Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Nereus

Ook Nereïden

Nereus heerste over de afgesloten zeeën in de omgeving van Griekenland, in tegenstelling tot de oceaan en de zoetwatermeren. Hij is een latere variant van Poseidon, want Nereus heerste wel over de zee in Atlantische tijden tot Poseidon zijn plaats in ging nemen tijdens het vijfde wortelras. De Nereïden, de vijftig dochters van Nereus, behoren tot die groep van natuurgeesten die heersen over water en een rol spelen in verschillende verzoenende rituelen. Zoals met watergeesten in het algemeen het geval is waren ook zij mooie maagden. Geiten werden aan hen geofferd — een teken van hun band met het mysterieuze teken Steenbok.

Natuurgeesten behoren tot de elementalen die zowel weinig ontwikkeld als relatief hoog ontwikkeld kunnen zijn en in zeer wijd uiteenlopende klassen bestaan. Er zijn elementalen met een zeer hoge geestelijke aard die intellectuele eigenschappen bezitten en veel macht hebben over de rijken van de natuur, terwijl andere niet meer zijn dan kleine onooglijke entiteiten met een relatief onbeduidende macht.

Zie ook Natuurrijken

Nergal

(Chaldeeuws) De Chaldeeuwse god die het gezag had over het rijk van de dood.

De ingang tot zijn rijk was een grote onderaardse grot met de naam Aralu of Irkalla, die onder het bijzondere toezicht stond van de godin Allatu (hoewel de partner van Nergal Laz heette). Zijn symbool was de leeuw, vandaar de kolossale leeuwen die op bouwwerken kunnen worden aangetroffen die de waakzaamheid van Nergal voorstellen. Hij werd beschouwd als een bestuurder van de planeet Mars.

Als een god met bepaalde eigenschappen van de zon, werd hij later vooral verbonden met de zomerzonnestilstand, én met de zon als hij rond het middaguur hoog aan de hemel staat, wat werd gezien als een teken van ophanden zijnde rampen en de vernietiging van de mensheid. Daarom deed Nergal ook denken aan oorlogen en pestilenties.

In de Bijbel wordt Nergal genoemd als een afgodsbeeld van de mensen van Cuth (2 Koningen 17:30).

Het is ook de Hebreeuwse naam van de planeet Mars en wordt zonder uitzondering geassocieerd met onheil en gevaar. Nergal-Mars is de ‘bloedvergieter.’ In de occulte astrologie is die iets minder slecht gezind dan Saturnus, maar is actiever in zijn omgang met mensen en in zijn invloed op hen. (TG 228)

Nerig

(Gnostisch)

Volgens het stelsel van de gnostische ophieten was hij de genius van de planeet Mars.

Naros

(Chaldeeuws) Ook Neros

Een periode van jaren, een cyclus, in het algemeen 600 jaar. Er was een grote, een gemiddelde en een kleine neros, waarbij de kleinste gelijk was aan 600 jaar. Maar de juiste duur van deze cyclus is altijd geheim gehouden. Men vermoedt dat een neros één zesde van een saros was, die 3600 jaar duurt.

Neshamah

(Hebreeuws) Nĕshāmāh [van nāsham ademen]

In de Kabbalah gebruikt voor het hoogste beginsel van de menselijke constitutie — maar niet zo hoog als het zuiver abstracte atman, zoals in de hoogste duade atma-buddhi — die ook wel als geest of soms geestelijke ziel wordt vertaald.

Neshamah wordt vaak verkeerd begrepen als het vitale beginsel van de mens, dat alleen goed tot uitdrukking komt in het Hebreeuwse hai. Het misverstand ontstond doordat neshamah werd uitgesproken als de adem van God, het is dan ook beter neshamah als een goddelijke inblazing [inspiratie] te zien.

Zelfs de levenskrachtige essentie van het lagere deel van de menselijke constitutie is in zijn oorsprong een weerkaatsing of schaduw van neshamah, of door een moderne theosofische term te gebruiken, de prana’s, zij vertegenwoordigen op de lagere gebieden het atma-buddhi in de mens.

Netsah

Klik hier voor grote weergave

(Hebreeuws) Ook Netsahh, Netzah en NetzachNetsaḥ

Standvastig, onverstoorbaar, oprecht. De zevende sefira, ook ‘overwinning’ of ‘triomf’ genoemd, door kabbalisten beschouwd als de emanatie van de voorafgaande zes sefiroth. Netsah wordt omschreven als een mannelijke actieve kracht en vormt de basis van de rechterzuil van de sefiroth-boom. Zijn goddelijke naam is Yehovah Tseba’oth. In de orde van engelen wordt die voorgesteld als de tarshishim (de schitterenden). Met betrekking tot het menselijk lichaam wordt deze gezien als de rechterzuil of rechterbeen, wordt ook gebruikt voor de zeven bollen van onze planeetketen en komt dan overeen met bol E (SD 1:200). Uit deze sefira emaneert de achtste, Hod.

Neushoorn

Met de neushoorn wordt in de mystieke scholen van het noordelijke boeddhisme een prateyka-boeddha­ bedoeld en is een vertaling van het San­skrietwoord khadga.

De neushoorn leidt een solitair leven, hij houdt ervan alleen rond te zwerven, heeft alleen aandacht voor zijn eigen belangen en is min of meer onbewust of heeft geen belangstelling voor wat niet met hem te maken heeft. Het toepassen van dit idee op het solitaire individu dat alleen gericht is op zijn eigen voordeel, hoe geestelijk verheven ook voor de prateyka-boeddha­’s, schetst de contouren van de complete leer van het mahayana-boeddhisme.

In plaats van khadga gebruikten de oude boeddhistische schrijvers vaak het woord eka-sringa (met één hoorn), wat ook verwijst naar de neushoorn en nadruk legt op het op één punt gerichte geestelijke eigenbelang en de geestelijke zelfzucht van de prateyka’s.

De eka-sringa-rishi is de neushoorn-rishi.

Nevelvlekken

Ook Sterrennevels van (Latijn) nebula nevel, wolk.

In de astronomie zijn het op wolken lijkende verschijningen op grote afstanden die apart staan van de vaste sterren. Een ware of onontleedbare nevel zal eerder gasvormig zijn dan een sterrencluster. Deze nevels bestaan uit kosmische stof die het gebied van condensatie hebben bereikt en klaar zijn voor de vorming van werelden door de werkingen van de intelligente fohatische energie.

Donkere sterrennevels zijn massa’s van onbekende substantie die voldoende ondoorzichtig zijn om het licht van de sterren achter hen af te schermen. Deze zijn samengesteld uit oermaterie of slapende stof, of materie die zo nu en dan in een toestand van atomaire ontbinding of scheiding verkeert. De kinetische activiteiten om er werelden mee te bouwen zijn nog niet begonnen, terwijl de lichtgevende sterrennevels wel laten zien dat het vormingsproces in gang is gezet.

De theosofie stelt dat een sterrennevel de eerste fase is van een manifestatie op de hoogste subgebieden van het fysieke kosmische gebied van het fysieke voertuig van een planeet of ster. Bijna alle sterrennevels zijn echter van een materie gemaakt die nauwelijks fysieke stof genoemd kan worden — want het is fysieke stof in zijn 4de, 5de, 6de of 7de toestand wanneer we omhoog tellen, en is dus niet de bekende materie van het laboratorium waarmee geëxperimenteerd kan worden.

