Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Magnum opus

(Latijn) Het grote werk.

In middeleeuwse en moderne tijden is het een alchemistische term voor de ontwikkeling van de ‘steen der wijzen’ en het levenselixer. Een prestatie die zoals met de alchemie in het algemeen, geslaagd kan worden genoemd in het laboratorium van de menselijke natuur met de elementen van de menselijke constitutie, óf in een gewoon laboratorium met chemicaliën.

Magnus aether

(Latijn)

Grote aether, ook Pater Omnipotens Aether (de almachtige vader aether) genoemd.

Maha-Chohan

(San­skriet-Tibetaans) [van San­skriet mahā grote + Tibetaans chohan heer]

De grote Heer.

Het hoofd van een geestelijke hiërarchie of van een school van occultisme, het hoofd van de mystici van de andere zijde van de Himalaya. (TG 200)

Maha-Parinibbana-Sutta

(Pali) Ook Maha-Parinibbana-SuttantaMahā-Parinibbāna-Sutta [van mahā groot + parinibbāna volledig nirvāṇa + sutta, suttanta tekst, boek]

Het boek over het grote heengaan (The Book of the Great Decease) van de boeddhistische Pali-canon, ...

een van de meest gezaghebbende van de boeddhistische heilige geschriften. (TG 200)

Een geschrift met dezelfde naam van de mahayana-school van het noordelijke boeddhisme, waarvan men denkt dat het van een latere datum is, is uitgegeven in het San­skriet: de Maha-paranirvāṇa-sutra (Paradijs Sutra).

Mahābhārata

(San­skriet) Mahābhārata

Een van de twee grote epische gedichten van het oude India, het grootste poëtische werk dat bekend is in de literatuur en uit 220.000 versregels bestaat. Het grootste deel van de overleveringen en verhalen in dit werk vormen de nationale schat waar barden, dichters, dramaturgen en artiesten hun thema’s als uit een onuitputtelijke bron halen. Het bevat de geschiedenis van de familie van de Bharata’s naast een groot aantal prachtige en ware mystieke en occulte leringen en een paar werkelijk geweldige maar kleinere episoden als de Bhagavad-Gita en Anugita. Volgens de overlevering is Vyasa (een algemene naam voor een grote literaire autoriteit die door diverse oude schrijvers is gebruikt) de auteur van dit magnifieke gedicht.

De rode draad van het verhaal is de grote strijd tussen de Kaurava’s en Pandava’s, nakomelingen via Bharata van Puru, de grote voorouder van een tak van het maanras. Er werd gestreden om het koninkrijk met de hoofdstad Hastinapura (olifantenstad), waarvan de ruïnes naar wordt gezegd een kleine 100 kilometer noordoostelijk van Delhi op een oude bedding van de Ganges zouden moeten zijn te vinden.

Mahabhashya

(San­skriet) Mahābhāṣya [van mahā groot + bhāṣya commentaar op technische sutra’s gewoonlijk in een plaatselijk dialect]

Groot commentaar. De toelichting van Patanjali op de Sutra’s (grammatica) van Panini en de Varttika’s van Katyayana (de kritische annotaties van Katyayana op de Sutra’s van Panini). Soms eenvoudigweg de Bhashya genoemd, een van de drie bekende geschriften van Patanjali.

Mahabhautisch

[Verengelst San­skrietwoord mahābhautika]

Bijvoeglijk naamwoord van mahabhuta’s (zie volgende onderwerp), de elementaire beginselen van het heelal.

Mahabhuta’s

(San­skriet) Mahābhūta’s [van mahā grote + bhūta element van de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Het grote of oorspronkelijke element. De grofstoffelijke of voertuiglijke kosmische elementen in tegenstelling tot de subtiele of oorzakelijke kosmische elementen (tanmatra’s) waaruit de mahabhuta’s zich hebben ontwikkeld. Exoterisch worden er vijf genoemd — aether, vuur, lucht, water en aarde — maar esoterisch gezien zijn er zeven, tien of twaalf. Het is ook een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis van grotere, of betrekking hebbend op de grovere elementen.

