Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

N’cabvah

(Hebreeuws) Nĕqēbāh [van nāqab uithollen, uitgraven]

Holte, pijp of zelfs een diep hol of spelonk. Het is een fallisch woord wat van toepassing is op het vrouwelijke, of het nu om dieren of mensen gaat, hoewel vaak gebruikt voor vrouw of baarmoeder, gelijk aan het San­skrietwoord yoni. In de Bijbel wordt het in het algemeen vertaald als vrouw, zoals in ‘God schiep de mens naar zijn eigen beeld ... man en vrouw schiep hij ze’ (Genesis 1:27).

De woorden sacr en n’cabvah bevatten samen een verwijzing naar de tweepoligheid van de gemanifesteerde natuur vooral wanneer toegepast op deze bol. En in de fallische gedachte van een bepaalde school van het oude judaïsme, die nauw verbonden was met de occulte betekenis van Jehovah als de zogenaamde schepper of bipolaire vormer, want de twee woorden waaruit Jehovah zelf is opgebouwd, bevatten een rechtstreekse verwijzing naar de oorspronkelijke ideeën van mannelijk-vrouwelijk, als een bron van geboortes [jah of jod fallus + hawwah, havvah Eva, yoni] (vgl. SD 2:467).

Naam

Het woord of de logos kan worden gezien als een dubbel aspect als stem en als naam, wat doet denken aan het San­skrietwoord nama-rupa.

Zo’n technisch woord als nama is niet alleen maar een menselijke uiting maar is als het ware een scheppend geluid, en rupa (vorm) wijst niet alleen maar naar een vorm, maar naar de bewuste vorming van het scheppende ākāśa of geluid.

In het gnostische stelsel van Simon Magus komen de eerste drie paren van emanaties uit goddelijk vuur tevoorschijn wat het denkvermogen en gedachte zijn, stem en naam, ratio en bespiegeling. De eerste van elk paar is mannelijk, de tweede vrouwelijk. Een naam roept een gedachte op wat een scheppende kracht is, maar in zichzelf is het de vorming van het scheppende denken.

Veel mensen houden hun namen verborgen en weer anderen weerhouden zich ervan die van hun uit te spreken. Een naam wordt veel krachtiger wanneer die wordt uitgesproken, want dan wordt er een vibrerend vermogen aan toegevoegd. De meeste namen van voorwerpen vormen een tegenwicht, want zij verschillen in verschillende talen. En toch krijgen die namen een kracht door er bekend mee te zijn. Maar er zijn werkelijk natuurlijk trillende namen voor objecten. Wanneer we de werkelijke naam van een kracht kennen geeft ons dat een macht daarover en stelt ons in staat die macht op te roepen. Daarom werd er onder ingewijden door de eeuwen heen grote geheimhouding in acht genomen voor wat betreft de werkelijke namen van krachten, goden enz. en daar werd strikt aan vastgehouden.

De vierletterige naam van Jehovah wordt algemeen omschreven als onuitspreekbaar en niet door te geven, hoewel de vier letters slechts een menselijke noodoplossing is voor de vibrerende energie waarvan het Tetragrammaton slechts een symbool is. Deze bijnamen kunnen betekenen dat die niet kunnen worden uitgesproken en doorgegeven, of dat dat niet mag gebeuren. Als die niet uitgesproken kan worden, dan moet die nog door ieder voor zichzelf worden ontdekt. Zoals de christelijke Apocalyps het zegt:

‘Wie overwint, hem zal ik geven van het verborgen manna, en ik zal hem een witte steen geven en op die steen staat een nieuwe naam geschreven, die niemand weet, dan hij die hem ontvangt.’

De naam wijst dus op het essentiële karakter van het wezen.

De Naam van God

In het Welsh geschreven Enw Duw.

Deze naam klonk bij de geboorte van het heelal ...

‘waarop het latente tot bestaan flitste, sneller dan de bliksem bereikte het zijn huis.’

Dit heilige woord wordt geschreven als O I W, in het Welsh is de W een klinker, gelijk aan de San­skrietletter u. Maar in Cywydd Cyfrinach (Het Gedicht over het Geheim van Rhys Goch o Eryri, rond de 11de eeuw) wordt ons gezegd dat de letters ervan zouden moeten worden genomen van de woorden Awen en Menw, wat zou kunnen wijzen op de San­skrietwoorden pranava Aum.

Heilige Naam

De meeste namen zijn als labels en volgens een oude occulte theorie zouden we als we de werkelijke naam van een wezen zouden willen weten de aanwezigheid van dat wezen op moeten roepen, een kennis die gebruik maakt van magische invocaties. Het noemen van de naam van die bepaalde god zou een inwijding zijn, een openbaring, alleen geschikt voor oren die gereed zijn die te ontvangen. De hoogste goden zouden onuitspreekbaar zijn — hun namen kunnen of mogen niet worden uitgesproken — zoals het geval is met de Hebreeuwse Tetragrammaton, IHVH, vaak geschreven als Jehovah, Jahweh, enz. maar de werkelijke uitspraak van dat woord was geheim en heilig.

Kabbalisten vervingen de naam van een van de persoonlijke scheppende ’elohim, de hermafrodiete Jah-Eve, om de werkelijke mysterienaam van ’eyn soph (het grenzeloze) voor het publiek af te schermen, maar deze naam was heilig gemaakt om het bedrog te verbergen (SD 2:126). Als een vervanger voor Jehovah was er de naam ’Adonai ( mijn Heren) voor in de plaats gekomen, die later werd gebruikt om hardop te lezen in plaats van ǢǣǢǧ, wat geschreven op het manuscript verscheen, omdat zoals gezegd YHVH te heilig werd geacht om te uiten.

Naamloze Godheid

Ook De Naamloze

De werkelijke naam van een object is zijn essentiële kenmerk, het is het zelf, daarom kan dat wat helemaal geen eigenschappen heeft, niet anders dan naamloos zijn. Het is naamloos omdat het onkenbaar is, het is de Ene Werkelijkheid, ’eyn soph, het Absolute. De uitdrukking kan een enkele keer worden toegepast voor andere wezens wanneer het noodzakelijk is dat de naam ervan wordt achtergehouden, zoals die van het Wonderlijke Wezen, dat zonder naam moet blijven (SD 1:207)

Zie ook Wonderlijk Wezen, Toeschouwer; Wachter of Stille Wachter

Naässenen

[van Hebreeuws nāḥāsh, slang]

Een gnostische school van de ophieten [van Grieks ophis slang] die de (geestelijke) draak of slang zagen als de verlossende kracht, als een symbool van intelligentie waardoor Adam en Eva hun kennis over het bestaan van hogere wezens dan hun eigen schepper ontvingen — die niet de hoogste God was. De draak of slang is een extreem oud, universeel symbool van wijsheid en kennis. Alleen in latere christelijke eeuwen is het voorzien van de bekende helse kenmerken en is het symbool gebruikt als een teken van het duivelse. En toch verklaren zelfs christelijke geschriften dat de godheid zelf heel goed kan worden gesymboliseerd door de draak.

Naastenliefde

[van Engels charity, Frans charité van Latijn caritas]

Naastenliefde of liefdadigheid is in enkele delen van het Nieuwe Testament gebruikt als vertaling van het Griekse agapè, wat vaker wordt vertaald met ‘liefde’ of ‘affectie.’ Agapè betekende voor de eerste christenen de innerlijke band of de gezegende vereniging van het individu met de godheid en de mens met zijn medemens. Tot onze ogen volledig zijn geopend ...

blijft er vertrouwen, hoop en liefde, deze drie. Maar de grootste van deze is liefde. (1 Cor. 13)

Het woord is hier anders gebruikt dan in zijn betekenis van liefdadigheid.

Naba

(Hebreeuws) Nābā’, ook (Aramees) NebaNĕbā’.

Orakelen, profeteren, het voorspellen van toekomstige gebeurtenissen.

Zie ook Nabi

Nabateeërs

[van Semitisch Nebo, Mercurius]

Aanbidders van Mercurius. De Nabi’ vormden een stam in het oude Arabië, een tak van de Perzische Yezidi, waarover door Josephus, Hiëronymus, Plinius en anderen wordt gesproken. Diodorus (312 v. Chr.) beschrijft ze als een opvallende gemeenschap met rond de 10.000 krijgers die deel uitmaken van nomadische Arabieren. Ze deden niet aan landbouw, kenden geen vaste verblijfplaats en dronken geen wijn maar leefden slechts als herders en van de handel.

Het boek Nabathean Agriculture (De landbouw van de nabateeërs) werd rond 1860 door de oriëntalist Chwolsohn in het Duits vertaald op basis van een Arabische vertaling van het Chaldeeuws, wat algemeen als bedrog wordt beschouwd. Echter, de joodse wetenschapper Maimonides (1135-1204) noemde het nadrukkelijk en beschouwde het als een zeer oud werk, hoewel hij het niet eens kon zijn met de leringen ervan. Chwolsohn beschrijft het boek als een inwijding in de mysteriën van de ‘voor-adamitsche’ volken en een compendium van Chaldeeuwse en andere oude gebruiken. Het boek bespreekt tijdperken met een ontzettend lange duur en talloze dynastieën die aan het zogenaamde ras van Adam vooraf zijn gegaan. De leringen die worden voorgelegd werden oorspronkelijk door Saturnus aan de maan verteld, die ze doorgaf aan haar eidolon, die ze onthulde aan de schrijver van het oorspronkelijke werk, Qu-tamy.

Dat het werk een compilatie is, is waar genoeg maar niet in de zin van de skeptische onderzoekers, want het is een verzameling leringen van de oeroude geheime leer gehuld in de exoterische sluier van Chaldeeuwse symbolen, met als doel de leringen zowel te verhullen als door te kunnen geven.

H.P. Blavatsky zegt over de nabateeërs dat het ...

