Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Jehovah-Tzabaoth

Ook Jehovah-Tsebaoth of -Sabbaoth

De zevende sefira van het hoogste zevenvoud, wat overeenkomt met Netsach (triomf), die ...

esoterisch ... correspondeert met Haniël (lichamelijk leven van de mens), de androgyne Elohim, met Venus-Lucifer en Baäl, en uiteindelijk met de letter vau of Microprosopus, de Logos. Deze behoren allemaal tot de vormende wereld

... naast Śiva, Saturnus en de engel Michaël of Mikaël;

... Mikaël en zijn engelen, of Jehovah-Tzabaoth (de ‘Menigten’) die weigerden te scheppen als de zeven hartstochtloze, uit het denken geboren zonen van Brahmā deden, omdat zij ernaar streefden als mensen te incarneren om hoger te worden dan de goden — streden zij met de draak [esoterische wijsheid], overwonnen hem, en het kind van de stof was geboren. (BCW 8:148)

Zie ook Tseba’Oth

Jehovisten

Jehovisten zijn de aanhangers van een van de twee belangrijkste stromingen van de oude joodse religieuze gedachte, de andere wordt gevormd door de elohisten.

De delen die hier respectievelijk toe behoren zijn zo versmolten, zo volledig met elkaar verhaspeld, dat vaak alle uiterlijke kenmerken verloren zijn gegaan. En toch is het bekend dat de twee scholen tegenover elkaar stonden, dat de ene het esoterische onderwees en het andere het exoterische, of de theologische leringen; dat de ene, de elohisten, zieners waren (Roeh), terwijl de andere, de jehovisten, profeten waren (Nabi), en dat de laatstgenoemden — die later rabbi’s werden — in het algemeen alleen profeten in naam waren vanwege hun officiële positie,(...)Dat, nogmaals, de elohisten van Jehovah een uiterlijke persoonlijke god maakten en het woord simpelweg gebruikten als een fallisch symbool — een aantal van hen geloofde zelfs niet in een metafysische, abstracte Natuur en construeerde alles naar aardse verhoudingen. Ten slotte maakten de elohisten de mens als het geïncarneerde beeld van de Elohim, die van de gehele Schepping als eerste emaneerde. En de jehovisten laten hem als laatste zien, de gekroonde heerlijkheid van de dierlijke schepping, in plaats van hem het hoofd van alle bewuste wezens op aarde te maken. (BCW 14:183-4)

Van David wordt gezegd dat hij met de verering in Judea is begonnen nadat hij onder de Tyriërs en Filistijnen heeft geleefd waar zulke rituelen en overtuigingen algemeen voorkwamen:

Het schijnt dat David niets wist over Mozes, en indien hij al de Jehovah-dienst invoerde, was dit niet in zijn monotheïstische vorm, maar eenvoudig als die van een van de vele goden van de naburige volkeren — een beschermgod aan wie hij de voorkeur had gegeven, en die hij onder ‘alle andere goden’ had uitverkoren. (IU 2:45)

Blavatsky stelt dat de jehovisten de mozaïsche teksten hebben veranderd. ( )

Jeruzalem

(Hebreeuws) Yĕrūshālēm, Yĕrūshālayim

Stelt de aarde voor in christelijke en kabbalistische symbolen, ook de stad van God of het hemelse Jeruzalem, het doel en de spirituele bestemming van de mens.

In het Hebreeuws wordt het geschreven als Yrshlim of ‘stad van vrede,’ maar de oude Grieken noemden het uitdrukkelijk Hiërosalem of ‘Geheim Salem,’ aangezien Jeruzalem een wedergeboorte is van Salem waarvan Melchizedek de koning-hiërofant was, een verklaard liefhebber van de sterren en aanbidder van de zon, ‘de Hoogste’ ... (TG 164)

Plutarchus vertelt dat Typhon of Set na een lange strijd met Horus op een ezel de benen nam naar Palestina en daar Hiërosolymus en Judaeus stichtte — deze twee namen betekenen Jeruzalem en de joden (Isis and Osiris, sec 31).

Jetavaniya

(San­skriet) Jetavanīya [van Jetavana een woud of bos in de buurt van Sravasti waar de Boeddha ooit zijn leringen verspreidde]

Een boeddhistische mystieke school van Sri Lanka die volgens de overlevering rond 247 v. Chr. zou zijn begonnen door Katyayana, een favoriete leerling van Gautama Boeddha. Ook een van de drie afdelingen van een vroege boeddhistische school met de naam Sthavirakaya die rond 300 v. Chr. werd gesticht.

Jethro

(Hebreeuws) Yithrō

Ook genoemd Reuel (Exodus 2). In de Bijbel is hij de vader van zeven dochters: een ervan, Zippora, gaf hij ten huwelijk aan Mozes. Deze dochters stellen verschillende spirituele, intellectuele en psychische vermogens voor, als het nageslacht van het monadische of egoïsche centrum.

In een opzicht is Jethro de inwijder van Mozes:

Jethro wordt de ‘schoonvader’ van Mozes genoemd, maar niet omdat Mozes werkelijk met een van zijn zeven dochters was gehuwd. Indien hij ooit heeft bestaan, was Mozes een ingewijde en als zodanig een asceet, een nazar, en kan hij nooit gehuwd zijn geweest. Het is evenals al het andere een allegorie. Zippora (de stralende) is een van de verpersoonlijkte occulte wetenschappen die door Revel-Jethro, de midianitische priester-inwijder, aan Mozes, zijn Egyptische leerling, werd gegeven. (SD 2:465n)

Zie ook Reuel-Jethro

Jeugdigen | Jongeren

Vertaling van het San­skrietwoord kumara’s (maagden), en wordt voornamelijk gebruikt in oude hindoeïstische geschriften voor geestelijke, half-geestelijke en soms etherische wezens, die een evolutionaire ontwikkeling volgen die heel verschillend is van die van de tegenwoordige zeer verstoffelijkte mensheid en naar wie wordt gekeken als bestudeerders van goddelijke wijsheid. De jongeren of ‘de jeugd’ wordt ook wel gebruikt voor de dhyani-chohans, kumara’s, of agni­shvatta’s die ‘weigerden te incarneren.’