De mahabhuta’s worden zo genoemd omdat zij het karmische resultaat of de vrucht zijn van het voorafgaande kosmische manvantara, zodat zelfs deze grote kosmische elementen hun evolutionaire loop in het nieuwe kosmische manvantara op precies hetzelfde punt van ontwikkeling beginnen dat zij hadden bereikt toen het eerdere manvantara begon.

De tanmatra’s zijn de innerlijke vitale kosmische beginselen, de oorzakelijke grondslagen, die de mahabhuta’s voortbrengen. Het onderscheid ertussen kan worden waargenomen door een analogie te zien in de menselijke constitutie: het verschil tussen waarneming als een vermogen of een kracht en een orgaan dat het zintuig is als het voertuig van dat vermogen om waar te nemen. De vijf zintuigen die tot nu toe in een mens zijn ontwikkeld — horen, zien, voelen, proeven en ruiken — hebben de vijf organen daarvoor in de loop van de tijd door evolutie gevormd. Op dezelfde manier corresponderen de tanmatra’s op kosmische schaal met het waarnemen binnen de menselijke constitutie, terwijl de mahabhuta’s overeenkomen met de organen van de zintuigen in het menselijk lichaam.

Mahabuddhi

(San­skriet) Mahābuddhi [van mahā grote + buddhi bewustzijn, geestelijke ziel]

Grote buddhi of bewustzijn, synoniem van mahat (kosmisch denkvermogen of intelligentie).

Mahachaitanya

(San­skriet) Mahācaitanya [van mahā grote + caitanya bewustzijn, intelligentie]

Het levende bewustzijn of de levende intelligentie van het heelal of van de hele natuur. Daiviprakriti is, strikt genomen, het mahachaitanya ...

van de gehele kosmos, de ene energie of de enige kracht waaruit alle manifestaties van kracht voortkomen ... (N on BG 71)

Deze ene energie of kracht is in essentie en van zichzelf bewust en intelligent.

Mahadeva

(San­skriet) Mahādeva [van mahā grote + deva godheid]

De grote god. Een naam van Śiva.

Mahaguru

(San­skriet) Mahāguru [van mahā grote + guru leraar]

De grote leraar. Een naam van de grote inwijder of bewustmaker van de geestelijke natuur in de mens, ook genoemd het Grote Wezen of de Grote Opoffering.

Het (...) ‘WEZEN... dat naamloos moet blijven, is de boom waarvan in de volgende eeuwen al de grote historisch bekende wijzen en hiërofanten, zoals de rishi Kapila, Hermes, Henoch, Orpheus, enz. zich als takken hebben afgescheiden. Als objectieve mens is hij de geheimzinnige (voor de oningewijden: de altijd onzichtbare) en toch altijd aanwezige persoon, over wie in het oosten, vooral bij de occultisten en de beoefenaars van de heilige wetenschap, de legenden algemeen verbreid zijn. Hij verandert van vorm en blijft toch altijd dezelfde. En hij is het ook die over de ingewijde adepten van de hele wereld geestelijke heerschappij uitoefent. Hij is, zoals gezegd, de ‘naamloze’ die zoveel namen heeft en van wie toch de namen en zelfs de aard onbekend zijn. Hij is de ‘Inwijder’ en wordt het ‘GROTE OFFER’ genoemd. Want, zittend op de drempel van het LICHT, kijkt hij vanuit de kring van de duisternis, die hij niet zal overschrijden, in dat licht en hij zal zijn post ook niet verlaten vóór de laatste dag van deze levenscyclus. ... Omdat hij graag aan iedere gevangene die erin is geslaagd zich te bevrijden van de boeien van het vlees en de illusie, de weg zou wijzen naar dat gebied van vrijheid en licht, waaruit hij zich vrijwillig heeft verbannen ...
 Onder de rechtstreekse, stille leiding van deze MAHA— (grote) — GOEROE werden alle andere minder goddelijke leraren en instructeurs van de mens vanaf het eerste ontwaken van het menselijke bewustzijn de gidsen van de vroege mensheid. Van deze ‘zonen van god’ kreeg de jeugdige mensheid haar eerste kennis van alle kunsten en wetenschappen, alsmede van geestelijk weten; en zij legden de eerste steen van die oude beschavingen die onze huidige generatie van onderzoekers en geleerden zo verbijsteren. (SD 1:207-8)

Mahajvala

(San­skriet) Mahājvāla [van mahā grote + jvāla vlam]

Grote vlam. De naam van een van de hellen van de filosofie van de hindoes.

