Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Meester(s)

In de theosofische literatuur worden er die mensen mee bedoeld die verder zijn ontwikkeld dan de doorsnee mens. Het is uit de kring van de meesters waar de verlossers van de mensheid en de stichters van wereldreligies naar voren komen. Deze grote mensen (ook bekend met het San­skrietwoord mahātma, ‘groot zelf’ ) zijn de vertegenwoordigers in onze tijd van een oeroude broederschap die teruggaat tot aan de begintijd van de ongeschreven geschiedenis, en zelfs nog vele millennia daarvoor. Het is een zichzelf voortzettende broederschap die wordt gevormd door individuen die, hoezeer zij ook onder elkaar mogen verschillen in ontwikkeling, allemaal het mahātmaschap hebben bereikt en van wie de verheven taken ondermeer het voortdurend helpen bij het vernieuwen van de mensheid, het geven van geestelijke, intellectuele en psychologische leiding, en in het algemeen het uitoefenen van de beste spirituele, intellectuele, psychologische en morele invloeden op de mens.

Van tijd tot tijd komen er leden uit hun gelederen, of hun leerlingen, om in het openbaar de wereld te inspireren met hun leringen. Twee van de leraren van Blavatsky kregen algemene bekendheid: Meester M. (Morya) en Meester K.H. (Koot Hoomi). Een aantal van hun brieven aan een van de eerste helpers van Blavatsky is gepubliceerd als De mahātma brieven aan A.P. Sinnett.

Megakosmos

[van Grieks megas groot + kosmos wereld]

Gebruikt voor het astrale licht om onderscheid te maken tussen de complete macrokosmos aan de ene kant en elke microkosmos, zoals de mens of welk andere individuele entiteit dan ook, aan de andere kant.

Mehen

(Egyptisch)

Een god in het Egyptische Dodenboek, beschreven als een slangengod.

In populaire mythen is het de grote slang die de lagere atmosfeer voorstelt. In het occultisme is het de wereld van het astrale licht die symbolisch de kosmische draak en de slang wordt genoemd. (TG 211)

Meimra’

(Hebreeuws) Mēimrā’

De stem van de wil, een kabbalistische term die overeenkomt met de Griekse logos. In de Zohar (1, 246b) is het de stem die voortkomt uit de geest en zichzelf daarmee in de allerhoogste gedachte laat zien en is eigenlijk niets anders dan water, lucht en vuur; het noorden, zuiden, oosten en westen, naast alle andere energieën van de natuur. Maar al deze elementen en krachten zijn vermengd in één ding: de stem die uitgaat van het onbekende.

Melanēphoros

(Grieks) Ook Melanophoros

Drager van zwart. De neofiet van de derde graad die zijn beproevingen te Thebes (Egypte) ondergaat, de eerste en tweede graad zijn respectievelijk neokoros (tempelwachter) en pastophoros (drager van het heiligdom) (IU 2:364).

Melchior

(Hebreeuws) Malkhī-’ōr [van melekh koning + ’ōr licht]

Koning van het licht. Een van de drie magiërs, koningen of wijze mensen uit de christelijke legende, die de schitterende leidende ster naar Judaea volgde om eer te bewijzen en geschenken over te dragen aan de ingewijde Jezus — de ‘pasgeborene.’ Deze naam werd vaak gebruikt voor de planeet Venus, die deze koning voorstelt. De Grieken noemden deze planeet Phōsphoros en de Latijnen Lucifer, beide betekenen ‘de lichtbrenger’ of ‘lichtdrager.’

