Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Levensatoom

In de theosofische literatuur stelt het levensatoom de bezielende vitale kracht voor, of elke tot een entiteit gemaakte vitale eenheid van elk oerdeeltje of hoogste bestaan van een fysiek deeltje, dat zelf een vitaal halfbewust geïndividualiseerd voertuig van de spirituele monade of hoogste bewustzijncentrum is geworden. Een levensatoom is niet het fysieke atoom van de wetenschap, dat niet meer is dan het voertuig of kleed van eerstgenoemde, samengesteld uit uitsluitend fysieke of fysiek-astrale-stof. Nu dit zo is, valt een atoom uit elkaar als zijn tijd om zich op dit gebied tot expressie te brengen is geëindigd, maar het belichaamt zichzelf opnieuw en doet dat door de ingeboren kracht of leven dat zijn bezielende monade (via het levensatoom) uitstraalt. Het woord slaat niet op de ultieme of primaire deeltjes van prana (het levensbeginsel of de levenskracht). Prana, dat zelf een afgeleide is van de jiva is als een entiteit tamelijk anders dan de atomen die het bezielt. De stoffelijke atomen behoren tot de laagste of grofste toestand van de stof op ons gebied, terwijl jiva in essentie een emanatie of uitstroming is van atman of param­atman.

Leven is altijd aanwezig in het atoom van de stof, of het nu organisch of anorganisch is, geconditioneerd of ongeconditioneerd — een verschil dat de occultisten niet accepteren. Hun leer zegt dat leven net zo goed aanwezig is in anorganische als organische stof: wanneer levensenergie actief is in het atoom noemen we dat atoom organisch, wanneer het slaapt of latent aanwezig is, noemen we dat anorganisch. (BCW 5:111-12)

Levensatomen kunnen inderdaad de bouwstenen van het heelal worden genoemd of van elke belichaamde entiteit: want zij zijn naar waarheid de voertuigen van het universele leven. Zij zijn samengesteld uit bewustzijn in het hart van het hart van elk en zij manifesteren zich spontaan in die bewustzijnsvormen die op bepaalde tijden de wil wordt genoemd en op andere momenten kracht of energie. Zij nemen deel aan de geestelijke werelden en blijven altijd onzichtbaar: de fysieke atomen groeperen en vormen zich rondom hen en hun totaal is te herkennen als fysieke stof, de levens­atomen zijn voor die fysieke stof niet anders dan hogere en onzichtbare beginselen.

Van levens­atomen kan men zeggen dat zij tot alle gebieden behoren en werkzaam zijn binnen elk van de zeven beginselen waaruit de mens is opgebouwd: zo kunnen we spreken van goddelijke levens­atomen, spirituele levens­atomen, intellectuele, psychische, vitale, astrale en stoffelijke levens­atomen. Tijdens het leven zijn de levens­atomen die nauw zijn verbonden met een individu, voortdurend aan het in- en uitstromen, in een constant ritme gaan ze het lichaam van hun eigenaar of gastheer in en uit. Maar na het overlijden, als de dominante sturende factor de lagere gebieden heeft verlaten, begint elke groep van levens­atomen met zijn omzwervingen door het geheel van hun eigen natuurlijke verblijfplaatsen. Als het fysieke lichaam sterft gaan de levens­atomen van het lichaam de bodem in, naar planten of naar de lichamen van dieren of andere mensen — via het voedsel of door osmose, of door het in- en uitademen — zij worden aangetrokken tot lichamen door de magnetische aantrekkingskracht van affiniteit. Deze transmigratie van levens­atomen is de oorsprong van de (verkeerd begrepen) theorie van de overgang van de menselijke ziel naar bepaalde dieren na het sterven.

De levens­atomen die behoren tot het astrale gebied en die het liṅgaśarīra of modellichaam van mensen en dieren vormen, worden door het sterven bevrijd en volgen dezelfde algemene lijnen als de stoffelijke levens­atomen: zij vinden hun weg in en door de andere astrale voertuigen waarvoor zij een sympathische aantrekkingskracht voelen. Op deze manier helpen zij bij het ontwikkelen van andere astrale voertuigen van individuen van de drie lagere natuurrijken maar ook van die van het dieren- en mensenrijk. Op een soortgelijke manier zwerven de psychische, intellectuele, spirituele en goddelijke levens­atomen rond. Voordat de spirituele monade met zijn reis na het overlijden kan beginnen, moeten alle omhulsels van het spirituele bewustzijn op hun eigen gebieden worden afgeworpen. Op die manier wordt het voor het geestelijke ego mogelijk zijn weg omhoog en naar binnen, ongehinderd door de aantrekkingen van de lagere werelden — waar deze levens­atomen voor zorgen — voort te zetten.

De levens­atomen zijn feitelijk de nakomelingen of de uitgestoten delen van de innerlijke beginselen van de menselijke constitutie. Het is duidelijk dat de levens­atomen die de fysieke atomen van het menselijke lichaam bezielen, even talrijk zijn als de atomen die zij bezielen, en er zijn bijna ontelbare aantallen massa’s van hen ... werkelijk ontelbare aantallen. Elk van deze levens­atomen is een lerende entiteit, een ontwikkelende entiteit, een wezen dat leeft, beweegt, groeit en nooit stilstaat — dat zich ontwikkelt op weg naar een verheven bestemming en dat ten slotte het goddelijke wordt. (OG 87)

Op deze evolutionaire reis gaat het van het ontbreken van zelfbewustzijn en via vele en zeer veel verschillende vormen van ervaringen naar zelfbewustzijn en voegt zich uiteindelijk bij het goddelijke. Wanneer deze laatste fase is aangebroken is het levensatoom niet langer een onzelfbewuste godsvonk, maar een zelfbewuste god, hij is een van de medewerkers geworden voor het grote bouwen van werelden.

Levensfluïde

De levensfluïde staat voor de ‘zenuwether’ van dr. B.W. Richardson en soortgelijke theorieën.

Als leven niet meer is dan een eigenschap van de stof, in plaats van stof in al zijn ontelbare overgangstoestanden en dichtheden die de creaties van het leven zelf zijn, hebben de materialisten, die het leven graag zouden zien als iets meer dan alleen een eigenschap, de mogelijkheid een levensfluïdum naar voren te schuiven dat de ‘dode stof’ doet bewegen. Maar de voorgestelde hypothese van een simpel levensfluïdum is wel erg oppervlakkig als we die vergelijken met de Indiase psychofysiologische stelsels die prana verdelen in ontelbare vitale stromen met verschillende functies die de organen van het lichaam doordringen. Al deze stromen zijn verschillende toestanden of differentiaties van de vitale kosmische elektriciteit en zoals met andere vormen van elektriciteit, bevinden zij zich allemaal op hun eigen atomaire gebied, zodat ze kunnen worden beschouwd als stromen van levens­atomen. Zij volgen de wetten die op hen zijn afgedrukt door het liṅgaśarīra en vormen een hiërarchisch stelsel met hoofdcentra en lagere centra. Bij het uiteenvallen van een lichaam, wanneer het liṅgaśarīra wordt teruggetrokken, gaan de levens­atomen over naar andere gebieden of loka’s, die passen bij hun eigen verschillende affiniteiten.

Levensgolf

Een levensgolf bestaat uit een bepaalde klasse en menigte of grote hoeveelheid monaden [zoals bijvoorbeeld het mensenrijk].

Er zijn zeven, tien of twaalf klassen monaden. Elke klasse bestaat weer uit monaden in zeven, tien of twaalf graden van ontwikkeling. De tien klassen van levensgolven zijn: de drie rijken van elementalen; het mineralenrijk; het plantenrijk; het dierenrijk; het mensenrijk en de drie dhyani-chohanische rijken.

Wanneer de grote massa van wezens die een levensgolf vormen — de entiteiten die van een eerder levende maar nu dode planeet afkomstig zijn — een impuls voelen om hun evolutionaire reis te vervolgen, reizen zij in een regelmatige volgorde van bol naar bol langs de gehele planeetketen, die voor hen is voorbereid door de drie klassen, of massa’s, van elementalen, die kunnen worden beschouwd als de voorlopers van de levensgolven of die er deel van uitmaken.

Elke levensgolf gaat zeven keer rond de zeven sferen van de planeetketen, als eerste in onze ronde langs de schaduwboog [het wordt de schaduwboog genoemd omdat de levensgolven uit het licht komen en de duisternis tegemoet gaan] omlaag totdat evolutionair gezien het laagste punt van beweging is bereikt in het midden van de vierde ronde, klimt dan omhoog langs de lichtende boog en gaat in die ronde door alle zeven elementen van de kosmos. Elke entiteit, of die nu goddelijk, spiritueel, mentaal, psychisch, astraal of zelfs lichamelijk is, gaat voortdurend verder door de zeven kosmische elementen naar de bron van waaruit de levensgolf begon.

De levensgolven volgen elkaar op in de volgorde van de bollen van de keten, maar tijdens het klimmen langs de lichtende boog en nog voordat de zevende bol is bereikt, werkt de wet van vertraging op de lagere natuurrijken in op zo’n manier dat alle zeven klassen hun ronden min of meer op hetzelfde moment op de laatste bol zullen voltooien. Dit alles bij elkaar noemen we een ketenronde en wordt gevolgd door een klein keten-nirvāṇa. De tijd waarin de levensgolf zijn evolutie door de zeven wortelrassen op een bol van de keten volbrengt, wordt een bolronde genoemd.

De woorden ronden, rassen en levensgolven kunnen ook van toepassing zijn op nog grotere evolutionaire rondgangen die bij ons zonnestelsel als een geheel behoren en zelfs voor een Melkweg.

Levensladder

Het stelsel van hiërarchiën waarin alle soorten werelden en wezens van de hoogste tot de laagste een regelmatige en graduele reeks vormt als de sporten van een ladder of traptredes, die als een soort overloop of portaal dienen voor een doorgaand evolutionair proces. Zij vormen tijdelijke haltes voor een monade die afdaalt en opstijgt door de gebieden tussen geest aan één kant en materie aan de andere. Hetzelfde idee kan worden teruggevonden in de woorden schaal, van iets dat op schaal is [van Latijn scala een aantal treden] en graad en gradatie [van Latijn gradus stap].

Van goden tot mensen, van werelden tot atomen, van een ster tot een nachtpitje, van de zon tot de levenswarmte van het meest onbetekenende organische wezen — is de wereld van vorm en bestaan een enorme keten waarvan de schakels alle zijn verbonden. (SD 1:604)

Zie ook Hermetische keten

Levenswater

Het Boek van Dzyan zegt dat licht een koude vlam is en een vlam is vuur, en vuur levert warmte, wat het levenswater in de grote moeder vormt; Blavatsky verklaarde dat dit allemaal kinderen van elektriciteit zijn, op ons gebied — dat misschien wel de allerbelangrijkste stoffelijke verschijningsvorm van het kosmische jiva of het leven is, dat emaneert uit fohat, of vice versa.