Mahakala

(San­skriet) Mahākāla [van mahā grote + kāla tijd]

Grote tijd. Een bijnaam van Śiva als de vernietiger en van Vishṇu als de behouder.

Mahakalpa

(San­skriet) Mahākalpa [van mahā grote + kalpa tijdperk]

Grote eeuw. Levensduur van Brahmā die bestaat uit 100 goddelijke jaren wat gelijk is aan 311.040.000.000.000 jaar. Het is het tijdperk tussen het begin en het einde van een volledig zonnemanvantara — de levensduur van ons zonnestelsel.

Het leven of een eeuw van Brahma, de levensduur van ons gehele zonnestelsel: 311.040.000.000.000 aardse jaren

Mahākāśa

(San­skriet) Mahākāśa [van mahā groot + ākāśa ether, ruimte]

Groot ākāśa. Eindeloze ruimte, het zevende universele beginsel. Hetzelfde als pra­dhana of zelfs mula­pra­kriti, dat wordt beschreven als de grenzeloze ruimte of moederschoot van alles dat is en dat in verbinding staat met het centrale punt of Brahman, de kosmische bron van alles.

Mahāmanvantara

(San­skriet) Mahāmanvantara [van mahā grote + manvantara periode van manifestatie]

Een grote cyclus van kosmische manifestatie en activiteit. Kosmische manifestatie en activiteit van een heelal, zonnestelsel of planeet. Het mahamanvantara van een zonnestelsel of Leven van Brahmā duurt 311.040.000.000.000 aardse jaren. Een mahamanvantara van de aardketen is een Dag van Brahmā of een periode van zeven ronden van de planeetketen. We hebben ruwweg iets meer dan de helft van ons planetaire mahamanvantara achter ons liggen, en bovendien zijn 50 Jaren van Brahmā (de helft van het Leven van Brahma) aan dat verleden toegevoegd. We hebben dus de eerste Goddelijke Dag van de eerste Goddelijke Maand van de opgaande cyclus van de tweede kosmische periode van vijftig Goddelijke Jaren van het kosmische mahamanvantara bereikt. De dag na het mahamanvantara is de Dag-Wees-Met-Ons of de christelijke Dag van het Oordeel. Dan zullen alle individualiteiten zijn opgegaan in één, terwijl toch ieder individu de essentiële of intrinsieke kennis van zichzelf heeft behouden. Maar tegen die tijd zal wat voor ons nu onbewustzijn is of het onbewuste, absoluut bewustzijn zijn.

Het leven of een eeuw van Brahma, de levensduur van ons gehele zonnestelsel: 311.040.000.000.000 aardse jaren

Mahamara

(San­skriet) Mahāmāra [van mahā grote + māra dood van de werkwoordstam mṛ sterven]

De grote vernietiger. De koning van de māra’s (verleidingen) en vaak ook de Grote Vanger genoemd.

Hij wordt voorgesteld als een koning met een kroon waarin een edelsteen met zo’n glans schittert dat zij die ernaar kijken erdoor worden verblind. Deze glans verwijst natuurlijk naar de aantrekkingskracht die ondeugd op sommige mensen heeft. (Stem 75)

Het is door de kracht van maya of verleidende illusie dat mahamara of de verschillende mara’s hun macht bezitten over bewuste wezens.

Mahamaya

(San­skriet) Mahāmāyā [van mahā groot + māyā illusie]

De grote illusie. Het gemanifesteerde heelal in zijn geheel.