In een beperkte zin kan het woord worden gebruikt voor de kumara-geboorten van Siva, die de vertegenwoordiger van geestelijke wezens is waarnaar in India in elk wortelras mythologisch wordt verwezen als de vier jeugdigen: vier witte, vier rode, vier gele en vier donkere of bruine. Dit wil zeggen dat in elk wortelras er een aantal karmisch uitverkorenen zijn die de grondtoon van evolutie in opeenvolgende beschavingen in een wortelras aanslaan, en aldus werken om het levende geestelijke en intellectuele vuur brandend te houden en dat toe te laten nemen, gedurende de evolutionaire loop van dat ras.

Jezus

[Latijn of Grieks Iesous van het Hebreeuws Yēshūa‘ een samentrekking van Yĕhōshua‘ een naam die verlosser of helper betekent, of dat wat ruim en weids is]

Jezus was zonder enige twijfel een historisch figuur, maar zijn leven zoals dat wordt verteld in de Bijbel is niet meer dan een allegorie, een verhaal uit de inwijdingskamer. Onder de joden leeft een verhaal uit de middeleeuwen dat wordt genoemd in de Sepher Toledoth Yeshua‘ (Boek over de generaties van Jezus), met de strekking dat de Jezus uit de evangeliën een zekere Jehoshua ben Panthera was, een joodse adept die rond 100 v. Chr. zou hebben geleefd. Jezus is in die versie een weergave van de typisch samenhangende reeks gebeurtenissen die we zien bij het ontstaan van een occulte geschiedenis:

1) we zien de komst van een leider of leraar bij een volk dat ook de behoefte had aan een leider, iemand die onderricht gaf;

2) vervolgens zijn heengaan, gevolgd door verering, zelfs aanbidding door zijn volgelingen;

3) de geleidelijke transformatie of misvorming van historische feiten in mooier gemaakte legendes en mythologische verhalen, die na verloop van de tijd zo dicht aaneen groeien dat de herinnering aan wie hij ooit was, als een gewoon mens, of zelfs maar zijn werkelijke naam, verloren raken;

4) de mythe, allegorie of legende; en

5) de inspanningen van andere latere leraren om deze vroege leraar te verklaren, te begrijpen en opnieuw te beleven die nu een zuiver mythologische figuur is geworden, uitgekristalliseerd, verstoffelijkt en verkeerd begrepen.

De christelijke evangeliën lijken hun oorsprong te hebben gevonden in de dramatiek van de Griekse Mysteriën, die prachtig en vaak subliem in hun innerlijke betekenis waren. In die Mysteriën werden de ervaringen van de neofiet en de adept in zijn vereniging met de Logos uitgebeeld, en daarom werd zo’n ééngeworden individu een Logos ‘geïncarneerd als een mens’ genoemd, de Logos zelf werd wisselend Christos of Dionysos genoemd en zou stapsgewijs zijn aangepast en met een half-historisch sausje zijn overgoten, zoals ook met andere gevallen is gebeurd naast de christelijke mythe. Christus, of de Christos, is daarom niet een bijzondere man of een hele bijzondere incarnatie van een godheid, maar een gewone uitdrukking voor het goddelijke als dat wat is geïncarneerd in alle mensen, hoewel Jezus zonder twijfel de naam van deze grote joodse ingewijde-avatara was, de naam van een individu. Vandaar dat deze universele allegorie in zijn christelijke jasje een ware historische kapstok heeft om aan opgehangen te worden. Want er is op een gegeven moment, ergens vóór het begin van de christelijke jaartelling, op een cyclisch moment, een speciale boodschapper verschenen die werd verwacht op het moment van de verandering van het punt van de ecliptica, wanneer het ene teken van de dierenriem overgaat in een ander, in dit geval het teken van Aries (Ram) dat overgaat in Pisces (Vissen). In de theosofische literatuur wordt Jezus beschouwd als een avatara, de boodschapper voor de Europese messiaanse of Vissen-cyclus. In die rol stelt Jezus een straal voor die is gezonden door het Wonderlijke Wezen of de spirituele hiërarch van de aarde naar de ziel van een zuiver mens, terwijl de boeddha­ van het ras, Gautama Boeddha, voor de tussenliggende of psychologische natuur zorgde voor deze daad van witte magie.

Maar het is waarschijnlijk dat de theosofische poging die Jezus op gang probeerde te brengen tot nog geen vijftig jaar na zijn dood duurde. Bijna onmiddellijk na zijn heengaan hebben zijn discipelen, die allen ‘halfonderwezen’ en in sommige gevallen bijna analfabeten waren, de wereld van hun tijd de geloofsvormen en opvattingen van het vroege christendom opgedrongen ... als het alleen daarvan had afgehangen, dan zou dat godsdienstige stelsel het nog geen vijftig jaar hebben uitgehouden. Maar wat gebeurde er? Tijdens de nadering van de donkere cyclus na Jezus (die zoals gezegd rond de tijd van Pythagoras begon), werd het denken van sommige christelijke kerkvaders zwakjes beschenen door enkele laatste stralen van de ondergaande zon van het aloude licht; Clemens van Alexandrië was één van hen en ook Origenes van Alexandrië en er waren nog een of twee zoals zij, die tenminste in de laagste van enkele van de toen gedegenereerde heidense mysteriën waren ingewijd; en deze mannen traden in de christelijke kerk en brachten daarin een klein beetje licht, ... die zij nog koesterden; en deze stralen ontleenden zij in hoofdzaak aan de neopythagorische en de neo­pla­toni­sche stelsel. (Beginselen 479-80)

De Hebreeuwse naam Jah of Jehovah herinnerde de christenen aan de naam van Jezus, hoewel Jezus nooit in enig opzicht gelijk was aan de joodse Jehovah, maar werd herkend in de inwijding door zijn eigen innerlijke God of Vader in de hemel, en de joodse Jehovah was mystiek gezien de bestuurder van de planeet Saturnus.