Het levenswater is ook een synoniem voor Chaos, de grote kosmische diepte, zoals in de openingsverzen van Genesis is te lezen, toen de geest van de ‘elohim of de hiërarchie van dhyani-chohans door en over de wateren bewoog.

Ook is het in mythen en volksverhalen een magische vloeistof die alle ziekten geneest en de doden tot leven brengt of onsterfelijkheid schenkt. In de Babylonische mythe van Ishtar en Tammuz daalt de godin af in de onderwereld als zij het levenswater zoekt om Tammuz te kunnen reanimeren.

Zie ook Ab-e-Hayat

Leviathan

(Hebreeuws) Liwĕyāthān

Plooien, wendingen, kronkelingen, dus wat er ook maar is ingevouwen of omwikkeld. Mystiek gezien gaat het om de Tijd als de grote slang van cyclische of circulerende perioden, op dezelfde manier als de ruimte en de verschillende fenomenen die in de ruimte plaatsvinden zoals ronddraaiende en cirkelvormige krachten die te zien zijn in het grillige elektrische pad van de bliksem. De oude Hebreeuws/bijbelse esoterie maakte van Leviathan een groot zeemonster, met een bijzondere nadruk op de wateren van de ruimte. In een hogere betekenis wijst hij op de cyclische en nooit ophoudende beweging van het goddelijke, zowel in tijd als wat betreft abstracte ruimte. Zijn concrete of laagste aspect wijst op de schijnbare ongeregelde, ronddraaiende en turbulente krachten van de stoffelijke werelden — ook de boosaardige krachten die strijdig lijken te zijn met het spirituele en het intellectuele evenwicht van hen die naar het hogere streven. Eén betekenis was die van een grote slang of krokodil — en wordt soms vergeleken met de Makara van de hindoes, en een andere is ‘de godheid in zijn tweevoudige manifestatie van goed en kwaad’ (TG 188).

In de Siphra’ Di-Tseni‘uthah wordt Leviathan beschreven als een slang die met 370 sprongen rent en zijn staart in zijn bek houdt. Hier wordt een erg duidelijke verwijzing gemaakt naar cycli van tijd en ruimte, en de 360 graden of punten, zowel van tijd en ruimte, met een toegevoegde 10 graden of punten die staan voor het inluiden of het begin van een nieuwe cyclus nadat de oude is geëindigd. De staart in de bek wijst op het nooit eindigen van de cyclische tijd. Eens in duizend jaar vindt er een verandering in zijn verbindende delen plaats en zijn kop slaat stuk op de waterspiegel van de oceaan.

Levitatie

[van Latijn levis licht van gewicht]

Het naar wens, of onbewust, kunnen opstijgen in de lucht waarbij de zwaartekracht wordt tegengewerkt. De theosofie zag de zwaartekracht niet zoals Newton die zag, maar beschouwde die als een elektromagnetische kracht die bestaat uit aantrekking en afstoting. Levitatie is het gevolg van de verandering van polariteit van een lichaam dat dan gelijk wordt aan die van de aarde die dat lichaam afstoot, of stopt met het aan te trekken. De hoogte die kan worden bereikt hangt af van de kracht of het potentiaalverschil van de elektrische polaire energie die in het opstijgende lichaam zit. Het is voor een adept mogelijk, en zelfs eenvoudig, om de polariteit van zijn lichaam naar wens te veranderen.

In het oude Griekenland werd levitatie aithrobates genoemd, wat de kunst van het lopen in de ether of de lucht betekent.

Lha

(Tibetaans) hla

God, godheid, hetzelfde als het San­skrietwoord deva.

Lhagpa

(Tibetaans) hlag pa

In de Ti­be­taanse astrologie en mystiek is het de planeet Mercurius, gesymboliseerd door een hand. Zijn huis is Gemini (Tweelingen) wat wijst op armen en handen, die staan voor activiteit en vaardigheid in het geven van leiding. Gelijk aan budha uit het San­skriet. Ook de woensdag.

Lhakhang

(Tibetaans) lha khang

Godshuis. Een tempel of beeldengalerij, een crypte, vooral een ondergrondse tempel.

Lhamayin

(Tibetaans) lha ma yin

Een niet-god, niet een god. Gelijk aan het San­skrietwoord asura. Een klasse van elementalen of natuurgeesten die overeenkomen met de verschillende elementale geestjes van de lagere gebieden, zoals de aardse. De lhamayins van het Ti­be­taanse volksgeloof zouden demonen en duivels zijn, maar esoterisch gezien zijn zij een klasse van wezens die een niveau hoger staan dan de aardse sfeer (SD 2:63).

Lhasa

(Tibetaans) Ook Lhassalha sa [van lha goden + sa plaats]

Plaats van de goden, gelijk aan het San­skrietwoord deva-bhumi. De hoofdstad van Tibet aan de oevers van een belangrijke zijarm van de Tsang-po. Het was een kruispunt van handelsroutes uit Turkestan, Siberië, Mongolië, China en India, maar ook uit andere delen van Tibet. Hoewel Lhasa de Verboden Stad wordt genoemd, was dat alleen zo voor Europeanen, waarvan slechts weinigen werd toegestaan door het binnenland van Tibet te reizen. Het is ook de welvarendste en meest florerende stad op cultureel gebied. Het was de verblijfplaats van de Dalai Lama en zijn regering voor de inval van de Chinezen in Tibet. Voordat Lhasa een hoofdstad werd schijnt zijn naam Ra-sa, ‘plaats van de geiten,’ te zijn geweest.

Li

(Chinees)

De derde en voornaamste van de vier hoofddeugden die alle plichten van religieuze, sociale en ethische aard bevat — de tao.

De li vinden absoluut hun oorsprong in het Grote Universum, dat door zichzelf te delen, hemel en aarde werd, en al draaiende yin en yang werd ... Daarom staat het woord li voor het ‘voornaamste beginsel van de Mens.’ Het is door de li dat een mens de waarheid spreekt en harmonie nastreeft. (Li yun 4).

Libanon

Vlag van Libanon

(Hebreeuws) Lĕbānōn

Een gebergte in Syrië en Palestina dat bestaat uit twee grote bergketens, Libanon of Libanus in het westen en Antilibanus in het oosten. In dit gebied leven de broederschappen van de druzen en de nabatheërs. Libanon is vooral bekend om zijn ceders, maar de uitdrukking de ceders van Libanon sloeg ook op de ingewijden en werden ...

de ‘bomen van gerechtigheid’ genoemd, en de ceders van Libanon, evenals enkele koningen van Israël. (SD 2:494)

Ook in India werden adepten soms bomen genoemd.

Hoewel de bergen in Syrië en Palestina libanon (wit) worden genoemd, is hier toch ook sprake van een directe mystieke verwijzing uit de oudheid naar de maan of de invloeden van de maan, aangezien de oude bewoners anticipeerden dat de bevolking waarde zou hechten aan de betekenis van deze bergrug en de maanketen van bergen zou zijn, wijst het zonder omwegen op de esoterische voorschriften die behoren bij de maan en zijn nefaste invloeden.

Liberalia

(Latijn)

Feesten ter ere van de Romeinse goden Liber en Libera — verbonden met de Griekse Bacchus en Persephone — die op 17 maart van hun kalender werden gevierd.

Libra

Weegschaal, de balans, het zevende teken van de dierenriem.

In de astrologie een mannelijk, lucht- en hoofdteken, het belangrijkste huis van Venus. Zijn overeenkomstige lichaamsdelen zijn de lendenen en aangrenzende organen. De drie tekens Virgo-Libra-Scorpio (Maagd-Weegschaal-Schorpioen) werden in de oudheid door één enkel teken weergegeven, een combinatie van Maagd-Schorpioen, zodat de dierenriem oorspronkelijk exoterisch bestond uit tien tekens. Op een gegeven moment werden er twee geheime tekens aan toegevoegd, waardoor de huidige dierenriem uit twaalf tekens of huizen bestaat. Dit werd gedaan door het teken op te splitsen in Virgo en Scorpio en ertussen het teken van evenwicht, de Libra, te plaatsen wat door de Grieken zou zijn bedacht.

De dierenriem van de hindoes kent ook zo’n teken en heeft Tula (balans) op deze plaats, die wordt bestuurd door Kuvera, heerser van de onderwereld. Zoals werd gezegd door Subba Row bereidt dit teken de weg voor, voor de aardse Adam om Nara (de spirituele mens) te worden.

In het stelsel van de twaalf zonen van Jakob wordt Libra toegewezen aan Asher.

Libra markeert de herfst dag-en-nachtevening in het noordelijk halfrond en een van de twee beginpunten van het joodse jaar. Libra wordt ook vergeleken met Enoch en Hermes (IU 2:463).

Lichaamsvocht

De medici van de middeleeuwen verstonden onder het lichaamsvocht de vier vloeistoffen van het lichaam — bloed, speeksel, cholerische (gele gal) en de melancholische of zwarte gal — en men dacht dat die een rol zouden spelen bij gezondheid en temperament. Deze theorie is gebaseerd op klassieke bronnen.

Niettemin correspondeerden deze levensgeesten en lichaamsvochten, hoe onvolmaakt ook, met de prāṇische fluïden van de oude hindoeleer — die ze beschouwde als etherische essenties en ook als fysieke lichaamsvochten. Vanaf de vroege middeleeuwen tot kortgeleden, leerde de medische wetenschap consequent dat de normale fysieke gezondheid van de mens bewaard bleef wanneer deze levensgeesten en lichaamsvochten evenwichtig functioneerden, en dat ziekte en zelfs de dood het gevolg waren van het verkeerd functioneren daarvan. In archaïsche tijden heerste eenstemmigheid over deze punten. (BvhO 621)

Licht

Het gebied van het licht loopt vanaf het geheimzinnige kosmische wezen tot aan het ‘gewone’ licht dat de molens van het wetenschappelijke denken laat draaien. Als het tegenovergestelde van duisternis, kwaadaardigheid, onwetendheid, slaap en dood, vertegenwoordigt het licht wijsheid, goedheid en leven. In één opzicht is het een transformatie van mula­pra­kriti en dan is het de wortelsubstantie die nooit objectief kan worden voor de stervelingen van dit ras of deze ronde. Het is alleen objectief in zijn betrekking tot die Duisternis die absoluut Licht is, anders omvat het zowel geest als stof.