Melchizedek

(Hebreeuws) Malkhī-tsedeq [van melekh koning + tsedeq rechtvaardig]

Mijn rechtvaardige koning. De priesterkoning van Salem die Abraham had ontmoet en had gezegend (Genesis 14:18) wat duidt op de oude koning-ingewijden, de grondleggers van rassen maar ook de naamgevers van cycli en de vertegenwoordigers van geestelijke machten. De naam werd later een familienaam (Psalmen 110:4 en Hebreeën 7, waar een messiaanse theorie wordt gesuggereerd) en Jezus wordt beschreven als een hogepriester volgens de orde van Melchizedek, wat in het mystieke judaïsme overeenkomt met de Orde van Wijsheid en Compassie van de theosofische filosofie. De term kan wijzen op de Maha-Chohan van de broederschap van mahātma’s, maar kan ook staan voor de orde zelf, of voor iemand die een hoge inwijdingsgraad daarin heeft behaald. Melchizedek wordt ook herkend als Kronos of Saturnus en als Noach (SD 2:391-2), als andere schrijfwijzen ervan worden Sadik, Sydik en Zedec gegeven. Als een soort of type wordt hij verbonden met de zon en maan en met het verhaal van Jezus Christus (Lucifer 1:493, Febr. 1888).

Melech

(Hebreeuws) Melekh, meervoud Melākhīm.

Een koning. Melech Melachim (koning van koningen) verwees naar de koning van Babylon. In de Kabbalah gebruikt als een titel voor de zesde sefira tifereth (schoonheid).

Zie ook Mal’achim; Moloch

Melhas

(Tibetaans) [van me vuur + lha godheid]

Vurige godheid, zowel individueel als collectief gebruikt. Gelijk aan het San­skrietwoord agnideva. Een klasse van elementale wezens of natuurgeesten die overeenkomen met de salamanders van de middeleeuwse vuurfilosofen. Esoterisch gezien worden zij geclassificeerd als dhyani-boeddha­’s, chohans en bo­dhi­satt­va’s (SD 2:34), maar deze classificatie heeft niet noodzakelijkerwijs betrekking op een gevorderde evolutionaire graad. Het is een algemene term, die zowel ontwikkelde als onontwikkelde wezens van het oorspronkelijke vuurelement omvat.

In De geheime leer (2:63) is Melha de Heer van de Vlammen, een hiërarchie van geesten die overeenkomt met Michaël.

Melissai

(Grieks) Bijen.

Gebruikt voor dichters en bepaalde priesteressen van Delphi, voor Demeter en Artemis en door de neoplatonisten voor elk zuiver en kuis wezen. Honing is een symbool van wijsheid en stelt de verzamelde ervaringen voor, in dezelfde betekenis als nectar en soortgelijke termen. Mensen verzamelen en extraheren de zuivere essentie van de bloemen van ervaring, zodat het woord soms werd gebruikt in het oude Griekenland en Rome voor discipelen.

Melitta

Ook Melytta en Mylitta

Koningin van de hemel. Een andere naam is Belit, in het Babylonisch of Chaldeeuws staat het voor ‘hoogste dame,’ een titel die werd gebruikt voor elke godin, het vaakst voor de partner van En-lil. Dus ook gebruikt voor de maan, die vaak door de Ouden de ‘koningin van de hemel’ werd genoemd. Melitta kan ook worden gebruikt voor de vrouwelijke aspecten van de hoogste hiërarch van welke hiërarchie ook of van elke planeetgeest.

Mendes

[van Grieks Bendes of Mendes van het Egyptisch Ba-neb-Tet ram]

Wordt in het algemeen geassocieerd met de verering van de Geit van Mendes, ook bekend als Baphomet. Maar de geit was in werkelijkheid een ram, het symbool van het latere Egypte, mogelijk aangenomen toen het dag-en-nachteveningspunt het teken van Ram binnenging, zoals gezien kan worden bij goden die worden afgebeeld met de kop van een ram, vooral Khnemu.

Mendes was ook een stad in de Nijl-delta waar de aanbidding van de mystieke Amon of Amen met de kop van een ram het meeste voorkwam, zoals ook in Hermopolis en Lycopolis. Amon (de verborgene) was een theologische vermenselijking die betrekking had op de immens grote verborgen god van de wereld die niet alleen zichzelf had voortgebracht uit zijn eigen geestelijke wezen, maar die ook de bron is waar de brede stroom van gedifferentieerde hiërarchieën van de natuur uit voortkomt. Omdat dit idee betrekking had op het concept van voortbrenging en voortplanting raakte deze gedachte al snel in verval, zelfs in Egypte. En zo kwam het dat in latere eeuwen Amon werd voorzien van enkele van de niet meer dan natuurlijke voortbrengende kwaliteiten die de Grieken gaven aan hun natuurgod Pan. Bepaalde Griekse schrijvers verdraaiden dit tot een verhaal dat de Egyptenaren een geit aanbaden, waarschijnlijk door de verwarring die werd gesticht door Pan, die werd afgebeeld als een wezen met de poten van een geit en die, zoals Amon, maar dan op een lager gebied van het denken, een verpersoonlijking van de natuur was.