Nevelvlektheorie

Dit betreft een theorie rond het ontstaan van het zonnestelsel van Laplace en anderen, die erg populair was in het eerste deel van de 19de eeuw maar daarna in de prullenmand verdween. De hypothese was ontwikkeld om bepaalde feiten te kunnen verklaren, vooral dat de planeten allemaal in dezelfde richting draaien en dat hun satellieten (behalve die van Uranus en Neptunus) in dezelfde richting draaien als de planeet waar zij omheen draaien. De theorie gaat ervan uit dat de zon was begonnen als een erg ijl, diffuus en licht soort gas of nevel en heel veel groter was dan hij nu is. De gecombineerde invloed van zwaartekracht en de samentrekking door het afkoelen zou in overeenstemming zijn met de wetten van de dynamica en hebben geleid tot de uitscheiding van delen van de massa in ringen en deze ringen zouden later zijn samengeklonterd tot planeten. En aldus wordt hun omwenteling en rotatie verklaard.

Meer en betere kennis van de van toepassing zijnde dynamische beginselen heeft de theorie wat details betreft onhoudbaar gemaakt. Hij is vooral in strijd met het beginsel van het behoud van het moment van inertie en met de kinetische energie van gassen. Bovendien weten we nu dat het zonnestelsel veel complexer is dan ooit was gedacht, de planetoïden hebben bijvoorbeeld enorm excentrische banen.

In De geheime leer dicht Blavatsky de opstellers van de theorie een grote intuïtieve waarneming van bepaalde kosmologische feiten toe, en tot op een bepaalde hoogte en in het algemeen keurt zij de theorie goed, maar niet als het om de details ervan gaat. Elke theorie die het heelal wil verklaren door zuiver mechanische werkingen kan niet anders dan een van een aantal mogelijke grafische voorstellingen zijn. De poging om het fysieke heelal te abstraheren van het heelal in zijn algemeen, hoewel het heel nuttig kan zijn voor bijzondere doeleinden, leidt uiteindelijk niet naar de waarheid. En dit is vooral het geval wanneer we spreken over de oorsprong van ons zonnestelsel en de bewegingen van zijn delen. Toch komt de nevelvlektheorie voor wat betreft bepaalde belangrijke elementen overeen met theosofische leringen, voor zover die een inzicht geven in de geleidelijke condensatie of neerslag van stof uit een opgeloste toestand, voor wat betreft zijn afscheiding en samentrekking rond centra en de essentiële cirkelvormige beweging.

Volgens het theosofische standpunt moet niet alleen een sterrenstelsel als een leven wezen worden beschouwd — wat dus ook als een bezield organisme moet worden gezien — maar is elk zonnestelsel dat er in is opgenomen net zo levend en daarom ook een organisme. De term levend omvat ook denkvermogen of intelligentie en geest. Dus niet alleen de zon leeft — omdat het het lichaam van een god is — maar ook elk van de planeten (met uitzondering van de manen) in ons zonnestelsel, die allemaal levende entiteiten zijn, ontwikkeld uit afzonderlijke delen.

De nevelvlektheorie werd door de Meesters en Blavatsky vooral afgewezen vanwege zijn typisch materialistische en mechanistische aard. Het is waar dat het zonnestelsel oorspronkelijk was ontstaan uit een enorm grote nevel die zich aaneensloot tot een fysieke wereld die voortkwam uit innerlijke werelden — astrale stof die fysieke stof werd — maar die werd wel geleid door een inwonend denkvermogen en leven. De diverse bewegingen binnen het zonnestelsel komen voort uit de innerlijk aanwezige vitaliteit. En hoewel de planeetketens oorspronkelijk waren geboren uit deze nevel, is hun individuele levensduur veel korter dan die van het zonnestelsel als geheel, zodat deze planeetketens hun vele wederbelichamingen ondergaan binnen de levensduur van het gehele zonnestelsel.

Kometen — als zij overleven — zijn gewoonlijk bestemd om op hun beurt planeten in een zonnestelsel te worden, die daarin hun leven doorbrengen en dan sterven om opnieuw te verschijnen als kometen na vele, vele tijdperken van rust in de innerlijke werelden.

Nidana

(San­skriet) Nidāna [van ni neer, in + de werkwoordstam binden]

Dat wat ons filosofisch gezien aan de aarde bindt of aan het bestaan. Oorspronkelijk had het de betekenis van een ketting, touw of gordel — datgene wat bij elkaar houdt. Hieruit ontstond de betekenis van een bindende oorzaak, of ketens van oorzaken en dus betekent het in de boeddhistische filosofie ‘oorzaak van bestaan,’ de keten van oorzaken en gevolgen. De twaalf nidana’s die als belangrijkste oorzaken worden gezien zijn:

1. jati (geboorte) uit één van de chatur-yoni [de vier yoni’s], de vier manieren waarop het incarneren plaats kan vinden, elke wijze van incarneren plaatst een wezen in één van de zes gati’s;

2. jara-marana (verval, gebreken) en de dood die volgt op de rijping van de skandha’s;

3. bhava, die elk bewust wezen leidt naar geboorte in deze of een andere vorm van bestaan in de trailokya en gati’s;

4. upadana, de scheppende oorzaak van bhava die aldus een oorzaak is geworden van jati en deze scheppende oorzaak is het vasthouden aan leven;

5. trishna dorst naar leven, liefde en gehechtheid;

6. vedana (prikkeling) waarneming door de zintuigen, de vijfde skandha;

7. sparsa (tastzintuig) aanraking van welke soort ook, mentaal of fysiek;

8. shadayatana (de zintuigen) de innerlijke en uiterlijke astrale zetels van de zintuigen;

9. nama-rupa (naamvorm, persoonlijkheid, een vorm met een naam) het symbool van de onwerkelijkheid van stoffelijke fenomenen;

10. vijnana, de volmaakte kennis van elk waarneembaar ding en van alle objecten in hun ketens en eenheid;

11. samskara, handeling op het gebied van illusie; en

12. avidya (onwetendheid, onkunde) gebrek aan juiste waarneming.

Nidana is ook een bijnaam van Brahmā die wordt gezien als de eerste oorzaak omdat hij het kosmische levende aggregaat, of geheel van levenskrachtige banden is, die het heelal tot één organisch geheel maakt; opnieuw tot stand gebracht door zijn eigen innerlijke energieën uit het voorafgaande manvantara.

Nidhi

(San­skriet) Nidhi

Een schat. De negen goddelijke schatten of juwelen van Kuvera, de vedische Satan, die beschermd worden door een demon — of eigenlijk een geest in de zin van de Griekse daimon. Deze negen nidhi’s zijn padma (de lotus), mahapadma (de grote lotus), sankha (de tritonshoorn, een gedraaide zeeschelp), makara (een zeedier of vis), kachchhapa (de schildpad), mukunda (de keteltrommel), nanda (vreugde), nila (een donkere kleur of blauw) en kharva (de dwerg). Zij worden soms vermenselijkt als de bedienden van Kuvera of Lakshmī.

Al deze nidhi’s worden aanbeden door de tantrika’s. Zij zijn anders dan de nava-nidhi, of negen schatten of juwelen van wijsheid, die verwijzen naar de volmaking van de geestelijke ontwikkeling door occulte oefening, een occult leven of mystiek in het algemeen. In de theosofie zijn de ‘zeven juwelen van wijsheid’ zeven van de (negen) nava-nidhi.

Zie ook Demon

Nidhogg

(Zweeds) ook (IJslands) Nidhoggr [van nid neerhalen, in diskrediet brengen, vernederen, beschamen + hogg hakken, in stukjes slaan]

In de Noorse mythen is hij de ‘knager van onder,’ de slang die aan de wortels van de levensboom knaagt waardoor na enige tijd de machtige es, de Yggdrasil, om zal vallen en zijn levenscyclus eindigt. Er zijn negen van zulke slangen, net zoals er negen levensbomen en negen stofreuzen (Mimers) zijn die wijzen op het meervoudige stelsel van werelden van de Edda.

Nidhogg is ook de verslinder van de doden die aan het einde van het leven van deze wereld aan de kadavers zuigt. Wanneer de goden naar hun eigen sferen vertrekken op het moment van Ragnarök neemt Nidhogg de resten van het overleden heelal in zich op.