... de mystieke naam is van de kaste die was gewijd aan Nebo (god van de geheime wijsheid), waaruit direct blijkt dat de nabateeërs een occulte broederschap vormden. De nabateeërs, die volgens de Perzische yezidi oorspronkelijk uit Basra naar Syrië kwamen, waren de ontaarde leden van die broederschap; toch was hun religie zelfs op dat late tijdstip zuiver kabbalistisch. Nebo is de godheid van de planeet Mercurius, en Mercurius is de god van de wijsheid of Hermes, en Budha, die de joden ‘de Heer van omhoog, de verhevene’ noemden ... en de Grieken Nabo, vandaar nabateeërs. (SD 2:516-7)

Nabhastala

(San­skriet) Nabhastala

De onderkant van de wolken, de gebieden van de atmosfeer waar de wolken zijn. Soms gebruikt voor de lucht of de hemel. Nabhasthala, een andere schrijfwijze, noemt de sthala (huis, residentie, plaats) van de wolken en wordt aldus vaak gebruikt voor de ether of de gehele atmosfeer van de aarde, de hogere en de lagere.

Nabhi

(San­skriet) Nābhi

Volgens één overlevering, de grootvader van de grote koning en wijze Bharata, die zijn naam aan Bharata- of Bharatavarsha gaf, oftewel India.

Nabi

(Hebreeuws) Nābī’ [van nābā’ een orakel geven]

Een profeet, een geïnspireerde die toekomstige gebeurtenissen voorspelt. De naam die in de Bijbel is gegeven aan de kunst van het profeteren. Deze wordt terecht gerekend tot ...

de spirituele vermogens, zoals voorspellen, het hebben van helderziende visioenen, het ondergaan van trancetoestanden en het doen van orakeluitspraken. Maar terwijl tovenaars, waarzeggers en zelfs astrologen in de boeken van Mozes streng worden veroordeeld, worden profetie, zienerschap en nabia gezien als bijzondere gaven van de hemel. In vroege tijden werden zij alle epoptai genoemd, het Griekse woord voor zieners of helderzienden, daarna werden ze aangeduid als nebim, ‘het meervoud van Nebo, de Babylonische god van de wijsheid’. De kabbalist maakt onderscheid tussen de ziener en de magiër, de een is passief en de ander actief. Nebi-rah is iemand die in de toekomst ziet en helderziend is; nebi-poel is degene die magische vermogens bezit. (IU 1:xxxvii)

Zonen of discipelen van profeten werden Benei Nebi’im genoemd.

Nacht

In oude kosmogonieën wordt de nacht vóór de dag geplaatst omdat deze kosmogonieën beginnen met een secundaire kosmische schepping. En het licht dat toen was gemaakt werd afgezet tegen de aldus relatief gezien eeu­wi­ge duisternis van de eerste schepping. Want gemanifesteerd licht komt voort uit absoluut licht, wat om kenbaar te worden duisternis genoemd moest worden.

In een overzicht van de hindoes wordt het eerste lichaam van Brahmā het ‘lichaam van de nacht’ genoemd en van daaruit kwamen de drie hoogste groepen van pitri’s voort, de asura’s of zonen van wijsheid, terwijl de vier lagere klassen van pitri’s tevoorschijn kwamen uit het lichaam van de schemering.

De nacht verwijst ook naar pralaya als in de ‘dag en nacht van Brahma’. Nacht geeft dus datgene aan dat voorafgaat aan de opening, de komst en volmaking van de manifestatie, die we de dag noemen. Deze dagen en nachten behoren rechtstreeks bij het ontstaan van een heelal, waarvan er in de grenzeloze ruimte een oneindig aantal zijn. Dus wanneer een heelal zijn pralaya ingaat zouden we kunnen zeggen dat die overgaat in de nacht of de tijd van rust en toch is omringd door de onbegrensde kosmos die zelf vol is van heelallen in alle stadia van evolutionaire groei.

Nada

(San­skriet) Nāda, geluid.

Mystiek gebruikt door Blavatsky voor de Stem van de Stilte, of de geluidloze stem:

Letterlijk zou dit misschien de ‘stem in het spirituele geluid’ moeten zijn, want het San­skriet nāda is het equivalent van de Senzar-term. (Stem 71)

Nadabindupanishad

(San­skriet) Nādabindūpaniṣad

Een van de Upanishads van de Rig-Veda.

Nadi

(San­skriet) Nāḍi

Een buis, vat of kanaal. Datgene waarover of waardoorheen iets stroomt, of het nu een vloeistof of de stroom van een kracht is. Onnauwkeurig gebruikt voor bloedvaten en zenuwkanalen en voor de drie mystieke kanalen die in feite de wervelkolom vormen en die de levenskrachtige en andere belangrijke stromen in de menselijke constitutie sturen. De nadi’s zijn allemaal nauw met elkaar en met de chakra’s verbonden in werking en structuur, omdat zij de kanalen zijn van naar binnen en naar buiten stromende krachten, zoals tussen één nadi en andere nadi’s en het lichaam als geheel. Want de chakra’s, hoewel die voornamelijk actief zijn in het astrale deel van het aurische lichaam, hebben niettemin overeenkomstige organen in het fysieke lichaam.

Naga

(San­skriet) Nāga

Slang. Het symbool van onsterfelijkheid, wijsheid, wedergeboorte, van geheime kennis en, wanneer hij in zijn staart bijt, van de eeuwigheid. De naga’s of slangen van wijsheid zijn daarom volledige ingewijden:

de eerste naga’s — wezens, wijzer dan slangen — de ‘zonen van wil en yoga’, geboren vóór de volledige scheiding van de geslachten, ‘gerijpt in de mens-dragende eieren1 die waren voortgebracht door de kracht (kriyasakti) van de heilige wijzen’ van het vroege derde Ras2. (SD 2:181)

Deze eerste naga’s waren de oorspronkelijke menselijke adepten, die later werden gesymboliseerd door de woorden ‘slangen’ en ‘draken’.

Deze ‘originelen’ — die in China nog steeds ‘de draken van wijsheid’ worden genoemd — waren de eerste leerlingen van de dhyānī’s, die hun leermeesters waren; kortom, de oorspronkelijke adepten van het derde Ras en later van het vierde en het vijfde Ras. De naam werd universeel en vóór de christelijke jaartelling zou geen verstandig mens ooit de mens met het symbool hebben verward. (SD 2:210)

Het oude Mexicaanse woord nagual, dat nu tovenaar en medicijnman betekent, had dezelfde betekenis, want ...

enige afstammelingen van de oorspronkelijke naga’s, de slangen van wijsheid, bevolkten Amerika, toen dat continent in de bloeitijd van het grote Atlantis uit de wateren verrees (want Amerika is het Patala of de antipoden van Jambu-Dvipa, niet van Bharata-Varsha). (SD 2:182)

Hetzelfde woord in het Hebreeuws is nahash, wat ook magisch en betoverend betekent en dat daarmee dezelfde verbinding van ideeën laat zien. Naga kan worden vergeleken met Ananta-Sesha, de zevenkoppige eindeloze slang van Vishṇu ...

de grote draak van de eeuwigheid, die met zijn actieve kop in zijn passieve staart bijt en aan wiens emanaties werelden, wezens en dingen ontspringen ... de Nag ontwaakt. Hij haalt diep adem en deze adem wordt als een elektrische schok gezonden langs de hele draad die de Ruimte omgeeft. (MB 81-2)

Voetnoten uit De geheime leer :
1 In ‘Hesiodus’ schept Zeus zijn derde mensenras uit essen. In de ‘Popol Vuh’ wordt het derde Ras geschapen uit de boom Tzita en het merg van het riet, dat sibac wordt genoemd. Maar sibac betekent ‘ei’ in de mysterietaal van de artufa’s (of inwijdingsgrotten). In een verslag dat Don Baptista Pino in 1812 aan De Cortes zond, wordt gezegd: ‘Alle pueblo’s hebben hun artufa’s — zo noemen de inheemsen de onderaardse vertrekken met slechts één deur, waar zij (in het geheim) bijeenkomen ... Dit zijn ontoegankelijke tempels ... en de deuren zijn voor de Spanjaarden altijd gesloten ... Zij vereren de zon en de maan ... het vuur en de grote SLANG (de scheppende kracht), waarvan de eieren sibac worden genoemd.’
2Er is esoterisch een aanzienlijk verschil tussen de woorden sarpa en naga, hoewel zij door elkaar worden gebruikt. Sarpa (slang) komt van de wortel srip, serpo, kruipen; en zij worden ‘ahi’ genoemd, van ha, verlaten. ‘De sarpa werd voortgebracht uit het haar van Brahmā dat, tengevolge van zijn schrik bij het zien van de yaksha’s die hij had geschapen, vreselijk om aan te zien, van zijn hoofd viel, waarbij iedere haar een slang werd. Ze worden sarpa genoemd omdat ze kruipen en ahi, omdat ze het hoofd hadden verlaten’ (Wilson). Maar de naga’s kruipen niet, ondanks hun slangenstaart, maar volgens de allegorieën slagen ze erin te lopen, te rennen en te strijden.

Naga-dvipa

(San­skriet) Nāga-dvīpa

Het eiland van de draken. Volgens de Purāṇa’s is het een van de zeven delen van Bharatavarsha, oftewel India. De naga’s waren ooit een historisch volk maar zijn niet langer bekend.

Toen de brahmanen India binnenvielen ‘troffen zij daar een volk van wijze mensen, halfgoden, half-demonen aan’ zo vertelt de legende. Mensen die de leraren van andere volkeren waren en ook de leraren van de hindoes en de brahmanen zelf werden. Van Nagpur wordt terecht geloofd dat het een overlevende relikwie is van Nagadwipa. Tegenwoordig ligt Nagpur zo goed als in Rajputana (Rajastan?) dichtbij Udaipur, Ajmer, enz. En is het niet algemeen bekend dat er ooit een tijd was dat er brahmanen naartoe gingen om de Geheime Wijsheid van de Rajputs te leren? Bovendien bestaat er een overlevering die verklaart dat Apollonius van Tyana magie had geleerd van de Naga’s van Kasjmir. (TG 222-3)

Nagal

(Quiché)

Gewoonlijk door de eerste Spanjaarden weergegeven als Nagual. Het woord voor hogepriester onder de Quichés.

Nagaraja’s

(San­skriet) Nāgarāja’s

Slangen- of drakenkoningen. Ook de beschermgeesten van meren en rivieren die volgens boeddhistische kronieken zijn bekeerd tot het boeddhisme en van yogi’s arhats werden. Naast de betekenis van ingewijden of adepten, vormden de naga’s, volgens de Purana’s, ook een werkelijk volk dat in Naga-dvipa woonde, een van de zeven delen van Bharatavarsha of India.

Zie ook Naga’s.

