Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Ma

(San­skriet)

In de mythologie van de hindoes is het een naam van Lakshmī, de partner van Vishṇu, godin van welvaart, welzijn en geluk.

Ma-li-ga-si-ma

(Chinees)

Het continent dat volgens de legenden lang geleden onder de golven van de oceaan was verdwenen. Zoals in het verhaal wordt verteld was het wegzinken van het continent te wijten aan de boosaardigheid van de reuzen van Ma-li-ga-si-ma en verdween het met zijn gehele bevolking, met uitzondering van koning Peiru-un, die in staat was met zijn familie aan de vloed te ontsnappen omdat hij door de goden voor de ophanden zijnde ramp middels twee afgodsbeelden was gewaarschuwd. Deze koning en zijn nakomelingen bevolkten China.

Ma-rig-pa

(Tibetaans)

Onwetendheid, onkunde, gelijk aan het San­skrietwoord avidya.

Maagd

In de oude mystieke filosofie is de maagd altijd een vrouwelijke macht van de natuur geweest en ook van de kosmische ruimte waar vaak naar wordt verwezen als de onbevlekte hemelse maagd (kosmogonisch gezien ongedifferentieerde kosmische stof, alaya, mahabuddhi, enz.) of het astrale licht dat soms de hemelse maagd wordt genoemd. Ook verwijst maagd naar de talrijke koninginnen van de hemel zoals Isis, Ashtoreth, Nuah (de Chaldeeuwse vrouwelijke Noah die als één met de kosmische ark wordt gezien), Belita, Diana, Artemis, de Ark, enz. — de meeste van deze namen hebben betrekking op de maan.

Maar er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het idee van de maagd die is verbonden met de lagere gebieden van de stof, inclusief de hemellichamen als de maan, en de onbevlekte of ongedifferentieerde kosmische maagd die de onbevlekte ruimtelijke moeder van de kosmische diepte voorstelt. Op de lagere gebieden stelt de Moeder-Maagd de verschillende moederschoten van hiërarchieën voor, een vrouwelijke Manu of Prajapati, uit wie de levenszaden van hogere kosmische gebieden naar buiten stromen. De kosmische maagd is onbevlekt en het teken Virgo van de dierenriem is haar symbool; in menselijke zaken stelt zij de aard van de mensheid voor van vóór de scheiding in geslachten, waartoe als herinnering het teken Maagd werd opgedeeld in Maagd en Schorpioen. De naam kan ook worden gebruikt voor een maagdelijke man zoals een kumara.

Het concept van de Maagd Maria van het orthodoxe christendom is overgenomen van de heidenen, zoals de moeder in de triade die alle kosmogonieën van de landen om de Middellandse Zee aanvoert (Isis, Juno, enz.). Het woord Maria van de Hebreeën zou etymologisch verwant zijn aan het Latijnse mare (zee). Het Hebreeuwse woord betekent bitter en de zee is ook bitter en is ook verwant met andere woorden die water betekenen, zoals in de joodse uitdrukking ‘de wateren van de ruimte,’ of het vrouwelijke voortbrengende beginsel.

Zie ook hieronder Maagdelijke geboorte en Onbevlekte ontvangenis

Maagdelijke geboorte

Vaak van toepassing op elke soort van voortplanting die aseksueel is, inclusief die van de mensenrassen van vóór de scheiding van de geslachten.

In mystiek opzicht spreekt men van een maagdelijke geboorte bij enkele inwijdingsrituelen waarin de kandidaat door een anticiperend proces de ervaringen van de mensheid van de volgende twee wortelrassen moet ondergaan. Een belangrijk onderdeel vormde de ervaring van de mystieke maagdelijke geboorte. Hier speelde het feit een rol dat voor de mensheid van de toekomst, in een andere evolutionaire periode, seksuele voortplanting niet meer zal bestaan, die heeft dan zijn tijd gehad en zal zijn verdwenen. In plaats daarvan zal voortplanting plaatsvinden door het vermogen van kriyasakti: door gedachte en wil.

De mystieke Christus, of welke naam die dan ook heeft, zou maagdelijk zijn geboren als een emanatie uit de hogere natuur van een individu en niet zijn voortgebracht door een aardse natuur. Het symbool is vaak stoffelijk uitgewerkt in die zin dat een menselijke maagd, man of vrouw, door het goddelijke werd verwekt of overschaduwd, en die zou dan als het ware, althans zo zegt men, uit een maagd zijn geboren.

De Maan

Deze zichtbare satelliet van onze aarde is niet meer dan een klein fragment van het geheel van occulte invloeden of krachten vol tegenstellingen. Onder de Ouden was de maan bekend als Lunus-Luna en de invloed ervan op aarde is voornamelijk verderfelijk, maar is deels ook noodzakelijk geweest voor de evolutionaire ontwikkeling van alle levende wezens. Al met al is de zichtbare maan niet meer dan een verschrompelend, uit elkaar vallend deel van de gehele planeetketen van de maan. De uitdrukking dat de zon en de maan al sinds aeonen hebben bestaan, verwijst niet naar onze wegkwijnende stoffelijke satelliet die niet meer is dan een dood lichaam met zijn nu verdwenen vitale, geestelijke en intellectuele essenties, maar naar deze essenties zelf.