Nidra

(San­skriet) Nidrā

Slaap of sluimer. Ook het vrouwelijke aspect of vorm van Brahmā.

Niet-ego

In de Europese metafysica is het dat wat buiten het ego ligt of er vreemd aan is. Het object als het tegenovergestelde van het subject. Niet-ego betekent zowel dat wat boven alle lagere egoïteiten is uitgestegen en universeel in zijn bewustzijn is geworden — met andere woorden een jivanmukta, een monade die mukti of moksha heeft bereikt, als dat wat lager of onder de toestand van egoïteit in zijn evolutionaire ontwikkeling ligt, waarin dit ego nog niet is geëmaneerd of naar voren gebracht, zoals de mineralen, planten en bijna alle dieren.

Niet-ego is daarom in een ander opzicht hetzelfde als de term het Absolute, dat wat is bevrijd of buiten de allesomvattende beperkingen van egoïteit valt, dat niettemin het abstracte zelf of individu is. Of paradoxaal genoeg de monade of ego in zijn jivanmukta-vorm, waarin het ego één wordt met de omgevende kosmische geest, terwijl die toch zijn eigen individualiteit behoudt.

Niet-zijn

Gebruikt om de omstandigheden of staat van objecten in pralaya — de toestand die voorafgaat aan manifestatie — tot uitdrukking te brengen.

Niet-zijn komt overeen met het San­skrietwoord asat, terwijl sat overeenkomt met Zijn. En toch worden zowel niet-zijn als a-sat vaak gebruikt voor niet-bestaan. Het is filosofisch gezien tamelijk discutabel om niet-zijn op één lijn te stellen met het Absolute (hoewel het gebruik van het laatstgenoemde hiervoor wel vaak te verdedigen is) aangezien de woorden absoluut, zijn en niet-zijn niet corresponderen met oneindigheid, want het absolute correspondeert met het San­skrietwoord mukti of moksha, dat wat is bevrijd van het gemanifesteerde bestaan, terwijl oneindigheid zowel niet-manifestatie als manifestatie omvat, zijn en niet-zijn, sat en asat, het absolute en het begrensde. Een van de beste woorden die overeenkomt met oneindigheid is het woord dat is bedacht door Blavatsky: Zijnheid, of het zuivere abstracte ‘wezen’ dat zonder eigenschappen is.

Niet-zijn wijst op de omstandigheden van het heelal gedurende pralaya, en van de geestelijke beginselen van het heelal kunnen we dan zeggen dat zij in hun absolute toestand of omstandigheden verkeren, of in paranirvāṇa zijn. Ook het zijn in zijn meest abstracte betekenis kan overeenkomen met het absolute. Vandaar dat het juist is om niet-zijn te gebruiken voor een toestand van hoge spiritualiteit van een wezen of entiteit in paranirvāṇa, vanwaar de uitdrukking komt ‘de zegen van niet-zijn.’

NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheim Vana-heimSvart-alfheimHelheimMuspels-heimJotun-heim

Niflheim

(IJslands) ook (Duits) Nebelheim [van nifl mist, nevel + heim thuis]

In de Noorse mythologie is het het huis van de nevels waarin de sterrennevels zich vormen.

Wanneer de hitte van Muspellsheim (huis van vuur) de ijskoude dampen van Niflheim in Ginnungagap (de gapende leegte) ontmoet, komt de ijsreus Ymir het toneel op. Hij wordt door de goden gebruikt om de ‘werelden van overwinning’ te scheppen waarin zielen zich kunnen ontwikkelen. Niflheim werd ook gezien als een Hades waar de doden naartoe zijn gestuurd, maar dit schijnt te verwijzen naar de aard van de vormen (lichamen) die door zielen zijn verlaten.

Niflhel

(IJslands) [van nifl, mist, nevel + Hel, koningin van de rijken van de dood, dochter van Loki (denkvermogen)]

In de Noorse mythen omvat dit rijk van dode stof de werelden van dood en verderf die lager liggen dan onze eigen wereld waar de stoffen die ooit werelden hebben gevormd, worden vermalen tot een nevel, omgezet voor hergebruik in werelden die nog moeten komen. Volgens de Edda zou er een reus uit de werelden onder Niflhel zijn gekomen, wat een symbool is voor een oud verleden, zelfs zonder begin, een onpeilbare diepte van de stof van waaruit vooruitgang wordt geboekt naar toekomstige onvoorstelbare hoogten van de geest.

Niflung(ar)

(IJslands) [van nifl mist, nevel + unge kind]

Kinderen van de nevel. In de Noorse Edda zijn die te vergelijken met de Zonen van de Vuurnevel van de Stanza’s van Dzyan (SD 1:86). Wezens die deel uitmaakten van de oorspronkelijke nevelvormige geschiedenis van de aarde voordat de mensheid duidelijk herkenbare fysieke wezens waren geworden. Zij werden in een later stadium van ontwikkeling opgevolgd door de steeds stoffelijker wordende rassen, waaronder de Volsungar (kinderen van volsi fallus) dat een later stadium van ontwikkeling symboliseert na de scheiding van de mens in geslachten, in mannelijk en vrouwelijk. De verhalen van de Nibelungen geeft een inkijkje in de betekenis die kan worden gevonden in de Edda.

Nighantu

(San­skriet) Ook NighantukaNighaṇṭu, Nighaṇṭuka [van de werkwoordstam ghaṭ, ghaṇṭ verzamelen, bij elkaar brengen]

Een encyclopedie. Vooral in het meervoud is het de Vedische encyclopedie van Yaska, zijn nirukta of encyclopedische commentaar.

Nijlpaard

In het oude Egypte was het nijlpaard als symbool verbonden met elke godin, vooral Rert of Rertu, Apet en Ta-urt. Het wordt in het Dodenboek gebruikt als de vriendelijke begeleider van de overledene in de onderwereld. Maar in een tegenovergesteld aspect heeft het monster Am-mit, die in de scene van het oordeel optreedt, het achterwerk van een nijlpaard. Hij stelt de verschrikkingen en angsten van de astrale wereld voor die op de dode wachten en die tot leven komen als het karma van de persoon in kwestie een zelfbewust ontwaken in kamaloka veroorzaken.

Het nijlpaard, de krokodil en de kikker zijn allemaal waterdieren (zoogdier, reptiel of amfibie), en aangezien de oude dierenkosmologie zijn beeldspraak aan de wereld waarin die tot stand kwam ontleende, werden deze dieren gekozen als symbool voor de eerste scheppende activiteiten in het ‘water van de ruimte waaruit de wereld ontstond. Maar wat net zo belangrijk is is dat het nijlpaard een nadrukkelijke verwijzing vormt naar de astrale wereld, vandaar dat, voor zover het het individu betreft, het gaat om de post-mortem omzwervingen van laatstgenoemde in kamaloka.

In een ander aspect was de nijlpaard-godin de vrouwelijke tegenhanger van Set en de moeder van de zonnegod, die zij in Ombos het leven schonk.

In de Egyptische symboliek wordt Typhon ‘het nijlpaard genoemd dat zijn vader doodde en zijn moeder — Rhea (moeder van de goden) — geweld aandeed.’ Zijn vader was Chronos. Wanneer deze symboliek wordt toegepast op de Tijd en de Natuur (Chronos en Rhea) wordt de beschuldiging begrijpelijk. De vorm van kosmische disharmonie, Typhon, die ook Python het monster is dat is gevormd uit het slijk na de Vloed van Deukalion, doet zijn moeder — de Oorspronkelijke Harmonie — ‘geweld’ aan, die zo’n grote weldadige invloed had dat zij ‘de moeder van het gouden tijdperk’ werd genoemd. Het was Typhon die er aldus een einde aan maakte, dat wil zeggen, hij zorgde voor de eerste oorlog van de elementen. (TG 142)

In het oude Perzië zien we het nijlpaard als een symbool in verband met het 12-benige strijdros van Hushang. Het verschijnt ook als een goddelijk symbool in Mexico.