Nagarjuna

(San­skriet) Nāgārjuna

Een boeddhistische arhat of wijze van rond 2de of 3de eeuw n. Chr. die door het noordelijke boeddhisme wordt beschouwd als een bo­dhi­satt­va-nirmāṇakāya.

Na zijn bekering tot het boeddhisme trok hij naar China en volgens de legendes bekeerde het hele land zich daarna tot het boeddhisme. Hij was beroemd om zijn fijnzinnige dialectische discussies over metafysica en was de eerste die de leer van Amitabha onderwees. Hij was een van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers en stichters van het esoterische mahayana-stelsel.

De bron van zijn diepzinnigste leringen moet ongetwijfeld de geheime school van adepten zijn geweest. Zijn esoterische leer was die van de esoterische theosofie. Hij werd de Drakenboom genoemd vanwege zijn esoterische wijsheid en er werd naar hem verwezen als een van de vier zonnen die de wereld verlichten.

Nagkon Wat

Ook Nakhon Wat en Angkor Wat

Een indrukwekkende tempel — enkele kilometers ten zuiden van Nakhon ofFiguren in Egyptische stijl.  Ankhor, de oude hoofdstad van Kampuchea (Cambodja) die bestaat uit drie concentrisch gebouwde rechthoekige ruimtes waarvan de een boven de ander uitstijgt.

Na de piramides is dit het meest occulte bouwwerk van de hele wereld ... geheel gebouwd met steen, inclusief het plafond ... de stenen sluiten zo nauw aan dat de naden nauwelijks zijn te zien. (TG 223)

Lokale historici schrijven de bouw van de tempel toe aan prins Roma, een legendarische held, terwijl Europese onderzoekers die dateren van de 13de eeuw op basis van een boeddhistische invloed. Dit verklaart echter niet de overvloed aan scenes uit de oude hindoe-mythologie en dat veel figuren zijn gemodelleerd volgens een Egyptische stijl (de zijkant van de figuren is naar voren gedraaid), en dat verklaart ook niet de mensvis-god (gelijk aan Dagon van het oude Babylon) die diverse keren op de muren is te zien en de kabirische goden van Samothrake, met hun vader Vulcanus. Hoewel de kabiri ooit algemeen werden aanbeden als de oudste van de Aziatische mysteriegoden hield deze verering zo’n 200 jaar voor Christus op te bestaan en de Mysteriën van Samothrake waren tegen die tijd volledig veranderd (IU 1:566).

Naglfar

(IJslands) [van nagl nagel + far reizen]

Volgens de Noorse overlevering is het een mystiek schip dat is opgebouwd uit de nagels van de doden. Die nagels worden afgeworpen wanneer de levenscyclus van een wereld eindigt.

Nahash

(Hebreeuws) Nāḥāsh [van nāḥash fluisteren, sissen, voorspellen, voorzien, waarzeggen]

De slang. Een sterrenbeeld — de slang of draak aan de noordelijke hemel, ook een stad. In de Bijbel is het de naam van twee ammonieten-koningen (1, 2 Sam). Gebruikt door Westerse kabbalisten voor de Boze, vermoedelijk worden hiermee de ‘misdeelden’ bedoeld, wat verwijst naar de slang van het scheppingsverhaal die zijn benen heeft verloren, maar Blavatsky stelt dat deze verklaring onjuist is, want ...

de vuurdeva’s, de rudra’s en de kumara’s, de ‘maagd-engelen’ (waartoe de aartsengelen Michaël en Gabriël beiden behoren), de goddelijke ‘rebellen’ — door de alles-materialiserende en positivistische joden de nahash of ‘misdeelden’ genoemd — de voorkeur gaven aan de vloek van incarnatie en de lange cyclussen van aards bestaan en wedergeboorten, boven het aanschouwen van de ellende (zelfs als deze onbewust is) van de wezens (die als schaduwen uit hun broeders werden ontwikkeld) door de half-passieve energie van hun al te geestelijke scheppers ... Dit vrijwillige offer van de vurige engelen, die het wezen van kennis en liefde hadden, werd door de exoterische theologieën omgewerkt tot de bewering dat ‘de opstandige engelen uit de hemel werden geslingerd naar de duisternis van de hel’ — onze aarde. (SD 2:246)

Zie ook Koperen slang

Naimittika-Pralaya

(San­skriet) Ook Naimittika-Manvantaranaimittika-pralaya, -manvantara [van naimittika incidenteel, ongewoon, veroorzaakt door een buitenliggende oorzaak van nimitti]

Een incidenteel uiteenvallen of desintegreren van alles dat bestaat. In de literatuur van de hindoes zijn het ongewone of incidentele pralaya’s en manvantara’s omdat die plaatsvinden met enorm grote tussenpozen, ofwel in tijd of omstandigheid, vooral die die worden gescheiden door de Dagen en Nachten van Brahma. Een naimittika-pralaya vindt plaats wanneer Brahmā slaapt: het is de vernietiging van alles dat leeft en een vorm heeft, maar niet van het wezenlijke zelf, dat blijft min of meer achter in statu quo tot aan een nieuwe schemering na die Nacht van Brahmā. Aan het einde van een Dag van Brahmā vindt er, zoals het in de Purāṇa’s wordt genoemd, een hernieuwd samengroeien van het heelal plaats, dat de naam draagt van ‘het onvoorziene of naimittika, het hernieuwde samengroeien of een pralaya,’ omdat Brahmā dit heelal zelf is. Een naimittika-pralaya lijkt daarom op een bhaumika of planetair prayala (vgl. SD 1:371-2, 376-7).

Een ander voorbeeld is een mens die door een reeks van hoge inwijdingen de ketens van het stoffelijke bestaan verbreekt maar toch voldoende aantrekkingskracht behoudt om een terugkeer naar zo’n bestaan te kunnen maken, wat een naimittika-gebeurtenis genoemd zou kunnen worden.

Nakshatra

(San­skriet) Nakṣatra

In het algemeen een ster, sterrenbeeld, of wat voor hemellichaam dan ook. Soms als een verzamelnaam gebruikt voor alle sterren. Ook een maanhuis, de naam van een sterrenbeeld waar de maan doorheen trekt waarvan er 27 worden genoemd, en in latere perioden 28. In de Veda’s worden de nakshatra’s beschouwd als de verblijfplaatsen van de goden en van heilige mensen na het overlijden.

Naljor

(Tibetaans) rnal ’byor (nal-jor)

Een discipel die zich traint op advies en onder toezicht van iemand die hoger staat dan hijzelf, een heilige man die bekend is met de geheime wijsheid. Een enkele keer is dat een bewierookte adept — omdat zelfs zo’n adept inferieur is aan die adepten die nog verder ontwikkeld zijn dan hij en onder leiding en training van wie hij leeft en streeft naar hogere dingen. Naljor is gelijk aan het San­skrietwoord yoga-kshema (het verwerven van yoga, of het volhouden van yoga en het bereiken ervan).

Nama-rupa

(San­skriet) Nāma-rūpa [van nāma naam + rūpa lichaam, vorm]

Een lichaam met een naam. De persoonlijkheid, het symbool van de onwerkelijkheid van fenomenen. Een zeer technische term uit de hindoefilosofie, vooral uit de Vedānta.

Filosofisch gezien wijst nama op de bijzondere eigenschappen van de gemanifesteerde persoonlijkheid. Ieder individu heeft zijn — of zijn eigen persoonlijke — nama, maar ook zijn eigen of bijzondere rupa. Dus nama-rupa is de persoonlijkheid die werkt door zijn twee of drie vormen, of lichamen: het kama-rupa, het liṅgaśarīra (astrale vorm) en het sthūla-śarīra (fysiek lichaam). Dit woord slaat ook op een gemanifesteerde entiteit van wat voor soort dan ook, maar met een bijzondere betekenis voor de lagere graden of klassen van gemanifesteerde wezens of voorwerpen. Neem bijvoorbeeld de zon die het lichaam is van een bepaalde godheid, maar het nama-rupa van de zon is niet die godheid maar de gemanifesteerde persoonlijkheid van die zon, die werkt door zijn typische rupa.

Naman

(San­skriet) Nāman ook Nāma. Een naam of titel.

Namas

(San­skriet) Namas [van nam buigen, eerbied betonen. Vgl. Pali namo]

Een teken van eerbied, een buiging. Zowel in daad als in geschrift staat het voor een eerbiedige begroeting.

Het eerste woord van een dagelijkse aanroep onder boeddhisten met de betekenis van ‘in nederigheid vertrouw of koester of erken’ ik de Heer, met de woorden ‘Namo tasso Bhagavato Arahato’ enz. die worden gericht aan Heer Boeddha. De priesters worden ‘Meesters van Namah’ [Namas] genoemd — zowel boeddhistische als taoïstische, omdat dit woord wordt gebruikt in de liturgie en in gebeden, voor het aanroepen van de triratna [de drie juwelen], en door de occulte gezangen enigszins aan te passen als aanroep aan bo­dhi­satt­va’s en nirmanakaya’s. (TG 224)

Namasté (eer en respect voor u!) wordt gebruikt bij het begroeten van guru’s en geestelijke wijzen.

Nanda

(San­skriet) Nanda [van de werkwoordstam nand zich verheugen]

Vreugdevol zijn, gelukkig. De herder die Kṛishṇa grootbracht. Ook een van de koningen van Magadha waarvan de dynastie omver was geworpen door Chandragupta.

Nandi

(San­skriet) Nandi [van de werkwoordstam nand zich verheugen]

De gelukkige. Een titel van veel van de hogere goden van het hindoepantheon.

Nandin

(San­skriet) Nandin

Vreugde. De heilige witte stier van Śiva, maar er kan ook zijn vahana (voertuig) mee zijn bedoeld.

Nanna

De Noorse godin van de nu levenloze maan, echtgenote van de zonnegod Balder. Toen Balder was verslagen door zijn blinde broer Höder met de noodlottige pijl van een maretak, stierf Nanna door een gebroken hart en werd op de boot naast haar echtgenoot op de brandstapel gelegd. Haar halfzuster is Idun de godin van de aarde die overeenkomt met de Griekse Gaia. Idun gaat verder met het uitvoeren van de taak van Nanna en voorziet de goden van de ‘appels van onsterfelijkheid’ waarvan zij dagelijks moeten eten om hun jeugd te kunnen behouden.