Drie soorten licht worden genoemd: a) het abstracte en het absolute dat duisternis is; b) het licht van het ongemanifesteerde-gemanifesteerde of de tweede logos; en c) de laatstgenoemde die is weerspiegeld in de dhyani-chohans, de lagere logoi, en aldus verstrooid raken op de lagere en meer objectieve gebieden. In zijn hoogste aspect is daiviprakriti (of het licht van de logos) de synthese van de zeven kosmische krachten die afdalen door de gemanifesteerde gebieden en condenseren tot vormen. De fysieke stof is gecondenseerd licht. Door licht wordt alles tot stand gebracht. Het is de oorsprong van het mentale zelf, het is daarom ook de wortel van het fysieke zelf (SD 1:430).

Het licht is niet noodzakelijkerwijs verbonden met warmte of hitte, omdat temperatuur een van de effecten is van de inwerking van licht op stof. De oude uitdrukking ‘koud licht’ slaat op het zwakke stralingslicht van fosforescentie. Licht wordt een relatief begrip op de gemanifesteerde gebieden en is afhankelijk van duisternis, wat voor andere wezens juist licht kan zijn, terwijl ons licht voor hun dan duisternis is. Nogmaals, wat licht is voor wezens op een hoger gebied van waarneming, kan voor ons duisternis betekenen omdat onze zintuigen er simpelweg ongevoelig voor zijn.

Lichtdrager

Ook Lichtbrenger

In de meeste beschaafde landen en sinds onheuglijke tijden is dit een begrip voor een ieder die licht aan anderen schenkt zoals Lucifer of Prometheus. Van de planeet Venus wordt gezegd dat die voor onze aarde een lichtbrenger is, in zowel een fysieke als een mystieke betekenis (SD 2:33).

Lichten

De vormende of scheppende uitstralingen of stralen van de hiërarchieën van wezens die in een reeks afdalen tot aan het fysieke licht. Fysiek licht is de verre weerkaatsing op ons gebied van het geestelijke licht dat emaneert uit de gezamenlijke groep van de Lichten en Vlammen. Bovendien spreekt de Kabbalah van zes lichten die emaneren uit de Kroon of Kether.

Lichtgevende stof

Lichtgevende stof is die stof die van zichzelf licht geeft en geen weerkaatst licht laat zien.

Halley geloofde in het bestaan van zo’n stof in de interstellaire ruimte en De geheime leer verklaart dat de stof van een nevelvlek in diverse ontwikkelingsfasen, voordat die condenseert tot solaire of planetaire lichamen, luminescerend of lichtgevend is, en dat de planeten zelf ook licht geven voordat zij vaste bollen worden. De wetenschap kent al sinds lange tijd de luminescerende kwaliteiten van fosfor, radium en enkele andere stoffen.

Filosofisch gezien is het slechts een kwestie van keuze of we licht zien als een oorspronkelijke en rudimentaire stof en daar andere fenomenen van afleiden of dat we lichtgevendheid beschouwen als een gevolg van de trilling van moleculen — aangezien licht beide is. Maar de theosofie is het eens met de oorspronkelijke oeroude zienswijze waarin licht wordt beschouwd als het eerstverschijnende van alle gemanifesteerde dingen en ziet licht juist als de essentie van de stof en niet als het uiterlijk ervan. Ook hoeft licht niet altijd te worden geassocieerd met warmte, wat zelfs de kleinste gloeiworm aantoont.

De theosofie onderwijst dat luminescentie, met of zonder stralingswarmte, een natuurlijk en noodzakelijk kenmerk is van alles dat bestaat, hoewel deze lichtgevendheid absoluut niet altijd zichtbaar hoeft te zijn voor het menselijk oog. Elke entiteit, waar dan ook, groot of klein, maar ook elk geheel van atomen, is voortdurend en ononderbroken lichtgevend, en stuurt vanuit de altijd actieve energieën die innerlijk aanwezig zijn een onophoudelijke stroom van straling naar buiten. Deze straling bestaat uit diverse verschillende soorten die uit het innerlijk zelf naar buiten komen. Het is de onvolmaakte staat van onze ogen waardoor wij deze vele vormen van straling niet kunnen zien en waardoor wij er ons niet bewust van zijn. Onze ogen zijn ontwikkeld om maar één nietig deel van het spectrum, van het reusachtig grote gamma aan straling van het heelal dat ons omringt, te zien. De wetenschap met zijn verschillende soorten straling is goed bekend met dit oude feit en onderzoekers wijzen er dan ook niet alleen op dat het zichtbare licht maar een fractie is van het enorme gamma van straling, maar vermoeden ook dat de stof in al zijn vormen niets anders is dan de geconcretiseerde straling of gekristalliseerd licht.

Lif

(IJslands) Ook Lifthrasir [van lif leven, leven van, achterblijven (wanneer de anderen zijn verdergegaan); Lifthrasir gehard, moeilijk te doden, van thrasir robuust]

Leven en overleven. In de Noorse Edda staat lif voor de blijvende levensbeginselen van de mens als die verder leeft na het einde van het bestaan van deze wereld ...

verborgen in het ontzaglijke geheugenpakhuis van de zon (het hol van Hoddmimir): de ochtenddauw is hun voedsel en daaruit zullen nieuwe tijdperken worden geboren

... wanneer de wereld opnieuw wordt geboren. In deze allegorie blijft het leven (of blijven de monadische levens) in slaap tijdens de kosmische, zonne of planetaire pralaya’s, en zullen zich opnieuw manifesteren wanneer de perioden van activiteit weer aanbreken.

Ook gebruikt voor etnologische cycli (TG 188).

Lijn

De stadia van evolutionaire ontwikkeling van de manifestatie van de kosmos worden soms symbolisch weergegeven met geometrische vormen als punt, lijn, vlak, en een driedimensionaal lichaam, die overeenkomen met de eenheid of monade, duade, triade en het viertal. Lijnen zijn daarom stralen die voortkomen uit een egoïsch middenpunt en stellen de kosmische krachten voor op de lagere gebieden, de krachten die bekend zijn in de natuurkunde. Deze zijn duaal en bipolair.

In geometrische symbolen kunnen lijnen worden gecombineerd, zoals bijvoorbeeld bij het kruis, waar men de verticale lijn ziet voor mannelijk en de horizontale voor vrouwelijk, of in driehoeken, waarvan de zijden en de basis een eigen bijzondere betekenis hebben. Een lijn die in de stoffelijke ruimte wordt getrokken kan worden gezien als een symbool voor een werkelijke lijn, maar om te begrijpen wat de laatste is, moeten we het idee abstraheren uit alle bestaande ideeën over de fysieke ruimte.

Lila

(San­skriet) Līlā

Sport, afleiding, vrijetijdsbesteding. In hindoegeschriften staat het voor de handelingen van het goddelijke, zoals de schepping of emanatie van werelden die lila worden genoemd.

Lilin

(Aramees) Līlīn.

In de Hebreeuwse Kabbalah is het een naam voor die algemene klassen van astrale en halfastrale entiteiten die in de eerste eeuwen van het mensenras, vooral tijdens het derde wortelras, als nageslacht waren voortgekomen door onbewuste toverij die uitmondde in gemeenschap van de onbewuste mens van die periode met astrale of halfastrale entiteiten die lager dan de mens stonden. Om deze reden worden zij in de Kabbalah vrij onnauwkeurig maar nogal beeldend ‘demonen’ genoemd. Lilin verwijst naar de kinderen van Lilith en hun nakomelingen.

Lilith

(Hebreeuws) Līlīth [van layil nacht]

Volgens de populaire joodse legende zou Lilith een vrouwelijke demon zijn, die gewoonlijk maar onjuist, bij het nachtleven zou horen en dan de tegenhanger is van de Babylonisch-Assyrische Lilit of Lilu. In geschriften van de rabbijnen is Lilith de eerste partner of vrouw van de verstandeloze Adam en het was aan de verleidingen van Eva-Lilith te danken dat de tweede Eva, de vrouw, zijn redder werd (IU 2:445).

De talloze overleveringen over saters zijn geen fabels, maar geven een uitgestorven ras van diermensen weer. De dierlijke ‘Eva’s’ waren hun voormoeders en de menselijke ‘Adams’ hun voorvaderen; vandaar de kabbalistische allegorie van Lilith of Lilatu, de eerste vrouw van Adam, die in de talmoed wordt beschreven als een bekoorlijke vrouw met lang golvend haar – een vrouwelijk behaard dier van een nu onbekende aard, maar toch een vrouwelijk dier – die in de kabbalistische en talmoedische allegorieën de vrouwelijke weerspiegeling wordt genoemd van Samaël, Samaël-Lilith, of mens en dier verenigd, een wezen dat wordt genoemd hayo bischat, het beest of het boze beest (Zohar, ii, 255, 259). Uit deze onnatuurlijke vereniging kwamen de huidige apen voort. (SD 2:262)

Lilith of de Liliths van het gewone talmoedische denken zijn nachtelijke spoken of vrouwelijke wezens die normaal gesproken in de kleine uurtjes verschijnen en mensen achtervolgen of opjagen. De rabbi’s beschrijven deze entiteiten als vrouwelijk en elegant gekleed die ’s nachts voor kinderen op de loer liggen. Deze joodse sprookjes hebben betrekking op vrouwelijke elementaren en andere wezens van het astrale licht en komen overeen met de Romeinse en Griekse empusa’s, stringes en lamiae; de Arabische ghulah (mannelijk ghul), entiteiten van een monsterachtige soort die verblijven in woestijnen en wachten op mensen en die, wanneer ze hun kans schoon zien, doden; en met de hindoe pramlocha’s, khado’s en dakini’s.

Limbo

Ook Limbus [van Latijn limbus grens]

Volgens het scholastische idee zou het grenzen aan de hel, dat wat door Dante en Milton in hun verhalen was gebruikt. In de theologie van de kerkvaders werd het beschouwd als een plaats voor de zielen van mensen die hadden geleefd vóór de tijd van Christus, of imbecielen en ongedoopte kinderen. In sommige kerken werd het gezien als een plaats van zuivering of wachtlokaal voor de ziel na de dood. Lijkt op kamaloka.

Limbus Major

(Latijn) [van limbus grens + major groot]

Gebruikt door Paracelsus voor de basale stof waaruit alle wezens zijn voortgekomen — de Aarde van Adam. Hij gebruikte het ook voor de manifestatie van de oersubstantie in elk wezen.

Linga

(San­skriet) Liṅga

De fallus. In het oude India was het hét symbool van abstracte schepping. Kracht of vitaliteit gaat over in het linga of het orgaan van schepping, maar alleen op deze aarde. Voor de oude Indo-Europeanen was de betekenis ervan iets groots, subliem en poëtisch — en deze kijk op dit symbool was die van de gehele oude heidense wereld. Het idee van de scheppende kracht of macht was goddelijk en had veel weg van diezelfde geest van abstracte eerbied die zelfs vandaag nog leeft in India.