Diodorus (1, 88) vergelijkt de aanbidding van de Ram van Mendes met die van Priapus, terwijl Manetho er de oorsprong van een verering van Kakau, een koning van de tweede dynastie, aan toeschrijft.

Menglad

(IJslands, Scandinavisch) [van men juweel + glad blij, gelukkig]

Zij die heel gelukkig is met haar juweel. In de Noorse mythologie een bijnaam van Freya, de godin die overeenkomt met Aphroditē en Venus van de Griekse en Romeinse mythen. Zij is niet slechts de godin van liefde en schoonheid maar de geestelijke intelligentie van de mensheid. Het juweel op haar borst, Brisingamen [brising vuur + men juweel] is de mensheid.

Menhir

[van Bretons men steen + hir hoog]

Archeologisch gezien is het een rechtopstaande monoliet, die ofwel op zichzelf staat of deel uitmaakt van een opstelling van een aantal monolieten of in een cirkel staat.

Zie ook Carnac; Dolmen

Mens

(Latijn) Denkvermogen of manas, maar zoals het is gebruikt door enkele Romeinse schrijvers, zou het eerder de betekenis van buddhi-manas hebben.

(San­skriet) [van de werkwoordstam man denken, vlgs. Latijn mens denken, San­skriet manas, manu]

De mens maakt deel uit van het mensenrijk dat op de helft van zijn evolutie [op bol D van deze aarde] is en dat een relatief zelfbewustzijn heeft bereikt in deze vierde ronde, maar pas een volledig menselijk of manasisch bewustzijn zal hebben bereikt in de vijfde ronde. Tijdens de laatste drie ronden van de evolutionaire reis zal de mens op weg zijn een god te worden, daarna is hij de godheid zelf en zal, zoals elk ander oorspronkelijk levensatoom, zijn oorspronkelijke vorm als lid van de dhyani-chohanische menigte aannemen. Alle spirituele oer-intelligenties moeten door het stadium van de mens als zij volledig zelfbewuste goden willen worden — niet noodzakelijkerwijs dat van de aardse mens, maar wel van al die intelligente entiteiten die hun evolutionaire ontvouwing vanuit een passend evenwicht tussen geest en stof, hebben verwezenlijkt.

De mens bezit drie belangrijke bases of upadhi’s: 1) het monadische of goddelijk-geestelijke, dat emaneert uit de allerhoogste of kosmische monade van ons heelal; 2) het mentaal-intuïtieve, wat is geschonken door de manasa-dhyānī’s en dat zich manifesteert vanuit de zon op zijn evolutionaire doortocht en 3) het vitaal-astraal-fysieke naast het emotionele-psychische element van de maanketen.

In de ruimste zin wordt het woord gebruikt voor de Hemelse Mens of derde logos, of zelfs de verenigde Triade van de eerste drie kosmische logoi, die de Kroon van de sefirothboom in de Kabbalah wordt genoemd, de oorsprong en niet een kopie van het heelal en die daarom de bron van laatstgenoemde is en tegelijkertijd het ultieme patroon is waar alles in het heelal zich naar richt.

Mensambulisme

[van Latijn mensa tafel + ambule wandelen]

De wandelende tafel of het tafeldraaien is een bekend spiritistisch fenomeen. Om dit op te kunnen roepen moeten de aanwezigen bij een seance een kring of een ‘brug’ vormen die de astrale elementen of krachten in staat stelt de natuurkundige effecten te ontwikkelen. De astrale krachten worden later gebruikt als instrument voor het doorgeven van begrijpelijke of half-begrijpelijke boodschappen door middel van een code die door de aanwezigen onderling wordt afgesproken. Maar de intelligente antwoorden die soms onder de aanwezigen opkomen, komen ofwel voort uit het eigen onderbewustzijn van hen die aanwezig zijn of zijn de kwajongensstreken van min of meer intelligente astrale elementalen, pratende schillen — aangetrokken tot het magnetische medium — of zijn afkomstig van elementaren in het astrale licht.