Nannak

(Chaldeeuws) Ook Nannar

Een andere naam van de maangod Sin, zoon van Mulil of Mul-lil, vooral in Nippur, de belangrijkste zetel van wat de Chaldeeuwse magie werd genoemd. De Akkadiërs noemden hem de Heer van Schimmen. Het is typisch dat in de Chaldeeuwse of Assyrische mythologie Nannak (de maan) zou zijn ontleend aan de zon, terwijl in de eerdere mythologie van de maan werd gezegd dat die veel ouder zou zijn dan de zon.

Nara

(San­skriet) Nara [vgl. San­skriet nṛ, Zend nar, Grieks aner Latijn nero]

Een man. In het Mahābhārata en de Purāṇa’s soms gebruikt als het equivalent van de kosmische purusha — de oorspronkelijke universele mens of de hiërarchische essentie die het zonnestelsel doordringt en vaak wordt geassocieerd met Narayana, beiden worden beschouwd als kosmische rishi’s. De Bhagavad-Gita maakt een dichterlijke vergelijking van Arjuna of de menselijke monade met Nara, en Kṛishṇa of de Logos met Narayana — dit onderscheid laat hetzelfde suggestieve verschil zien dat bestaat in de menselijke sfeer tussen Nara en, in kosmisch opzicht, Narayana.

Als meervoud, Nara’s, staan zij in het Mahābhārata en de Purāṇa’s voor een klasse van mythische wezens die zich hebben aangesloten bij de gandharva’s en kinnara’s. Nara’s worden beschreven als ‘centauren, mensen met de benen van een paard’ (SD 2:65n).

Narada

(Sanskriet) Nārada, ook wel ‘kali-karaka’ de ruziezoeker genoemd.

Een van de tien grote rishi’s, de uit het denkvermogen geboren zonen van Brahmā of prajapati’s. Hij is van alle vedische rishi’s het moeilijkst te doorgronden omdat hij zo nauw is verbonden met de occulte leringen.

Narada is hier, daar en overal; en toch geeft geen van de Purana’s de ware aard van deze grote vijand van stoffelijke voortplanting. Wat die aard in de esoterie van de hindoes ook mag zijn, Narada — die in het occultisme aan deze kant van de Himalaja Pesh-Hun wordt genoemd, de ‘boodschapper’ of het Griekse angelos — is de enige vertrouweling en de uitvoerder van de universele decreten van karma en adi-budh: een soort actieve en altijd weer incarnerende logos, die van het begin tot het eind van de kalpa de menselijke aangelegenheden leidt en er richting aan geeft.
 ‘Pesh-Hun’ is algemeen bezit en niet speciaal van de hindoes. Hij is de geheimzinnige leidende verstandelijke macht, die de impuls geeft aan en de stuwkracht regelt van cyclussen, kalpa’s en universele gebeurtenissen1. Hij is de zichtbare vereffenaar van karma in het algemeen; de bezieler en de leider van de grootste helden van dit manvantara. In de exoterische boeken wordt hij aangeduid met enige weinig vleiende namen, zoals ‘kali-karaka’, ruziezoeker, ‘kapi-vaktra’, apengezicht, en zelfs ‘pisuna’, de spion, hoewel hij elders Deva-Brahma wordt genoemd. ... Wat Narada werkelijk is, kan niet in een gedrukt stuk worden uitgelegd; ... Maar men kan opmerken dat indien er in het hindoepantheon één godheid is die op Jehovah lijkt, doordat hij in verleiding brengt door het ‘ingeven’ van gedachten en het ‘verharden’ van de harten van degenen die hij tot zijn werktuigen en slachtoffers wil maken, dan is het Narada. Bij de laatste is echter geen verlangen naar een voorwendsel om ‘met plagen te slaan’ en zo aan te tonen: ‘Ik ben de Heer God.’ Ook gebeurt het niet uit een eerzuchtig of egoïstisch motief, maar inderdaad om de universele vooruitgang en de evolutie te dienen en te leiden.
 Hij is belast met de zorg voor onze vooruitgang en het wel en wee van de landen. Hij veroorzaakt oorlogen en beëindigt deze. Volgens de oude stanza’s heeft Pesh-Hun alle sterrenkundige en kosmische cyclussen van de toekomst berekend en vastgelegd, en heeft hij deze wetenschap onderwezen aan de eerste onderzoekers van de sterrenhemel. (SD 2:48-9)

1 Dit is misschien de reden waarom ons in de Bhagavad Gita wordt verteld dat Brahmā in het begin aan Narada had meegedeeld dat alle mensen, zelfs de Mlechchha’s, uitgestotenen en barbaren, de ware aard van Vasudeva zouden kunnen begrijpen en konden leren die godheid te vertrouwen.
2 Lees hier de uitgebreide bespreking van ‘Narada’ door dr. G. de Purucker als laatste toevoeging aan zijn boek de Bron van het Occultisme.

Naraka

(San­skriet) Naraka

In de mythologie is het een plaats van kwellingen, een hel, maar zoals het algemeen wordt begrepen zijn het niet anders dan exoterische versluieringen. De naraka’s zijn eerder werelden in de zin van sferen van materie, de bollen van de planeetketen. Zij worden zo genoemd omdat zij rupa(vorm)-werelden zijn in tegenstelling tot de arupa(vormloze)-werelden van de geest. Er zouden 21 naraka’s zijn, zoals in de Wetten van Manu wordt vermeld.

Deze ‘hellen’ worden de oplevende hellen genoemd omdat ... elk wezen dat daarin sterft onmiddellijk daarop geboren wordt in de volgende, dan in de derde enzovoorts. Het leven duurt in elk daarvan 500 jaar (een versluiering voor wat betreft het aantal cycli en wederbelichamingen). Aangezien deze hellen een van de zes gati’s [jati’s] zijn (toestanden van bewust bestaan) en omdat mensen zeggen te worden wedergeboren in een of de andere gati overeenkomstig hun karmische verdiensten of tekortkomingen, wordt de versluiering vanzelf duidelijk. (TG 225)

Narasimha-avatara

(San­skriet) Narasiṃha-avatāra ook Nṛsiṃha.

De man-leeuw-avatara. Een neerdaling van Vishṇu, de onderhouder van het leven, in de vorm van een man-leeuw, om de aarde te bevrijden van de demon Hiranyakasipu, een wereldplunderaar. Wanneer de diverse avatara’s worden gezien in hun volgorde van verschijnen, laten ze een beeld zien van de evolutionaire vooruitgang van lagere naar hogere belichamingen. Er zijn er in het algemeen 10, toch tellen een of meer Purāṇa’s er wel 22. Die houden dan rekening met de occulte betekenis achter alle kosmische of geologische verschijningen van avatara’s. Zoals vele stroompjes die uitmonden in één groot meer van onuitputtelijke kracht. Rishi’s, manu’s, goden, zonen van manu’s, prajapati’s zijn daarom allemaal emanaties of delen van Vishṇu.

Narayana

(San­skriet) Nārāyaṇa [van nāra mens van nara mens + ayana gaande]

De beweger van de wateren van de ruimte. Vishṇu in zijn aspect van de eeu­wi­ge adem of geest. De hoogste hiërarchieën van de dhyānī’s of goden die bewegen in en op de wateren van de schepping (vgl. Manu 1:10). Hier slaat nara op de kosmologische Logos, en ayana op de emanerende en evolutionaire activiteit van de Logos in de wateren van de ruimte, die in werkelijkheid de gemanifesteerde vorm van Nara is, of Nara zelf. In de esoterische symboliek staat Narayana voor de oermanifestatie van het levensbeginsel dat zich door de oneindige ruimte verspreidt, of ook wel Isvara, de Logos, de innerlijke gids van alle individuele zielen in het heelal.

De openingsverzen van Genesis verklaren dat ‘de geest van God bewoog op het gezicht van de wateren’: de wateren zijn de grote diepte van de oneindige ruimte, ākāśa, en de geest is Narayana, Vishṇu, of de kosmische Nara. Deze geest ...

is de onzichtbare Vlam, die nooit brandt, maar alles wat het aanraakt aansteekt en leven en vernieuwing geeft. (SD 1:626)

Brahma is een transformatie, voor zover dat kan met betekenissen, van Narayana, de geest van God die de natuur ingaat en die bevrucht — die inderdaad zichzelf is. De kosmische Neptunus of Poseidon, de Egyptische Ra en de hindoe Idaspati (de meester van de wateren) komen overeen met Narayana ofwel Vishṇu.

Narthex

(Grieks) [vgl. Latijn ferula]

Een grote schermbloemige plant, met stevige stengels (stam) waarvan het merg kan worden verwijderd waardoor die hol wordt. Een van zijn soorten is de reuzenvenkel. Men zegt dat Prometheus het vuur dat hij uit de hemel had gestolen om het aan de mensheid te geven, had verborgen in de holle stengel van een venkel. Zo’n stengel is ook gebruikt als staf door de inwijder in de Dionysische Mysteriën. Griekse en Romeinse paleizen en tempels hadden een gewelfde passage die narthex werd genoemd en dit is doorgegeven en gebruikt bij de bouw van de eerste christelijke basilieken en veel moderne kerken.

De narthekophoros (rietdrager) was gelijk aan de thyrsus-drager in de processie van de Mysteriën, en zo wordt er gezinspeeld op het hoger zelf van de mens.

Nastika

(San­skriet) Nāstika [van na niet + āstika iemand die het geloof in het bestaan van de orthodoxe exoterische godheid en goden afwijst]

Iemand die de orthodoxe en exoterische religieuze leringen met betrekking tot de goden afwijst en als gevolg daarvan een atheïst genoemd zou kunnen worden door orthodoxe exoterici. Aangezien al het orthodoxe exoterisme in werkelijkheid, of in ieder geval in een belangrijke mate, bestaat uit een adoratie of bewondering van de goden in het heelal als objecten, misschien wel op dezelfde manier waarop mensen beeldjes kunnen verafgoden, kan een nastika daarom ook worden beschouwd als iemand die verafgoding of beeldenverering verwerpt, inclusief elke op een mens lijkende god. In dit opzicht is elke ware occultist een nastika, hoewel elke occultist het bestaan van goden in het heelal zal bevestigen, geestelijke wezens of dhyani-chohans — noem ze hoe u wilt — en werkelijk verklaren dat het heelal bomvol zulke goden of in essentie geestelijke wezens zit die zich in ontelbare verschillende stadia van evolutionaire ontwikkeling bevinden. Maar hoewel de occultist de grootse geestelijke hiërarchieën van deze goden vereert, aanbidt of adoreert hij niet één van hen, maar behoudt zijn onuitsprekelijk diepe eerbied voor dat naamloze on­uit­sprekelijke mysterie dat verderweg ligt, boven en in dat grenzeloze Al, en daarom is dat niet alleen niet uit te spreken, maar zelfs ondenkbaar.