De maan die we zien is het kama-rupa van een van de zeven of twaalf bollen van de maanketen, waarvan elk zijn eigen kama-rupa heeft, omdat de gehele keten van bollen dood is. Het materiaal van onze kama-rupische maan ligt echter op hetzelfde prakritische gebied als dat waarop onze zintuigen functioneren, zodat dat voor ons zichtbaar is en het oorspronkelijke lichaam van de maan schijnt te zijn. Behalve dat de maan bepaalde invloeden van de zon overbrengt, neemt die ook invloeden van de aarde op en stuurt die weer terug. Vandaar zijn invloed op zwangerschap, fysiologische en mentale cycli, de groei van planten, de regelmatige gewoontes van veel dieren en diverse andere fenomenen in de natuur.

In theogonieën wordt de maan geassocieerd met de manifestatie van het zogenaamde vrouwelijke beginsel van de universele natuur op ons kosmische gebied, maar met een speciale relatie met onze aarde. Vandaar dat de maan een kleinere versie van de Grote Moeder is, die onder vele namen in diverse theogonieën bekend is en die in de culturen van het Middellandse Zee-gebied vaak Diana, Juna, Isis en dergelijke werd genoemd. Over de maan werd gesproken als een drievoudige god, Diana-Hecate-Luna — Luna voor de occulte lichamelijke invloeden van een dode planeet, Diana in verband met zijn relatie met de zon en als Hecate wanneer de occulte maaninvloeden zich in de onderwereld openbaren — worden deze ook vaak Diva triformis, tergemina en triceps genoemd. Sommige culturen, zoals die van de hindoes en de Scandinaviërs, laten de maangod zien als mannelijk. Alle maangoden kennen twee aspecten, hemelse en helse, geestelijke en stoffelijke. De astronomische maan heeft lichte en donkere fasen, terwijl de halve maan hoorns heeft die omhoog kunnen staan of naar beneden gericht kunnen zijn, die weer de kop of de staart van een draak symboliseren en die staan voor de noordelijke en zuidelijke knopen van de omloop van de maan.

De maan is een schenker van een vorm van leven aan onze aarde en zijn bewoners, maar ook van vormen van het lagere denken, terwijl de zon de schenker van leven in het algemeen is aan het gehele stelsel van planeten, maar ook van de hogere vormen of aspecten van het denken. Wanneer we denken aan de extreem occulte aard van zowel maan als zon en wanneer erover wordt gesproken als ‘schenkers,’ betekent dit in geen geval dat zij schenken aan hen die het niet hebben, maar eerder schenken in de betekenis van overbrengen, verzorgen en vormen van wat al bestaat in hen aan wie het geschonkene aldus is gegeven. Zo kan van een vader en moeder worden gezegd dat zij de schenkers van het leven aan de kinderen zijn, hoewel de kinderen zelf en voor zichzelf een levenskrachtige bron zijn, wordt ‘schenken’ hier gebruikt in de zin van geven, overbrengen en koesteren maar niet van voortbrengen, ontwikkelen of scheppen.

In enkele oude vormen van het mystieke denken vormden de zon, de maan en het kruis een symbolische triade, die nauw verband hield met de andere triaden van geest, ziel en lichaam of van Vader-Moeder-Zoon. Maanverering wordt vaak in negatieve zin vergeleken met zonaanbidding omdat het verwijst naar de stoffelijke kant van de natuur. Over Jehovah wordt bijvoorbeeld minachtend gesproken als een god van de maan. Termen als ‘lunaire magie’ of ‘het pad van de maan’ verwijzen naar andere zeer belangrijke feiten van de natuur die behoren bij de maan in zijn lagere occulte hoedanigheden, zoals de ster van de nacht, van dood, maar van ook het maanleven, enz. Bovendien worden deze termen altijd genoemd met betrekking tot psychische in plaats van geestelijke vermogens.

Zie ookMaanketen en Maangoden.

Maangekleurde rassen

In de Stanza’s van Dzyan worden de vier hoofdkleuren van de rassen genoemd: maankleurig (geelwit), geel als goud, rood en bruin of zwart. De onderrassen van het vierde wortelras hadden deze kleuren in een regelmatige reeks en elk wortelras herhaalt de reeks in zijn eigen bestaansperiode.

In een allegorie gaat Śiva als Svetalohita, een wortel-kumara door deze (en andere niet-vermelde) kleurentransformaties heen. Het maankleurige ras verdween in zijn geheel toen het huidige vijfde wortelras verscheen.

Maangoden

Als de maan de vrouwelijke kant van de natuur vertegenwoordigt is zij Isis, de Grote Moeder, en aldus kan een maangod een erg verheven wezen zijn en wordt door sommige volken zelfs als gewichtiger en ouder beschouwd dan de mannelijke tegenhanger. Aan de andere kant kan de maan staan voor de lagere pool van de manifestatie en zo kunnen maangoden duidelijk worden onderscheiden van zonnegoden en behoren dan tot een lagere, exoterische of materialistische godsdienst. Van de maan kan ook worden gezegd dat die drievoudig is, bijvoorbeeld Diana-Hecate-Luna, die heerst over de hogere, lagere en tussenliggende werelden. Maangoden kunnen ook voor de maanpitri’s staan.