De esoterische filosofie, die een objectief idealisme leert, hoewel zij het objectieve Heelal en alles daarin beschouwt als māyā, tijdelijke illusie, maakt een praktisch onderscheid tussen de collectieve illusie, mahāmāyā, vanuit het zuiver metafysische standpunt, en de objectieve relaties tussen verschillende bewuste ego’s daarin, zolang deze illusie duurt. (SD 1:631)

Het geloof in de afgescheidenheid van het heelal en alles wat erin is, van het absolute goddelijke Al is een van de grootste misleidingen van mahāmāyā.

Mahapralaya

(San­skriet) Mahāpralaya

De grote ontbinding of het grote uiteenvallen. Soms gebruikt voor een planetair pralaya (bhaumika of naimittikapralaya) maar bijna altijd gebruikt voor een pralaya van het zonnestelsel (saurya of brahmāpralaya). Tijdens een maha­pra­laya of brahmapralaya zullen niet alleen stoffelijke en psychische lichamen worden teruggebracht tot hun oorspronkelijke beginselen maar zelfs de spirituele ego’s: de mensheden van het verleden, heden en de toekomst, net zoals alle andere entiteiten en dingen, zullen vrij zijn om hun eigen goddelijke essenties binnen te gaan. Alles zal dan opnieuw naar binnen zijn gegaan in de Grote Adem en zijn opgegaan in Brahman of de goddelijke eenheid om daar te verblijven tot het maha­pra­laya op zijn einde loopt en een mahamanvantara een cyclus van kosmische evolutie begint.

Mahāpurusha

(San­skriet) Mahāpuruṣa [van mahā grote + puruṣa mens, de kosmische Ideële Mens]

De allerhoogste geest van het heelal, param­atman of Brahman. Ook een naam van Vishṇu.

Mahārāja’s

(San­skriet) Meervoud van Mahārāja [van mahā grote + rāja koning]

Grote koningen. In de literatuur van de hindoes worden de vier maharaja’s de bestuurders en beschermers van de vier windstreken van de aarde genoemd — het noorden, zuiden, oosten en westen — omdat zij de mystieke bestuurders en beschermers van de kosmische ruimte van ons zonnestelsel zijn.

In Egyptische tempels was het het bontgekleurde gordijn dat de heilige ruimte scheidde van de plaats van de bijeenkomst, gedrapeerd over de vijf pilaren die onze vijf zintuigen symboliseren en de vijf wortelrassen, terwijl de vier kleuren van het gordijn de vier hoofdpunten en de vier tot op dat moment ontwikkelde kosmisch-aardse elementen voorstelden. Door deze verdeling in groepen werd onder andere uitgedrukt dat wij door de vier hoge bestuurders van de vier kosmische gebieden met onze vijf zintuigen bewust zouden worden van de verborgen waarheden van de natuur. Dezelfde mystieke symboliek kan worden teruggevonden in het tabernakel en de vierkante binnenplaats die door Mozes in de wildernis werd voorbereid ...

in de grotten van de zoroastriërs, in de in de rotsen uitgehouwen tempels van India en in alle heilige vierkante gebouwen uit de oudheid die tot nu toe zijn blijven bestaan. Dit wordt afdoende aangetoond door Layard, die de vier hemelstreken en de vier oorspronkelijke elementen in de religie van elk land terugvindt in de vorm van vierkante obelisken, de vier zijden van de piramiden. Van deze elementen en hun hemelstreken waren de vier maharaja’s de bestuurders en de leiders. (SD 1:126)

De vier maharaja’s corresponderen met de cherubijnen, serafijnen, de gevleugelde bollen, de vurige of gevleugelde wielen, de gandharva’s (lieflijke zangers), asura’s, kinnara’s en hemelse naga’s. In het Chinese boeddhisme worden de maharaja’s de vier verborgen draken van wijsheid genoemd: de bestuurder van het noorden wordt de zwarte krijger genoemd, die van het oosten de witte tijger, van het zuiden de helderrode vogel en die van het westen de blauwe draak.