Natakashala

(San­skriet) Nāṭakaśāla [van nāṭaka dansen + śāla zaal, toneel]

Toneel, danszaal.

Natha

(San­skriet) Nātha [van nāth meester zijn]

Heer, beschermer. Naam van goden en mensen zoals Badrinatha (heer van de bergen), een beroemd pelgrimsoord. En van Gopinatha (heer van de herderinnen) een andere naam van Kṛishṇa.

Natura Naturans

(Latijn) Natuurlijke natuur.

Wanneer hij God en de natuur vergelijkt maakt Spinoza onderscheid tussen natura naturans en natura naturata. De eerste is de immanente, universele oorzakelijke natuur die zichzelf op ontelbare manieren manifesteert (fysiek, psychologisch en anderszins) waarvan de optelsom natura naturata is. Dit is tot op zekere hoogte pantheïsme.

Natura naturans kan worden beschouwd als de voortdurend strevende, altijd veranderende natuur, die haakt naar hogere dingen, die zo een oneindige en ononderbroken beweging naar verbetering teweegbrengt en veroorzaakt door de innerlijke geestelijke drang uit het hart van wezens die zich in de oneindige tijd tot uitdrukking brengen tot steeds vollediger manifestaties van een latent aanwezige macht en vermogen. Terwijl natura naturata de natuur op enig punt in tijd en ruimte tamelijk arbitrair beschouwt als het ononderbroken Nu, dat de natuur ook is op zo’n arbitrair gekozen punt.

Natura Non Facit Saltum

(Latijn) De natuur maakt geen sprongen, de natuur gaat niet sprongsgewijs vooruit.

Gebruikt door biologische evolutionisten, vooral Darwin, om te wijzen op de eenvormigheid en ononderbroken voortzetting van natuurlijke processen bij een fysieke transformatie. In dit opzicht schijnt Darwin een filosoof en idealist te zijn geweest, aangezien hij feitelijk bewijs wilde vinden voor een idee waarvan hij voelde dat dat waar moest zijn, in plaats van het maken van afleidingen van feiten die zijn waargenomen. De moeite die hij zich heeft getroost voor het vinden van dat bewijs is algemeen bekend. Aangezien de gehele natuur zich voortdurend ontwikkelt, kunnen we hieruit afleiden dat de hypothese van gescheiden organismen een incompleet beeld van de werkelijkheid geeft. Het zal nooit gemakkelijk zijn uit te leggen hoe dingen met elkaar zijn verbonden als we beginnen met de valse aanname dat zij radicaal van elkaar gescheiden zijn.

De zogenaamde mutatie-theorieën of die die uitgaan van een sprongsgewijze ontwikkeling, schijnen het idee te omhelzen dat de natuur sprongen kan maken, maar processen die geleidelijk verlopen en die op dezelfde wijze op de vormende gebieden afspelen kunnen inderdaad vaak resultaten laten zien die relatief plotseling plaatsvinden op het gebied van stoffelijke manifestatie.

Maar als biologen konden zien dat in de innerlijke en onzichtbare werelden de noumenale oorzaken van de exterieure of fysieke wereld liggen, zou het bezwaar tegen het aanvaarden van het volmaakt ware adagium ‘de natuur maakt geen sprongen’ verdwijnen. Zij zouden dan inzien dat het fysieke gebied wanneer het gemanifesteerd is, het gevolg is van innerlijke en voortdrijvende oorzaken en dat wat gescheiden lijkt te zijn op het fysieke gebied alleen zo is omdat het het gebied is van lichamen met een fysieke, materiële aard. Werkelijk, als zij het waarnemende vermogen hadden het te zien en daarmee te weten, zouden ze kunnen zien dat zelfs dit schijnbaar verhullende fysieke gebied, dat opgebroken lijkt te zijn in ontelbare aantallen verschillende entiteiten, in feite geen uitzondering vormen op de wet van de natuur voor wat betreft zijn ononderbroken continuïteit in al zijn geledingen. Zelfs de schijnbaar gescheiden entiteiten vormen met elkaar het fysieke gebied en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in een enorm groot levensweb door de onderliggende substanties van de natuur en de altijd actieve en voortdurend bewegende krachten die de fysieke natuur zélf zijn.

Natuurgeesten

Natuurgeesten zijn onvolmaakt ontwikkelde elementalen of elementale geesten die in hun onvoorstelbaar grote aantal en als geheel de complete achtergrond van alles van de gemanifesteerde kosmos vormen, in de zeven, tien of twaalfvoudige gebieden van het zijn.

De wezens van de hiërarchieën die evolutionair verder zijn ontwikkeld dan het mensenrijk worden dhyani-chohans genoemd. De natuurgeesten van de drie hogere kosmische gebieden hebben een onbegrijpelijk veel grotere macht en zelfs de mogelijkheid van een verheven geestelijke en intellectuele ontwikkeling dan die van de vier lagere kosmische gebieden, hoewel de onontwikkelde monaden of geestelijke elementalen in meervoudige menigten ook op deze drie geestelijke kosmische gebieden bestaan. Vandaar dat het harmonieuze werk van alle kosmische gebieden berust op hun onderlinge activiteiten en wederkerige relaties, onder leiding van hoog ontwikkelde kosmische geesten of dhyani-chohans. De natuurgeesten zijn daarom net zo aanwezig en actief in de zichtbare wereld als in de onzichtbare sferen.

Ze zijn in verschillende tijden op duizend verschillende manieren genoemd. In Europa zijn ze het beste bekend door de namen die ze zijn gegeven door de middeleeuwse vuurfilosofen: salamanders (wezens van het element vuur), sylfen (wezens van het element lucht), undinen (waterelementalen) en gnomen (wezens van het element aarde). Dit zijn allemaal algemene termen voor elementalen, of het nu om die van de geestelijke of die van de fysieke werelden gaat, hoewel zij het meest gebruikt worden voor de meer fysieke elementalen.

Natuurlijke selectie

Volgens de theorie van Darwin is het een belangrijke factor op het gebied van evolutie.

Als een aantal dieren van één soort bijvoorbeeld zouden worden blootgesteld aan een ongemeen koud klimaat zouden er vele sterven maar de overlevende soorten zouden dan de sterkere zijn. Men stelt dat deze sterkere soorten hun gehardheid zullen doorgeven aan hun nageslacht, waardoor de soorten naar die mate zullen worden aangepast. Men veronderstelde dat een voortgezette opvolging van zulke kleine veranderingen die veroorzaakt worden door veranderingen in het milieu cumulatief zouden toenemen, die dan na verloop van tijd de veranderingen en verschillen tussen de ene soort en de andere laten zien. Hierdoor en de combinatie met andere vormen van selectie, zoals een seksuele selectie, zouden de hogere diersoorten na verloop van eeuwen zijn voortgekomen uit de lagere.

Tegen deze theorie kan op goede gronden ernstig bezwaar worden gemaakt. Zo is er een groot gebrek aan bewijsmateriaal voor het bestaan van zo’n permanent cumulatief effect, bovendien zouden zulke variaties tijdelijk zijn en de voortplanting neigt naar een terugkeer naar de standaardvorm zo gauw de invloeden van het milieu zouden zijn verdwenen. Nogmaals, zo’n proces zou leiden tot vorming van de grootste diversiteit en de meest uiteenlopende soorten, elke variëteit differentieert meer en meer in zijn eigen bijzondere richting, zonder enige neiging tot een opklimmende schaal van vervolmaking, vanaf de amoebe tot aan de mens. Zo’n natuurlijke selectie zou in zichzelf niet meer dan een proces zijn of een resultaat en kan niet het werk zijn van een oorzaak of middelaar behalve in verbinding met een of andere doelgerichte leidende energie van binnenin of van buiten. Wanneer nieuwe fruitsoorten en bloemen worden gekweekt, is er een kweker aan het werk geweest met een energie en ideeën in zijn hoofd.

Het erfelijkheidsbeginsel van Mendel en de combinatie van genen in de kiemcellen worden zo belangrijk gevonden voor het vaststellen van de verschillende soorten dat de oude ‘natuurlijke selectie van toevallige variaties’ een veel kleinere rol speelt in het denken met betrekking tot evolutie dan voorheen. Maar de oude vraag blijft onbeantwoord staan: wat zorgt voor de combinatie van genen of van een of ander extern mechanisme, waardoor de ladder van het leven wordt gevormd van de laagste tot de hoogst bekende manifestaties van bewustzijn? Veel moderne biologen kijken naar evolutie als de wisselwerking van leven en milieu, maar het leven is veel meer dan de fysisch-chemische eigenschappen van genen, de veronderstelde eenheden van erfelijkheid. Natuurlijke selectie is daarom ongeschikt om voor de resultaten te zorgen die ervan worden gevraagd en het moet nog worden bezien hoe evolutie, hoe elke reactie of aanpassing aan het milieu, kan plaatsvinden zónder een bestaand plan of een ingeboren levenskrachtige drang van binnenuit het organisme.

Natuurrijken

In de biologie is een natuurrijk een grote groep, afdeling of domein dat is gescheiden van andere groepen door typische eigenschappen.

Drie natuurrijken worden in het algemeen erkend: dierlijke, plantaardige en de mineralenrijken, met de mens als de top van het dierenrijk. Het denken van de Ouden hield echter ook rekening met de enorme sferen van innerlijke kosmische ruimte en een innerlijk bewustzijn dat wordt bewoond door talloze hiërarchieën van talrijke zich ontwikkelende, intelligente en half-intelligente wezens, vandaar dat de mensheid een apart rijk werd. En als we de menselijke natuur als geheel in beschouwing nemen wordt de mensheid nog scherper afgezet tegen de lagere natuurrijken dan hoe zij onderling van elkaar verschillen. Aan deze vier voegt de theosofie nog drie natuurrijken toe onder het rijk van de mineralen en noemt die de rijken van de elementalen, waardoor een zevenvoud wordt gevormd. Boven de mens kunnen we nog rekenen met drie dhyani-chohanische of goddelijke natuurrijken, het woord ‘mens’ werd daar vaak ook voor gebruikt met het idee dat die ook die natuurrijken zou omvatten. Deze onderverdelingen komen overeen met de andere zevenvoudige of tienvoudige verdelingen van de kosmos.