In India worden zij de Vaders, pitri’s, genoemd of de voorouders van de maan. Zij worden net als al het andere onderverdeeld in zeven klassen of hiërarchieën. Hoewel in Egypte de maan minder werd aanbeden dan in Chaldea of India stond Isis als vertegenwoordiger van Luna-Lunus voor ‘de hemelse hermafrodiet.’ Eigenlijk is dat vreemd omdat men tegenwoordig alleen een relatie met de maan ziet ten aanzien van krankzinnigheid en voortplanting. Toch wisten de oude volken wel beter en hadden individueel en gezamenlijk er hun ‘wijsheidsgoden’ aan gekoppeld. Zo zijn in Egypte de maangoden Thoth-Hermes en Chons; in India is Budha, de Zoon van Soma, de maan; in Chaldea was Nebo de maangod van Geheime Wijsheid, enz. enz. Sifix, de vrouw van Thoth en maangodin, houdt een staf met vijf stralen vast die uit een vijfpuntige ster komen, het symbool van de mens, de microkosmos, die duidelijk verschilt van de zevenvoudige macrokosmos.
 Zoals in alle theogonieën gaat een godin vooraf aan een god, op basis van het tamelijk logische principe dat een kuiken nauwelijks eerder kan verschijnen dan zijn ei. In Chaldea werd de maan als ouder en eerbiedwaardiger beschouwd dan de zon, omdat, zoals men zei, duisternis aan het licht voorafgaat bij elke periodieke wedergeboorte (of ‘schepping’) van het heelal. Hoewel Osiris wordt verbonden met de zon en wordt beschouwd als een zonnegod, wordt hij niettemin op de berg Sinaï geboren omdat Sin het Chaldeeuws-Assyrische woord is voor maan [dus maanberg]. Zo was Dio-Nysos de god van Nyssi of Nisi, welke naam van Sinaï in Egypte stamt, waar de berg Nissa werd genoemd. (TG 192-3)

Maanketen

De planeetketen in ons zonnestelsel die nu dood is en uiteenvalt en de eerdere belichaming was van onze huidige aardketen. Wanneer de inherente levenskrachten in een bol van een planeetketen hun zeven ronden op die bol hebben volbracht, gaan deze levenskrachten na elkaar over in een laya-centrum dat dan, na een bepaalde periode waarvan de duur afhangt van hun karma, een kern wordt voor de corresponderende bol of de volgende belichaming van die planeetketen. Dit vond plaats bij de maanketen toen de bollen van deze keten van de vorige keten-manvantara het einde van hun gemanifesteerde levensduur hadden bereikt en in regelmatige volgorde van de eerste tot de laatste bol overleden. Dus toen elke bol van de maanketen stierf werd dat een maanbol-lichaam dat nog steeds was gevuld met het moleculaire leven van die bol, maar zonder al zijn hogere, meer etherische en geestelijke delen — precies als wat er plaatsvindt bij het sterven en het uit elkaar vallen van het lichaam van een mens.

Hoewel bol D van de maanketen, als een typisch geval, onzichtbaar werd toen zijn moleculaire delen gingen ontbinden, zijn wij na vele kosmische eeuwen toch in staat zijn fantoom te zien, onze maan, omdat onze zintuigen die zijn afgestemd op het fysieke gebied van de stof van onze keten, ook is afgestemd op wat de astrale stof van de maanketen zou moeten zijn, waardoor we dus kunnen zien wat het feitelijke kama-rupa of de astrale schil van bol D van de maanketen (onze maan) is. Dus de aardketen is het kind of de wederbelichaming van de maanketen.

Maanpitri’s

[van San­skriet pitṛ vader, voorouder]

Maanvaders, ook barhishad-pitri’s en maanvoorouders genoemd. Ze worden [in de oude wijsheidsleer] gebruikt om het verschil te laten zien met de zonnepitri’s of agnishvatta’s. De maanpitri’s waren de voortbrengers van onze lagere beginselen terwijl de dhyani-chohans (de zonnepitri’s) in een belangrijk opzicht wijzelf zijn.

Vanuit een ruimer perspectief gezien kwamen de maanpitri’s van de maanketen om de aardketen te inspireren en een zevenvoudige of tienvoudige hiërarchie te ontwikkelen. Meer in het bijzonder waren zij die elementen in onze constitutie die evolutionair gezien minder ver waren ontwikkeld dan de agnishvatta’s en onze lagere beginselen inspireerden, terwijl de zonnepitri’s niet van de maanketen kwamen maar uit een hogere sfeer en zij waren het die aan de mens de hogere delen van zijn constitutie schonken. De zeven klassen van maanpitri’s zijn verdeeld in arupa (vormloos) en rupa (met een vorm). De maanpitri’s ontwikkelden in de mens een psycho-fysiek voertuig dat geschikt was voor het ontvangen van de inspirerende intellectuele geest die de agnishvatta’s later overbrachten.

Maät

(Egyptisch) Maāt, Maät, Ma'at

De godin die de uiterlijke en morele wet, regelmaat en waarheid verpersoonlijkt, beschouwd als de vrouwelijke tegenhanger van Thoth (Tehuti). Zij wordt staande naast Thoth in de boot van Ra afgebeeld als de zonnegod voor het eerst boven het water van de oorspronkelijke ruimtelijke afgrond van Nu verschijnt. Zij wordt de dochter van Ra genoemd, het oog van Ra, dame van de hemel, koningin van de aarde, en maitresse van de onderwereld die de loop van de zon leidt. Het symbool van de godin is de struisvogelveer. Het woord maät wordt weergegeven door de hiëroglief van een veer en betekent hoofdzakelijk dat wat met regelmaat gaat en zonder omwegen, dus in een morele zin, wat juist is, waarheid, rechtvaardigheid, met inbegrip van een verwijzing naar het feit dat deze allerhoogste eigenschappen minder gewicht in de schaal leggen dan een veer bij het oordeel en toch net zo gewichtig zijn als het heelal zelf. Maät werd vanwege haar morele kracht door de Egyptenaren als de grootste van de godinnen beschouwd, want zij was de belangrijkste dame van de Hal van het Oordeel die de overledene moest betreden (genaamd de Hal van Maäti, ‘dubbele waarheid’).

Mabbul

(Hebreeuws) Mabbūl

Een vloed, een overstroming.