De drie Griekse letters I.H.S., die bovenaan afbeeldingen van de gekruisigde Jezus worden geplaatst, zouden, zo wordt gezegd, Iesus Hominum Salvator (Jezus de verlosser van mensen) betekenen of In Hoc Signo (in dit teken), wat verwijst naar het zogenaamde visioen van een kruis van keizer Constantijn. Jezus is een vorm van een wereldwijde mysterienaam, waarvan het belang school in zijn betekenis die gewoonlijk wordt gegeven als een drieletterig monogram, naar analogie met het San­skrietwoord Aum. We vinden het terug in het Grieks-gnostische Iao en varianten daarvan zijn heel gewoon in het oude Griekenland zoals Iasios, Iasion, Iason, Iasos. Ingewijden stonden bekend als Iasiden of zonen van Iaso.

Zie ook Avatara; en voor de wortels van het kerstfeest: Mithraïsme.

Jhana

(Pali) Jhāna

Mediteren op wijsheid, hetzelfde als het San­skrietwoord dhyana. Deze oefening werd oorspronkelijk verdeeld in vier toestanden: de mysticus, met zijn denken bevrijd van sensuele en wereldse ideeën, concentreert zijn gedachten op een bepaald onderwerp, zoals het vergankelijke of mayavische karakter van alle uiterlijke dingen. Uitgestegen boven de aandacht voor uiterlijkheden en het gewone redeneren ervaart hij echte vreugde en rust zowel van lichaam als van geest. De gezegende toestand raakt voorbij en hij wordt doordrongen van een gevoel van innerlijke heelheid, in zijn hogere fasen nadert hij kosmische gebieden. Hij is zich constant bewust van de zuiverste helderheid van denken en volmaakte gelijkmoedigheid.

Jigten Gonpo

(Tibetaans) ’jig rten mgon po (Jig-ten Gon po) [van ’jig rten wereld (vgl. San­skriet loka) + mgon po heer (vgl. San­skriet natha)]

Heer of beschermer van de wereld, hetzelfde als het San­skrietwoord lokanatha. Een titel van de Avalokitesvara of Chenrezi.

Jinn

(Arabisch) Ook Jinni en Jinnee, enkelvoud jinniy, meervoud jinn, ook genii.

In de Koran vormen de jinn een klasse van wezens, zowel mannelijk als vrouwelijk, die zich halverwege engelen en mensen bevinden en zouden zijn ontstaan uit rookloos vuur en die vooral veel voorkomen in woestijnachtige streken. In het volksgeloof worden de jinn gezien als helpers van de mens vermomd als huisdieren of als reusachtig grote mensen, de liefdadige soorten verschijnen in een prachtige vorm, de boosaardige in een afschrikwekkende.

Jinshnu

(San­skriet) Jiṣṇu [van de werkwoordstam ji winnen, overwinnen]

Zegevierend, triomferend, winnend; een naam van Vishṇu en van Indra, gelijk aan de Hebreeuwse Michaël, leider van de aartsengelen. Ook gebruikt voor Arjuna als de zoon van Indra.

Jiva

(San­skriet) Jīva

Een levend wezen of centrum van potentiële vitaliteit en begripsvermogen, gelijk aan een monade maar ook aan een levensatoom.

Terwijl ze haar loopbaan begint als een niet-zelfbewuste godsvonk, een jīva — een kosmisch elementaal geboren uit het kosmische element — is het haar bestemming om alle tussenliggende evolutiestadia te doorlopen om uiteindelijk een volledig ontwikkelde god, een jīvanmukta, te worden. (BvhO 225)

Jīva wordt ook gebruikt voor het kosmische levensbeginsel of kracht en is soms verwisseld met prāṇa, het levensbeginsel van de menselijke constitutie.

Jivanmukta

(San­skriet) Jīvanmukta [van jīva levend wezen + mukta bevrijd]

Een bevrijde jīva. Een mens die zijn vrijheid heeft verworven als een geïndividualiseerde monade in de stoffelijke sferen,

... die leeft in de hoogste delen van zijn constitutie in vol bewustzijn en kracht, zelfs tijdens zijn leven op aarde. (OG 73)

Vaak duidt het op de hoogste klassen van ingewijden, adepten of mahātma’s of zij nu belichaamd zijn of ontlichaamd, ook iemand die het nirvāṇa tijdens zijn leven heeft bereikt.

Jivanu

(San­skriet) Jīvānu [van jīva levende entiteit + anu atoom, ondeelbaar deeltje]

Levensatoom. Een woord dat door De Purucker is bedacht voor ...

de ziel van een āṇu en die we een jīvāṇu noemen, een ‘levensatoom’, een uiterst klein leventje, de ‘ziel’ van het atoom van de scheikunde ... [en] blijft slechts een bepaalde tijdsduur bestaan binnen het kosmische manvantara. (BvhO 304)

Zie ook Levensatoom

Jivatman

(San­skriet) Jīvātman [van jīva levend wezen + ātman zelf]

De tot het einde van het zonne­maha­manvan­tara onsterfelijke menselijke spirituele ego. Strikt genomen is de spirituele monade de bijzondere zetel van het buddhi-beginsel, het zaad en de vrucht van manas. De reikwijdte van zijn bewustzijn is het zonnestelsel.