Nilakantha

(San­skriet) Nīlakaṇṭha

Die met de blauwe hals. De naam van een pauw, ook van Śiva omdat zijn hals blauw-zwart werd toen hij — om de mensheid te redden — al het gif dat bij het karnen van de oceaan ontstond, had doorgeslikt. Het is ook een naam die door veel schrijvers in India als pseudoniem wordt gebruikt.

Nilalohita

(San­skriet) Nīlalohita

De blauwe en de rode. Een naam van Rudra, de vernietiger van de blauwe en rode rassen (vgl. SD 2:192).

Nimbus

(Latijn)

Een wolk of lichtgevende atmosfeer die een hoge adept of godheid omgeeft wanneer die op aarde verschijnt. In de Oosterse en christelijke kunst zijn het afbeeldingen van goden of heiligen die een nimbus hebben die hun hoofd omgeeft. Het is gelijk aan de aureool, de luister, aura, halo en de veren op het hoofd en langs de rug van de opperhoofden van de Amerikaanse indianen.

Elk wezen in een toestand van hoge geestelijke en intellectuele extase wordt omgeven door een luister of een schitterende, fonkelende aura, die bij tijden zelfs met het blote oog kan worden waargenomen. Soms omgeeft deze nimbus of luister vooral het hoofd, maar bij andere gelegenheden kan het zelfs het gehele lichaam omhullen. Er schieten schitterende fonkelende en flitsende kleuren doorheen die er geweldig mooi uitzien, omdat het vitale aura dat elk bezield wezen omgeeft op momenten van geestelijke extase tot ongewone activiteit wordt gestimuleerd, waardoor het individu wordt gehuld in schitteringen.

De zon aan de hemel is een kosmisch voorbeeld vanwege de enorme vloed van zonlicht die naar buiten stroomt wat het vitale aura, de nimbus of luister is die het zonnehart omgeeft. Het gebruik van de nimbus die de hoofden of soms complete lichamen van christelijke heiligen omgaven was een duidelijk geval van plagiaat van een oosterse stijlvorm, omdat daar al sinds onheuglijke tijden de nimbus werd gebruikt om te wijzen op geestelijke extase, zoals te zien is in een groot aantal boeddhistische afbeeldingen.

Zie ook Aureool; Ushnisha

Nimf

[van Grieks nymphe bruid]

Gebruikt voor de vele soorten natuurgeesten die als vrouwelijk worden beschouwd en die behoren tot het water, de bergen, bomen enz. Zij zijn onontwikkelde entiteiten die hun eigen plaats op de evolutionaire ladder innemen en talloze natuurlijke voorwerpen als hun voertuig gebruiken. Zowel de Griekse nymphe als de Latijnse nympha hebben de overdrachtelijke betekenis van water.

Nimitta

(San­skriet) Nimitta

In de filosofie van de Vedānta is het de geestelijke of echte oorzaak in tegenstelling tot upadana, de fysieke, stoffelijke of de werktuiglijke oorzaak. Brahmā wordt getoond als de nimitta van de manvantarische manifestatie.

Nimrod

(Hebreeuws) Nimrod

Volgens de overlevering de stichter van het koninkrijk Babylon. In Babylonië zelf was hij bekend als Izdubar of Gilgamesh. Volgens de Bijbel was hij de zoon van Cush. In één legende was hij een machtige jager (Genesis 10:9). De naam Nimrod wordt niet aangetroffen vóór de periode van de Israëlieten (500 v. Chr.). Blavatsky vergelijkt hem met Bacchus en noemt hem ...

de machtigste en krachtigste fysieke mens aan deze kant van de zondvloed — de laatst overgeblevene van de antediluviale reuzen. (IU 1:150)

Ninib

(Babylonisch)

Een Chaldeeuwse god die oorspronkelijk solaire eigenschappen bezat en vooral beroemd was in Shirgulla, waar hij nauw verbonden was met Bel en werd gezien als zijn zoon. In hymnen wordt hij beschreven als een god van de geneeskunde die de mensen genas van hun ziekte. Maar hij werd ook wel neergezet als een oorlogsgod en beschreven als klaar voor de jacht. Het aspect waar nadruk op werd gelegd was de zon in de ochtend en in de lente, wanneer hij zijn weldadigheid over de mensheid uitstort.

Theogonisch gezien was Ninib de bestuurder van Saturnus en het dier dat hem symboliseerde was het zwijn.

Ninus

In de Griekse mythologie was hij de stichter van de stad Ninivé, dus ook de naam van de stad zelf. Ninus zou de zoon van Belos (Bel) zijn die het eerste keizerrijk had gesticht nadat hij het westelijke deel van Azië had overwonnen met hulp van Ariaeus, de koning van Arabië.

Voor de Assyriërs heette deze stad Nina, maar noemden ook Ishtar, de beschermheilige van Ninivé, zo.

Niobe

In de Griekse mythologie is zij de dochter van Tantalus en echtgenote van Amphion van Thebes.

Uit trots op haar 14 kinderen zat zij Leto te sarren die maar twee kinderen had — Apollo en Artemis. Deze twee laatstgenoemden doodden de kinderen van Niobe en zij zelf werd veranderd in een rots.

Volgens één interpretatie stelt Niobe het ras van Atlantiërs voor en haar zeven zonen en zeven dochters zijn de vertakkingen ervan. Zij daalde af van de Atlantiden, en was dus de vertegenwoordiger van het gedoemde continent. Haar kinderen werden gedood door Apollo en Artemis, die de zonen van wil en yoga voorstellen en zij werd veranderd in een steen waaruit een onophoudelijke stroom water tevoorschijn kwam — een aanduiding van de rivieren van levens die zijn opgesplitst in de verschillende rassen en vertakkingen in onderrassen waardoorheen de levende stroom van het menselijke bestaan vloeit.

Zie ook Latona

Niramsa

(San­skriet) Niraṃśa [van nir zonder + aṃśa deel]

Zonder afzonderlijke delen, een geheel. Gebruikt voor Brahman of parabrahman en duidt op een toestand die aan differentiatie van het gemanifesteerde hiërarchische bestaan voorafgaat.

Nirguna

(San­skriet) Nirguṇa [van nis berooid, behoeftig, zonder + guṇa kwaliteit]

Zonder kwaliteiten of eigenschappen. Vaak gebruikt voor de kosmische hiërarch als een wezen op zichzelf zonder waarneembare eigenschappen die toch de oorsprong van alle guna’s is die het gemanifesteerde heelal voortbrengen. Dus is parabrahman of zelfs Brahman nirguna, terwijl de gemanifesteerde Brahmā wel guna’s (eigenschappen) bezit, die wordt dan ook saguna (met eigenschappen) genoemd.

Nirira Namastaka

De mogelijkheid die een hoge adept heeft om binnen het brandpunt van zijn bewustzijn een vervanger op een lager gebied voort te brengen of daaruit naar buiten te brengen, die daarna in alle opzichten werkt alsof de volledige innerlijke geestelijke persoon in dat voertuig aanwezig zou zijn die nu door dat substituut werkt. Het is dezelfde kracht maar op een hoger gebied die de adept in staat stelt zijn mayavirupa over te brengen naar verschillende delen van de aarde en erin te functioneren. Een vermogen dat in het Tibetaans hpho-wa wordt genoemd.

Nirmanakaya

(San­skriet) Nirmāṇakāya [van nirmāṇa vormen, scheppen + kāya lichaam, mantel, voertuig]

Een verschijnend lichaam. Een staat die wordt aangenomen door een bo­dhi­satt­va die in plaats van het nirvāṇa in te gaan, op aarde achterblijft om lagere wezens te helpen. Wezens in de nirmanakaya-staat vormen een beschermende muur rond de mensheid, zij beschermen de mens tegen ellende.