Er zijn diepzinnige zeer mystieke verschillen die de maharaja’s onderscheiden van de lipika’s. De maharaja’s die zowel de beschermers van de mensheid op aarde zijn als de middelaars van karma, zijn de hoogontwikkelde geestelijke krachten of geïndividualiseerde kosmische wezens die behoren tot de lichtzijde van de universele natuur, tot de hiërarchieën van mededogen, wezens met een ontplooide evolutionaire ontwikkeling die door de bijzondere aard van hun essentie bijna automatisch de beschermers van het licht en van de kosmische orde worden, die de half-intelligente en zogenaamde onintelligente krachten en energieën van de natuur automatisch gehoorzamen.

De lipika’s daarentegen zijn kosmische en geestelijke entiteiten die bijna onderkoningen van de verheven kosmische hiërarch van ons melkwegstelsel genoemd zouden kunnen worden. Om deze reden zijn hun handelingen of werkingen zo duidelijk onpersoonlijk van aard, want zij werken niet zozeer uit een vermogen en bewustzijn dat uitsluitend behoort tot het zonnestelsel maar uit gehoorzaamheid aan belangrijke geestelijke krachten waardoor zij niet anders dan onpartijdige dienaren zijn uit bijna instinctmatige gehoorzaamheid. Zij vertegenwoordigen wat de onpersoonlijke stroom van het kosmische lot genoemd zou kunnen worden.

Maharajika’s

(San­skriet) Mahārājika’s [van mahārāja koning]

De koninklijken. In de boeddhistische filosofie is het een klasse van goden die de laagste hemel bewonen. Hun aantal wordt wisselend gegeven, bijvoorbeeld 236 of 220.

Maharloka

(San­skriet) Maharloka [van de werkwoordstam mah groot zijn, ook plezier, verrukking, vreugde + loka wereld, gebied]

Grote wereld. De vierde van de zeven loka’s. De overeenkomende tala en de lagere pool ervan is rasatala. Maharloka is de verblijfplaats van bepaalde klassen van pitri’s, zekere manu’s en de zeven rishi’s maar ook van de ordes van hemelse geesten en goden. De invloedssfeer ervan zou zich exoterisch gezien uitstrekken tot de uiterste grenzen van het zonnestelsel.

Zie ook Loka; Rasatala

Maharshi

(San­skriet) Ook MaharishiMaharṣi [van mahā grote + ṛṣi wijze, ziener]

Een grote wijze of ziener en heeft vooral betekenis voor de tien maharshi’s die de uit het denkvermogen geboren zonen van Prajapati of Svayambhū waren: Marichi, Atri, Angras, Pulastya, Pulaha, Kratu, Prachetas, Vasishtha, Bhrigu en Narada. Zij worden ook de tien (of zeven) prajapati’s genoemd.

Zie ook Muni

Mahāsabhā

(San­skriet) Mahāsabhā [van mahā grote + sabhā vergadering, samenkomst, verzameling en bundel]

De bundel van prachtige (mayavische of illusoire) zaken die Mayasura — de ontwerper van de daitya’s, die bijzonder bedreven was in magie, astronomie en militaire wetenschap — aan de Pandava’s had geschonken.

Mahasaurya manvantara & pralaya

[van San­skriet mahā grote + saurya solair]

De levensperiode of periode van manifestatie van een zonnestelsel, of zijn dood en uiteenvallen.

Zie ook Manvantara; Pralaya

Mahasunya

(San­skriet) Ook maha­sunyatamahāśūnya, mahāśūnyatā [van mahā grote + śūnyatā leegte]

De grote leegte. Wanneer van zijn positieve kant gezien: de grenzeloze ruimte, inclusief alle ruimtes van de ruimte en daarom het heelal en alles dat er in is. Gezien vanuit spirituele en goddelijke standpunten: dat wat voor intelligenties in de lagere rijken de grote Leegte schijnt te zijn. Wanneer beschouwd vanuit een negatief aspect: kosmische illusie (mahāmāyā), omdat het gehele grenzeloze objectieve heelal met al zijn zichtbare en onzichtbare gebieden vanuit het standpunt van het goddelijk-geestelijke, onwerkelijk en een illusie is, dat wil zeggen vergankelijk en tijdelijk, hoewel het een tijdperk kan beslaan dat voor het menselijke begripsvermogen een eeuwigheid lijkt te duren. Dus zowel de positieve als de negatieve betekenissen zijn gebaseerd op het fundamentele idee van de zuivere werkelijkheid van het goddelijk-geestelijke en het onwerkelijke, tijdelijke en vluchtige karakter van alles dat objectief bestaat.