Jnana

(San­skriet) Jñāna [van de werkwoordstam jñā weten, kennis hebben, begrijpen]

Begripsvermogen, intelligentie, kennis. De oude filosofen zeiden dat parabrahman niet jnata (dat wat bekend is, dat wat we weten), niet jñāna (kennis) en niet jneya (dat wat gekend kan worden) is, niettemin is parabrahman de enige bron waardoor deze drie vormen van begrijpen zich kunnen manifesteren.

Jñāna en vidya lijken erg veel op elkaar met misschien de suggestie van intuïtieve intellectuele cognitie die wordt uitgedrukt door jñāna, en een meer actieve en geïndivualiseerde activiteit die tot uitdrukking wordt gebracht door vidya. Elk woord kan kennis of wijsheid betekenen. In de theosofie wordt jnana vaak vertaald als aangeboren of intuïtieve kennis en vidya als de weerkaatsing of opgeslagen kennis van intellectuele en andere zaken, of wijsheid, hoewel dit onderscheid soms wat arbitrair is.

Zie ook Jhana

Jnana Bhaskara

(San­skriet) Jñāna-bhāskara

De som van kennis. Een medisch werk in het San­skriet. Ook ...

een boek over Asuramaya, de Atlantische astronoom en magiër, en andere prehistorische legendes. (TG 165)

Jnana yoga

(San­skriet) Jñāna-yoga

De yoga en yoga-training om de innerlijke vereniging van de spiritueel-goddelijke essentie te bereiken door het ontwikkelen van wijsheid, geestelijk inzicht en intuïtie.

Jnana-darsana-suddhi

(San­skriet) Jñāna-darśana-śuddhi [van jñāna kennis, wijsheid + darśana visie, lering + śuddhi zuiverheid, waarheid, perfectie]

Zuiverheid of perfectie in visie (of lering) van kennis of wijsheid.

Jnana-deva’s

(San­skriet) Jñāna-deva’s [van jñāna kennis, wijsheid + deva god]

Goden van kennis of wijsheid. De hogere groepen van goden of deva’s met inbegrip van de manasaputra’s, agni­shvatta’s en kumara’s. In één betekenis zijn deze jñāna-deva’s onze eigen reïncarnerende ego’s, in een andere wijst het woord naar grote wijzen zoals de mahātma’s, wat impliceert dat zij succesvol waren bij het bereiken van, of in training waren voor het bereiken van een zelfbewuste vereniging met hun innerlijke God.

Jnana-sakti

(San­skriet) Jñāna-śakti [van jñāna kennis, wijsheid + śakti kracht, energie]

Kracht van kennis. Het vermogen van zuiver intellect dat een straal is van de Logos en daarom het bewustzijn is van het hogere manas. Elk van de śakti’s — of het nu om jnana-sakti, ajnana-sakti, ichchha-sakti of kriya-sakti gaat — manifesteert zich in het heelal of in een individueel wezen als de expressie van een natuurkracht. En aangezien elke natuurkracht de emanatie is van een kosmische entiteit, heeft elk van hen zijn eigen svabhāva (individualiteit of essentiële karakteristieke kenmerken) die zich duidelijk onderscheidt van alle andere krachten van de natuur.

Jnana-sakti heeft het vermogen of de intrinsieke macht om de intelligentie in het heelal te laten bewegen, dat zich op dezelfde manier tot uitdrukking brengt in de mens, die een kind van dat heelal is. Het gevolg hiervan is dat het handelt volgens zijn eigen eigenaardigheden of typische karaktertrekken. De adept die hiervan op de hoogte is door de kracht van zijn spirituele monade, kan op elk gewenst moment een van deze śakti’s van zijn constitutie kiezen en alleen die bepaalde śakti gebruiken, of in combinatie met een andere, om zowel innerlijke als uiterlijke fenomenen voort te brengen. Hij verbruikt dan wel een bepaalde hoeveelheid van de reserves van de een of andere śakti die hij op dat moment gebruikt, die zich om het zo te zeggen, heeft geconcentreerd in zijn constitutie. Vandaar dat het gebruik daarvan altijd wordt gevolgd door een overeenkomstige reactie, ongeveer zoals na een elektrische ontlading. De constitutie heeft dan altijd een bepaalde tijd nodig om zijn normale evenwicht terug te vinden. Zo’n evenwicht is een voorwaarde voor een goede gezondheid.

Dus wanneer een adept voor een of ander edel doel zijn innerlijke krachten gebruikt, zal het niet vaak voorkomen dat hij enkele van deze śakti’s zonder de andere gebruikt. Eerst zal hij een beroep doen op zijn constitutie door de śakti of de ideatie of hoge mentale kracht die het beeld geeft van wat er gedaan moet worden, waardoor de stroom van wilskracht geleid wordt, dan volgt het oproepen van ichchha-sakti of het verlangen om het te bereiken doel te kunnen behalen. Deze voegt zich bij kriya-sakti of de mentale kracht die de begeerte en de wil langs het juiste pad naar het gewenste resultaat leiden. Andere śakti’s kunnen wel of niet tot activiteit worden geroepen, net naar behoefte. De śakti’s die normaal gesproken een fenomenaal effect of gevolgen hebben op het stoffelijke gebied zijn die van ichchha-sakti, gecombineerd met kriya-sakti en geleid door jnana-sakti.