Het is moeilijk zulke fenomenen te labelen en te classificeren omdat er een groot verschil bestaat tussen intelligente en mechanische effecten. Een gebrek aan ervaring zorgt ervoor dat mensen zich geen andere soorten van intelligente wezens voor kunnen stellen dan een ontlichaamde menselijke geest. Maar alle krachten zijn in een bepaalde mate intelligent en er is een categorie wezens die handelt door middel van de gewone natuurwetten en er is een categorie die zichzelf manifesteert als een bewoner van de intelligente natuurrijken. We hebben ondervonden hoe de effecten van enkele van die occulte krachten opgewekt kunnen worden die soms krachtige mechanische gevolgen laten zien, maar soms ook een zekere hoeveelheid intelligentie vertonen of juist pure idiotie. De neiging bestaat ze vaak een plaatsje te willen geven tussen dingen die vertrouwd zijn, maar degenen die experimenteren zouden veel meer op de feiten moeten letten alvorens te theoretiseren of een dogma op te stellen.

Zie ook Medium; Mediumschap

Menselijke ego

Het centrum van de menselijke egoïteit maakt deel uit van het hogere deel van manas.

Een voertuig of straal van de menselijke monade komt tot uitdrukking in de menselijke ziel en is duidelijk anders dan de dierlijke ziel of de persoonlijke ego.

[Voor een grotere weergave klik hier]

Menselijke monade

In de constitutie van de mens is het het vierde monadische brandpunt of centrum op de dalende schaal van het individualiserende bewustzijn.

Uit de basis of wortel van de menselijke ego emaneert de menselijke ziel — wat een tijdelijke of periodieke verschijning is die gedurende één incarnatie blijft bestaan en die heeft het gewone alledaagse menselijke bewustzijn als bereik van zijn bewustzijn. Na het overlijden wordt de essentie van de menselijke ziel herenigd met de menselijke ego, die op zijn beurt na de tweede dood wordt herenigd met de hogere duade (atma-buddhi). De menselijke ego gaat daarna over in een toestand van bewustzijn die devachan wordt genoemd.

Na één te zijn geworden met zijn geestelijke ouder, in ieder geval voor de duur van devachan, rust het ego en verwerkt het zijn opgeslagen voorraad van wijsheid, kennis en ervaring en na de voltooiing van deze periode van devachanisch herstel komt het weer naar voren wanneer het karmische uur slaat, om nogmaals de menselijke ego te worden bij zijn volgende geboorte.

Menselijke ziel

Het kleed of de straal van de menselijke ego, het is het egoïsche centrum in manas dat onder invloed staat van zowel buddhi als de kamische natuur.

We kunnen van een drievoudige menselijke ziel spreken — buddhi-manas (de geestelijke ziel), manas (de menselijke ziel) en kama-manas (de dierlijke ziel). Elk is de uitdrukking van zijn eigen ego en ieder ego is de uitdrukking van zijn monade. Het kenmerk van de menselijke ziel is dualiteit, wat het het gebied van interactie van geestelijke en lagere krachten verschaft.

Mensenrijk

Een van de grote natuurrijken of verzamelingen van monaden op aarde. Direct daaronder bevinden zich die van de dieren, planten, mineralen en ook de drie elementale natuurrijken. Hoger dan het mensenrijk vinden we de natuurrijken van dhyānī’s of hoogontwikkelde menselijke wezens en goden.

Het mensenrijk vormt één van de beslissende haltes van de evolutie waarin zelfbewustzijn moet worden bereikt, hoewel dat lang niet volledig is ontwikkeld. Hier komen het geestelijke en het stoffelijke samen: het geestelijke zelf vindt zijn huis in het organisme dat is opgebouwd uit lagere elementen waardoor het menselijke wezen met zijn twee naturen van de aarde tot stand is gekomen.