Het was het heilige symbool van de kosmische scheppende en vernieuwende kracht, waarvan de werkzaamheid op vele duizenden gebieden in de hele natuur duidelijk te herkennen is, in het kleine en concrete als in het grote en abstracte, het idee was geboren toen het geestelijke aspect van de stof nog overheerste. Zo kwam het dat de linga het symbool van Śiva werd en van elke andere scheppende god. De linga (symbool van een scheppende activiteit) en yoni (symbool van voortbrengende of producerende werkzaamheid) van de Śiva-verering stonden in hun oorspronkelijke betekenis filosofisch gezien véél te hoog, ondanks de huidige degeneratie, om op wat voor manier dan ook een fallusverering te worden genoemd, waar het geestelijke door de modder wordt gehaald om verdierlijkt te worden, het meest geweldige verlaagd tot de grofheid van het aardse.

Linga-Purāṇa

(San­skriet) Liṅga Purāṇa

Een van de 18 belangrijkste Purāṇa’s waarin Śiva, die aanwezig zou moeten zijn in het Agni-linga (de grote vurige fallus) verslag doet van de vorming van de werelden en het doel van het leven. Het bevat ook mythologische verslagen van de incarnaties van Śiva als avatara.

Linga-sarira

(San­skriet) Liṅga-śarīra [van liṅga typisch kenmerk, model, patroon + śarīra vorm van de werkwoordstam sri modelleren, weghalen]

Een vergankelijk patroon of model, het modellichaam of astrale lichaam, slechts iets etherischer dan het stoffelijk lichaam. Het is het tweede beginsel in de oplopende schaal van de zevenvoudige constitutie van de mens. Het is het astrale model waaromheen het lichaam van vlees en bloed is opgebouwd en waaruit het voortvloeit of zich ontwikkelt als de groei begint.

Deze astrale rijken vormen niet een enkelvoudig gebied, maar een reeks van gebieden die geleidelijk meer etherisch of spiritueel worden als zij de innerlijke sferen van de constitutie of de structuur van de Natuur naderen. Het liṅga-śarīra wordt gevormd voordat het lichaam wordt gevormd en dient zo als een model of patroon waaromheen het fysieke lichaam wordt gemodelleerd en uitgroeit in volwassenheid. Het is net zo sterfelijk als het lichaam en verdwijnt ook met het lichaam ... (OG 88)

... waarbij de atomen van het lichaam een voor een oplossen

Het liṅgaśarīra heeft een groot elastisch vermogen. Het verandert voortdurend tijdens het leven hoewel deze veranderingen nooit afwijken van de fundamentele menselijke soort of zijn patroon, precies zoals het fysieke lichaam elk moment verandert. Het heeft ook de mogelijkheid zichzelf naar buiten uit te strekken tot een bepaalde afstand van zijn fysieke omhulsel, maar in geen geval verder dan pakweg een meter. Het bestaat uit elektromagnetische stof die fijner is dan de stof van ons fysieke lichaam. In het verre verleden bestond de hele natuur uit die stof voordat het zo dicht werd als de stoffelijke sfeer van vandaag. Na vele eeuwen had de astrale vorm zich ontwikkeld en vervolmaakt, zodat het aan het vroege begin van het derde wortelras de vorm van de menselijke rassen had aangenomen — een min of meer gematerialiseerde verdichting van de nog steeds etherische astrale vormen van de eerste en tweede wortelrassen. Na weer een andere lange periode, waarin de cyclus verder afdaalde in de stof, scheidde de langzaam dichter wordende astrale vorm uit zichzelf een jas van huid uit, die overeenkomt met de Hebreeuwse allegorie van de Hof van Eden. En zo verscheen de fysieke mens van vlees en bloed van tegenwoordig.

De astrale vorm onderhoudt en doordringt het lichaam en bevat de werkelijke of oorzakelijke organen die corresponderen met de fysieke zintuiglijk waarneembare organen. Het heeft zijn eigen complete stelsel van zenuwen en aderen voor het doorgeven van de diverse astrale aurische fluïden, die voor dat lichaam zijn als het bloed, de zenuwkracht en pranische stromen dat zijn voor ons fysieke lichaam. Vandaar dat het liṅga-śarīra het werkelijke lichaam is.

Wat zijn functies betreft registreert het tijdens het leven op aarde automatisch alle effecten en houdt die vast, met inbegrip van het fysieke geheugen en kan dus niet anders dan na het sterven dat te herhalen, geheel in overeenstemming met zijn beperkte vermogens: wat de mens wist, sprak, dacht en zag tijdens zijn leven. Als het juist zou worden begrepen zouden de werkingen van het liṅga-śarīra de sleutel moeten geven voor veel van de mysteriën en problemen van de psychologische en fysiologische wetenschap.

Zie ook Astraal lichaam; Milt

Lipika’s

(San­skriet) Meervoud van lipika [van de werkwoordstam lip schrijven]

‘Schrijvers.’ Lipika’s zijn goddelijke wezens die zijn verbonden met karma. Het zijn optekenaars die in dit heelal van fenomenen op het astrale licht een indruk achterlaten van alle daden en gedachten, groot en klein. De lipika’s zijn actieve kosmische en karmische intelligenties, de hoogste klasse van architecten, die van manvantara tot manvantara de sporen van karmische evolutie achterlaten die moeten worden gevolgd door alle ontwikkelende entiteiten van het manvantara dat gaat beginnen. En deze sporen worden in het begin uiterst nauwkeurig gevolgd. De richting ervan wordt bepaald door de eindpunten van de paden van karmische resultaten van het voorafgaande manvantara.

Omdat de lipika’s het ideële plan van het heelal, op basis waarvan de ‘bouwers’ na iedere pralaya de Kosmos weer ontwikkelen, uit het passieve universele denkvermogen in de objectiviteit projecteren ... want zij zijn de rechtstreekse schrijvers van de eeu­wi­ge Verbeeldingskracht of, zoals Plato het noemde, de ‘goddelijke gedachte’. (SD 1:104)

De lipika’s zijn dus in elke betekenis de middelaars van het karmische lot, want zij zijn tegelijkertijd de voertuigen van het goddelijke ideaal in actie en zorgen toch ook voor de expressie van de karmische weg die naar voren komt door het verleden en op de achtergrond van de toekomst wordt geprojecteerd. Hun intelligentie en vitaliteit doordringt hun eigen bijzondere heelal met alle wezens daarin, zodat de lipika’s een afdruk krijgen van wat er ook maar gebeurt.

De lipika’s bevinden zich onder de allerhoogste klassen van dhyani-chohans of kosmische geesten van het heelal, als entiteiten kunnen ze worden gezien als zij die handelen vanuit het hoogste gebied van onze keten van bollen. In één opzicht verbinden zij karmisch gezien, de gebieden van zuivere geest met die van de stof, de kosmische uitgestrektheden van het gemanifesteerde. Deze optekenaars van het karmische grootboek van het zonnestelsel markeren de duidelijk waarneembare grens tussen het persoonlijke ego en het onpersoonlijke zelf, welke laatste het noumenon is en de ouder-bron van eerstgenoemde. Vandaar de allegorie dat zij de gemanifesteerde wereld van de stof begrenzen met de Ring-verder-niet — een mystieke manier om te zeggen dat zij karmisch gezien de begrenzing vormen van de aan een limiet onderhevige manifestatie van de werelden van de stof die binnen de grenzen van de karmische realisatie van ontwikkelende wezens ligt, en deze beperkingen vormen de Ring-verder-niet.

Vanwege hun verheven positie worden zij als de directe voertuigen of kanalen van universele intelligentie beschouwd. Dus zijn zij niet alleen maar de kanalen maar de belichamingen van karma en daarom niet alleen de vertolkers of middelaars van karma, maar de optekenaars of schrijvers van wat er ook maar gebeurt op de lagere gebieden hoog in de kosmische gedachtenwereld. Hun werk bestaat dan ook uit twee facetten: ten eerste zijn zij de belichamingen, kanalen of vertolkers van karma dat uitgewerkt moet worden in het heelal waarin zij werkzaam zijn en op die manier zijn ze middelaars vanIn het witte kader de ‘assessoren’* die aanwezig zijn bij het wegen van het hart. Klik op afbeelding voor een groter exemplaar. Afb.: The Oriental Institute of The University of Chicago. kosmische ideatie; ten twee­de zijn zij de schrij­vers of op­te­ke­naars van de on­tel­baar gro­te aan­tal­len kar­mi­sche ver­sla­gen van de we­zens onder hen.

De lipika’s ko­men over­een met de Egyp­ti­sche ‘as­ses­so­ren’* van Amen­ti, met de vier Schrij­ven­de eng­e­len van de Kab­ba­lah, de vier Ma­ha­ra­ja’s en chi­tra-gup­ta van de hin­does, de chris­te­lij­ke ze­ven Eng­e­len van de Te­gen­woor­dig­heid en het Boek Open­ba­ring. Zij zijn recht­streeks ver­bon­den met karma, met de Dag van het laatste Oordeel of de Dag-wees-met-Ons, wanneer alles één wordt, wanneer alle individuen één individu worden, en toch kent elk zichzelf.

*OV: Assessor — bijzitter, raadgever, assistent en taxateur. De Secret Doctrine References geeft een verklaring van George Rawlinson, History of Ancient Egypt, 1886, die waarschijnlijk door Blavatsky is gebruikt: ‘Zij waren niet slechts rechters, maar aanklagers, en straffers van misdaad. Schuldige zielen werden door hen overgedragen aan Osiris, maar alleen om gemarteld te worden, niet gedood.’

Liquor Amnii

Vruchtwater.

Een waterige of sereuze vloeistof die in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het embryo verschijnt. Wat betreft de vorming van een menselijk lichaam en dat van een planeet merkt Blavatsky op:

Dit geheimzinnige vormingsproces van negen maanden wordt door de kabbalisten de voltooiing van de ‘individuele cyclus van evolutie’ genoemd. Zoals de foetus zich in het vruchtwater in de baarmoeder ontwikkelt, zo ontkiemen de aarden in de universele ether, of het astrale fluïdum, in de schoot van het Heelal. (SD 2:188)

Liquor Vitae

(Latijn) Levensfluïde.

Gebruikt door Paracelsus om het levensbeginsel in de zenuwen te beschrijven, blijkbaar is het hetzelfde als prana of de zenuwether van dr. B. W. Richardson. Prana is niet meer dan een algemene term voor de vijf of zeven verschillende prana’s die samen het levensbeginsel of de vitale essenties van de menselijke constitutie vormen.