Mahāsura

(San­skriet) Mahāsura [van mahā grote + asura demon van a niet + sura god]

De grote asura, de Lucifer van de hindoes. Exoterisch wordt Mahasura door sommige Europeanen vertaald als vergelijkbaar met Satan van de christenen, maar esoterisch is hij de Grote Geest. Het woord sura wordt gewoonlijk vertaald met ‘god’ en asura met ‘niet-god,’ demon of boosaardig wezen, maar zij zijn precies het tegenovergestelde wanneer het goed wordt begrepen. In de Veda’s zijn de sura’s altijd verbonden met Surya (de zon), vandaar dat zij als iets lagere goden of deva’s worden beschouwd. Aangezien de asura’s de tegengestelden hiervan zijn, zijn zij hogere wezens van de hoogste natuur — een subtiel en toch juist onderscheid.

Mahat

(San­skriet) Mahat [van de werkwoordstam mah groot zijn]

De grote. Kosmisch denkvermogen of intelligentie, de basis en fundamentele oorzaak van de intelligente werkingen in en van de natuur wanneer die wordt gezien als een organisme. Blavatsky noemde het het eerste product van pra­dhana, de eerstgeborene van de logos, universeel denkvermogen dat begrensd wordt door manvantarische duur, het kosmische noumenon van de stof, de ene onpersoonlijke architect van het heelal, het grote manvantarische beginsel van intelligentie, de derde logos en het goddelijke denkvermogen in werking.

Eeuwig in zijn essentie en periodiek in zijn manifestaties brengt mahat de ideële plannen en oervoorbeelden van alle wezens en dingen van de gemanifesteerde objectieve en subjectieve wereld samen. In een andere betekenis is het het grote geheel van het dhyani-chohanische leger en daarom de bron van de actieve organische kosmische intelligentie die de werkingen van fohat beheerst en leidt, het is op dezelfde manier de directe bron van de manasaputra’s, een klasse van het dhyani-chohanische leger.

In de filosofie van de brahmanen is mahat de vader-moeder van manas. In de Sankhya-filosofie correspondeert het met kosmisch buddhi of mahabuddhi en wordt de eerste van de zeven prakriti’s of de productieve schepping genoemd, de andere zes zijn ahamkara en de vijf tanmatra’s.

Wanneer een straal van mahat zichzelf tot uitdrukking brengt als het menselijke manas (of zelfs als de manasische eigenschap van de eindige goden), speelt door het omringende maya de kwaliteit van egoïteit of aham-schap een rol. Aldus wordt gezegd dat de grote Levensboom parabrahman als zaad heeft, mahat als zijn stam en ahamkara als zijn spreidende takken.

Mahat-tattva

(San­skriet) Mahat-tattva

De eerste van zeven scheppingen of emanaties, de oorspronkelijke zelfevolutie van dat wat gemanifesteerd moest worden als kosmisch mahat, het universele denkvermogen of oneindig intellect — de collectieve massa en het geheel van geestelijke intelligenties als Brahmā, de manu’s, de dhyani-chohans enz. De Purāṇa’s noemen de andere zes scheppingen als 2) bhutasarga, 3) indriya of aindriyaka, 4) mukhya, 5) tairyagyonya of tiryaksrota’s, 6) urdhvasrota’s, en 7) arvaksrota’s.

Mahatala

(San­skriet) Mahatala [van mahā grote + tala sfeer, plaats]

Grote plaats. Mahatala verwijst naar de voorkeur voor, of overheersing van, de astrale stof. Het is de zesde tala in de aflopende schaal van zeven tala’s. De overeenkomende loka of pool is bhuvarloka. Mahatala correspondeert ondermeer met de elementale wezens die zijn verbonden met smaak en daarom omvat het ook de bewust­zijns­toe­standen die bij deze klasse behoren. Deze tala komt in één opzicht overeen met de pranische werkingen in de mens en met de typische aard van de salamanders en gnomen van de rozenkruisers. Mahatala is de op een na grofste van de kosmische sferen of rijken, de grofste of meest stoffelijke van allemaal is patala.