Zie Mens; Wortelrassen

Mensenzoon

Vaak gebruikt in Ezechiël, en voor Ezechiël zelf als een ziener, door de stem van God die hem aanspreekt.

In het Nieuwe Testament wordt met de mensenzoon Jezus bedoeld. De uitdrukking mensenzoon heeft een kabbalistische oorsprong en verwijst dan niet alleen naar de kosmische Hemelse Mens (’Adam Kadmon) maar ook naar een ingewijde, omdat die naar voren komt als een prachtige bloem die is ontwikkeld uit de menselijke stam.

Jezus is anders dan God en de Heilige Geest aan de ene kant en zichzelf aan de andere: hij is niet een god, hij is een zoon van de mens. ‘Hij die een woord spreekt tegen de Zoon van de mens, zal worden vergeven; maar hij die spreekt tegen de Heilige Geest, hem zal niet worden vergeven’ (Mattheüs 12:32; vgl. Openbaring 1:13).

In zijn kosmische mythologische betekenis is deze uitdrukking gelijk aan de eerste Manu van de hindoes, of Fetahil van de gnostici. In diverse stelsels werd de mens beschouwd als een ras, de derde logos. Kortom, de monade die de menselijke staat heeft bereikt van intellectueel en geestelijk zelfbewustzijn is als een soort wezen de vertegenwoordiging van de gemanifesteerde of derde logos op deze aarde (SD 2:25).

Mercurius  

De zichtbare planeet die van alle planeten in ons zonnestelsel het dichtst bij de zon zijn omloopbaan heeft. Onregelmatigheden in zijn baan deden astronomen jaren geleden vermoeden dat er een planeet binnen de omloopbaan van Mercurius en de zon zou moeten be­staan en zo’n planeet, waarvan eens werd beweerd dat die was gezien toen die de zonneschijf passeer­de, zou de naam Vulcanus dragen.

Mercurius behoort tot het rijtje van de zeven heilige planeten van de Ouden. De theosofie ziet Mercurius, zoals zij alle zichtbare hemellichamen ziet, als de laagste bol van een keten van zeven bollen, zodat deze planeet niet een van de zeven bollen van de aardketen is (SD 1:163 et seq). Een verband met de aardketen wordt echter gevonden in het feit dat de geestelijke bestuurder of genius van de planeetketen van Mercurius een bijzondere invloed heeft op bol E van onze planeetketen en over het vijfde of huidige wortelras van onze bol D. Wat de astrologie betreft zijn de huizen van Mercurius, Gemini (Tweelingen) en Virgo (Maagd). Zijn dag van de week is woensdag.

Aangezien Mercurius klaar is om aan zijn laatste of zevende ronde te beginnen is die planeetketen veel ouder dan onze keten.

Men gaat ervan uit dat Mercurius zeven keer zoveel licht en andere energieën van de zon ontvangt dan de aarde.

Mercurius is als astrologische planeet nog occulter en geheimzinniger dan Venus. Hij is gelijk aan de mazdeïsche Mithra, de genius, of God ‘geplaatst tussen de zon en de maan, de eeu­wi­ge metgezel van de ‘zon’ van wijsheid’. (SD 2:28)

Op esoterisch vlak werden de planeten Mercurius, Venus en de maan in oude ceremoniële riten vertegenwoordigd door drie inwijders. En hier vinden we de oorsprong van de drie magiërs of wijzen die bij het kerstfeest en de geboorte van Jezus een rol spelen.

Zie voor de Grieks-Latijnse god: Hermes

Mercurius vitae

(Latijn) Levenskrachtig kwik of kwikzilver.

Een medicinaal middel van Paracelsus dat kwik en antimoon zou bevatten. Maar het kwikzilver staat hier niet voor het vloeibare metaal kwik maar het levende zilver of de geest van zilver dat in medicijnen werd gebruikt op basis van een alchemisch proces.

Paracelsus gebruikte geen gewoon kwik om de gezondheid van zijn patiënten te herstellen (IU 2:620-1).