In esoterisch opzicht de periodieke uitstroom van astrale verontreinigingen over de aarde. Perioden vol psychische misdaden en zonden of van gewone morele rampen. (TG 211)

Mabinogion

(Welsh)

De meervoudsvorm van de Mabinogi ofwel de eerdere romansEen sprookjesachtig epos gebaseerd op de mythe van Pwyll en Rhianon uit het vorstendom Dyfed in Wales, een verhaal uit het Mabinogion. Verkrijgbaar bij Het Theosofisch Genootschap (theosofie.net). van Lady Charlotte Guest. Werken die zij onder andere vertaalde uit het Welsh naar het Engels. De Mabinogi kent vier takken: de verhalen van Pwyll Pendefig Dyfed (Pwyll prins van Dyfed), Manawyddan fab Llyr (Manawyddan zoon van Llyr), Branwen ferch Llyr (Branwen dochter van Llyr) en Math fab Mathonwy.

De verhalen zijn in de laatste twee eeuwen van de onafhankelijkheid in het zuiden van Wales vóór de onderwerping door Engeland geschreven en kenmerken zich door een grote schoonheid in stijl en literaire glans. Matthew Arnold vergelijkt ze met ‘‘boeren’-hutten die zijn gebouwd met de stenen van Efeze,’ de essentie ervan komt uit een ver verleden en bevat zo’n grote wijsheid dat de laatste vertolkers ze niet volledig konden begrijpen.

Wat die oudheid betreft, toen Bran de Gezegende Ierland binnenviel, zo wordt ons gezegd, was er nog geen zee tussen Wales en Ierland maar waren er slechts twee kleine riviertjes. Maar omdat er nog geen brug bestond rees de vraag hoe de legers van het Eiland van de Machtigen die over moeten steken? Een vraag die Bran had opgelost door over de rivier te gaan liggen van de ene oever naar de andere, terwijl hij zei: ‘Laat hem die de Baas is de Brug zijn,’ een gezegde dat een groot deel van de geheime wijsheid van de druïden bevat. Behalve de Mabinogi bevat de Mabinogion van Lady Guest zulke verhalen als Culhwch en Olwen (een schatkamer van relikwieën van de verloren mythe) en De Droom van Rhonabwy, beiden van Arthur maar uit Wales en mythologisch. Andere verhalen zijn Peredur, de Dame van de Bron en Geraint ab Erbin waarin de romantiek en de invloeden van Arthur en Normandië naar voren komen. In Peredur zien we de ketel, het inwijdingssymbool van de druïden, die later de Heilige Graal zal worden. Peredur en Perceval zijn Pair-(g)edur and Pair-cyfaill — de ‘bediende’ en de ‘vriend’ van de ketel.

Machagistia

De goddelijke theologische magie van het oude Perzië en Chaldea.

Magianisme in zijn zuiverste en hoogste vorm. Ammianus Marcellinus (4de eeuw) merkt op dat ...

. . . Plato, die geleerde verteller van wijze opvattingen, onderwijst dat Magiae in de mystiek Machagistia wordt genoemd, dat wil zeggen, de zuiverste verering van goddelijke wezens, waaraan in tijden van weleer de Bactrische Zoroaster zijn kennis van de geheime rituelen van de Chaldeeën heeft ontleend, en na hem Hystaspes, een zeer wijze koning, de vader van Darius. (Roman History 23, 6, 32)

Macrokosmos

[van Grieks makros wijd, groot + kosmos heelal]

Gebruikt wanneer de gehele kosmos wordt beschouwd in tegenstelling tot elk van zijn delen, oftewel alle microkosmossen.

Macroprosopus

(Latijn) [van Grieks makros groot + prosopon gelaat]

Ook het Grote Gelaat, Groot of Enorm Aangezicht. Een woord van middeleeuwse kabbalisten om de Chaldeeuwse uitdrukking ’Arich ’Anpin (het grote gezicht) te vertalen, een van de namen van de eerste emanatie van de Sephiroth-boom, Kether, de kroon. In het algemeen wordt het beschouwd als het heelal in zijn totaliteit, en ...

is in de Chaldeeuwse Kabbala een zuivere abstractie; het Woord of de logos of DABAR (in het Hebreeuws). Hoewel dit Woord feitelijk een meervoud wordt, of ‘woorden’ — d(a)b(a)rim — wanneer dit het aspect aanneemt van een menigte (engelen of sefiroth, ‘getallen’) of zich daarin weerspiegelt, is het toch collectief een en op het ideële gebied een nul, 0, een ‘niet-iets’. Het is zonder vorm of wezen, ‘zonder enige gelijkenis met iets anders’. (SD 1:350)

De voortbrenger van de daaropvolgende negen geëmaneerde sefiroth die voortvloeien uit de Kroon worden gezamenlijk de microprosopus genoemd.

Madan

(Tamil) Iemand die eruit ziet als een koe.

Slecht gezinde elementalen of andere astrale of sub-astrale geestjes of natuurgeesten, half beest of half monster. Zij helpen vooral de tovenaars bij hun boosaardige intenties en worden dan gebruikt om mensen te kwetsen en het vee plotseling ziek te maken of zelfs te laten sterven.

Madbhava

(San­skriet) Madbhāva [van mad stam van het persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud + bhāva zijn, aard, essentie]

Mijn essentie, mijn aard.

Madhava

(San­skriet) Mādhava

Een naam van Vishṇu vanwege zijn overwinning op de asura Madhu. Gebruikt voor Kṛishṇa als de avatarische manifestatie van Vishṇu. Ook de maand die overeenkomt met april-mei.