Hoe meer elk natuurrijk is gespecialiseerd langs zijn eigen bijzondere lijnen des te scherper is het gedifferentieerd ten opzichte van de andere natuurrijken, maar het onderscheid neigt te verdwijnen en op te gaan in een continuïteit wanneer de entiteiten van de andere natuurrijken in een ‘elementaire’ staat of in een ‘kiemtoestand’ verkeren. De entiteiten van elk natuurrijk dat hoger is dan de laagste moet een korte herhaling doormaken van alle stadia die door de voorafgaande natuurrijken worden vertegenwoordigd, voordat zij de opvallende kenmerken van hun eigen natuurrijk verder kunnen ontwikkelen.

In een andere context wordt een natuurrijk soms in de theosofie gebruikt om te wijzen op de levensgolven die door de planeetketen circuleren, of de verschillende geïndividualiseerde hiërarchieën van de universele natuur, elk omvat het natuurrijk of domein van zijn eigen kenmerkende soort, aangevoerd door zijn hiërarch.

Nautch

(Engels-Indiaas) [van Hindi nach een dans, van het San­skrietwoord nṛtya dansen, drama]

Een dans met pantomime-gebaren die in India door professionele danseressen (die door Europeanen nautch-meisjes worden genoemd) wordt opgevoerd. Zij behoren bij de tempels van India.

Een van de oorspronkelijke ideeën die door de oude pantomimedansen wordt uitgebeeld is die van de planeten die om de zon draaien. Het Vishṇu-Purāṇa vertelt dat de dans was ontwikkeld door Kṛishṇa die in zijn kindertijd onder de gopa’s, het herdersvolk van Mathura, de dans aan de gopi’s (herderinnen) had geleerd. De grondvorm bestond uit het dansen in een cirkel rond één danseres die in het centrum van de cirkel stond en die gedurende de gehele dans in het midden bleef staan.

De Purāṇa raakt hier een mysterie aan door te verklaren dat Kṛishṇa, hoewel hij met elke danseres om beurten in de cirkel danst, toch tijdens de gehele dans in het midden blijft staan.

Nava

(San­skriet) Nava

Het getal negen (9), ook ‘nieuw’.

Nava-nidhi

(San­skriet) Nava-nidhi

De negen juwelen. In de mystiek van de hindoes ...

het hoogtepunt van geestelijke ontwikkeling ... (TG 225)

Nave

[van Latijn navis een schip]

Geleend van de oude basilieken die waren ontwikkeld uit tempels, en overgenomen voor de kruisvormige kerken. Wanneer we ons herinneren dat navis samen met boot, ark en soortgelijke woorden die staan voor een schip of een schaal, een symbool was van het sterrenschip of de moederschoot van de natuur, kunnen we begrijpen waarom dat woord werd gebruikt voor een tempel, met zijn mystieke en inwijdingsceremoniën uit de oudheid, toen licht en een nieuwe geboorte aan hen werden geschonken die zichzelf hadden voorbereid om die te ontvangen.

Naya

(San­skriet) Naya [van de werkwoordstam leiden]

Wijsheid, voorzichtigheid, harmonie. Ook de essentie van bestuur in al zijn betekenissen, vooral van de overheid.

Nazar

Ook nazir en nezer [van Hebreeuws nāzar wijden aan, devotie, apart zetten]

Een nazar is iemand die zich ergens aan wijdt of een toegewijde is. De bijzondere naam voor een nazar is nazir, een organisatie of broederschap van asceten onder de oude Hebreeën die zichzelf hadden afgezonderd of zichzelf hadden gewijd aan heilige en goddelijke zaken. Zij behoren tot de school van de oude Chaldeeuwse ingewijden ...

De nazars of profeten waren evenals de nazarenen in zoverre een zich tegen de bacchusdienst verzettende kaste, dat ze evenals alle ingewijde profeten vasthielden aan de geest van de symbolische religies, en zich krachtig verzetten tegen de exoterische dode-letter-praktijken van de afgodendienst. Vandaar dat de profeten herhaaldelijk door het volk werden gestenigd onder leiding van die priesters die voordeel trokken uit het bijgeloof van het volk. (IU 2:129)

Jozef, Samson en Samuël worden beschreven als behorende tot de nazars. Daarom moet ...

ook Paulus hebben behoord tot deze groep van ingewijden, want hij zegt zelf tegen de Galaten (i, 15) dat hij vanaf zijn geboorte was gescheiden of ‘apart gezet’ en dat zijn haar in Cenchrea werd afgeknipt, omdat ‘hij een gelofte had afgelegd’ (Handelingen xviii, 18) dat wil zeggen hij was ingewijd als een nazar nadat hij een ‘meesterbouwer’ was geworden (1 Korinthiërs iii, 10). (TG 226)

Nazarenen

Een van de twee eerste sekten van christenen, de andere sekte is die van de ebionieten, die beide teruggaan tot vóór de christelijke jaartelling. Zij waren de discipelen van Jeshua ben Panthera die een ingewijde leraar was die leefde in het tijdperk van Alexander Jannaeus, die over de joden heerste van 104-79 v. Chr. en rond wie, zoals sommigen verklaren, het evangelieverhaal van Jezus was geschreven (zie IU 2:201). In het Grieks is het nazoraioi, wat verwarrend werkt met zowel Nazarenoi (bewoners van Nazareth) en met de joodse sekte van nazarenen, want in Mattheüs 2:23 wordt gezegd dat Jezus zou komen en in Nazareth zou wonen, dat de joodse voorspelling dat hij een nazoraios zou worden genoemd, uit zou komen. Dit woord werd vertaald als nazarener, zoals ook het geval is in Handelingen 24:5, waar Paulus zou hebben gezegd dat hij behoorde tot de sekte van de nazarenen. Het schijnt dat de joden beweerden dat Jezus een nazarener was.

Precies als de ebionieten volgden ook de nazarenen de ware esoterische leringen en hielden zichzelf bezig met het aanpassen hieraan van wat zij rondom zich aantroffen, zodat onderzoekers er maar niet toe kunnen komen te besluiten of zij hen nu joden, christenen, joodse christenen, ketters of wat dan ook moeten noemen. Andere namen die aan hen zijn gegeven zijn christenen van Johannes, mendeanen of sabeanen. Epiphanius, een kerkvader van de 4de eeuw, zegt dat zij in Coele-Syrië woonden waar zij naartoe waren gevlucht na de verbanning van de joden bij de belegering van Jeruzalem in 70 n. Chr. Zowel zijn verslag als de verslagen van Hiëronymus tonen hen als deels joods deels christen, die zowel het nieuwe verbond als het oude verbond accepteerden. Een van hun belangrijkste teksten is de Codex Nazaraeus.

Ne-chung

(Tibetaans) gnas chung

Het nationale orakel van Tibet. Het is zowel de naam van de persoon als van het klooster waarin hij verblijft. Het Nechung-orakel wordt alleen voor zeer belangrijke zaken geraadpleegd. Het meest bekend is het consult om te weten te komen waar de nieuwe Dalai Lama zal worden geboren.

Nebban

(Chinees) Ook Neibban

Hetzelfde als nirvāṇa. In Tibet wordt het vaak nippang genoemd.

Nebo

(Hebreeuws) Ook Nabu en Nabi’Nĕbō

De verkondiger door middel van waarzeggerij. Een van de hoogste goden van de Chaldeeën of het Babylonische pantheon, de god van wijsheid, volledig erkend door zowel de oude Hebreeën als de Chaldeeën. De naam en functie van de god komen overeen met de Griekse Hermes, de Egyptische Toth en Budha van de hindoes, bij allen is hij de bestuurder van de planeet Mercurius.

Mercurius werd in de oudheid altijd de verklaarder genoemd, vaak in de zin van een profeet of iemand die in staat is te profeteren. Nebo was sinds onheuglijke tijden de naam van een ingewijde, een adept, vooral onder bepaalde Semitische stammen, zoals de Hebreeën. Onder andere Semieten, zoals de Assyriërs en Chaldeeën maakt deze naam deel uit van samengestelde eigennamen, zoals Nebukadnezar, Nabopolassar en Nabonassar.

Nebo was onder de Chaldeeën en andere stammen een god van geheime wijsheid en die bijzondere godheid die in die landen de innerlijke ontwikkeling van zijn ‘kinderen’ of ‘kleintjes’ — koosnamen van ingewijde adepten — leidde.

De hoofdzetel van zijn aanbidding schijnt Borsippa te zijn geweest (tegenover Babylon) waar een tempelschool tot aan het einde van het nieuwe Babylonische rijk heeft gebloeid — die zelfs de verovering van Babylonië door Cyrus (538 v. Chr.) heeft overleefd. Zijn oorspronkelijke staat kan niet worden vastgesteld, hij kan een zonnegod zijn geweest, hoewel die een relatie zou hebben gehad met water. Zijn partner, Tashmit, wordt soms samen met hem aangeroepen. De aanbidding van Nebo kende een bloeitijd vóór Marduk (de bijbelse Merodach, waarschijnlijk de planeet Mars en zijn bestuurder) en toen de laatstgenoemde in rang was geklommen en de hoogste plaats van het Babylonische pantheon in bezit had genomen, werd Nebo gezien als zijn zoon en de twee waren daarna min of meer onscheidbaar. Zelfs in Assyrië kreeg de aanbidding van Nebo meer aanzien dan de hoogste god Assur (’Ashshur) van enkele van de monarchen (bijv. Assurbanipal, 668-626 v. Chr.). Zijn hiëroglief was het potlood, want hij werd beschouwd als de god van het schrift, het profeteren, het heilige zingen en als afgeleide daarvan gezang en het toezicht op de tafels van het lot, waarop hij de namen van mensen schreef en hun toekomst voorspelde. Zijn wijsheid werd ook verbonden aan de bestudering van de hemellichamen, vandaar dat de tempelschool beroemd werd om zijn astrologen.