Merkabah

(Hebreeuws) Merkābāh

Een strijdwagen, voertuig. Gebruikt in twee betekenissen: ten eerste als een strijdwagen, zoals wanneer de kabbalisten zeggen dat de Allerhoogste een strijdwagen vormt uit de tien sefiroth en die dan gebruikt om af te dalen door de diverse werelden die in de Kabbalah worden genoemd. Deze werelden zijn de tien sefiroth zelf en ’Adam Kadmon (de Hemelse Mens) is dezelfde als de tien sefiroth die als een hiërarchische entiteit worden gezien die is doordrongen en geïnspireerd door de goddelijke hiërarch of het Allerhoogste. Hier is het zo goed als gelijk aan het San­skrietwoord vahana.

De tweede betekenis is die van de geheime wijsheid of kennis:

... De bestudering van de kabbala zal dus, zonder de laatste inwijding in de Merkabah, altijd onvolledig blijven, en de Merkabah kan alleen in ‘de duisternis, op een eenzame plaats, en na vele verschrikkelijke beproevingen worden onderwezen’. Sinds de dood van Shimon ben Yochai is deze verborgen leer voor de buitenwereld een ongeschonden geheim gebleven. Omdat ze alleen als een mysterie werd overgebracht, werd ze de kandidaat mondeling ‘van aangezicht tot aangezicht, en van mond tot oor’ meegedeeld. (IU 2:349)

De geheime wijsheid of kennis die wordt voorgesteld als een voertuig of strijdwagen omdat wat men esoterische wijsheid noemt in feite het voertuig is voor het transporteren van de mysteriën van het heelal naar het menselijke bewustzijn, dus naar de mens.

Meru

(San­skriet) Meru

De mythologische heilige berg die volgens de hindoes de verblijfplaats van de goden zou zijn. Bijna elk volk heeft zijn eigen heilige berg — de Hebreeën de berg Sinaï, de Grieken de Olympus, de Chinezen de Tai-shan enz. enz. De theosofische en puranische leringen lokaliseren die op de noordpool en zien Meru als het centrum of de plek van het eerste continent van onze aarde na het hard worden van de bol:

De noordpool, het land van de ‘Meru’, is de zevende afdeling, omdat zij overeenkomt met het zevende beginsel (of metafysisch het vierde) van de occulte berekening, want zij vertegenwoordigt het gebied van atma, van zuivere ziel en geestelijkheid. (SD 2:403)

Meru wordt in de Surya Siddhanta beschreven als die berg die dwars door het midden van de bol gaat en aan beide einden uitsteekt. Aan het noordelijke einde bevinden zich de goden, aan het zuidelijke de demonen of hellen. Zijn wortels liggen in de navel van de wereld die het verbinden met het centrale onvergankelijke land, het land waar elke dag en nacht zes maanden duren. Het bovenstaande is ook een symbool voor het menselijk lichaam.

Zie ook Bergen, wereldse of heilige

Mesha

(San­skriet) Meṣa

Een ram. Het eerste teken van de dierenriem, Aries.

Een van de synoniemen van het woord Aja. Nu betekent Aja letterlijk dat wat geen geboorte kent en wordt in bepaalde delen van de Upanishads gebruikt voor het eeu­wi­ge Brahman. Aldus is het eerste teken bedoeld om Parabrahman, de zelfbestaande, eeuwige, onafhankelijke oorzaak van schepping aan te duiden. (Theos 3:42, 12 Signs of the Zodiac)

Mesmer

Friedrich Anton Mesmer (1734-1815)

Oostenrijkse arts die het menselijke magnetische fluïde dat eerst dierlijk magnetisme werd genoemd en later mesmerisme, opnieuw had ontdekt en toegepast.