Een nirmanakaya is een volledig mens die alle beginselen van zijn constitutie heeft behalve het liṅgaśarīra en het bijbehorende fysieke lichaam. Hij is iemand die op het gebied van het zijn leeft dat één niveau hoger ligt dan het fysieke gebied en doet dat om de mensen van zichzelf te redden, door bij hen te zijn en door voortdurend gedachten van zelfopoffering, zelfvergetelheid, van geestelijke en morele schoonheid op te wekken, om elkaar te laten helpen en gevoelens van mededogen en medelijden op te roepen. (OG 114)

De nirmanakaya is de laagste van de trikaya, gevolgd door de sambhogakaya en dharmakaya. Er zijn twee soorten nirmāṇakāya’s: de natuurlijke is de staat van een hoge ingewijde die een zegenrijke toestand heeft bereikt die slechts één stap van nirvāṇa is verwijderd; de andere is een aangenomen staat van zelfopoffering, iemand die vrijwillig het absolute nirvāṇa opgeeft om de mensheid te helpen en te leiden. De nirmāṇakāya heeft ...

de etherische vorm die iemand zou aannemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten, in zijn astrale lichaam zou verschijnen — en bovendien over alle kennis van een adept zou beschikken. De bo­dhi­satt­va ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvāṇa in te gaan, in dit glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, onzichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te waken en haar te beschermen. ... Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven helpen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvāṇa heeft verworven, ‘het dharmakāya-lichaam’, zoals dat in mystieke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakāya slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nirmāṇakāya-lichaam voortleven. De esoterische school leert dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn arhats, zo’n nirmāṇakāya is ... (Stem 98-9)

Zie ook Trailokya; Trikaya; Trisarana

Nirmathya

(San­skriet) Nirmathya [van nir uit van + de werkwoordstam math vuur maken door het wrijven met hout]

Het heilige vuur dat wordt gemaakt door twee stukken hout tegen elkaar te wrijven — het ‘vuur’ wordt in de Purāṇa’s Pavamana genoemd. (TG 231)

Nirriti

(San­skriet) Nirṛti [van nir de werkwoordstam uitgaan, oplossen, uit elkaar vallen]

Uit elkaar vallen, vernietiging. Vaak in de Veda’s vermenselijkt door de godin van dood en verval. Vrijwel een synoniem van pralaya.

Nirukta

(San­skriet) Nirukta [van nir tevoorschijn komen, naar buiten brengen + de werkwoordstam vac spreken, uiten]

Geuit, uitgesproken, tot expressie gebracht, vastgesteld. Als een zelfstandig naamwoord is het de etymologische interpretatie van een woord, ook de naam van zulke boeken, vooral van een commentaar op de Nighantus (een vedische woordenlijst) van Yaska, het oudste commentaar op de Veda’s dat tegenwoordig bekend is.

Nirupadhi

(San­skriet) Nirupādhi

Zonder een eigenschap of voertuig. Purusha en prakriti (geest en stof) zouden nirupadhi zijn gedurende een pralaya wanneer die verder liggen dan de gebieden van het gemanifesteerde bestaan.

Nirvana

(San­skriet) Nirvāṇa [van nir uit, weg + vāṇa geblazen, voltooid deelwoord van de werkwoordstam blazen]

Uitgeblazen, weggeblazen. Het is de monade die zichzelf heeft bevrijd van de ketens van al zijn lagere delen, zodat die in relatief volmaakte wijsheid en vrede kan blijven bestaan. De nirvani blijft derhalve, voor een bepaalde duur, in zijn eigen geestelijke essentie leven en is een jivanmukta. Iemand in deze toestand begrijpt de essenties precies als wat zij zijn, omdat het bewustzijn voorlopig dezelfde omvang of duur heeft als de kosmische monade en ook dezelfde trillingssnelheid. Hij is vrij van alle zorgen van alle werelden van maya waar hij tot op dat moment doorheen is gegaan.

Toen onze grote Boeddha — de beschermer van alle adepten, de hervormer en bewerker van het occulte stelsel, voor het eerst op aarde nirvana bereikte, werd hij een planeetgeest; dat wil zeggen — zijn geest kon tegelijk in vol bewustzijn door de interstellaire ruimten zwerven en als hij dat wilde op aarde in zijn oorspronkelijke, eigen lichaam blijven leven. Want het goddelijk Zelf had zich zo volkomen van de stof losgemaakt, dat het naar verkiezing een innerlijke vervanger voor zichzelf kon scheppen, en door die dagen, weken, soms zelfs jaren in de menselijke vorm achter te laten, werd door deze verandering het levensbeginsel of het stoffelijk brein van het lichaam in geen enkel opzicht aangetast. Terloops zij opgemerkt dat dit de hoogste vorm van adeptschap is waarop de mens op onze planeet mag hopen. Maar dit komt even zelden voor als de Boeddha’s zelf. (MB 49)

Nirvāṇa werd ook wel het verdwijnpunt van de gedifferentieerde stof genoemd. De zuiver nirvanische toestand is een versmelting met parabrahman, een reis van de geest terug naar de ideeële abstractie van Zijn-heid die geen relatie meer heeft met de gemanifesteerde gebieden waarop ons heelal bestaat tijdens dit manvantara. ‘Uitgeblazen zijn’ duidt alleen op de lagere menselijke beginselen, niet op een vernietiging van een entiteit.

Nirvāṇa is ook ...

de toestand van de monadische entiteiten in de periode die tussen twee kleinere manvantara’s of ronden van een planeetketen in ligt, en nog vollediger tussen elke periode van zeven ronden of Dag van Brahmā in en de daaropvolgende Dag of nieuwe kalpa van een planeetketen. Tijdens deze laatste perioden en beginnend vanaf de zevende sfeer in de zevende ronde, zullen de monadische entiteiten zelfs ver voorbij de hoogste toestand van devachan vooruit zijn gegaan. Te zuiver en te ver gevorderd zelfs voor zulke toestanden als de devachanische gelukzaligheid, gaan zij naar hun passende sferen en omstandigheden, welke laatste het nirvāṇa is dat volgt op het einde van de zevende ronde. (OG 115-16)

Nirvāṇa, devachan en avichi zijn eerder toestanden dan plaatsen, en vormen een continuüm van bewustzijn van de hoogste spirituele staat tot aan de lage pool van de geestelijke toestand. Er zijn nirvāṇa’s van verschillende graad: een die zo hoog is dat die zich onmerkbaar vermengt met de toestand van de kosmische hiërarch van ons heelal. De lagere graden van nirvāṇa worden echter met tussenpozen verworven door zeer geestelijk en zeer mystiek aangelegde mensen die een intensieve spirituele training achter de rug hebben. Zij gaan normaal gesproken slechts voor een korte periode deze toestand in.

Nirvāṇa staat, hoewel het de uiterst haalbare toestand bij de vervolmaking van welk mens dan ook is, niet zo hoog in achting bij mystici dan de staat van een bo­dhi­satt­va. Want de bo­dhi­satt­va behoudt zijn bewustzijn in de wereld van de mensen, terwijl hij op de drempel van nirvāṇa staat en de on­uit­sprekelijke vrede, zaligheid en rust ziet en begrijpt, om zijn enorme vermogens en krachten te wijden en aan te wenden als dienstverlening aan alles dat is. De boeddha­’s gaan met hun hogere delen nirvāṇa in, met andere woorden, nemen de dharmakaya-staat of kleed aan, terwijl de bo­dhi­satt­va’s het nirmanakaya-kleed aannemen om daarna een altijd actieve, meedogende en weldadige invloed in de wereld te worden. Van de Boeddha kan dus worden gezegd dat hij indirect en via een soort ‘afstandsbediening’ werkt, en dus de wereld werkelijk op een verfijnde manier helpt. Maar de bo­dhi­satt­va handelt rechtstreeks en positief en met een geleide wil in werken van mededogen, voor zowel de wereld als individuen. (OG 116-17)

Nirvana-dharma

(San­skriet) Nirvāṇa-dharma [van nirvāṇa uitgeblazen, supergeestelijke toestand + dharma wet, plicht, rechtvaardigheid, gedrag]

De weg die naar nirvāṇa leidt, of de wet van nirvāṇa.