Lithos

(Grieks) Ook Lithoi

Stenen monumenten in Egypte, in Carnac, Bretagne, Frankrijk en elders, met symbolische tekens erop, die in prehistorische tijden werden neergezet door de mensen van het laatste onderras van de Lemuriërs die nog tot ver in het Atlantische tijdperk leefden en ook deel uitmaakten van de laatste onderrassen van de Atlantiërs, zelfs van de eerste onderrassen van het huidige vijfde wortelras.

Lobha

(San­skriet) Lobha [van de werkwoordstam lubh erg naar verlangen]

Begeren, hebzucht, stompzinnigheid. In de mythologie van de hindoes een god, de zoon van Pushti en Maya, die gelijk is aan de latijnse Cupido, waarvan de moderne Europese Cupido afstamt. In dit verband wordt van Lobha gezegd dat hij een zoon van Brahmā is die door laatstgenoemde op een slecht moment werd verwekt.

Lodur

(IJslands en Scandinavisch: Lóðurr) Ook Lodurr

In de Noorse Edda is hij een lid van de scheppende goddelijke drie-eenheid die de ontluikende mensheid voorzag van zijn eigenschappen, waardoor zij een denkend koninkrijk van wezens ontwikkelden uit de es en de els. De cadeaus van Lodurr waren la en laeti (vaardigheid en stijl, ook vertaald als bloed en scherpzinnigheid), terwijl zijn broedergoden Odin en Höner hen respectievelijk geest en onderscheidingsvermogen gaven.

Er bestaat een analogie tussen Odin (geest) en lucht, Höner (intelligentie) en water en Lodurr (vitaliteit) en vuur of de warmte van levenskracht in elk organisme.

Logekracht

Ook Logegeest

De geestelijke en intellectuele invloed of atmosfeer die uitstraalt uit het hoofd van de Loge van Licht of de Grote Witte Loge, die in een bepaalde mate wordt gedeeld door studenten en groepen van studenten die door toewijding en successen ervoor ontvankelijk worden gemaakt.

Logi

(IJslands, Scandinavisch)

Vlam. In Noorse mythen een natuurbrand, de vernietigende eigenschap van vuur, een ander aspect ervan is Loki, die het vuur van het denken van het mensenras voorstelt. In een verhaal van de Edda’s wedijveren Logi en Loki om te zien wie het snelste kan eten. Zij eindigden gelijk, maar omdat Loki al het eten had opgegeten had Logi ook het houten bord verslonden en daarom won laatstgenoemde de krachtmeting.

Logi en zijn partners zijn bondgenoten van Surt, het vuur dat de wereld vernietigt als het leven van die wereld op zijn eind loopt.

Logia

(Grieks)

Gezegden. Dit verwijst naar de gesproken leringen van een ingewijde tot zijn leerlingen die anders zijn dan geschreven leringen. Soms zijn zij gelijk aan de agrapha (ongeschreven leringen) en de aporrheta (zaken die niet onthuld moeten worden) van de Mysteriën. Gewoonlijk wijst het op die gezegden waarvan men gelooft dat zij door Jezus zijn gegeven en die niet zijn opgenomen in de canon, maar vormen de geheime basis waarop Mattheüs en de andere evangelisten hun evangeliën stoelden.

Bepaalde scholen van de eerste christenen, die later ketters werden genoemd — de nazarenen en de ebionieten — baseerden hun leringen en regels op een van deze geheime gesprekken. Zij konden alleen worden geïnterpreteerd door hen die de sleutels ertoe bezaten, vandaar dat Hiëronymus, die door het kerkelijke gezag was aangesteld om enkele van hen te vertalen, er geen chocolade van kon maken, en wat hij ervan bakte was moeilijk te rijmen met de canonieke evangeliën.

Logica

De logica stelt een poging voor om de processen van het logisch redenerende denken in een formule te vangen.

Hierbij wordt een idee met een idee verbonden in een oorzakelijke volgorde, wat begint met een bewering en leidt tot een conclusie. Wanneer de bewering uit een axioma bestaat, wordt de soort logica ‘deductief’ genoemd, of redenerend vanuit het algemene naar het bijzondere. Wanneer de bewering uit feitelijke ervaringen bestaat, wordt de logica ‘inductief’ genoemd, ofwel vertrekkend van bijzonderheden en eindigend in algemeenheden.

Als een middel om de waarheid te vinden is het op zichzelf tamelijk onbetrouwbaar, aangezien het niet meer dan een aantal regels zijn die zijn gebaseerd op menselijke ervaringen. Vandaar dat het vaker als een middel wordt gebruikt om conclusies te rechtvaardigen die al zijn gevormd. Deze onbetrouwbaarheid komt naar voren door de moeilijkheid het proces met standvastige precisie toe te passen en ook door de onzekerheid waar beide systemen op berusten. Een verhandeling over logica zal laten zien dat er geen overeenstemming bestaat over wat een axioma moet zijn — of dat nu een intuïtieve waarneming van een waarheid is, of dat het niet meer is dan wat is afgeleid op basis van ervaring. Dezelfde onzekerheid bestaat met betrekking tot de geldigheid van de veronderstellingen op grond waarvan een inductieve serie van redenaties wordt opgesteld.

De Griekse sceptici en pyrrhonisten laten zien dat strenge logica leidt tot tegengestelde conclusies (antinomieën), een feit dat hen ertoe bracht de doeltreffendheid van het mentale als een middel om tot de waarheid te komen, in twijfel te trekken. Een streng logisch systeem kan in de zuivere wiskunde worden gevonden, waar wij axioma’s en vooronderstellingen neerleggen waaraan niet getwijfeld mag worden en ons dan houden aan strenge regels tot we aan een onvermijdelijke conclusie komen. Maar wat er mogelijk is in een ideale wetenschap is niet mogelijk in een feitelijke wereld met een oneindige hoeveelheid variabelen en een grote beweeglijkheid.

De theosofie ziet het onderwerp in een ander licht, omdat het het bestaan in de mens ziet van krachten die directe kennis mogelijk maken, door de ontwaakte vermogens van buddhi. Aldus heeft de mens de mogelijkheid om een waar deductief systeem te gebruiken, maar zelfs als dat zo is, moet deductie worden overwogen samen met inductie, analogie en andere methoden die niet meer zijn dan enkele van de vele wegen die leiden tot het kennen van de waarheid.

Logogrammen

[van Grieks logos woorden + gramma letters]

Een enkele letter of ander teken dat een heel woord voorstelt. Vele oude esoterische geschriften zijn geheel of gedeeltelijk opgebouwd uit logogrammen, zoals het Egyptische Dodenboek, bepaalde namen in de Veda’s en tot op zekere hoogte de Bijbel, zodat zij een verborgen betekenis bezitten naast de exoterische betekenis van woorden en zinnen.

De geschreven Chinese taal is logografisch. In het Hebreeuws en Grieks stellen letters getallen voor, wat vaak ook een sleutel geeft voor een verborgen betekenis.

Zie ook Gematria

Logos

(Grieks) Meervoud logoi.

Woord. De kosmische intelligentie die zichzelf tot expressie brengt in elk denkend wezen. Voor Plato was het het vermogen van het denken dat zich manifesteert als spraak, zijn relatie tot nous of intelligentie was niet altijd helder te zien. Wat betreft de logos en de mens werd er door de Ouden een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de logos endiathetos (het ideale of onuitgesproken woord) en de logos prophorikos (het tot expressie gebrachte of uitgesproken woord), de eerste was een onuitgedrukt idee in het denken. Het woord werd overgenomen door de christelijke theologen en vermengd met ideeën die werden geleend van de Hebreeën en gebruikt in een tweede betekenis, zoals kan worden gezien in het eerste hoofdstuk van Johannes, waar de logos bijna is vermenselijkt.

In de theosofie staat de logos voor de gemanifesteerde eenheid aan het hoofd van welke hiërarchie dan ook, en dat is dan de eerste logos. Er zijn talloze logoi in de kosmische ruimte. De tweede logos komt voort uit de eerste logos en is duaal, tweevoudig, en combineert zowel de actieve als passieve kanten van de emanatie van de eerste logos, net zoals een woord een idee of gedachte combineert met de vibrerende energie van geluid. De derde logos is dan het nageslacht of voortbrengsel of de emanatie van de tweede of tweevoudige logos.

Het is precies in deze drie logoi, die worden gezien als een kosmische eenheid, waaruit de oorspronkelijke lering van de christelijke drie-eenheid ontstond. In het oorspronkelijke christelijke idee werd de Zoon beschouwd als de derde logos die voortkwam uit de Vader en de Heilige Geest, de tweede logos, die oorspronkelijk een vrouwelijke kosmische kracht was, terwijl de rooms-katholieke kerk de processie van de Zoon direct uit de eerste logos, ofwel de Vader, laat volgen wordt de Heilige Geest op een verkeerde plek gezet en tot derde logos gemaakt. In de latere ontwikkelingen van de christelijke theologie wordt over de logos gesproken als het Woord dat vlees is geworden, de manifestatie van God op aarde, de Zoon van God, Christus, de onjuist genoemde tweede persoon van de drie-eenheid. Dit idee raakte nog meer bekrompen en werd verlaagd tot een leer van één enkele en speciale aardse manifestatie van de godheid.

Na parabrahman, de ene on­uit­sprekelijke en ondenkbare werkelijkheid, komt de eerste of ongemanifesteerde logos, die correspondeert met param­atman in de kosmos en atman in de mens, het hoogste monadische zelf in welke hiërarchie dan ook. Als een emanatie van eerstgenoemde komt de half-gemanifesteerde of tweede logos die overeenkomt met het kosmische en menselijke buddhi, dat altijd werd beschouwd als een vrouwelijke macht en dan volgt uit de eerdere twee de gemanifesteerde, scheppende of derde logos, die overeenkomt met mahat op het kosmische gebied en manas in de menselijke constitutie. Aldus is de logos het centrum van eenheid in een wezen, die kan bestaan in een ongemanifesteerde of een gemanifesteerde toestand, maar altijd als afgeleide van het hoogste mysterie van boven — waaraan een tussenliggende toestand van gedeelde of beginnende manifestatie moet worden toegevoegd. Over de mens wordt soms gesproken als de derde logos, aangezien die correspondeert met manas.