Hij was een ingewijd lid van de broederschappen van de Fratres Lucis en van Lukshoor (of Luxor), of de Egyptische tak van laatstgenoemde. Het was de Raad van ‘Luxor’ die hem selecteerde — in opdracht van de ‘Grote Broederschap’ — om in de 18de eeuw op te treden als hun gebruikelijke pionier die in het laatste kwart van elke eeuw wordt uitgezonden om een klein deel van de westerse volken te verlichten in de occulte wetenschap. Het was St. Germain die de supervisie had over de ontwikkeling van gebeurtenissen in deze zaak en later werd Cagliostro opgedragen te helpen, maar nadat hij een reeks vergissingen had gemaakt, met min of meer fatale afloop, werd hij teruggeroepen ... Mesmer stichtte de ‘Orde van Universele Harmonie’ in 1783, waar op het oog alleen dierlijk magnetisme werd onderwezen maar waar in werkelijkheid de leringen van Hippocrates werden doorgegeven, de methoden van de oude Asclepieia, de Tempels van Genezing, en vele andere occulte wetenschappen. (TG 213-4)

Zie ook hieronder Mesmerisme en elders Magnetiseren

Mesmerisme

Vernoemd naar Friedrich Anton Mesmer (1734-1815), een Weense arts die op het idee kwam dat ziektes zouden moeten kunnen worden genezen door met magneten over de zieke lichaamsdelen van de patiënt te strijken.

Later ontdekte hij dat hetzelfde genezende effect kon worden bereikt door alleen met de handen strelende bewegingen te maken. In eerste instantie werd de term dierlijk magnetisme gebruikt bij het beschrijven van deze geneeswijze die tegenwoordig beter bekend staat als mesmerisme.

Mesmers uitgangspunt was dat er in de mens een odische kracht of zenuwenergie bestaat die door de wil kan worden geprojecteerd en geleid om te helen en te genezen, of om kwaad te doen en te doden. Alle mensen bezitten dit vermogen in wisselende mate. De levens­atomen zelf die continu ons lichaam binnenkomen en verlaten, maar ook door de hogere delen van onze samengestelde natuur gaan, zijn geladen met de odische kracht (een mesmerische invloed) en nemen die met zich mee. We wisselen deze levens­atomen voortdurend uit met andere wezens (maar zijn er zelf niet bewust van) en met andere natuurrijken overeenkomstig hun eigen aard of gebied. Mesmerisme betekent het bewust of onbewust projecteren van odische of vitale zenuwkracht, of magnetische fluïde. Of mensen dit vermogen wel of niet bezitten hangt af van de fysieke vitaliteit en gezondheid en niet zozeer van de morele of geestelijke staat van de degene die het hanteert. Hierin ligt het gevaar van het gebruik van mesmerisme, want tenzij de mesmeriseerder een zuiver denkend mens is, met een zeer hoogstaande morele natuur, kan de vitaliteit of het magnetisch fluïde dat hij op de patiënt projecteert moreel bezoedeld zijn en een groot gevaar voor de patiënt betekenen die, terwijl hij of zij schijnbaar baat heeft bij de behandeling, er moreel verzwakt uit tevoorschijn kan komen, al kan het in een bescheiden mate zijn.

Gezien het feit dat de levens­atomen voortdurend onder de mensen en door alle natuurrijken heen zwerven, én omdat die levens­atomen van alle gebieden zijn — stoffelijk, vitaal-astraal, psychisch, intellectueel en spiritueel, en aldus de dragers van de levensessenties, prana’s, odische krachten of magnetismen van die bijzondere gebieden zijn — volgt daaruit dat niet één mens afgezonderd en onafhankelijk kan leven, maar dat alle mensen elkaar beïnvloeden, vooral zij die een nauwe band met elkaar hebben. Dit is de occulte betekenis van de kracht van het goede of slechte voorbeeld, de kracht van een opgewekte, moedige en optimistische aard, of van een tegengestelde natuur. Vandaar dat we kunnen spreken van een mesmerische invloed die theoretisch gezien op alle gebieden werkzaam is, maar wanneer we die gebruiken om een lichaam of de psyche te genezen, werkt die alleen op de fysieke en psychische gebieden omdat die de dragers van levenskracht of van de levens­atomen zijn die daar een rol spelen.