Nebo is net als Budha een schepper van het vierde en ook van het vijfde Ras. Want met de eerstgenoemde begint een nieuw ras van adepten en met de laatstgenoemde de zonne-maan-dynastie, of de mensen van deze Rassen en Ronde. Beiden zijn de Adams van hun respectievelijke schepselen. (SD 2:456)

In de Bijbel is Nebo de naam van een berg in de buurt van Jericho waarop Mozes stierf, en is ook een aangrenzende stad (Deut 32-4).

Het feit dat men Mozes op de aan Nebo gewijde berg laat sterven en verdwijnen, bewijst dat hij een ingewijde was en een priester van die god onder een andere naam ... (ibid.)

Nebu

(Gnostisch-Hebreews)

In het gnostische stelsel van de ophieten was hij de genius van de planeet Mercurius. Volgens Matthias Norberg (in het voorwoord van zijn vertaling) maakt de Codex Nazaraeus duidelijk dat Nebu ‘een valse messias is, die de oude aanbidding van God zal corrumperen.’ Bovendien is het een alternatieve schrijfwijze van de Assyrisch-Babylonische god Nebo.

Necromantie

[van Grieks nekros lijk + manteia waarzeggerij]

De kunst van het verkrijgen van informatie door het beeld of de schaduw van een overledene op te roepen. Deze praktijk is bijzonder gevaarlijk voor de magiër en verderfelijk voor de astrale entiteit,Erichtho van John Hamilton Mortimer. Detail uit Sextus Pompeius die Erichtho raadpleegt voor de Slag om Pharsalia. waarvan de langzaam verdwijnende resten op die manier tijdelijk nieuw leven krijgen en het ontbindingsproces wordt verstoord.

Dit was een oude en veel voorkomende praktijk in de lagere sociale klassen van de Grieken en Romeinen en is met nadruk veroordeeld door een stroom van getuigenissen die teruggaat tot in de verre oudheid. Ook wetgevers en filosofen uit de oudheid hebben de uitoefening ervan veroordeeld, want het is een misvormd idee van de vereniging van de werkelijk integere en zuivere theürg met zijn eigen innerlijke god. Het moderne spiritisme betekent om dezelfde reden niets anders dan onbewust geknoei met necromantie.

Als de astrale resten van de doden werkelijk worden opgeroepen zal het normale proces van ontbinding en verval worden verstoord. Als zij niet werkelijk zijn opgeroepen [en er is wel contact, dan] hebben nog schadelijker en gevaarlijker wezens uit het lagere astrale licht zich voor die persoon uitgegeven, of nageaapt.

Zie ook Medium; Mediumschap

Negen

Dit getal is vooral van betekenis wanneer het wordt gezien als de triade van triaden, het is hét getal dat zichzelf vermenigvuldigt bij vermenigvuldiging.

Het is het teken van elke omtrek, omdat zijn waarde in graden gelijk is aan 9, nl. 3 + 6 + 0. Het is onder bepaalde omstandigheden een slecht getal, en brengt ongeluk. Terwijl het getal 6 het symbool was van onze bol, gereed om door een goddelijke geest te worden bezield, symboliseerde de 9 onze aarde, bezield door een slechte of boze geest. (SD 2:581)

Aangezien negen één minder is dan tien, staat de negen in een tienvoudige hiërarchie voor alle eenheden behalve de allereerste, die eerste wordt beschouwd als zijn oorsprong of synthese van de geëmaneerde negen. Dus de één en de negen kunnen geest én stof voorstellen, of het ongemanifesteerde en gemanifesteerde, één logos en zijn stralen. In de Stanza’s van Dzyan is svabhavat gelijk aan de getallen één en negen, die samen de volmaakte tien vormen en hetzelfde kan worden herkend in de tien sefiroth van de Kabbalah, waar kether, de kroon, vaak los wordt gezien van de andere negen sefiroth. Het was vooral een geliefd getal in de Noorse mythologie, waar het voortdurend door de gehele Edda heen terugkomt.

In een tientallig stelsel van hiërarchieën, waarbij het einde van één hiërarchie het begin van de volgende betekent, hebben we eigenlijk een reeks of schaal van negens. Veel eigenschappen die worden toegeschreven aan de negen behoren bij die typische plaats in het decimale stelsel. In veel talen lijkt het woord ‘negen’ op ‘nieuw’ — in het San­skriet: navan, nava; Grieks: ennea, neos; Latijn: novem, novus; Duits: neun, neu; Frans: neuf, nouveau — wat ons leert dat de negen al in de verre oudheid werd gezien als het nummer van verandering of vernieuwing want het werd gevolgd door het volledige getal dat samen 10 vormt, of voortkomt uit de monadische eenheid die ook tot 10 leidt — hoe dan ook, het rekenen met de negen zorgt voor een nieuwe decimale reeks.

Negenenveertig

Een zevenvoud bestaande uit zeventallen en tot vijftig gemaakt door de opname van de synthetiserende eenheid.

De zeven elementen van onze aardse natuur waarvan er nu slechts vijf volledig gemanifesteerd zijn, zijn elk onder te verdelen in 49 subelementen. De 49 vuren bestaan uit Agni en de drie oorspronkelijke vuren: Pavaka, Pavamana en Suchi — met hun 45 zonen. Het moederbeginsel ontwikkelt in de mens de weerkaatsing van deze 49 kosmische vuren, zonder die zouden wij niet volmaakt zijn. Een soortgelijke onderverdeling kan bij enkele mystici worden gevonden in de verdeling van de zeven mystieke klinkers met hun 49 vermogens.

Zie ook De Negenenveertig Vuren

Nehashim

(Hebreeuws) Nĕḥāshīm [van nāḥash fluisteren, geheimzinnigheid, stilte, uitoefenen van magie, voorspellen van de toekomst]

Slangen, de werken van slangen. De studie en uitoefening van occulte wijsheid en magie. Volgens de Zohar (iii 302):

‘Worden ze nehhaschim genoemd, omdat de tovenaars (praktische kabbalisten) omgeven door het licht van de oorspronkelijke slang werken, die zij aan de hemel waarnemen als een lichtgevende gordel, die bestaat uit tienduizenden kleine sterren’ ... wat eenvoudig het astrale licht betekent, zo genoemd door de martinisten, door Eliphas Lévi en nu door alle hedendaagse occultisten. (SD 2:409)

— maar het laat ook de lichtgevende zone zien die we de Melkweg noemen. Er wordt vaak verwezen naar het astrale licht als de grote bedrieglijke slang.

Nehushtan

(Hebreeuws) Nĕḥushtān [van nāḥash fluisteren, uitoefenen van waarzeggerij]

Een slang, zowel fysiek als mystiek, vooral de koperen of bronzen slang. Hizkia ...

brak de beelden en velde de wouden en brak de koperen slang die Mozes had gemaakt in stukken: ... en noemde het Nehushtan. (2 Koningen 18:4)

Zowel de werkwoordstam als zijn afgeleide betekenis als zelfstandig naamwoord wijzen niet alleen op de betekenis van een teken of voorspelling, maar ook op betovering, magie en een toverspreuk.

Neith

(Egyptisch) Ook Net

Een van de oudste Egyptische goden, de Dame van het Westen. Haar typische symbool is de pijl. Later vergeleken Griekse schrijvers haar met Pallas Athene. In laat-dynastieke tijden werd Net geassocieerd met Hathor, maar in de vroegste verslagen werd zijn verbonden met de waterige oeroceaan of de kosmische chaos, waaruit de zonnegod Ra oprees. Zij is vaker vergeleken met Isis — haar concrete of gemanifesteerde zelf — en werd ‘de grote godin, moeder van alle goden genoemd, geliefde van de hemel die helemaal aan het begin verscheen.’ Net wordt afgebeeld als de maagdelijke moeder, voedster van de baby Horus, gelijk aan de afbeeldingen van Isis. De beroemde passage van Plutarchus (Isis en Osiris hfdst 9) wordt in het algemeen geacht van Isis te zijn en zou zijn ingegraveerd op een standbeeld van Net. Plutarchus verklaart ook dat de Egyptenaren Isis vaak Athene noemden, wat zoveel wil zeggen als ‘Ik ben uit (of van) mijzelf gekomen’ (hfdst 42).

Wanneer de Egyptenaren Hephaestos wensten af te beelden tekenden zij een scarabee en een gier, maar wanneer zij Athene (Net) wilden weergeven schetsten zij een gier en een scarabee, want zij geloofden dat de wereld is opgebouwd uit mannelijke en vrouwelijke krachten en deze twee goden zijn de enige goden waarvan zij geloofden dat zij zowel mannelijk als vrouwelijk zijn.

Nekhebet

(Egyptisch)

Een dochter van Ra, die in latere teksten alleen nog maar wordt gezien als Hathor, gestileerd als de moeder van de goden, zij die het licht bracht, enz. Zij en haar zus Uatchit handelden in de onderwereld als helpers van de overledenen.

Zie ook Mut

Nemesis

(Grieks) [van nemo verdelen, toewijzen]

Oorspronkelijk een godin van de juiste verhoudingen die de regelmaat van de dingen herstelt maar later werd gebruikt voor de bekoeling van goddelijke woede, want mensen die krijgen wat hun toekomt neigen er dan ook naar de boosheid die zij voelen toe te schrijven aan de goddelijke wet die alles toebedeelt. Nemesis wordt wel het vergeldende aspect van karma genoemd en toch is zij bij de vroege Griekse schrijvers de godin die zowel geluk als ellende toekent. Het was alleen onder de latere schrijvers dat zij vooral de straffer van misdaden en de bijstuurder werd van een te overdreven gelukkige toestand door grote welstand.

Een van haar namen was Adrasteia, de vrouw waaraan geen man kan ontsnappen. Maar het idee van beloning is hetzelfde als dat van straf, het is door mensen gemaakt, want ...

Karma-Nemesis is de schepper van volkeren en stervelingen, maar als zij eenmaal zijn gevormd zijn zij het die van haar ofwel een furie of een belonende engel maken. (SD 1:642)

Nemesis is het automatische herstel van het evenwicht wat wordt veroorzaakt door de handelingen van een mens — een herstel dat zo onpersoonlijk en onverstoorbaar is als de kosmische wetten die rondom ons aan het werk zijn. De andere godin van gerechtigheid, Themis, staat voor het instinctmatige gevoel voor regelmaat en harmonie die, wanneer die in staat zou zijn zichzelf tot uitdrukking te brengen in het leven van een mens door zijn actieve wil te gebruiken, hem zou bevrijden van karmische noodzakelijkheid, want zo’n harmonie die werkt in het menselijke ego en trouw wordt nagevolgd wordt één met de natuur en volgt zijn inherente Wet — waar het woord Themis ook voor staat — evenwicht! De vrije wil van de mens groeit en wordt steeds groter als het de vrije wil van het heelal wordt waarvan de mensheid een integraal en onafscheidelijk deel is. Aldus is het de mens die oorzaken schept en is het karma dat de gevolgen aanpast.