Deze [eerste] logos kan in de taal van de oude schrijvers ofwel Eswara ofwel Pratyagatma of Sabda Brahmam worden genoemd. Het wordt het Verbum of het Woord genoemd door de christenen en het is de goddelijke Christos die eeuwig in de boezem van zijn vader zit. Het wordt door de boeddhisten Avalokiteswara genoemd. Hoe dan ook, Avalokiteswara is in één betekenis de Logos in zijn algemeenheid ... In bijna elke leer heeft men het bestaan geformuleerd van een centrum van geestelijke energie dat ongeboren is en eeuwig bestaat en dat in een slapende, latente toestand in de boezem van parabrahmam is op het moment van pralaya, en begint als een centrum van bewuste energie op het moment van kosmische activiteit. Het is de eerste gnatha of het ego in de kosmos, en elk andere ego en elk ander zelf ... is niet meer dan een weerspiegeling of manifestatie. In zijn meest innerlijke natuur is het niet onkenbaar als parabrahmam, maar is zelf een doel van de hoogste kennis die een mens kan bereiken ...
... parabrahmam kan door zichzelf niet worden gezien als wat het is. Het wordt gezien door de logos met een sluier eroverheen geworpen, en die sluier is de geweldige ruimte van kosmische stof. Het is de basis van alle stoffelijke manifestaties in de kosmos.
... de eerste manifestatie van parabrahmam is een drie-eenheid, de hoogste drie-eenheid die wij zouden kunnen begrijpen. Het bestaat uit mula­pra­kriti, eswara of de logos, en de bewuste energie van de logos, die zijn vermogen en licht is. En hier hebben we dan de drie beginselen waarop de hele kosmos lijkt te zijn gebaseerd. Ten eerste hebben we de stof, materie. Als tweede hebben we kracht — dat is te zeggen, de basis van alle krachten in de kosmos, en als derde hebben we het ego of de ene wortel van het ‘zelf,’ of dat wat iedere soort van het zelf is, niet meer dan een manifestatie of een weerspiegeling. (Notes on BG 18-22)

Op basis van de universele analogieën die door de gehele natuur werkzaam zijn is elke kosmisch eenheid, zoals een zonnestelsel of een zon, de expressie van zichzelf van een kleinere reeks van eerste, tweede en derde logos, en deze oorspronkelijke of oer-triade vertakt zich door de derde logos in zeven kinderlogoi, die vervolgens de zeven zonnelogoi worden.

Lohita

(San­skriet) Lohita

Rood. Een naam van de planeet Mars.

Lohitanga

(San­skriet) Lohitāṅga [van lohita rood, roodachtig + aṅga ledemaat, hij met de rode ledematen]

De planeet Mars. Het derde wortelras was geboren onder Lohitanga. (SD 2:29)

Loka

(San­skriet)

Plaats, lokaliteit, positie. In de brahmaanse literatuur heeft loka de betekenis van ‘hemels,’ in de theosofische literatuur staat het voor wereld, sfeer of gebied. Loka wordt gebruikt in de metafysische stelsels van India, zowel als een contrast als in combinatie met tala (lagere of inferieure wereld).

Waar er ook maar een loka is, is er een exact daarmee overeenstemmende tala en in feite is de tala de lage pool van de daarmee corresponderende loka. Loka’s en tala’s kunnen daarom als het ware worden beschouwd als de spirituele en de materiële aspecten of substantie-beginselen van de verschillende werelden die het kosmische heelal samenstellen, en in feite zijn. (OG 168)

We kunnen ons de loka’s en tala’s als paren voorstellen: een loka en zijn corresponderende tala kunnen net zomin worden gescheiden als de twee polen van een magneet. Zij zijn de twee verschillende kanten van het zijn,D'DE'C'F'B'GAFBCEGEBIEDEN1234567ATALAVITALASUTALATALATALAMAHATALABHUVARLOKABHURLOKAPATALASVARLOKARASA-TALAMAHAR-LOKAJANARLOKATAPARLOKASATYALOKA de twee contrasterende krachten van de natuur, de dagzijde en de nachtzijde.

Er zijn in de literatuur van de hindoes vele verschillende verdelingen van de loka’s en tala’s toegepast, maar heel veel ervan zijn niet meer dan exoterische ‘blinds,’ versluieringen. Wanneer we het universum verdelen in zeven gemanifesteerde graden of gebieden van zijn, wat werkelijke werelden zijn, zijn die werelden gepolariseerd in loka’s en tala’s, twee-aan-twee door het gehele universum heen. De zeven loka’s en zeven tala’s vormen samen de zeven kosmische gebieden. Van deze zeven paren loka’s-tala’s behoren de drie hoogste tot de relatieve arupa (vormloze) of geestelijke werelden en worden vaak arupa-loka’s genoemd en arupa-tala’s. De vier laagste paren behoren tot de rupa (vorm) of stoffelijke werelden en worden vaak rupa-loka’s en tala’s genoemd.

Wat betreft het weefsel van de natuur zijn deze loka’s en tala’s niet boven elkaar geplaatst, zoals de treden van een trap, maar zitten ín elkaar, gaan in elkaar over en vermengen zich met elkaar en zijn in voortdurende interactie met elkaar. Elke innerlijke loka of tala is fijner en meer etherischer dan de eerstvolgende uiterlijke, de innerlijkste van elke reeks is de meest etherische en geestelijke van alle. Hoe geestelijker het centrum of het hart, des te groter is zijn uitstroom van straling en invloed en reikt daarom veel verder dan het stoffelijke. De exoterische literatuur van de hindoes geeft gedetailleerde en specifieke beperkingen of grenzen aan het bereik van elke loka en tala, zoals bijvoorbeeld wanneer wordt gezegd dat svarloka en talatala verder reiken dan de poolster, of dat het bereik of de invloed van bhuvarloka en mahatala zich uitstrekken tot de zon.

Onze aarde, bol D van de aardketen, is patala als we ernaar kijken vanuit een materieel standpunt en is bhurloka als we ernaar kijken vanuit het standpunt van de energie-bewustzijnszijde. In deze bol zijn de loka en tala evenwichtig gepolariseerd omdat die de enige bol is op het laagste kosmische gebied. Hij is het keerpunt van onze planeetketen waar stof en geest in evenwicht zijn. De invloedssfeer van deze loka en tala — en inderdaad van alle loka’s en tala’s — breidt zich slechts weinig verder uit dan het psychomagnetische gebied van bol D.

Het zonnestelsel als geheel heeft zijn overeenkomende kosmische loka’s en tala’s en zo heeft ook elke planeetketen van het zonnestelsel en elke bol van zo’n keten er een. Elk van deze verschillende paren is opgebouwd uit zijn eigen reeksen loka’s en tala’s volgens het beginsel van de analogie, dat wat in het fundamentele weefsel van het kosmische geheel overheerst kan niet anders dan in elk deel ervan dominant zijn.

Precies zoals de kosmos is verdeeld in zeven gebieden met zijn kosmische loka’s en tala’s, zijn tattva’s en bhuta’s — zijn beginselen en elementen — zo is elke bol van onze planeetketen en werkelijk elk mens, noodzakelijkerwijs op een soortgelijke manier verdeeld, met zijn eigen zeven loka’s en zeven tala’s, die in het geval van de mens de beginselen en elementen van zijn constitutie vormen.

De zeven beginselen van onze bol zijn de zeven loka’s en zeven tala’s die speciaal tot de aarde behoren; en de zeven beginselen van elk van de andere zes bollen van onze planeetketen zijn de respectieve loka’s en tala’s die tot elk van hen behoren. Deze twee andere bollen op elk van de drie gebieden boven het onze, die dus de andere zes bollen van onze planeetketen vormen, ontvangen hun respectieve levenskracht, hun respectieve instroming van verstandelijke en geestelijke energieën en wezens, uit de respectieve loka’s en tala’s van de zon. Er zijn zeven zonnen, maar er bevindt zich slechts één zon op dit gebied, evenals onze bol er slechts één is op dit gebied, het laagste van de zeven kosmische gebieden.
... elk van deze loka’s en elk van deze tala’s brengt de eerstvolgende lagere in de reeks uit zichzelf voort ... De hoogste in elk van beide reeksen projecteert of zendt de daaropvolgende lagere uit. Laatstgenoemde bevat naast zijn eigen bijzondere kenmerk of svabhāva ook de aard van de daarboven staande, de ouder ervan, en zendt ook de eerstvolgende lagere uit, de derde in de reeks omlaag. En dat gaat zo door langs de hele reeks. Elk van de beginselen of elementen is dus ook zevenvoudig, en bevat in zichzelf de subelementen van dat of die waarvan het van bovenaf de weerspiegeling is. (Beginselen 465, 474-5)

In deze vierde ronde overheersen de loka’s op de lichtende boog en zijn de tala’s recessief. Maar op de schaduwboog of de neergaande boog zijn de tala’s de overheersende invloeden of werelden, terwijl de loka’s dan recessief zijn of zich inwikkelen. Deugd, zuiverheid, vriendelijkheid en mededogen zijn tekenen dat een entiteit die die bezit de innerlijke geest ontwikkelt en die gaat daarom omhoog langs de loka’s van de lichtende boog en verblijft aldus in de loka’s als de overheersende invloed in zijn ontwikkeling. Zelfzucht, onzuiverheid, onvriendelijkheid, wreedheid en misleiding zijn de kenmerken van een entiteit die onder de invloed staat van of gedomineerd wordt door de tala’s, en gedurende die periode bevindt die zich op de schaduwboog — wat het bijzondere en typische gevolg is van de uitwerking van de invloeden van de tala’s.

Loka-chakshus

(San­skriet) Loka-cakṣus [van loka wereld + cakṣus oog]

Het oog van de wereld, ook een naam van de zon.

Lokāloka

(San­skriet) Lokāloka [van loka wereld + aloka niet-wereld]

De wereld en dat wat niet de wereld is, de wereld en de onzichtbare werelden, de innerlijke reikwijdten van het zijn. In de mythologische geografie van de Purāṇa’s wordt gezegd dat lokāloka de gordel of cirkel van bergen is die de uiterste zeven zeeën omcirkelen en de zichtbare of gemanifesteerde wereld scheiden van de onzichtbare of ongemanifesteerde werelden, wat vaak het gebied van duisternis wordt genoemd (duisternis wijst hier slechts op onzichtbaarheid).

Lokanatha

(San­skriet) Lokanātha [van loka wereld + nātha toevluchtsoord, beschermer]

Wereld-toevluchtsoord of wereldbeschermer, wet. Een titel van Gautama Boeddha die het idee moet geven dat hij het spirituele toevluchtsoord is en de beschermer van onze wereld.

Lokapala-sabha-varnana

(San­skriet) Lokapāla-sabhā-varṇana [van lokapāla wereldbeschermer + sabhā samenkomst + varṇana beschrijving]

De beschrijving van de samenkomst van wereldbeschermers (rajarshi’s); zie het Mahābhārata, Sabha Parva, deel 20 : 233(8) (Debroy vert.) geciteerd door Subba Row, Notes on the Bhagavad Gita, deel 2.