Zelfs als we er zo naar kijken voegt een mesmerische invloed niet alleen iets toe aan de levenskracht van een patiënt, en wekt die zo ook op uit zijn slapende toestand, én maakt die de patiënt opnieuw actief, maar werkt indirect ook op het denken en de wil van de patiënt in, door het helpen met het verwijderen van de belemmeringen of remmingen die zijn ontstaan door lichamelijk lijden en/of een gebrek aan lichamelijke gezondheid. Zij kan ofwel voor goede of immorele doeleinden worden gebruikt wanneer de invloed direct wordt toegepast op de mentale en psychologische aard van de patiënt.

Maar mesmerisme is niet noodzakelijkerwijs psychologiseren, wat de beheersing betekent over de psychische krachten van het denkvermogen en de wilskracht van een ander, wat leidt tot een ontwrichting van de psychische natuur van laatstgenoemde. Psychologiseren is een onrechtvaardige inbezitneming of opgedrongen leiding over het denken en de wil van iemand anders door de psychologiseerder, wat een verkrachting van de meest heilige rechten van die ander betekent — het is immoreel en de gevolgen zullen slecht zijn, hoe de directe resultaten er ook schijnbaar uit mogen zien en wat het motief ook is, want het verlamt dat deel van de mens dat hem een volledig mens zou maken. Niettemin maakt de psychologiseerder net als de hypnotiseur altijd gebruik van een mesmerische invloed, een odische kracht en de prana’s, want deze zijn de dragers van gedachte-energie en de wil, en zonder deze laatsten zou hij het denken en de wil van het subject niet kunnen domineren. Mesmerisme is op zichzelf beschouwd geheel afhankelijk van de inherente aard van de prana’s en is niet anders dan een overdracht van pranische energie van de mesmeriseerder op het subject. Dus afhankelijk van de gezondheid van de beoefenaar, lichamelijk en moreel, zal de behandelde persoon ten goede of ten kwade worden geholpen.

De grootste en enige zekere bescherming tegen een slechte mesmerische invloed, of die nu bewust op iemand wordt uitgeoefend of onbewust, zijn de eigen aspiraties, een positieve wil en de poging om zo edel en goed mogelijk te denken en te leven. Als alle mensen geestelijk verlicht zouden zijn, zou de ware mesmerische kracht veilig gebruikt kunnen worden voor het genezen van ziektes en zelfs bij het helpen maken van een correctie, door de eigen wil van de patiënt, of de misvormingen en zwakheden in zijn of haar karakter of constitutie. Maar zoals de zaken er nu voorstaan, zullen de gevaren van het rommelen met de subtiele pranische energieën nog altijd erg groot en erg werkelijk zijn. Iemand kan altijd het vermogen van suggestie gebruiken wanneer dit zich op een hoger gebied bevindt en alleen wordt gebruikt op een moreel en intellectueel gebied, zoals door hoogstaande geestelijke en ethische leringen en voorschriften na te leven en vooral het vermogen van een goed voorbeeld — omdat een goed voorbeeld gedachten en idealen in het denken van de patiënt implanteert die eigen verlangens om na te volgen oproept. Deze feiten laten ook het werkelijke gevaar van suggestie zien wanneer die zoals zo vaak wordt uitgeoefend op de lagere gebieden, en dus vaak vormen aannemen die we gewoonlijk ‘verleidingen’ noemen.

Omdat mesmerisme, psychologiseren, suggestie en hypnose onderling zijn verbonden, hebben zij allemaal hun eigen speelveld en plaats bij elke vorm van gebruik door een mens ten aanzien van zijn eigen vitaliteit en die van de ander.

Messiaanse cyclus

De theosofische literatuur vermeldt voor deze cyclus een periode van 2.160 jaar. En als een grote cyclus of kosmisch jaar — de cyclus van de precessie van de equinoxen: een totaal van (12 x 2.160 jaar =) 25.920 jaar. Deze grote cyclus is een van de fundamentele en belangrijkste cycli van de kosmische geschiedenis en evolutie. De messiaanse cyclus is daarom een terugkerende periode, waarbij aan de opening ervan (of het einde) een nieuwe geestelijke en intellectuele inspanning voor het publiek wordt gedaan door de Grote Broederschap, maar in strikte overeenstemming met de eigen vitale cyclische perioden ofwel de polsslag van de natuur.