Zie ook Karma-Nemesis; Moira

Neofiet

[van Grieks neophytos nieuw gegroeid]

Iemand die juist omdat hij opnieuw is gegroeid, opnieuw is geboren. Dit wijst op iemand die al op zijn minst de eerste graad van inwijding met succes heeft behaald. Gebruikt voor een neofiet in de Griekse Septuagint en het Nieuwe Testament en vaak voor een inwijdingskandidaat in de Mysteriën, hoewel dat niet als zodanig wordt teruggevonden in de Griekse literatuur. Bijvoorbeeld de mystae beschrijft de neofieten of beginners die voor het eerste stadium van inwijding zijn geslaagd en dus hebben beloofd te zullen zwijgen.

Neokoros

(Grieks)

De toezichthouder of beschermer van een tempel. In Grieks-Azië een naam van een stad die verwijst naar de vereerde god van die stad met een tempel. Efeze was bijvoorbeeld de neokoros van Artemis.

Neoplatonisme

Ook Neoplatonisten

Deze beroemde school van de platonische theosofie werd in de tweede eeuw in Alexandrië gesticht door Ammonius Saccas (170-243) en werd verder ontwikkeld door zijn leerlingen van wie Plotinus (204-270) de geniale filosoof was, onder wie het neoplatonisme zijn hoogtepunt bereikte. Andere beroemde vertegenwoordigers waren Porphyrius (de leerling van Plotinus, 233-305), Iamblichus († 330), Hypatia († 415), Synesius (378-430), Proclus (412-485) en ten slotte Olympiodorus (6de eeuw). Andere leerlingen van Ammonius Saccas waren Longinus en Origenes.

De neoplatonisten waren dezelfden als de philalethen en analogeten; ze werden ook wel theürgen genoemd, of met nog andere namen aangeduid. Zij waren de theosofen van de eerste eeuwen. Neoplatonisme is platonische wijsbegeerte plus extase, goddelijke raja-yoga. (Sleutel 330)

In de jaren waarin de neoplatonisten hun leringen naar buiten brachten verkeerde de wereld rond de Middellandse Zee in veel opzichten in vergelijkbare omstandigheden als tegenwoordig: het Romeinse keizerrijk had gezorgd voor een vermenging van veel verschillende culturen, oude en moderne, Oosterse en Westerse, zodat er een geschikte voedingsbodem was ontstaan voor een opleving van de oude wijsheidreligie als de algemene bron voor en verzoener van alle overtuigingen. Zo’n stelsel kon in zekere zin eclectisch worden genoemd, maar die uitdrukking dekt niet de lading als daarmee zou worden bedoeld dat het slechts een lappendeken van geleende fragmenten zou zijn.

De neoplatonisten hadden verklaard dat het hun doel was om a) de realiteit van een fundamentele wijsheid aan te tonen, b) de uitverkorenen van elk geloof bij elkaar te brengen en c) om de zaden voor een vereniging van geloofsovertuigingen te zaaien. De leringen waren in die zin religieus dat zij een beroep deden op de religieuze gevoelens en de mensen van de hoogste en zuiverste moraliteit moesten doordringen, maar er werd geen kerk gesticht of een geloofsbelijdenis gepredikt. De omstandigheden van die tijd riepen niet om een wetenschappelijke presentatie van de oude leringen want de tucht van het uiterlijke leven deed de hoop van mensen naar binnen keren. Zo’n stelsel kon niet worden ontwikkeld door alleen maar geleende teksten van Plato en Pythagoras, de joden en gnostici enz. bij elkaar te voegen. Achter de beweging moesten denkers staan die waren ingewijd in de gebruiken van het oude Egypte en India en aldus een doel hadden om een eenheid uit de losse elementen te maken. Eeuw na eeuw verschenen er oplevingen van het neoplatonisme, soms gebruikten ze ook zelf die naam. Het had een enorm grote invloed op de christelijke kerk, niet alleen in het begin maar ook later onder de invloed van Dionysius de pseudo-Areopagiet en nog later van Erigena.

De leringen van de neoplatonisten zijn in essentie die van de moderne theosofen. De latere leraren van de scholen legden veel nadruk op theürgie en zijn praktische aspect, het toepassen op zelfontwikkeling. Hoewel deze leraren in een zeer corrupt tijdperk moesten werken waarin vele verderfelijke sekten de ontwikkeling verstoorden met als gevolg dat neo­pla­toni­sche scholen zich moesten terugtrekken, benadrukten zij het verschil tussen theürgie, of goddelijke magie en zijn slechte tegenhanger, de zwarte magie of necromantie.

Neopythagoreeërs

Dit waren de pythagoreeërs van Alexandrië en andere steden aan de Middellandse Zee-kust van de eerste eeuw waarbij vaak aan Apollonius van Tyana wordt gedacht. Zoals ook de neoplatonisten hebben gemerkt was de atmosfeer van de latere Grieks-Romeinse wereld niet echt geschikt voor het stimuleren van het abstracte filosofische denken, vandaar dat men in die jaren meer neigde naar de uitoefening van praktische mystiek die de visie van zowel de pythagoreeërs als die van de neoplatonisten typeerde. Beide scholen waren zeer filosofisch van aard en maakten gebruik van abstracte filosofische speculatie, maar bij beiden was het verlangen naar het bereiken van een innerlijke geestelijke verlichting door het uitoefenen van lichamelijke onthouding en zuiverheid van leven erg groot en overheersend.

Beide scholen kwamen in feite en in zeer ware zin in opstand tegen de godsdiensten en filosofieën van die tijd, die sterk in verval waren geraakt en bijna in hun geheel exoterisch en ritualistisch waren geworden, daarom streefden zij ernaar om de leringen van een speculatieve mystieke filosofie te combineren met individuele inspanningen om het leven te leven. Maar de extremisten van elke school ontdekten echter dat extremen elkaar raken en zo kwamen zij in aanraking met de toen populaire en wijdverspreide magische praktijken van de massa.

Nefesh

(Hebreeuws) Ook Nephesh [van nāfash ademen, ademhalen]

Oorspronkelijk stond het voor de levenskrachtige adem, maar door een ruimere betekenis die er later aan is gegeven is het nu het vitale beginsel van levende lichamen geworden, dus een levend wezen, gebaseerd op het feit dat [Voor een groter overzicht klik hier] zo’n wezen een leven heeft. Nogmaals, de begerende of dierlijke ziel is de plaats van de onvrijwillige of onbewuste handelingen, van de lagere sympathieën en de lichamelijke begeertes. Nephesh komt daarom bijna precies overeen met de Griekse psyche en het Latijnse anima.

In de Hebreeuwse Kabbalah heeft nephesh de betekenis van ‘adem van leven,’ het vitale beginsel samen met de emoties en passies, maar moderne Westerse kabbalisten hebben het idee van het wilsaspect van de menselijke constitutie benadrukt, waarmee zij nephesh ten onrechte gelijk maken aan manas in plaats van het prana van de theosofische indeling van de menselijke beginselen. Nephesh is het prana-kamische beginsel.

Zie ook hieronder Nefesh Hayyah

Nefesh Hayyah

(Hebreeuws) Ook Nephesh Hayyah en Nephesh HhayyahNefesh Ḥayyāh [van nefesh de geïndividualiseerde anima of psyche + ḥayyāh een levend wezen of ding, zoals een beest of zelfs het lagere deel van een mens]

Gebruikt door kabbalisten voor de levende ziel, of de dierlijke ziel.

Nefilim

(Hebreeuws) Ook NephilimNĕfīlīm [van nāfal vallen]

Reuzen (vgl. Genesis 4:4). Elk wezen, entiteit of ding dat van een hogere staat of toestand (terug)valt naar een lagere of het nu om de geestelijke wereld gaat, de astrale of de fysieke. De nefilim verwijzen in één opzicht naar de manasaputra’s die moesten incarneren, maar ook naar het ras van mensen dat op een later tijdstip tot voortplanting verviel. En er zijn andere betekenissen die meer weg hebben van een afdaling. Zij worden ook wel de ‘gevallen engelen’ genoemd en vergeleken met het derde wortelras, én met de gevallenen van het vierde wortelras (SD 2:279, 775).

De theologie beschouwt de nefilim als harige mensen of saters.

Nephthys

(Grieks) Ook (Egyptisch) Nebt-het

De vrouw des huizes. Een Egyptische godin die vooral is verbonden met de onderwereld. In het algemeen wordt zij gezien als de dochter van Seb en Nut, als zuster van Osiris, Isis en Set. In de vroegste tijden was zij de partner van Set en gaf zij het leven aan Anubis (Anpu). Maar zij wordt vaker genoemd in combinatie met Isis, als de trouwe zuster. Zij was de verpersoonlijking van duisternis. Terwijl Isis geboorte, groei, ontwikkeling en kracht symboliseerde, stond Nephthys voor dood, onbeweeglijkheid en de bron van alles. Zoals in het geval van Mut en Hathor was de duisternis van de geest gelijk aan de moederschoot van de kosmische ruimte en dus deden haar naam en eigenschappen denken aan dood en het hiernamaals — alles wat dood is behoort tot het reservoir van alles dat heeft geleefd en is daarom ook de bron van alles dat in de toekomst zal leven, de reproducties van de eerste. Isis stelde het deel van de wereld voor dat zichtbaar is — vandaar het licht of het gemanifesteerde deel, of de dag. Nephthys of Neith stelt dat deel voor dat onzichtbaar is — en dus mystiek gezien heilig is en de altijd blijvende nacht, de voorloper van de dag, en alleen maar duister omdat zijn raadsels als iets dat alles omvat absoluut ongrijpbaar zal blijven voor het menselijke begripsvermogen. Eén god kon bekend zijn met de dingen die gemanifesteerd zijn, een andere met die die nog moeten komen of die altijd zijn en maken wat moet komen.