Mahātma

(San­skriet) Mahātman [van mahā grote + ātman zelf]

Grote ziel of zelf. Relatief volmaakte mensen, ook leraren genoemd, oudere broeders, Meesters, wijzen, zieners enz. Zij zijn mensen die door zelfgeleide evolutie en een geestelijk streven gedurende vele levens, een verheven geestelijke en intellectuele toestand hebben bereikt. Zij zijn evolutionair verder gevorderd dat het gros van de mensen en bezitten grote kennis en vermogens, maar hun taak bestaat vooral uit het onderrichten en beschermen van de mensheid. Uit deze groep van gevorderde mensen, die al heeft bestaan vanaf de mens zijn zelfbewustzijn heeft verwezenlijkt, komen de grote leraren en de wijsheid voort die aan de basis liggen van de grote wereldreligies en filosofische en wetenschappelijke stelsels.

In India wordt mahātma gebruikt als een eretitel voor ieder groot of verdienstelijk mens.

Mahatmya

(San­skriet) Māhātmya

Grootmoedigheid, verheven staat, de goede eigenschappen van elke godheid of heiligdom. Verwijst ook naar een werk dat een overzicht geeft van de legenden en verdiensten rond elke heilige plaats of heilig voorwerp.

Mahatoruvat

(San­skriet) Mahatoruvat [van mahat kosmisch denkvermogen + uruvat ruimtelijkheid]

Zo uitgebreid als het kosmische denkvermogen, wat het omringende Grenzeloze of parabrahman omvat.

Mahavansa

(San­skriet) Ook MahavamsaMahāvaṃśa [van mahā grote + vaṃśa afstamming, ras]

Het grote nageslacht. Een Pali-werk van de monnik Mahanama uit de 5de eeuw dat de geschiedenis van het boeddhisme en zijn verspreiding in Sri Lanka behandelt en wordt beschouwd als een gezaghebbend geschiedkundig werk.

Mahavidya

(San­skriet) Mahāvidyā [van mahā grote + vidyā kennis]

De grote wetenschap, magische kennis ‘die nu is ontaard in tantrika eredienst’ (SD 1:169).

Deze grote esoterische wetenschap is in zijn relatieve volledigheid alleen in het bezit van de hoogste ingewijden, omdat het bijna universele wijsheid beslaat.

Mahavihara-Vasinah

(San­skriet) Mahāvihāra-vāsinaḥ [van mahā grote + vihāra klooster + vāsinaḥ meervoud van vāsin bewoner]

Bewoners van het grote klooster. Een zeer mystieke boeddhistische school van Sri Lanka die was begonnen door Katyayana, volgens de overlevering een leerling van Gautama Boeddha. Een van de drie afdelingen van een van de eerste boeddhistische scholen met de naam Sthavirakaya.

Zie ook Jetavaniya

Mahavishṇu

(San­skriet) Mahāviṣṇu

Grote Vishṇu. Een bijnaam van Vishṇu. Bron van de avatara’s van Vishṇu.

Zie ook Bija

Mahayana

(San­skriet) Mahāyāna [van mahā grote + yāna voertuig]

Groot voertuig. Een opvallend mystiek stelsel van de noordelijke boeddhistische filosofie en wetenschap waarvan het belangrijkste deel het werk is van Nagarjuna. Van de twee boeddhistische scholen die gewoonlijk worden geclassificeerd als mahayana en hinayana (of theravada), wordt het mahayana als de esoterische en de hinayana als de exoterische kant genoemd. Maar door menselijke zwakte, zijn liefde voor de leer van het oog en het verkeerd begrijpen van de voorgeschreven rituelen en ceremonieën, wordt op de exoterische gedachten en de populaire aspecten van het mahayana de nadruk gelegd, maar zijn diepere, meer mystieke leringen worden voor een belangrijk deel verborgen gehouden en beheerd door ingewijde adepten.