Als het zelfstandig naamwoord Madhavi (V) is het een naam van Lakshmī, partner van Vishṇu.

Madhavacharya

(San­skriet) Mādhavācārya [van Mādhava + āchārya leraar, leermeester]

Beroemde religieuze leraar en wetenschapper van de 14de eeuw, een van de belangrijkste leermeesters van de Dvaita-Vedanta school van het verklaarde dualisme. Het onderwijst het bestaan van de onveranderlijke realiteit van twee fundamentele beginselen in de universele natuur: geest en stof, of goddelijkheid en het heelal. Dit dualisme is het tegenovergestelde van de eenheidsleer die wordt onderwezen in de Advaita-Vedanta of het nondualistische stelsel van Śaṅkarāchārya.

Madhava’s

(San­skriet) Mādhava’s

Als meervoud van Madhava staat het voor de nakomelingen van Madhu, de mensen van het volk van Yadu en worden daarom ook vaak Yadava’s genoemd.

Madhavi

(San­skriet) Mādhavī

Een lentebloem. Een naam van Lakshmī, de partner van Vishṇu.

Zie ook Madhava

Madhu

(San­skriet) Madhu

Een asura. In het Mahābhārata en de Purāṇa’s kwamen Madhu en Kaitabha tevoorschijn uit het oor van Vishṇu terwijl hij aan het einde van een kalpa lag te slapen. Brahmā lag ook te slapen op de lotus die was gegroeid uit de navel van Vishṇu. De twee asura’s stonden op het punt om Brahmā te doden toen Vishṇu wakker werd en hen versloeg — vanaf dat moment werd hij Kaitabhajit en Madhusudana genoemd [de overwinnaar van Kaitabha en Madhu]. Het Harivansa vertelt dat de lichamen van de asura’s in zee werden geworpen en een enorme hoeveelheid merg produceerden waaruit Narayana de aarde vormde. Kṛishṇa had ook een demon met de naam Madhu gedood.

Als een bijvoeglijk naamwoord betekent het heerlijk, zoet.

Madhusudana

(San­skriet) Madhusūdana

De doder van Madhu. Een naam van Vishṇu die de asura Madhu om het leven bracht, en van Kṛishṇa als een avatara van Vishṇu omdat hij de demon Madhu doodde.

Madhva

(San­skriet) Madhva ook Mādhava.

De stichter van de cultus van Vaishnava’s genaamd Madhva’s naar hun stichter die in het zuiden van India leefde. Hij wordt door zijn volgelingen als een incarnatie van Vayu gezien en zou rond 1200 zijn geboren. De leer is bekend vanwege zijn belangrijkste kenmerk: Dvaita (dualiteit) en is het tegenovergestelde van het Advaita-stelsel (nondualiteit) van Śaṅkarāchārya, die de Śiva-vorm van het filosofische denken volgde. Madhva volgde de Vishṇu-vorm van de religieuze filosofie en zijn bijzondere leer van Dvaita was gebaseerd op het standpunt dat de hoogste ziel van het heelal en de menselijke ziel twee verschillende entiteiten zijn, wat volkomen tegengesteld is aan de Advaita, die onderwijst dat de geestelijke essentie van individuele wezens hetzelfde is als die van het heelal.

Madhya

(San­skriet) Madhya

Het midden. Als een bijvoeglijk naamwoord het middelste, centrale, inwendige in tegenstelling tot het uitwendige. Ook tussenliggend in tegenstelling tot het extreme, of het uiterste.

Madhyama

(San­skriet) Madhyama

De vierde of middelste toon van de zeven hoofdtonen van de toonladder van de hindoes.

Madhyamā

(San­skriet) Madhyamā [vrouwelijke vorm van madhyama]

Een van de toestanden van vach (mystieke spraak) die volgens zijn differentiaties uit vier soorten bestaat: para, pasyanti, madhyama en vaikhari.

De madhyama vach is de verbindende schakel tussen de mentale vorm (in de logos) en de gemanifesteerde vorm (in de stof) en komt op mystieke wijze overeen met het licht van de logos. Vach is, hoewel vaak gelijk aan de logos, de vrouwelijke tegenhanger van Brahmā, die de mannelijke kant van de logos is. Aldus is vach het geestelijke aspect van prakriti.

Madhyamika’s

(San­skriet) Mādhyamika’s

Behorende tot de middenweg. Een sekte die wordt genoemd in het Vishṇu-Purāṇa en die waarschijnlijk in oorsprong een sekte van hindoe-atheïsten was. Een school met dezelfde naam werd later in Tibet en China gesticht die enkele van de esoterische beginselen opnam die werden onderwezen door Nagarjuna, een van de grote stichters van het esoterische Mahayana-stelsel. De school was in het bezit van bepaalde elementen van esoterische waarheid, maar door de gedrevenheid om door middel van these en antithese alles in tegengestelde categorieën terug te brengen en ze dan alsnog te ontkennen, kan die wel de school van nihilisten worden genoemd voor wie alles een illusie en een dwaling in de wereld van het denken is, in het subjectieve maar ook in het objectieve heelal. Deze school vormt een goed voorbeeld van het gevaar te ver af te dwalen van de fundamentele basis van de esoterische filosofie en de tijd te verdoen met niet meer dan het houden van intellectuele betogen. Alleen maar hersenactiviteit zal onvermijdelijk leiden tot een filosofie van zinloze ontkenningen.

Madim

(Aramees) Ook Ma’adīmma’adim, ma’adīm.

Sterkte, kracht, vurigheid. Ook een kabbalistische naam van de planeet Mars.