Nirvani

(San­skriet) Nirvāṇin

Iemand die nirvāṇa ingaat of is ingegaan, een jivanmukta. Iemand die voor de rest van het solaire manvantara, van de cyclus van geestelijke transmigraties door de verschillende sferen van Zijn, zichtbaar en onzichtbaar, is bevrijd. De nirvani rust daarom in kristalheldere heerlijkheid en zuiverheid, relatief één met de kosmische geest of Logos voor de rest van het kosmische manvantara en gedurende het gehele lange pralaya dat erop volgt. Maar wanneer het volgende manvantara begint, zal de nirvani vanwege karmische noodzakelijkheid, verplicht zijn de wegen van ervaring in het nieuwe stelsel van werelden in te gaan.

Nisan

(Hebreeuws) Ook (Babylonisch) Nisanu, Nīsān

De eerste maand van het Hebreeuwse jaar (na de verbanning), komt overeen met ’Abib (maart-april) waarin het paasfeest wordt gevierd.

Nishada

(San­skriet) Niṣāda

De zevende toon van de zeven hoofdtonen van de toonladder van de hindoes.

Zie ook Shadja

Nishkrama

(San­skriet) Niṣkrama [van nis weg van + de werkwoordstam kram gaan, voortgaan]

Verder gaan, dus het verlaten van het wereldse leven. Zelfverloochening.

Nissi

(Babylonisch)

Een van de zeven grote goden waarvan elk een vormer van een ras van mensen was.

Nitatni

(San­skriet) Nitatni

Een van de zeven Pleiaden.

Niti

(San­skriet) Nīti [van de werkwoordstam leiden, aanvoeren]

Juist, wijs of moreel correct gedrag. De leer van ethisch en juist gedrag.

Nitya Pralaya

(San­skriet) Nitya-pralaya

Voortdurende en onophoudelijke vernietiging van alles dat is. Het onophoudelijk uit elkaar vallen van een zon of planeet tot aan zijn atomen, dat onwaarneembaar en zonder ophouden plaatsvindt. Het is een voortdurende verandering die alleen maar kan gebeuren door de vernietiging van een eerdere toestand of staat, een staat waarin de inwonende entiteit verblijft, terwijl zijn verschillende beginselen en voertuigen onophoudelijk veranderingen ondergaan. Nitya heeft dus geen betrekking op een bepaalde absolute periode, maar eerder op onophoudelijke, voortdurende veranderingen of aanpassingen van levende dingen of wezens, tot groei en verval, leven en dood, zoals de voortdurende veranderingen van de cellen van ons lichaam ons laten zien.

Nitya Parivritti

(San­skriet) Nitya-parivṛtti [van nitya constant, voortdurend + pari rondom + werkwoordstam vṛt omdraaien, omwentelen, wervelen]

Voortdurend of constant wervelen, omwentelen of zwerven door de sferen van manifestatie en een voortdurend lager en verder wegzinken van het licht van de geest. Mystiek gezien is het een aanhoudend wegzakken naar uiteindelijke vernietiging.

Hoe verder een monade of jiva van de ‘zon van de geest’ afdwaalt of wegdraait, des te minder licht van die geest erdoorheen kan dringen en erop kan schijnen, zodat de monade is verloren of uitsterft in de draaikolken van het stoffelijke bestaan. Het idee is gelijk aan dat van de Hebreeuwse gilgulim (wervelingen) van de Kabbalah.

Nitya Sarga

(San­skriet) Nitya-sarga [van nitya continu + sarga van de werkwoordstam sṛj emaneren, voortvloeien, scheppen]

De eindeloos producerende of voortbrengende activiteit van het heelal, binnen elk heelal, de voortdurend scheppende of voortbrengende activiteit, van binnen naar buiten, van de emanerende kracht van de kosmische hiërarchie of kosmische monade. Het tegenovergestelde van nitya pralaya.

Nityamukta’s

(San­skriet) Nityamukta’s [van nitya continu, altijd + mukta bevrijd, geëmancipeerd]

Altijd bevrijd, voortdurend bevrijd. Een Indiase sekte, de madhva’s, geloven dat alle zielen in drie soorten zijn in te delen waarvan één soort de nityamukta’s zijn die, wat voor kwaad of streek ze ook uithalen zij toch, hoe dan ook, worden toegelaten tot Vaikuntha, het verblijf van Vishṇu.

Deze leer wordt verworpen door alle belangrijke filosofische scholen van de hindoes en door Kṛishṇa in de Bhagavad-Gita.

Nityanarakika’s

(San­skriet) Nityanārakika’s [van nitya, continu, onophoudelijk + nārakika, iemand die in de hel verblijft]

Voortdurend hels, een klasse van mensen die volgens de madhva’s zijn voorbestemd om naar de hel te gaan, een leer die is verworpen door de belangrijkste filosofische scholen van de hindoes.

Nityasamsarikas

(San­skriet) Nityasaṃsārikas

Zij die zijn voorbestemd om eeuwig verbonden te blijven aan wereldse of aardse bestaansvormen, een leer van de madhva’s die is verworpen door de belangrijkste filosofische scholen van de hindoes.

Nivritti

(San­skriet) Nivṛtti [van ni, terug + de werkwoordstam vṛt, rollen, draaien, ontvouwen]

Involutie van stof en de dienovereenkomstige evolutie van de geest, gebruikt om het proces te beschrijven waardoor stof weer geest wordt en opklimt langs de lichtende boog terug naar de geestelijke werelden. Het is het proces van het inwikkelen of invouwen van monaden in materie, of van levens in de materie terug naar de geestelijke rijken.

Zie ook Pravritti

Nivritti Marga

(San­skriet) Nivṛtti-mārga [van nivṛitti invouwen + mārga pad, weg]

Het pad dat door het ontvouwen terugleidt naar de geestelijke werelden. Vaak het pad van licht of de lichtende boog genoemd.

Zie ook Pravritti-Marga

Niyama

(San­skriet) Niyama [van ni, de werkwoordstam yam, achterhouden, inhouden, beteugeling]

Het beteugelen, beheersen en controleren, vooral van het dwalende grillige denken. De tweede van acht meditatiestappen van de hindoe-yoga: beteugeling van het denken of het naleven van religieuze gebruiken van velerlei aard zoals waken, vasten, bidden, boetedoening, enz.

Als een naam staat het voor de noodzakelijkheid of de vermenselijkte wet als de zoon van Dharma en Dhriti. Ook een naam van Vishṇu.

Nizam

(Turks, Urdu) [van Arabisch nidam]

Een overerfbare titel die ongeveer overeenkomt met die van een prins onder de heersers van Haiderabad van de door Asaf Jah gestichte dynastie.

Nizir

(Chaldeeuws)

De berg waarop de ark van Xisuthrus uiteindelijk vastliep volgens het Babylonische verhaal van de vloed, gelijk aan de Hebreeuwse berg Ararat.

Njord

(IJslands)

Een Noorse god die overeenkomt met Saturnus van andere mythologieën en met Kronos (tijd). Njörd is de vader van Frey (de god van de aarde) en Freyja (godin van Venus, beschermheilige van de volkeren van de aarde). Hij is de beschermheilige van handel en van het verkeer, van landbouw en visserij. Zijn huis (bol) heet Noatun (haven).

Over Njörd bestaat een legende die lijkt op die van Mozes: als kind was hij op een stapel stro gelegd en, omringd door de wapens van zijn vader, te water gelaten. Onder de naam Sceaf kwam hij terecht op de aarde en werd de leraar van de mensheid op het gebied van landbouw en kunsten.