Lokapala’s

(San­skriet) Lokapāla’s [van loka wereld + pāla beschermer van de werkwoordstam beschermen]

De geestelijke ondersteuners, heersers en beschermers ofwel van een heelal of van een wereld. De kosmische, zonne- of planeetgeesten die toezien op de acht punten van het kompas, onder hen zijn de vier Maharaja’s. Elk van deze beschermende geesten heeft een olifant (of een ander symbolisch dier) die deelneemt aan de verdediging en bescherming van zijn deel, en deze acht olifanten worden soms zelf lokapala’s genoemd.

Hun olifanten en hun echtgenoten behoren natuurlijk tot de verbeelding en tot de latere toevoegingen, hoewel zij allen een occulte betekenis hebben. (SD 1:128)

Volgens het hindoe-pantheon heerst Indra over het oosten, Agni over het zuidoosten, Yama het zuiden, Surya het zuidwesten, Varuna het westen, Vayu het noordwesten, Kuvera het noorden en Soma over het noordoosten.

Loki

[van Deens lys, Zweeds ljus, Angelsaksisch leoht, Latijn lux licht; vgl. liechan, liuhan verlichten; Grieks leukos wit.]

In de Noorse mythen groeit een reus tot het godenschap die het actieve menselijke denken voorstelt: aan de ene kant is hij familie van Logi (vlam), de vernietigende natuurbrand, aan de andere kant wordt hij Lopt (verheven) genoemd wanneer hij de strevende, verhogende intelligentie voorstelt. Net zoals Lucifer is hij de verlichter van de mensheid die in sprookjes werd veranderd tot een misdadiger die schuldig zou zijn aan alle tegenslagen die het gevolg kunnen zijn van het misbruiken van het denken.

Loki stamt van de familie van de reuzen, maar hij wordt door de Aesir (goden) geaccepteerd als een van hen en wordt beschouwd als een bloedverwant van Odin. Maar als kwajongen en als ondeugd zorgt hij bij elke gelegenheid voor problemen voor zijn broeder-goden, en toch, wanneer er een beroep op hem wordt gedaan is het altijd Loki die met zijn scherpzinnigheid de situatie redt. Het evolutionaire panorama kan aldus worden samengevat: de zuivere goden moeten het denken gebruiken, zelfbewust en met een ongehinderde vrije wil. Hoewel deze eigenschappen in zekere zin onbeheerst zijn, zijn ze wel nodig om begripsvermogen te krijgen en dat is het doel waarom ze zich belichamen. Dit betekent dat het denkende menselijke vermogen zijn goddelijke status moet verdienen door in alle vrijheid te kiezen om mee te werken met het goddelijke doel.

Loki is aldus een complex figuur met een opvallend dubbel karakter: zijn reuzen-voorouders die tot het verleden behoren, suggereren de slechts ten dele ontwikkelde menselijke natuur, ongeïnspireerd door goddelijke wijsheid. Op hetzelfde moment wordt hij geassocieerd met het goddelijke vuur van intelligentie. Bij deze goddelijke kwaliteit behoort een vrije wil die onder menselijke omstandigheden echter vaak onverstandig wordt gebruikt, tenzij die wordt geleid door inspiratie en brengt duidelijk ongeluk wanneer die op zichzelf werkt.

Loki is nauw verbonden met het juweel van Freya (het hogere menselijke intellect), en met Gullveig (dorst naar goud). Laatstgenoemde kan ofwel op wijsheid duiden of simpelweg een gretig verlangen naar bezittingen of hebzucht zijn.

Met de reuzin Angerboda (aankondiger van spijt) kreeg Loki drie dieren als nageslacht: de slang van Midgard (de evenaar) die rond de aarde is gekronkeld en in de diepten van de oceanen leeft en die ook ruimere astronomische toepassingen kent; de wolf Fenris, die de zon zal verslinden aan het einde van zijn leven; en Hel, de koningin van de rijken van de dood. Volgens een verhaal gaf Loki in de vorm van een merrie het leven aan het achtbenige strijdros van Odin Sleipnir (glijder) en levert daarmee het rijdier waarmee hij Odin in staat stelt alle sferen van het leven binnen te gaan. In een ander verhaal gaan Loki en Dvalin, de menselijke ‘dwerg’ (dierlijke) natuur, met de zonen van de reus Ivaldi de competitie aan om waardevolle geschenken voor de Aesir (goden) te maken.

Loki wordt afwisselend de zoon van Lofo (groen of bebost eiland, de aarde) genoemd omdat hier de verschillende allegorieën hun toepassing vinden van deze tegelijkertijd heilige en ondeugende figuur; de zoon van Nal (naald) en van Farbuti.

Een van de bekendste verhalen van de Edda’s is die waarin de zonnegod Balder wordt gedood door zijn blinde broer Höder door de streken van Loki. Dit betekent het einde van het gouden tijdperk en om deze reden wordt de schenker van het denken en de vrije wil aan de mens veroordeeld om in de onderwereld te blijven, ‘gebonden met de darmen van zijn dode zoon’ tot het einde van deze wereldcyclus, wanneer hij zal worden vrijgelaten.

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi en Loki en Dvalin, mooie cadeaus voor Odin, Thor en Frey.

Zie ook Dwergen

Lorelei

De legendarische maagd die op een rots in de Rijn zat tussen Bingen en Koblenz, haar prachtige haar kamde en met een betoverend lied de schippers op de rivier hypnotiseerde en zo hun ondergang betekende. Zij behoort tot een vrij talrijke groep van zulke mythologische maagden die voornamelijk de fascinerende krachten van het astrale licht voorstellen die de onoplettende pelgrim die zoekt naar kennis kan overrompelen.

Het astrale licht maakt deel uit van het ‘waterige’ kosmische element en de natuurgeesten die behoren bij het water op dit gebied werden door de middeleeuwse Europese mystici de undinen genoemd, waarvan de betoverende schoonheid en het gezang in veel verhalen wordt beschreven, zoals die van Odysseus en de sirenen of de Scandinavische maagden van het meer.

Het Lot

[van Latijn fatum dat wat de goden hebben beslist, van fari uitspreken]

Van de bestuurders van de kosmos, die optreden als karmische bemiddelaars van een bepaalde bestemming uit het verleden, wordt gezegd dat zij het lot of de bestemming van de wereld of het heelal vaststellen wanneer dat aan zijn manvantarische evolutie begint. Zij zorgen in de noumenale werelden voor het eerste begin, de wortel of bron van alles en in de fenomenale werelden voor de vruchten daarvan, oftewel de essentiële wetten van het Zijn.

Fatalisme komt voort uit het idee dat wij geen vrije wil hebben. Maar feitelijk is het zo dat, hoewel we misschien niet onze vrije wil kunnen gebruiken om de wetten van het heelal te overtreden, behalve op een zeer bescheiden wijze, we toch genoeg ruimte hebben om te onderzoeken en van onze vergissingen te leren. Het Latijnse woord fatum betekent de wetten van de natuur of de wil van de goden die vermenselijkt zijn als de parcae of drie schikgodinnen, de Griekse moirai. Op zijn best betekent het daarom dat ons (nood)lot is vastgesteld door de bestemming die voortvloeit uit onze gedachten, gevoelens en handelingen uit het verleden.

Zie ook Karma; Karma-Nemesis; Moira

Lotus

[van Grieks lotos]

Een lelie die behoort tot het genus Nymphaea, een oud en universeel symbool. In India wordt er ontelbare keren over gesproken onder zijn San­skrietnaam padma.

Dit is de bloem die aan de natuur en haar goden is gewijd, en zij geeft het abstracte en het concrete Heelal weer, omdat zij het symbool is van de voortbrengende krachten van zowel de geestelijke als de stoffelijke natuur. Zij werd vanaf de vroegste oudheid door de Indo-Europese Hindoes, de Egyptenaren en na hen door de Boeddhisten als heilig beschouwd; zij werd vereerd in China en Japan, en aangenomen als christelijk embleem door de Griekse en de Latijnse kerk, die er een boodschapper van maakten, evenals de christenen nu, die haar vervangen door de waterlelie. Zij had en heeft nog haar mystieke betekenis, die bij elk volk op aarde gelijk is. (SD 1:379)

Wat betreft de mens is de lotus het symbool van de zichzelf vormende ziel die, gedurende manifestatie is ondergedompeld in het materiële leven zoals het lotuszaad is neergelegd in de modder van een meertje of plas, wordt vervolgens wakker geroepen door de warme stralen van de spirituele zon en groeit omhoog door de wereld van illusie (gesymboliseerd door het water) om te bloeien in de vrije atmosfeer en in het zonlicht van de waarheid. Kosmisch gezien symboliseert de lotus de emanatie van het objectieve uit het subjectieve, het gemanifesteerde effect of de vorming van het eeu­wi­ge plan waarop de onzichtbare werelden zijn gebouwd door de vormende logoi. Deze ligt begraven in de boezem van de eeu­wi­ge ideeënwereld — zoals de lotusplant van de zichtbare natuur in miniatuur bestaat in het zaad, totdat het tijd wordt voor zijn svabhāva of voor zijn productie.

Lubara

(Chaldeeuws)

De god van de pest en ziekte.

Lucht

Een van de vier voornaamste elementen waartoe ook vuur, water en aarde worden gerekend.

Hier wordt niet de atmosfeer van de aarde bedoeld omdat gewone atmosferische lucht een bijzonder gas is en de gasvormige toestand slechts een van de aggregatietoestanden van de stof is. We kunnen het dan ook wel het ‘lucht-deel’ of de ‘lucht-toestand’ van de aarde noemen, omdat aarde de fysieke stof omvat. De belangrijkste elementen hebben secundaire afgeleiden en deze hebben op hun beurt andere afgeleiden. In de eerste ronde werd er maar één element ontwikkeld: vuur. In de tweede ronde waren er de elementen vuur en lucht, in de derde werd water aan het rijtje toegevoegd, in de vierde aarde. In de vijfde ronde zal ether verschijnen. Vuur wordt genoemd als de Ene, lucht als Twee, water als Drie, aarde als Vier. Lucht is de Vader, het scheppende element.

Het Vishṇu Purāṇa beschrijft de eigenschappen van lucht: het heeft een relatie met de tastzin en geeft iets massa.

De toestanden van de stof geven een aanwijzing als we de overeenkomst van de belangrijkste elementen begrijpen. Gassen zijn onbeperkt uitbreidbaar en hun deeltjes hebben grote vrijheid en bewegingsvrijheid en bewegen altijd snel. Er lijkt een analogie te bestaan dat de vaste toestand overeenkomt met het fysieke gebied, de vloeibare met het astrale of het psychologische gebied, lucht met verstand en vuur met geest. Lucht mag het voertuig van vuur worden genoemd, zoals het denken het voertuig van de geest is. Vuur kent een analogie in brandpunten van energie; de lucht, die nummer twee is, suggereert krachtlijnen of uitstraling, beweging.

