych y Gwynfyd

(Welsh) Gelukzaligheid, de Cyclus van Gelukzaligheid.

In het druïdisme zijn het de werelden boven die van de mensen, de tweede van de drie cycli van het Zijn. Het is die cyclus die de ziel bereikt na zijn ontwikkeling in de Kleine Wereld — de menselijke staat — de cyclus van Abred. Vanuit Gwynfyd zou de ziel ervoor kunnen kiezen om opnieuw in de Kleine Wereld te incarneren, bewogen door een begeerte om de menselijke evolutie voorwaarts te helpen.

Gwynfydolion

(Welsh) In het druïdisme was het Gwynfydolion — de menigten van zielen die in een vorig leven van het heelal Gwynfyd hadden bereikt — die, toen het heelal met een flits wakker werd en zij in Gwynfyd ontwaakten en vooruit keken, een hevig verlangen voelden opkomen om de oneindigheid (Cylch y Ceugant) te veroveren. Maar toen zij met dit doel voor ogen op reis gingen en Gwynfyd verlieten, zonken zij weg in Abred en begon de cyclus van incarnaties die hen uiteindelijk tot in het mensenrijk bracht, vanwaar zij door zichzelf te zuiveren, hun geboorteland Cylch y Gwynfyd opnieuw zouden kunnen bereiken.

Gyan

(Perzisch) Ook Gian-ben-Gian, Gyan-ben-Gian.

Volgens de Perzische legende was Gyan koning van de Peri’s of sylfen.

Hij bezat een geweldig schild dat bescherming bood tegen boze of zwarte magie — de toverij van de devs. Blavatsky merkt op dat Gyan ook gespeld zou kunnen worden als Gnan (wat overeenkomsten vertoont met het jnana van het San­skriet) wat zou kunnen wijzen op ware of occulte wijsheid. Zijn magische schild dat ...

was vervaardigd volgens de beginselen van de astrologie — en tovermiddelen, betoveringen en beheksingen teniet deed, was niet opgewassen tegen Iblis, die een werktuig van het lot (of karma) was. (SD 2:394)

Gyges

(Grieks) Een van de drie reuzen die twee kanten laat zien.

Aan de ene kant was Gyges een god en aan de andere kant een sterveling die vanwege zijn rebellie tegen Kronos gevangen was gezet. De Ring van Gyges is een bekende metafoor in de Europese literatuur. Plato vertelt dat Gyges een Lydiër was die koning Candaules had vermoord en daarna de weduwe huwde. Hij zou zijn afgedaald in een ravijn en vond een koperen paard met een opening in de zijkant waarin het skelet van een man lag met een koperen ring aan een vinger. Gyges nam de ring af en deed die aan zijn eigen vinger en werd meteen onzichtbaar.

De ring staat hier voor de cirkel van kennis of de cyclus van inwijdingservaringen en de wijsheid die zo werd gewonnen, die de volledig volmaakt geworden ingewijde daarna met zich meedraagt in de vorm van de ring of de cirkel van wijsheid en macht. Een van de vermogens van de adept, om er een te noemen, is zichzelf onzichtbaar te maken als hij dat wil, wat hij doet door om zich heen een sluier van ākāśa op te werpen. De afdaling in de aarde wijst met nadruk op de afdaling in de afgrond, ofwel de onderwereld, waarnaar iedere neofiet van de hogere graden moet gaan voordat hij de inwijdingscyclus volledig af kan ronden.

Zie ook Briareus

Gymnosofisten

[Van het Grieks gymnosophistai, naakte wijze mensen]

Een naam die de Grieken gaven aan de asceten die Alexander in India had ontmoet [en Apollonius van Tyana op een later moment], zoals wordt vermeld door Plutarchus en anderen. Men zegt dat zij in enkele gevallen zeer extreem ascetisme hebben beoefend, waaronder het zo goed als naakt blijven onder alle weersomstandigheden. Deze ...

geleerde yogi’s en filosofen van een ascetische soort die waren teruggekeerd naar het oerwoud om daar onder zeer harde omstandigheden bovenmenselijke kennis en ervaring te verwerven ... zouden occulte vermogens in bezit hebben gehad door hun manier van leven en door de traditionele kennis die zij bezaten. (TG 130, IU 1:90, 113)