Jnana-vidya

(San­skriet) Jñāna-vidyā [van jñāna kennis + vidyā wijsheid]

Gelijk aan brahma-vidya of theosofie, de wijsheidtraditie of gnosis. (BCW 11:271)

Jnanendriya

(San­skriet) Jñānendriya [van jñāna kennis, weten, begrijpen + indriya zintuig]

Zintuigen of waarnemingsorganen. Vooral de vijf innerlijke waarnemingsorganen van de mens in tegenstelling tot de karmendriya’s — de vijf fysieke zintuigen waar eerstgenoemde doorheen werkt. Synoniem van buddhindriya, dat mystiek gezien het orgaan van buddhi kan betekenen maar gewoonlijk wordt beschreven als de fysieke waarnemingsorganen waardoor het begripsvermogen werkt: het oog, het oor, de neus, de tong en de huid.

Zie ook Indriya; Zintuigen

Jnanesvari

(San­skriet) Jñāneśvarī [van jñāna kennis, weten, begrijpen + īśvarī koningin]

Koningin van kennis. Een mystieke verhandeling waarin Kṛishṇa aan Arjuna de staat van een volledig verlichte yogi beschrijft.

Jnanin

(San­skriet) Jñānin [van de werkwoordstam jñā weten, kennen]

Een wijze, iemand die in het bezit is van de wetenschap van het spirituele en het goddelijke. Als een bijvoeglijk naamwoord: wijs.

Jnata

(San­skriet) Jñāta [van de werkwoordstam jñā weten]

Bekend, bevestigd, begrepen. Het zelfstandig naamwoord jnatri [Jñātṛ] staat voor iemand die het weet of begrijpt.

Jneya

(San­skriet) Jñeya [van de werkwoordstam jñā weten]

Dat wat is of kan worden gekend of begrepen.

Job

(Hebreeuws) ’Iyyōb

Vervolgd, beproefd. Een van de boeken van de Bijbel dat het verhaal van Job beschrijft en dat door Blavatsky wordt gezien als van veel oudere datum dan de Pentateuch. Zij benadrukt dat de Hebreeuwse patriarchen in geen van hun werken ernaar verwijzen, dat Jehovah zelfs niet in het boek wordt genoemd, dat er geen melding in wordt gemaakt van de sabbat-regel en dat er gediscussieerd wordt over de verering van de hemellichamen (wat in die tijd gangbaar was in Arabië).

Het boek Job is een volledige uiteenzetting van de oude inwijdingen en beproevingen die gewoonlijk aan deze verhevenste van alle ceremoniën voorafgaan. De neofiet ziet zich beroofd van alles waaraan hij waarde hechtte en wordt gekweld door een smerige ziekte. Zijn vrouw raadt hem aan God vaarwel te zeggen en te sterven; er bestond geen hoop meer voor hem. (IU 2:494-5)

De hiërofant Elihu onderricht Job die nu klaar is om de betekenis van zijn ervaring te leren kennen en Job is in staat verbinding te maken met zijn eigen hoger zelf of innerlijke God.

Johannes de Doper

Hij wordt door de christenen gezien als de laatste van de Hebreeuwse profeten en de voorloper en aankondiger van Jezus. Zijn verklaring:

... Ik doop u inderdaad met water om u te bekeren, maar hij die na mij komt is machtiger dan ik, wiens schoenen ik niet waardig ben te dragen: hij zal u dopen met de Heilige Geest, en met vuur. (Matt 3:11)

... wat zou betekenen dat Johannes als een oningewijde geen grotere mysteriën kon geven dan die behoren tot het gebied van de stof — de exoterische gnosis en het ritualisme, terwijl Jezus het vuur van spirituele kennis kon geven (SD 2:566). Zijn discipelen worden beschreven als zij die zich hadden afgescheiden van de essenen (IU 2:130).

De rite van de doop speelde een belangrijke rol in de Kleine Mysteriën en was universeel over de aarde verspreid aanwezig in verschillende vormen, zodat Johannes de Doper als een leraar kon verschijnen in de Kleine Mysteriën, die hij nieuw leven schijnt te hebben gegeven als een ritueel in Judea rond de tijd van Jezus. Het is bekend dat het ritueel met de doop deel uitmaakte van de Kleine Mysteriën, niet alleen onder de Chaldeeën en de Akkadiërs, maar ook onder de Egyptenaren en enkele oude Grieken.

Jona

(Hebreeuws) Ook JonasYōnāh

Een duif. Een Hebreeuwse profeet, zoon van Amitai, over wie de Bijbel het verhaal vertelt dat hij de Heer hoorde bevelen om naar Ninivé te gaan en tegen de bewoners van de stad tekeer te gaan vanwege hun verdorvenheid. Maar in plaats van te gehoorzamen ging Jonah aan boord van een schip met bestemming Jaffa, werd vervolgens overboord gegooid en opgeslokt door een ‘grote vis’ waarin hij drie dagen verbleef. Dit herinnert aan de drie toegewezen dagen van de inwijdingservaring, maar ook aan het feit dat ‘vis’ een woord uit de Mysteriën is dat ofwel doet denken aan een gevorderde adept die met zijn bewustzijn zwemt in de ether van de ruimte of, zoals in dit geval, aan een embleem van de inwijdingskamer. Bovendien spraken de eerste christenen vaak over Jezus als de grote vis en zagen zichzelf als de kleine vissen (pisciculi).

Mystiek gezien is er ook een samenvallen van oude esoterische symbolische ideeën nu Jonah ‘duif’ betekent, wat altijd al een embleem van de geest of, kosmisch gezien, van de tweede logos is geweest. Dus een duif of de ingewijde mens ging drie dagen lang in een grote vis en na het verstrijken van die tijd werd die weer vrijgelaten. Zoals met al zulke mysterieverhalen kunnen er verschillende betekenissen aan worden ontleend. Zo ziet W.Q. Judge in het verhaal een astronomische cyclus (Oceaan 122).