Maga

(San­skriet) Maga

Een magiër of priester van de zon. In India werden priesters van een bepaalde klasse die Surya (de zon) dienden Maga’s genoemd. Maga’s (meervoud) is een land in Sakadvipa waarvan men denkt dat er voornamelijk brahmanen leefden.

*OV: Zie De geheime leer 2:322-3 voor een uitgebreide behandeling van de Maga’s.

Magadha

(San­skriet) Magadha

Een oud land in het zuiden van Bihar, India, dat na de stichting van het boeddhisme in India werd bestuurd door boeddhistische koningen.

Magha

(San­skriet) Maghā

De 13de dag na nieuwe maan in de maand Bhadra (augustus-september).

Maghayanti

(San­skriet) Ook MeghayantiMeghayantī

Een van de zeven Pleiaden.

Magie

[Van de oud-Perzische werkwoordstam meh groot; vgl. San­skriet maha en Avestisch mogaha, Latijn meervoud magus, Grieks magos, Perzisch mogh, Pahlavi maga]

De grote kunst. De kennis van de mysteriën van de natuur en het vermogen om ze te gebruiken. In zijn ware betekenis is het gupta-vidya (goddelijke kennis) en het doel van hen die het pad van wijsheid bewandelen, maar in tijden van verval worden de belangrijkste geheimen teruggetrokken en verborgen gehouden voor het publiek, wat overblijft zal veranderen en heel geleidelijk degenereren.

De ouden geloofden in het vermogen van de mens dat hij door magische handelingen de diensten van de goden kon afdwingen: welke goden in werkelijkheid niet anders zijn dan de occulte vermogens of krachten van de Natuur, verpersoonlijkt door de geleerde priesters zelf, waarvan zij alleen de eigenschappen vereerden van het ene onbekende en naamloze Beginsel. Zoals Proclus de platonist het zo goed zegt: ‘Oude priesters maakten een heilige wetenschap van de wederzijdse sympathie en de overeenkomsten in de natuur, toen zij zagen dat er een bepaalde vriendschap en onderlinge sympathie bestaat tussen de elementen van de natuur en van zaken die overduidelijk occulte vermogens bezitten, en ontdekten dat alles in alles bestaat ... zij gebruikten dat voor occulte doeleinden, zowel de hemelse als aardse naturen, waarmee zij door bepaalde overeenkomsten goddelijke deugden over konden nemen in deze lagere wereld.’
 Magie is de wetenschap van het communiceren met en leiden van verheven, bovenwereldse Machten, maar ook van het bevelen van dezelfde krachten van de lagere sferen, een praktische kennis van de verborgen mysteriën van de natuur die alleen bij weinigen bekend is, omdat zij zo moeilijk is te verwerven zonder tegen de natuur te zondigen. (TG 197)

Witte magie of theürgie is de kennis die wordt gebruikt voor een onpersoonlijk en liefdadig doel, het is het tot werkzaamheid brengen van het patroon en de krachten van de natuur zoals die bestaan op de spirituele gebieden. Zwarte magie of goetia is de [occulte] kennis die wordt gebruikt vanuit een zelfzuchtig, persoonlijk of boosaardig motief. Natuurlijke magie is de kennis en het gebruik van de natuurlijke vermogens, krachten en essenties van de natuur — pakweg wat tegenwoordig wetenschap wordt genoemd. Als de kennis die is vergaard door de bestudering van de natuurwetenschappen is misvormd en wordt gebruikt voor zelfzuchtige of slechte redenen, wordt het feitelijk zwarte magie. Hoewel er niet een heel duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen alle vormen van magie, waar de bestudeerder of beoefenaar nog geen bewuste keuze tussen de twee paden heeft gemaakt, zal hij uiteindelijk toch voor de ene of de andere moeten kiezen, want de krachten van de natuur móeten worden beheerst, ofwel door een zuivere danwel een onzuivere wil als de persoon in kwestie er niet aan ten prooi wil vallen. Het motief en het gebruik van die vermogens en zijn wil vormen voor ieder mens de beslissende factoren of magie weldadig of kwaadaardig is. Elk zelfzuchtig, egoïstisch of voor zijn eigen voordeel gebruik maken van de verboden wetten van de natuur of de vermogens ervan, gaat tegen het onpersoonlijke en universele karakter van de natuur in:

De geringste poging om zijn abnormale vermogens te gebruiken voor zichzelf, maakt die krachten tot toverij of zwarte magie. (Sleutel 323)

In de theosofische literatuur worden gevorderde bestudeerders van het occultisme die al enige kennis van de geestelijke vermogens hebben verworven en die gebruiken voor zelfzuchtige redenen, zwarte magiërs, Broeders van de Schaduw, volgers van het linkerpad of soms dugpa’s genoemd. In de hoogste klasse zijn zij adepten in geestelijk kwaad. Wanneer de krachten van de natuur met een zelfzuchtig motief worden gebruikt, maakt dat van ieder mens die ze zo misbruikt een zwarte magiër of dat nu bewust of onbewust is. Zij die de weg van zelf­verloo­che­ning, zelfopoffering en zelfoverwinning volgen, die hun hart, denken en bewustzijn groter maken uit liefde voor alles wat leeft en daarvoor werkt, worden witte magiërs of Zonen van Licht genoemd.