De lucht die volgens de leringen van de middeleeuwse vuurfilosofen het domein is van de sylfen, is absoluut niet ons gebruikelijke mengsel van zuurstof en stikstof en komt slechts overeen met het element op ons niveau; het is alleen op ons eigen astrale ‘lucht’-niveau waarop deze wezens kunnen worden aangetroffen.

Luchtig vuur

Aangezien elk element in de natuur twee kanten heeft, is er zowel een hemels als een aards vuur. Wat er tussen hen in bestaat kan dan luchtig vuur worden genoemd, het is de tussenliggende toestand waardoor het hemelse vuur zijn energieën laat stromen naar het fysieke gebied en aldus aards vuur produceert. Luchtig vuur is een lagere kabir (scheppend vermogen).

Luchtvormig

Met de vorm of het karakter van lucht.

Gebruikt door Blavatsky om een van de zeven fundamentele veranderingen van de componenten van de stof van de bollen te beschrijven (SD 1:205). Ook gebruikt om de oermens op deze aarde tijdens de vierde ronde te beschrijven die toen luchtvormig was, zonder massa en zonder intellect (SD 2:80).

Lucianisten

Een christelijke sekte van de tweede eeuw die een versie van de occulte leer doorgaf met de [theosofische] betekenis van Satan en de zogenaamde Val van de engelen, die afdaalden in de stof om licht naar de lagere gebieden te brengen.

Lucifer

(Latijn) Lichtbrenger [vgl. Grieks Phōsphoros; of Eosphoros brenger van de ochtendschemering].

De planeet Venus (zie foto), de morgenster. Lucifer is de lichtbrenger naar de aarde, niet alleen fysiek als de schitterendste van de planeten, maar ook in een mystieke zin. In mystieke zin is hij het hoofd van die lagere machten of logoi waarvan wordt gezegd dat zij in opstand kwamen tegen de hoge hemel en naar beneden werden geworpen in de bodemloze afgrond — de zogenaamde oorlog in de hemel en de val van de engelen. Deze allegorie wordt ook in de legenden met betrekking tot Prometheus genoemd, als de hindoe Mahasura die rebelleert tegen Brahmā en door Śiva in patala wordt geworpen en als de Scandinavische Loki. In het cyclische verloop van evolutie moet de geest eerst afdalen of betrokken worden bij differentiatie en de werelden van de stof, zodat werelden en wezens kunnen worden voortgebracht en ontwikkeld. De logoi die aldus het licht brengen kunnen allegorisch worden vergeleken met Prometheus die het licht stal en het beroep dat ze doen op de vrije wil kan worden geïnterpreteerd als evolutionair verzet, dat toch ook hun karmische functie en plicht was.

Lucifer is in de latere Westerse theologie veranderd in een synoniem voor de Kwaadaardige of de Duivel. Als de god Jehovah de hoogste God was geweest, wat deze joodse stamgod niet was, zou elke macht die hem zou weerstaan moeten worden gezien als zijn tegenstander. En dat geldt ook voor de lering met betrekking tot de immanente Christus, die niet alleen in de wereld is maar in elk individueel persoon, wat zeker niet zomaar in overeenstemming te brengen is met de leer van verlossing door te geloven in een verlosser van buiten, toen die werd veranderd in een Verleider en de mens inspirereerde om op een zondige manier in opstand te komen tegen God. Lucifer is in een erg werkelijke betekenis het zelfbewuste denken van de mens, dat ook een verleider en verlichter is — verleider in zijn lagere aspecten en verlichter en inspireerder in zijn hogere.

Zie ook Manasaputra’s; Prometheus; Satan

Luciferianen

Een christelijke sekte uit de vierde eeuw die zou zijn gevormd door Lucifer, bisschop van Cagliari.

Hij was een vurig ondersteuner van de athanasianen tegen de arianen, maar scheidde zich af van de andere athanasiaanse prelaten omdat zij naar zijn mening onvoldoende intolerant waren in hun oppositie tegen de arianen. De sekte viel na zijn dood uit elkaar en liet geen leer van enige betekenis achter.

Lucina

(Latijn) [van lux licht]

Een andere naam van de godin Juno, of van Diana als de godin van productiviteit en daarom direct verbonden met de maan. Een tweede betekenis verwijst naar Hecate, de maangodin, in haar aspect van het zorgen voor verstoorde dromen en geestverschijningen. De verschillende namen die aan de aspecten van de maan zijn gegeven zoals Diana, Lucina, Hecate of Artemis, staan niet voor verschillende mythologische individuen maar voor verschillende invloeden van de maan op de aarde.

Zie ook Diana en Maangoden

Lug

(Tibetaans) [mogelijk lugs (luk, lu) weg, methode, manier]

Een schrijfwijze met bepaalde tekens waarmee esoterische leringen kunnen worden bewaard door daarnaast gebruik te maken van getallen en kleuren, elk ervan correspondeert met een letter van het Ti­be­taanse alfabet en vormt daarmee een compleet cryptografisch alfabet (vgl. Stem ix).

Lung

(Chinees)

Draak. Het wezen dat uitmunt in intelligentie. Draak van Wijsheid was de naam die de Chinezen gaven aan de eerste discipelen van de primitieve adepten van het derde wortelras en later van de vierde en vijfde wortelrassen. De draak werd beschreven als:

... voorzien van de bekende vorm maar met bovennatuurlijke vermogens om die af te werpen om andere aan te nemen, hij heeft het vermogen het weer te beïnvloeden, droogtes te veroorzaken of vruchtbare regens naar wens neer te laten komen, of stormen op te roepen en ze weer te bedwingen. (Mythical Monsters 212)

Confucius sprak over de draak als degene die ‘zich voedt met het zuivere water van Wijsheid en zich vermaakt in de heldere wateren van het Leven,’ terwijl de Twan-ying-t’u over de gele draak zegt ...

‘Zijn wijsheid en deugd zijn ondoorgrondelijk ... hij gaat niet in gezelschap en leeft niet in kuddes (hij is een asceet). Hij zwerft in de wildernissen voorbij de hemelen. Hij gaat en komt, en brengt het besluit (karma) ten uitvoer; op de juiste tijden als er volmaking is, verschijnt hij; zo niet, dan blijft hij (onzichtbaar)’. (SD 2:365)

Lunisolair jaar

Een jaar van twaalf maanmaanden.

Vaak gebruikt en genoemd als het maanjaar. Of anders toegepast bij diverse cycli die met meer of minder grote nauwkeurigheid de perioden van de zon en maan regelen, vooral de periode van 532 jaar (Dionysische cyclus). Dit wordt soms het zonnemaanjaar genoemd dat een combinatie is van de cyclus van Meton van 19 jaar en de cyclus van 28 jaar, welke laatste de dagen van de week harmonieert met de dagen van het Juliaanse jaar.

Lupercalia

(Latijn)

Romeins feest van zuivering en verzoening, of vergelding, dat op 15 februari werd gehouden en ontstond uit een plattelandsfeest dat nog vóór de stichting van Rome werd gevierd. De opgeroepen macht was die van Faunus (onder de naam van Lupercus), Pan, of een andere daarop lijkende natuurgod, die als een beschermer van kuddes werd gezien en een brenger van vruchtbaarheid. Het meest opvallende onderdeel van dit Romeinse ritueel was het rondrennen van twee jonge mensen die Luperci werden genoemd en die andere mensen met leren riemen sloegen, vooral vrouwen die van hun onvruchtbaarheid verlost wilden worden. In 494 werd het veranderd in het christelijke Feest van Zuivering.

Lusus Naturae

(Latijn)

Speling van de natuur. Een afwijking of zeldzaamheid of een bijzonder fenomeen, ook soms gebruikt voor een toevallige overeenkomst, zoals een vuursteen in de vorm van een menselijke voet of een oor.

Lycantropie

[van Grieks lykanthropos wolf-mens]

Er heeft overal en in alle tijden het geloof bestaan dat mensen konden veranderen in wolven of in andere dieren, of konden worden bezeten door de geesten van die dieren, of zelfs als men dat wilde, die toestand aan kon nemen met behulp van toverij. De aanleiding was dan het willen bevredigen van haatgevoelens of typische aanvallen van vraatzucht. Mensen die aldus werden getroffen zouden aan zichzelf en aan anderen in de vorm van een wolf verschijnen en andere dieren hebben aangevallen, maar vooral mensen. Zo’n veranderd mens werd dan een weerwolf (mens-wolf) genoemd.

Het was een wijdverbreid geloof in het middeleeuwse Europa en gaf aanleiding tot talrijke door het plaatselijke gezag uitgevoerde executies. Dit fenomeen verdween nog voor de opkomst van onze huidige cultuur en was een feit dat berustte op de slecht begrepen mysteriën van het psychologiseren, hoewel het geloof toch ook nu nog onder sommige mensen leeft.

Het fenomeen is een vorm van zwarte magie, waarbij sprake is van zowel psychologiseren en in bepaalde gevallen de onderwerping van het slachtoffer aan astrale bezetenheid: ofwel door een onvrijwillige astrale bezetenheid van de kant van een mediamiek persoon of door een opzettelijke daad van zwarte magie van de kant van een slecht mens.

De lagere gebieden van het astrale licht zitten tjokvol giftige uitwasemingen van verschillende aard die om verschillende redenen kunnen worden overgenomen, bijvoorbeeld door een moreel gebrek en/of door een psychische zwakte. Het is een overdreven en bijzondere vorm van bezetenheid die ook vandaag de dag mensen kan treffen door onbeteugelde hartstochten en in gewelddadige krankzinnigheid kan uitmonden. Vandaar dat het vaak louter gemakzucht is om die gevallen te beschrijven als een vorm van krankzinnigheid, wat echter niet verklaart hoe de uiterlijke kenmerken van de wolf worden aangenomen. In extreme gevallen kan in een menselijk kama-rupa het krachtige verlangen bestaan naar het fysieke leven en kan de angst voor persoonlijke vernietiging zo groot zijn, dat het in het lichaam van een levend dier vlucht en dat in bezit neemt.

Lycomidae

(Grieks)

Een familie in het oude Athene waarvan de leden door overerving fakkeldragers van de Eleusinische Mysteriën waren. Deze familieleden waren samen met de Eumolpidae officiële beambten door overerving, twee van de belangrijkste functionarissen voor de uitvoering van deze archaïsche rituelen. De fakkeldragers en de hiërofanten (Eumolpidae) moesten mensen zijn met een bewezen en alom bekende integriteit en een vlekkeloos leven leiden, totdat de Mysteriën na verloop van tijd degenereerden.