Jord

(IJslands, Scandinavisch)

De aarde. In Noorse mythen is zij de dochter van de Nacht (nott). De mystieke symboliek van de Edda noemt Nacht een dochter van de oeroude ijsreus waaruit de substantie van de werelden werd gevormd en was een zuster van de ondersteunende kracht Trudgälmer, van wie zij een zoon kreeg, Udr (rijk, uitbundig, vernietigend) wat verwijst naar Bergelmir, het einde en de vrucht van een levenscyclus. Zijn tweede huwelijk met een van de scheppende goden vormde de aarde, terwijl een derde vereniging met Delling (ochtendgloren) van haar de moeder van een schitterende Dag maakte.

Jordaan

(Hebreeuws) Yardēn

De stromende (een rivier), met het daarvan afgeleide idee van een afdaling vanuit een hogere plaats en daarin ligt zijn mystieke betekenis.

... veel christelijke gezangen spreken over de mystieke Jordaan en over het bereiken van de ‘oever aan de overzijde’, een opvatting die min of meer identiek schijnt te zijn met die van het boeddhisme. ‘Deze zijde’ is het wereldse leven, het gebruikelijke of gewone doen en laten van de mens. De ‘andere oever’ is eenvoudig het spirituele leven, dat de betrekkelijk volkomen ontplooiing omvat van de krachten en functies van de volledige menselijke natuur. Met andere woorden, de ‘andere oever’ bereiken betekent één-zijn met de innerlijke God en dus betrekkelijk volledig zelfbewust deelhebben aan het universele leven. (BvhO 49-50)

Deze symboliek heeft ook betrekking op andere heilige rivieren zoals de Nijl en de Ganges. Als Blavatsky de Pistis Sophia bespreekt, zegt zij dat de Jordaan ...

‘de mystieke Rivier’ is die de exodus van de Israëlieten uit Egypte tot stilstand bracht ‘dat het lichaam is (V, 7)’. (BCW 13:30)

De Philosophumena (bk 8, hfdst 3) stelt dat Jezus bij zijn doop zijn ‘indruk’ achterliet in de Jordaan, zodat als zijn fysieke lichaam was vernietigd door de kruisiging, zijn ziel ...

het lichaam aan mocht nemen dat in het water was afgedrukt toen hij werd gedoopt, in plaats van het lichaam van vlees en bloed —

... een inwijdingsallegorie.

Zie ook Eridanus; Hap; Mano

NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheim Vana-heimSvart-alfheimHelheimMuspel-heimJotun-heim

Jotunheim

(IJslands, Scandinavisch) [van jotunn reus + heimar thuis, land]

In de Noorse mythologie stelt Jotunheim het huis van de reuzen voor, een van de negen werelden van de Edda’s, dat wordt beschreven als liggende voorbij de oceaan die Midgard omringt en gescheiden is van het huis van de goden (Ásgárd) door Ifing — de rivier die nooit bevriest [en dan een ‘brug’ zou vormen].

Jotunheim staat voor de stoffelijke sfeer van leven die door de goden wordt bezocht waar zij de ‘mede’ van wijsheid willen winnen door zich in werelden te belichamen. Zo’n sfeer is de aarde en zo zijn ook de andere planeten en hemellichamen, hoewel zij verschillen in evolutionaire status.

Jotunn

(IJslands) Ook Jotun

Reus. In de Noorse Edda zijn de Jotunn de reuzen die de stoffelijke sferen voorstellen waarin de goden zich belichamen en op die manier die donkere werelden verlichten terwijl zij daar de ‘mede’ van ervaring verkrijgen. Er zijn reuzen van wisselende soort en graad. De laatste bron van de stof of materie (San­skriet mula­pra­kriti) wordt in de Edda Mimir genoemd. Andere reuzen stellen cyclussen voor waarin de goden een wereld of een ras bezielen, of een ander levend wezen. Elke reus met een naam is een levensperiode of een stoffelijke belichaming van een god en bestaat zolang de krachtgevende god is belichaamd en sterft door de hamer van Thor, aan het einde van die cylus. Binnen het lange leven van een reus stellen het aantal reuzinnen — de ‘dochters’ van de gigant — kleinere cyclussen voor, de rassen of onderrassen van de gigant, hun vader. Een reus is zowel een gemanifesteerde entiteit als de levensduur van zo’n entiteit, en vertoont daarmee een parallel met de aeonen van de Griekse mythologie.

Duidelijk anders dan de levende reuzen zijn de thursen of ijsreuzen, die perioden van niet-leven voorstellen, wanneer de goden niet ‘thuis’ of afwezig zijn in hun hoogste hemelen.

Jove

(Gnostisch) Ook Iove

Een anglicisme van Jupiter, de hoogste god van de Romeinen die overeenkomt met het Griekse Zeus.

Zie ook Jupiter en Zeus

Daarnaast ook een van de zeven sterrengeesten of genii van de zeven heilige planeten van de Egyptische gnostici. Jove was bij hun de genius van de maan. Ook bekend als Iao. Dus ook een van de zeven zonen van Ialdabaoth die het tweede zevental maakt, wat overeenkomt met Jehovah (SD 1:449).