Noach

(Hebreeuws) Noaḥ [van nūaḥ tot rust komen, rustig zijn, rust krijgen, op een plaats gaan rusten]

Bijbelse patriarch, zoon van Lamech, verbonden met de vloed die de aarde in zijn greep had, zoals wordt verteld in Genesis 7-9. Volgens de Hebreeuwse legende hadden Noach en zijn familie als enigen de vloed overleefd door gebruik te maken van de ark, die hij in opdracht had gebouwd en waarin hij een paar van elk levend wezen op aarde had verzameld. Het Hebreeuwse verhaal is gebaseerd op dat van de Babyloniërs. Deze universeel voorkomende legendes rond een vloed zijn afgeleid van de historische ramp van Atlantis.

Noach stelt het vijfde wortelras voor, net zoals Enoch een symbool is voor het vierde ...

Omdat Noach dus zowel de wortel-manu als de zaad-manu symboliseert, of de kracht die de planeetketen ontwikkelde, en onze aarde en het zaad-ras (het vijfde), dat werd gered terwijl de laatste onderrassen van het vierde ten onder gingen. (SD 2:597)

Noach is verbonden met cyclische perioden en kan van toepassing zijn op kortere of langere cycli. Dus is er een Noach voor elk wortelras en voor elke bol van een planeetketen, wat een Noach-keten genoemd kan worden, wanneer die keten zelf het pralaya ingaat.

Wat betreft ...

de bewering dat het verhaal van Noach in zijn verborgen betekenis slechts een andere versie is van het verhaal van Adam en zijn drie zonen ... is Adam het model voor Noach. Adam valt, omdat hij eet van de verboden vrucht van hemelse kennis, en Noach omdat hij proeft van de aardse vrucht: het druivensap dat misbruik van kennis door een onevenwichtige geest voorstelt. ... Maar de afstammelingen van beiden worden voorgesteld als de wijste volkeren op aarde, en worden daarom ‘slangen’ en de ‘zonen van slangen’ genoemd, wat zonen van wijsheid betekent. (IU 2:449)

Zie ook Xisuthrus

Noëtisch

[van Grieks noetikos, van nous, denkvermogen]

Behorende bij het begripsvermogen en het spirituele redeneren, zonder enige oppervlakkige overwegingen die voortvloeien uit wat zich aan ons voordoet, of de input die de zintuigen ons geven. Het psychologische deel van ons denkvermogen, het kama-manas, is nauw verweven met het lichaam en de interactie tussen die twee schijnt de conclusie te mogen rechtvaardigen dat wanneer we ons bewustzijn plaatsen in het psychische deel van onze constitutie, we ons in een vicieuze cirkel bewegen onder invloed van krachten die moeilijk zijn te beheersen.

Maar wanneer we het noëtische deel van de menselijke constitutie hierin een rol laten spelen, het buddhi-manas, dat onafhankelijk bestaat van de sensuele en emotionele invloeden van de psychische natuur, en ons bewustzijn plaatsen in dit noëtische deel van ons wezen, kunnen we op elk moment en onder alle omstandigheden de krachtige en grillige bewegingen van de psychische natuur beheersen en sturen. Het noëtische denkvermogen kan vanwege zijn geestelijke aard niet rechtstreeks inwerken op het brein of het zenuwstelsel, maar handelt door het psychische deel van het denkvermogen, en zelfs dan alleen door de subtielere elementen van het hersen- en zenuwweefsel.

Nogah

(Hebreeuws, Chaldeeuws) Nogah [van nāgah licht geven, schijnen, verlichten]

Schijnende helderheid, schittering, gebruikt voor het licht van de zon, maan en sterren. Ook gebruikt voor Lucifer de lichtbrenger — de schitterende morgenster Venus. Wordt soms gebruikt om te wijzen op de luister waarmee een god is omgeven.

Nominalisme

Ook nominalisten [van Latijn nomen naam]

In de 11de eeuw onstond er een dispuut tussen de nominalisten en de realisten of de substantiële werkelijkheid nu bijzonder is of iets universeels. De nominalisten stelden dat er niets kan bestaan behalve individuen en dat universelen niet meer dan verzonnen namen zijn om de kwaliteiten van bepaalde zaken tot uitdrukking te brengen. Dus het idee ‘mens’ is slechts een abstractie, een hersenspinsel, bedacht om bepaalde eigenschappen tot uitdrukking te brengen die we hebben opgedaan door onze ervaringen in het sociale verkeer, maar die niet echt bestaat behalve als een naam. Maar de realisten houden juist vol dat alleen universelen, op zichzelf bestaand, een substantiële werkelijkheid hebben en dat die onafhankelijk bestaan van, en er eerder waren dan, de individuen die de afgeleide vormen van hen zijn of die de werkelijkheid tot uitdrukking brengen. Het meningsverschil gaat terug tot de vraag van Aristoteles of wezens, soorten en abstracte woorden werkelijk zijn of alleen maar handige abstracties en manieren van uitdrukken.

In het niemandsland tussen deze stellingen ligt de leerstelling van de conceptualisten, ook wel bekend met de naam Abelard, die stelde dat universelen, hoewel die slechts bestaan in het denken, toch ook corresponderen met werkelijke overeenkomsten in zaken die al voor de schepping bestonden in het denkvermogen van God. Deze inzichten worden goed weergegeven door de vraag wat de betekenis is van zulke woorden als beweging, kracht, warmte of licht? Zijn de zaken die met die namen door de wetenschap worden bestudeerd algemene termen, die alleen in het denken bestaan en zijn ontstaan nadat die objecten zijn onstaan, of zijn zij werkelijkheden op zichzelf, die eerder bestonden dan die voorwerpen en waarvan die voorwerpen manifestaties zijn? De wetenschap gebruikt vaak onbewust zulke woorden in beide betekenissen, tegelijkertijd. Kracht bijvoorbeeld, wordt besproken alsof die tezelfdertijd het resultaat is van beweging in de stof én een oorzaak van die beweging.

De theosofie wijst vanwege de verwarring die voortvloeit uit scholastische en hedendaagse disputen, rechtstreeks naar alle fenomenen van de natuur die de expressies zijn van wezens, voorwerpen, entiteiten en zaken die ontstaan in geestelijke werelden, ofwel de noumena. De verborgen of onzichtbare noumena van wezens en zaken zijn zowel werkelijk en toch ook niet meer dan namen van abstracties. Dus kracht — elektriciteit bijvoorbeeld — is zowel een bestaande emanatie van kosmische entiteiten en toch ook een ‘naam’ of abstractie omdat het een geheel van gevolgen is dat voortvloeit uit een verborgen oorzaak die het kosmische wezen is, of kosmische wezens zijn. Alleen fenomenen van de natuur vloeien voort uit, en zijn daarom afgeleiden en emanaties van, oorzakelijke en van oorsprong kosmische intelligenties, die eeuwig in essentie bestaan, maar zichzelf tot uitdrukking brengen door middel van fenomenen of gevolgen in kosmische manvantara’s. Dus de fenomenen die het menselijke begripsvermogen kent zijn van voorbijgaande aard en toch werkelijk in hun essentie, omdat die essentie ligt ingebed in de eeuwigdurende intelligentie of intelligenties van waaruit zij tevoorschijn stromen.

Nonnen

In elk tijdperk zijn er vrouwen geweest die een gelofte hebben afgelegd voor het leiden van een celibatair en meditatief leven.