Magiërs

[Meervoud van oud-Perzisch magus wijze mensen, van de werkwoordstam meh groot; vgl. San­skriet maha; vgl. Avestisch mogaha, Latijn meervoud magus, Grieks magos, Perzisch mogh, Pahlavi maga]

Een door overerving verkregen priesterlijke titel of heilige kaste in Medië en Perzië. Zoroaster, die zelf een lid was van het genootschap van de magiërs, verdeelde de ingewijden in drie graden op basis van hun niveau van verlichting: de hoogsten werden khvateush genoemd (zij die verlicht waren door hun eigen innerlijke licht of zelfverlichting), de daaropvolgende werden varezenem genoemd (zij die oefenen) en de laatste de airyamna (vrienden of Ariërs). De oude parsi’s kunnen worden onderverdeeld in drie graden van magiërs: de herbods of novieten, de mobeds of meesters en de destur mobeds of volmaakte meesters — de ...

dester mobeds waren gelijk aan de hiërofanten van de Mysteriën die werden uitgevoerd in Griekenland en Egypte. (TG 197)

Plinius noemt drie scholen van de magiërs: een die is gesticht ergens in de verre oudheid, een tweede die werd gesticht door Osthanes en Zoroaster en een derde door Mozes en Jannes.

En alle kennis die in het bezit was van deze verschillende scholen — de magische, de Egyptische of de joodse — kwam uit India, of beter gezegd van beide kanten van de Himālaya. (IU 2:361)

Volgens Shahrestani (islamitisch geleerde uit de 12de eeuw) waren er onder de magiërs drie sekten: de gaeomarethianen (kayumarthianen), zarvanen (zurvanianen) en de zoroastriërs. Zij deelden allemaal hetzelfde universele geloof dat in dit gemanifesteerde heelal het dualisme van licht en duisternis werkzaam is en dat de uiteindelijke overwinning van het licht plaatsvindt op de dag van de wederopstanding.

Porphyrius verwijst naar de magiërs als de geleerde mensen onder de Perzen die in dienst zijn van de godheid (Abst 4:16), terwijl Philo Judaeus hen beschrijft als de grootste onderzoekers van de verborgen mysteriën van de natuur: heilige mensen die zichzelf afzonderden van al het andere op deze aarde ...

en zich verdiepten in de goddelijke deugden, waardoor ze de goddelijke aard van goden en geesten beter begrepen; en met deze kennis wijdden ze anderen in deze mysteriën in, die bestaan in een voortdurende omgang tijdens het leven met deze onzichtbare wezens. (IU 1:94-5)

Het lijkt aannemelijk dat het gebruik van de naam, en de orde, de vele eeuwen hebben overleefd toen hun grote waardigheid niet langer vanzelfsprekend was.

In de Bijbel wordt het woord magiërs vertaald met ‘wijze mensen’. Zij zijn bekend geworden door het verhaal van de drie wijzen die het kindje Jezus bezochten en goud, mirre en wierook schonken.

Magna Mater

(Latijn)

De Grote Moeder, de moeder van de goden, een naam die aan veel Aziatische godinnen is gegeven in een periode waarin de Romeinen in Azië verbleven. Voor de Grieken is zij Rhea, dochter van Ouranos en Gaia, vrouw van Kronos en moeder van Zeus en andere goden. In Azië werd de naam vooral aan Cybelē gegeven, waarvan de verering later ontaarde in wellustige riten. Elk volk had zijn eigen belangrijkste godin of moeder godin, die de Grote Godin werd genoemd, precies zoals de Latijnen deden met hun eigen Magna Mater.

Magnale Magnum

(Latijn)

De grote Grote. Gebruikt door Van Helmont voor een natuurlijk occult beginsel dat de zielen van mensen verbindt, wat hen in staat stelt elkaar wederzijds te beïnvloeden. Het is de anima mundi in een beperkte, plaatselijke betekenis.

Magne

(IJslands) [van magn elektrische stroom, kracht]

Thor — de Noorse god van donder en bliksem, die staat voor het elektromagnetisme in de oneindige uitgestrektheden van de ruimte — heeft twee zonen: Mode en Magne. Beide betekenen kracht, hoewel Mode de gevoelswaarde of bijbetekenis heeft van boosheid of razernij, wat een afstotende kracht suggereert, heeft Magne de betekenis van kracht die iemand is gegund. Deze twee zonen van Thor kunnen daarom aantrekking en afstoting voorstellen of gravitatie en straling op een kosmisch niveau.

Magnes

(Latijn, Grieks) Magneet.

Gebruikt door Paracelsus, middeleeuwse theosofen en alchemisten voor een mysterieuze en krachtige vloeistof, de geest van het licht, waarvan de beschrijving beantwoordt aan het ākāśa, aether of de meest spirituele delen van het astrale licht. Het komt overeen met het anima mundi.

Magnetisatie

Hier gaat het om de invloeden die een mens kan uitoefenen op een ander mens en die verwant zijn aan het mesmerisme.

Of het nu om een grofstoffelijk lichaam gaat waaraan de term dierlijk magnetisme wordt gekoppeld, of om iets van een hogere aard, bijvoorbeeld de uitwerking van het denkvermogen op het denken van een ander, in beide gevallen spreken we van magnetisatie. Het magnetisme van metalen is op zichzelf een manifestatie van subtiele natuurkrachten waarvan het persoonlijke magnetisme een andere verschijningsvorm is. Magnetisme, of dat nu verstrooid is of geconcentreerd, of in de vorm van dierlijk magnetisme bestaat, is in alle gevallen de uitstraling van wezens die het met hun eigen innerlijke vitale kracht ontwikkelen en daarom kan magnetisme een fluïde worden genoemd. Vooral zij die het vermogen bezitten het in zichzelf op te wekken en het te projecteren, hoofdzakelijk via de vingertoppen of de ogen, kunnen het ofwel gebruiken om iets te herstellen of om er kwaad mee te doen, terwijl alle andere wezens, zelfs onbezielde objecten, dat ook bezitten maar niet opzettelijk of zelfbewust uitstralen. Het magnetisme stroomt uit hen als een aura, normaal gesproken onbewust, en die aurische uitstraling of fluïde vindt zijn oorsprong in de vitaliteit of de pranische bronnen van de wezens of dingen waar die uitstroomt.