Zie ook Astaphai

Jozef

(Hebreeuws) Yōsēf [van yāsaf toenemen, vergroten]

In het Oude Testament (Genesis 37-50) is hij de elfde zoon van Jakob, de eerste van zijn favoriete vrouw Rachel, bekend om zijn kleurrijke mantel. Hij was door zijn jaloerse broers verkocht als slaaf en zorgde ervoor dat de joden zich vestigden in Egypte. Jozef ...

was een ingewijde, anders zou hij niet zijn getrouwd met Aseneth, de dochter van Petephre (‘Potiphar’ — ‘hij die behoort aan Phre,’ de zonnegod), priester van Heliopolis en bestuurder van On. (BCW 14:357)

Zijn tweede droom waarin ‘de zon en de maan en de elf sterren hun respect betonen’ aan Jozef (Genesis 37:9-10) kan een verwijzing zijn naar de dierenriem, de elf ‘sterren’ of sterrenbeelden van de dierenriem buigen voor de twaalfde omdat die ene ‘zijn ster’ was. De twaalf zonen van Jakob zijn ook een verwijzing naar de twaalf tekens van de dierenriem en Jozef komt dan overeen met Sagittarius (Boogschutter) (SD 1:649).

In het Nieuwe Testament is Jozef de vader van Jezus (Matt 1:16, Lucas 2:4) en wordt gezien als de verbinding met het huis van David ondanks dat de christelijke leer stelt dat Maria Jezus onbevlekt zou hebben ontvangen, zonder een menselijke vader. Kosmisch gezien kan hij worden verbonden met zulke mythologische timmerlieden als Visvakarman en Tvashtri. In een andere betekenis is Jozef de spirituele leraar van Jezus, Joseph ben Pandira (IU 2:201) (2de Jozef).

Jozua

(Hebreeuws) Yĕhōshua‘

In het Oude Testament is Jozua de zoon van Nun (nun, ‘vis’) en opvolger van Mozes, die de Israëlieten leidde tijdens de invasie van en vestiging in Kaän. In de middeleeuwen werd hij geplaatst onder de ‘Negen Waardigen’. Mozes stierf of verdween ...

van de top van de berg Pisgah (Nebo, profetische wijsheid), nadat hij zijn handen op Jozua had gelegd, die ‘vervuld werd van de geest van wijsheid’ dat wil zeggen ingewijd. (BCW 14:264-5)

Jezus [van Hebreeuws Yeshua‘ samentrekking van Yehoshua‘ verlosser, helper, of dat wat ruim is of weids] wordt soms gezien als Jozua, in een kabbalistische zin.

Jubal

(Hebreeuws) Yūbāl [van yābēl vloeien, voortstromen]

Rivier, stroom. In de Bijbel is hij de zoon van Lamech en Adah: ‘Vader van allen die zulke instrumenten als de harp en het orgel kunnen bespelen’ (Genesis 4:21). Jubal wordt vergeleken met de kabiri die ...

de harp voor Kronos maakten en de drietand voor Poseidon. (SD 2:390)

Juda(h)

(Hebreeuws) Yĕhūdāh

In het Oude Testament is hij de vierde zoon van Jakob (Genesis 29:35), voorouder van een van de twaalf stammen van Israël, die later een van de hoofdelementen van het koninkrijk Judea (933-586 v. Chr.) werd. Hij komt overeen met het teken Leo, Leeuw, van de dierenriem.

Judas

Judas Iskariot was de discipel van Christus die laatstgenoemde verried en later zichzelf het leven benam. Als we de twaalf discipelen van Christus als een symbolisch twaalftal nemen, speelde hij de rol van tegenstander of Satan, wat de tegengestelde pool voorstelt van dat wat het meest wordt vereerd. Zijn verraad is daarom de ontlading van waar hij voor staat, hoewel dit symbool een verhaal van verraad en misdaad is geworden. Er is een oud mystiek gezegde dat ‘iedere Verlosser zijn eigen Judas heeft,’ elke messias heeft zijn Opponent.

Judas wordt ook herkend als een van de andere twaalf discipelen — (in het Engels) geschreven als ‘Jude’ in Mattheüs en Lucas, en Judas in Johannes — in het algemeen herkend als Thaddaeüs. Ook zou de schrijver van het Boek van Judas de broer van Johannes zijn geweest die soms werd aangezien als de Judas die hiervoor is besproken.

Jul

(Scandinavisch, IJslands) Ook Joel [van hjól wiel, verbonden aan de winterzonnestilstand. Vgl. het oud-Engels geol december]

Dit midwinterfeest wanneer de zon aan zijn reis naar het noorden gaat beginnen, werd al gevierd ver vóór men die periode Kerstmis ging noemen. De oude Noren hebben talloze herinneringen aan het woord die terugkeren in de joelespelen (kerstspelen), joelbanketten, joeleblokken (blokken hout in het vuur van de kersthaard), enz. De Jolahelgi (het joelefeest) was een heilige tijd en kreeg een bijzondere betekenis als er een Jola-tungl (joelemaan) was. De Noorse joel duurde dertien dagen, waarvan de naam threttandi (de dertiende), voor epifanie op 6 januari en ook het Engelse Twelfth-night (twaalfde nacht) zijn afgeleid.

Een van de namen van Odin is Jolnir.

Jupiter F

(Latijn) [van Jov + pater vader. Mogelijk van dezelfde wortel als het Griekse Zeus en het San­skrietwoord dyaus, heldere hemel]

De god van de lucht of de heerser over de hemel, de vader van de goden, onder de Ouden in het volksgeloof bekend als de Griekse Zeus. Hij komt overeen met Brihaspati van de hindoes. De zesde wereld van de oude Syriërs was die van Jupiter of Bel en werd geregeerd door de Heerschappijen (SD 1:435).