De hinayanaschool is de oudste en ontstond direct na het overlijden van Boeddha, terwijl het mahayana van een latere datum stamt. Toch zijn de leringen van het mahayana heel oud en beide scholen onderwijzen in werkelijkheid dezelfde leer. Diverse scholen onderwijzen het mahayana en variëren alleen min of meer voor wat betreft hun interpretatie van de fundamentele ideeën die al deze lagere scholen niettemin accepteren.

Mahayana Sraddhotpada Sastra

(San­skriet) Mahāyāna Śraddhotpāda-śāstra

Vaak vertaald als ‘Het ontwaken van het geloof in het mahāyāna’ maar dit geeft de betekenis van het oorspronkelijke San­skriet onvoldoende weer. Śrāddha betekent zekerheid of vertrouwen, gebaseerd op het ontvouwen van innerlijke ervaringen, waarvan het bewijs zowel binnen als buiten het zelf ligt, wat hier duidt op een voortgaand proces van innerlijke ontplooiing, welke betekenis totaal ontbreekt in het woord ‘geloof’ (BvhO 51n).

Mahayana-sutra

(San­skriet) Mahāyāna-sūtra [van Mahāyāna grote voertuig + sūtra leerboek]

Geschriften die de boeddhistische leringen behandelen zoals zij oorspronkelijk werden bekendgemaakt door Nagarjuna.

Mahayogin

(San­skriet) Mahāyogin [van mahā grote + yogin een toegewijde aan yoga, een asceet]

Een grote yogī of asceet. Een bijzondere bijnaam van Śiva, hoewel die ook aan andere hindoegoden is gegeven.

Mahayuga

(San­skriet) Mahāyuga [van mahā grote + yuga eeuw, tijdperk]

Grote eeuw, soms chaturyuga genoemd*. In hindoewerken het duizendste deel van een kalpa of Dag van Brahmā. Het totaal van een reeks van vier yuga’s — satya of kṛitayuga, tetrāyuga, dwaparayuga en kaliyuga — die samen één mahayuga of een tijdperk van 4.320.000 aardse jaren vormen. 71 mahayuga’s vallen onder het bestuur van een manu [mensheid], ofwel 306.720.000 jaar. Wanneer we het bestuur van één manu nemen, of een manvantara, en dat vermenigvuldigen met 14 (wat staat voor de 14 manu’s die in één kalpa bestaan) levert dat 4.294.080.000 jaar op. Aan dit getal zouden de sandhya’s (ochtendschemeringen) en sandhyansa’s (avondschemeringen) moeten worden toegevoegd — 25.920.000 (er is één ochtend- en avondschemering tussen elke manu) en dat levert in totaal 4.320.000.000 jaar op, of een Dag van Brahmā, wat een kalpa is of 1.000 mahayuga’s.

Zoals het in de theosofie wordt gebruikt gaat elke levensgolf op zijn weg door de bollen van een planeetketen, van de eerste bol tot de laatste, door een reeks van zeven kleinere yuga’s of wortelrassen op elk van de zeven gemanifesteerde bollen van de planeetketen. Deze cylus omvat 4.320.000.000 jaar. Een mahayuga staat vaak voor perioden die kleiner zijn dan die van de grote cyclus of ketenronde waarnaar hierboven is gewezen. Bijvoorbeeld, de cyclus van de zeven wortelrassen die de doorgang van de levensgolf door elk van de bollen vormt, wordt ook vaak een mahayuga genoemd.

*OV: Voor chaturyuga (vier yuga’s) zie The Theosophical Path, Vol. XLIII, 2, 1933, blz. 226.

Mahesa

(San­skriet) Maheśa [van mahā grote + īśa heer, meester]

De grote Heer, een bijnaam van Śiva.

Mahesvara

(San­skriet) Maheśvara [van mahā grote + īśvara heer, meester]

De grote Heer, een bijnaam van Śiva.

De geest in het lichaam wordt Maheśvara, de Grote Heer, de toeschouwer, de waarschuwer, de voeder, de genieter en ook het Paramatma, de hoogste ziel genoemd. (BG 96)