Magnetiseren

In het Westen geïntroduceerd door Mesmer.

Veel patiënten kunnen door middel van magnetiseren worden genezen doordat de magnetiseur hen helpt bij het opwekken van de eigen prana’s of gewone levenskrachten waarmee de weerstand wordt verhoogd en een disharmonie kan worden tegengegaan en een ziekte of kwaal kan worden afgestoten. Het eventuele succes van magnetiseren is dan te danken aan het feit dat het menselijke of dierlijke magnetisme een fluïde is die als een emanatie van de genezer naar de zieke kan stromen. Al meer dan honderd jaar hebben vele onderzoekers het bestaan van zo’n menselijk of dierlijk magnetisme aangetoond. Alle mensen bezitten zo’n magnetische fluïde, maar sommige genezers hebben van nature het instinctieve vermogen om hun eigen magnetisme te projecteren of uit te stralen, die dan van verschillende lichaamsdelen wegstroomt, vooral de vingertoppen, de ogen of de handen.

Aan het dierlijke magnetisme moet ook de zogenoemde afkeer of afstoting tussen mensen onderling worden toegeschreven, of juist hun wederzijdse gevoelens van sympathie of aantrekkingskracht.

Magnetisme

[van Grieks lithos magnetes magneetsteen, magnetiet of ijzer, wat wordt gevonden in Magnesia, Thessalië, Griekenland]

Wetenschappelijk gezien ontstaat een magnetische kracht door de verplaatsing van elektrische ladingen. Maar terwijl de oude fysica zich uitsluitend bezighield met mineraal magnetisme zagen de Ouden een analogie tussen de verschillende gebieden van de natuur en gebruikten het woord magnetisme veel ruimer en met meer wijsheid. De term dierlijk magnetisme is niet zomaar uit de lucht komen vallen: De geheime leer spreekt van een bivalent scheppend magnetisme dat werkzaam is in de constitutie van mens en dier in de vorm van aantrekking van tegengestelden net zoals bij geslachtelijke tegenstellingen; dat er zeven vormen van kosmisch magnetisme zijn; dat elektriciteit en magnetisme verschijningsvormen van kundalini-sakti zijn; en ten slotte dat de wereldziel wordt voorgesteld door een zevenvoudig kruis waarvan de armen licht, warmte en magnetisme enz. zijn.

Magnetisme is, zoals elke andere natuurkracht, een manifestatie van de activiteit van levende wezens. Deze krachten zijn tegelijkertijd de fysieke tegenhangers, weerspiegelingen of fasen van het universele kosmische elektromagnetisme, levensenergie of fohat. Magnetisme, dat het alter ego is van elektriciteit, is dat aspect of die werking van kosmisch elektromagnetisme, dat hoofdzakelijk bekend is als de oorzaak van aantrekking en afstoting en wordt gekenmerkt door tweepoligheid.

Zowel natuurkundige als lichamelijke analogieën laten zien dat het aardse magnetisme tot enkele van de ultra-fysieke delen van onze bol behoort en dat het met grote kracht wordt beïnvloed door het magnetisme van andere bollen van de keten van de aarde, maar ook door kosmische bronnen die tot het zonnestelsel behoren en zelfs van ver daarbuiten. De positie van de magnetische polen op de aarde blijft niet hetzelfde maar varieert, en met deze variatie veranderen ook de variaties in de magnetische helling, intensiteit en spreiding. De variaties kennen cycli die door wetenschappers worden bestudeerd.

Wat de noordpool van een magneet wordt genoemd zou eigenlijk zijn zuidpool moeten heten, aangezien die wordt aangetrokken en niet afgestoten door de noordpool van de aarde, vandaar dat sommige schrijvers de noordpool van een magneet de het-noorden-zoekende-pool noemen.

Wij kennen in de natuur geen enkel verschijnsel dat helemaal niet in verband staat met óf magnetisme óf elektriciteit ... Alle verschijnselen van aardse stromingen, aards magnetisme en atmosferische elektriciteit, zijn het gevolg van het feit dat de aarde een geëlektriseerde geleider is, waarvan het potentiaal steeds verandert als gevolg van haar rotatie en de jaarlijkse beweging in haar baan, de opeenvolgende afkoeling en verhitting van de lucht, de vorming van wolken en regen, stormen en winden, enz. ... Maar toch zal de wetenschap niet bereid zijn toe te geven, dat al deze veranderingen te danken zijn aan ākāśisch magnetisme, dat onophoudelijk elektrische stromen opwekt die erop zijn gericht het verstoorde evenwicht te herstellen. (MB 173)

Al het elektromagnetisme is geworteld in ākāśa of komt daaruit naar voren. De tweepoligheid van magnetisme en elektriciteit zijn simpelweg de reproductie in onze sfeer — en zelfs in mensen wanneer dit zich openbaart — van de fundamentele tweepoligheid van het kosmische bouwwerk dat behoort bij het ākāśa, uit de moederschoot waarvan werelden worden geboren. Magnetisme kan worden beschouwd als het subtielere deel van elektriciteit en elektriciteit zelf als het grovere aspect van de fundamentele kracht die beide is. Beide zijn fluïden, emanaties van het ākāśa en zijn werkelijk twee kanten van het onderliggende fohat.