Zie ook Zeus

Jupiter is in ons zonnestelsel de vijfde planeet vanaf de zon geteld en werd door de Ouden beschouwd als een van de zeven heilige planeten. In de theosofie is hij de bestuurder van Jupiter en oefent een bijzondere invloed uit op bol B van de planeetketen, en ook op de bol die voorafgaat aan bol A. Zijn huizen in de dierenriem zijn Sagittarius (Boogschutter) en Pisces (Vissen), zijn dag is donderdag.

Meester KH merkt in een brief aan Sinnett op:

Uw wetenschap heeft geloof ik een theorie, dat als de aarde plotseling naar bijzonder koude gebieden zou worden verplaatst — bijvoorbeeld door van plaats te verwisselen met Jupiter — al onze zeeën en rivieren plotseling in vaste bergen zouden veranderen; de lucht — of liever, een deel van de ijle substanties die haar samenstellen — zou door de afwezigheid van warmte uit haar onzichtbare fluïdische toestand worden omgezet in vloeistoffen (die nu op Jupiter bestaan, maar waarvan men op aarde geen idee heeft). Stel u de omgekeerde toestand voor, of probeer u die in te denken en u hebt de toestand zoals die op het ogenblik op Jupiter bestaat.
 Ons hele stelsel verandert onmerkbaar van plaats in de ruimte. De relatieve afstand tussen de planeten blijft steeds gelijk, en wordt zeker niet beïnvloed door de verplaatsing van het hele stelsel; en daar de afstand tussen het laatste en de sterren en andere zonnen zo onmetelijk is, dat er in honderden, ja duizenden jaren slechts weinig, zo al enig waarneembare verandering wordt teweeggebracht, zal geen astronoom haar met de telescoop waarnemen vóór Jupiter en nog enkele andere planeten, waarvan de kleine lichtpunten nu miljoenen en miljoenen sterren (op 5.000 of 6.000 na) voor ons gezicht verbergen — ons plotseling een kijkje geven op enkele Raja-Zonnen, die zij nu verbergen. Er staat zo’n koningsster precies achter Jupiter, die geen sterfelijk oog in deze, onze Ronde, ooit heeft gezien. Zou ze wel kunnen worden waargenomen, dan zou zij door de beste telescoop, met een sterkte die haar middellijn tienduizend keer vergroot, toch een klein puntje zonder afmeting lijken, dat door de helderheid van elke planeet in de schaduw wordt gesteld; niettemin — deze wereld is duizenden keren groter dan Jupiter. De heftige beroering van haar atmosfeer en zelfs haar rode vlek die de laatste tijd de wetenschap zo nieuwsgierig maakt, zijn het gevolg — (1) van die verplaatsing en (2) van de invloed van die Raja-Ster. Op haar huidige plaats in de ruimte, hoe onwaarneembaar klein ze ook is, zetten de metaalachtige substanties waaruit zij in hoofdzaak is samengesteld, uit en gaan langzamerhand over in een ijl fluïdum — de toestand van onze eigen aarde en haar zes zusterbollen vóór de eerste Ronde — en gaan deel uitmaken van haar atmosfeer. (MB 181)

Justinianus

(483-565) Keizer van het oostelijke Romeinse keizerrijk die de Romeinse wet voor toekomstige Europeanen behield en die de laatste mysterieschool in Athene sloot. (Beginselen 479)

De Zeven Juwelen van Wijsheid

Een theosofisch begrip voor de zeven basisleringen die het heelal, zijn structuur, wetten en werkingen verklaren. Zoals ze met hun San­skrietnamen worden opgesomd zijn zij:

1) wederbelichaming (punarjanman);

2) de leer van de gevolgen, resultaten of oorzaken en effecten of gevolgen (karma);

3) hiërarchieën (loka’s en tala’s);

4) individuele karakter­trekken die een rol spelen bij zelf­ontwikkeling of zelf­wording (svabhāva);

5) evolutie en involutie (pravritti en nivritti);

6) de twee paden (amritayana, het pad van de bodhisattva, en pratyekayana, het pad van bevrijding voor zichzelf alleen) en ten slotte . . .

7) de kennis van het goddelijke zelf en hoe de Ene de vele wordt (atma-vidya).

Jyotis

(San­skriet) Jyotis [van de werkwoordstam jyut schijnen]

Licht (van de zon, ochtendgloren, vuur, bliksem); helderheid (van de hemel); ook vermenselijkt licht; de zon en maan. Als meervoud de planeten en de sterren. Maar ook het spirituele licht als het goddelijke beginsel van leven of bron van begripsvermogen (vooral wanneer het is gebruikt met paurusha — mens). In de Purāṇa’s is hij een van de zeven prajapati’s.

Jyotisham-jyotis (het licht van lichten) staat in de Upanishads voor de allerhoogste geest of de hiërarch van onze zonnehiërarchie.

Jyotisha

(San­skriet) Jyotiṣa [van de werkwoordstam jyut schijnen]

Een astronoom. Als een onzijdig zelfstandig naamwoord astronomie, ook wel jyotisha-vidya genoemd. Een naam voor de astrologie van de hindoes. Ook de naam van een van de zes Vedanga’s (delen van de Veda’s), een korte verhandeling met aanwijzingen voor het vaststellen van de dagen en uren voor Vedische offerandes.

Jyotisham

(San­skriet) Ook Jyotch of JyotisJyotiṣām-jyotis

Licht van lichten. Een frase in de Upanishads om de allerhoogste geest of Brahman te beschrijven (TG 166; BCW 4:580).

Jyotsna

(San­skriet) Jyotsnā [van de werkwoordstam jyut schijnen]

Maanlicht, of een door de maan verlichte nacht. Ook een van de lichamen die Brahman heeft aangenomen, een van de 16 kala’s (delen of afdelingen van de maan). Als meervoud: lichten of schitteringen, met een bijzondere verwijzing naar de aanwezige straling van hemellichamen.