Nonnen hebben in alle tijden en in alle delen van de wereld in georganiseerde gemeenschappen geleefd, want er zijn altijd kloosters of daarop lijkende leefgemeenschappen geweest, in het oude Egypte, Rome, Hindoestan, Griekenland, het oude Peru en elders. Er waren vóór de christelijke nonnen die zich wijdden aan de Maagd Maria de Vestaalse maagden van Rome, de maagden van Isis in Egypte en de Devadasi’s van de hindoetempels die oorspronkelijk ...

in grote kuisheid leefden, en als de heilige nonnen van de godin ontvingen zij de grootste verering. (IU 2:210)

 Zij waren de ‘maagdelijke bruiden’ van hun respectievelijke (zonne-)goden. Volgens Herodotus, ‘werden alle bruiden van Amon buiten elke geslachtelijke omgang met mannen gehouden,’ zij waren ‘de bruiden van de Hemel’ en waren zo goed als dood voor de wereld, net zoals zij nu zijn. In Peru waren zij ‘Zuivere Maagden van de zon’ en naar de Pallakists [Pallakides] van Amon-Ra wordt in sommige inscripties verwezen als de ‘goddelijke echtgenotes’. (TG 234)

Noor Ilahee

(Arabisch) Ook Nur Illahi

Het licht van de Elohim. Goddelijke kennis, het licht van geheime wijsheid.

Het Noorden

Een van de vier windstreken van het kompas.

Het is noorden is mystiek verbonden met de vier kosmische Maharaja’s, de vier ondersteuners van de wereld, de vier heilige dieren, enz. Het is de hogere pool van de aarde en komt overeen met de hogere pool van het menselijk lichaam. Daar komt, mystiek gezien, het licht en de levenskracht vandaan. Uit het noorden, de bakermat van de fysieke mens, kwamen de goden, religies en mythen.

In de oeroude geschiedenis van de mens was er een heilig onvergankelijk land dat de noordpool omringde, het was het allereerste continent. En iets naar het zuiden lag het tweede continent, het zogeheten hyperborische land. In het algemeen komen uit het noorden nieuwe golven van ruwe maar zuivere volken die de aftakelende beschavingen onder de voet lopen. Voor zulke degenererende beschavingen lijkt de invloed vanuit het noorden vijandig gezind. De Griekse mythologie spreekt van het geweld en de wrede meedogenloosheid van Boreas, de noordenwind. De tegenstelling tussen de noord- en zuidpool lijkt op die tussen de geestelijke en stoffelijke polen. Berg Meru zou volgens de mythologie van de hindoes op de noordpool staan.

Nornen

[van IJslands, Scandinavisch]

In de Noorse Edda zijn de drie Nornen — die soms de gekke zusters worden genoemd — de spinsters van het lot en symboliseren verleden, heden en toekomst. De eerste die Urd (oorsprong) heet, stelt het verleden voor dat de oorzaak is van alles dat daaruit volgt; de tweede, Verdandi (worden) is het altijd veranderlijke heden. Deze twee vormen de derde: Skuld (schuld), alles wat tot dan toe nog niet vast ligt, bepaalt de toekomst.

De nornen wonen onder één van de drie wortels van de Yggdrasil, de levensboom, die zijn water uit de bron van Urd (oorzaken uit het verleden) haalt. Zo is ook ieder individu een levensboom, groot of klein, die zijn ‘water’ haalt uit de oorzaken van het verleden, die worden aangepast door de keuzes in het heden en die zullen helpen bij het scheppen van de toekomst.

Wanneer een mens sterft wordt zijn leven beoordeeld door Alvader Odin bij de bron van Urd en op basis van haar advies wordt de toestand na de dood vastgesteld die afhangt van de kwaliteit van het leven dat zojuist is geleefd. Vóór de geboorte bezoekt de ziel nogmaals de bron van Urd, die dan een moeder kiest voor zijn komende geboorte op aarde.

De nornen komen overeen met de Griekse Moira, die ook de levensdraad van alle wezens spinnen.

Notaricon

(Hebreeuws) Ook NotarikonNōṭārīqōn [van Latijn notarius stenograaf]

Schrijven. Gebruikt voor die tak van studie die bekend staat als de letterlijke Kabbalah. Een methode van notaricon bestaat uit het kiezen van een woord waarna van elke letter daarvan een geheel ander woord wordt gemaakt, en zo vormen de letters van het gekozen woord een gehele zin. Het eerste woord van de Bijbel (bere’shith) is een geliefd woord dat veel wordt gebruikt.

Een tweede methode bestaat uit het gebruikmaken van de eerste en laatste letters van een gekozen woord om daarmee een ander woord te maken, of de twee middelste letters van het gekozen woord. Onnodig te vermelden dat deze methode alleen wordt toegepast door iemand die wat dit betreft enige vaardigheid en kennis heeft, omdat het een moeilijke methode is voor het interpreteren van de geheime Hebreeuwse geschriften.

Noumenon

[van Grieks noeo, waarnemen met het denkvermogen, denken, vgl. nous]

Meervoud noumena. Een onderwerp dat mentaal wordt gezien met behulp van het denkvermogen, los van de zintuigen, door middel van kennis. Het noumenon is ook de onbekende werkelijke entiteit, substantie of het essentiële wezenlijke object dat het denkvermogen met overtuigingskracht aanziet als de basis van een fenomeen, verschijning of objectief voorwerp. Vandaar dat het de werkelijkheid is die verschilt van alle schijnbare of waarneembare kwaliteiten.

Dus aether of ākāśa wordt het noumenon van ether genoemd. De noumena zijn de bewuste leidende oorzaken achter de stoffelijke kosmische krachten en elementen. De naduk ligt op bewustzijn en begripsvermogen als het tegenovergestelde van niet meer dan verschijningsvormen of het idee van blinde krachten en starre elementen van het materialisme. Achter elk fenomeen zit een noumenon verborgen: de laatstgenoemde is de intelligente oorzaak, de eerstgenoemde het geproduceerde gevolg of de verschijning ervan.

Nous

(Grieks) [van noos van de werkwoordstam no, gno, vgl. San­skriet jñā, Latijn nosco, gnosco, Duits kennen, Engels ken, know]

Weten. Vooral de verlichte geestelijke intelligentie (buddhi-manas) als het tegenovergestelde van het lagere denken of het overwegen, misleid als het altijd is door hartstochten en onwetendheid.

De filosofie van Plato zegt dat de ziel (psyche) in staat is zich te verenigen met ofwel het goddelijke denkvermogen (nous) of met passie (thymos), dus zien we hetzelfde onderscheid als tussen buddhi-manas en kama-manas. Soms wordt de psyche echter gebruikt zonder de kwalificaties van het lagere denken in tegenstelling tot het hogere denkvermogen of nous.

November

Een van de twaalf maanden [letterlijk de ‘negende’] van het Europese jaar dat de Romeinen hebben doorgegeven. Allerheiligen (1 november) is een christelijke feestdag die in Keltische landen een eerdere feestdag verving die niet alleen in het teken stond van alle doden, maar vooral van de waardige doden, en ook aan het eindigen of ophouden van iets — een idee dat is verbonden met de dood.

De druïden begrepen dus de betekenis van de zon in Stier wanneer, terwijl alle vuren op 1 november werden uitgedoofd, alleen hun heilige en onblusbare vuren de horizon bleven verlichten ... (SD 2:759)

Zie ook Allerzielen, Allerheiligen, Halloween

Nu

(Egyptisch) Ook Noo

De kosmische oerdiepte of oorspronkelijke diepte, zoals die is beschreven in het Egyptische scheppingsverhaal als een waterige massa in een toestand van eeuwigdurende, intense activiteit, eeuwig in beweging in de details van zijn structuur en toch altijd kalm als één geheel. Shu en Tefnut, de twee eerstgeboren goden, kwamen voort uit Nu, de vader. Het Oog van Nu is de zon — elke zon of ster. In latere dynastieën was er ook een god met de naam Nu, de zoon van Ra, wat verwijst naar het zonnestelsel dat wordt gezien als het koninkrijk van de zon en omdat het water van het kosmische koninkrijk het leven van Ra vulde. De oude Hebreeën hadden hetzelfde beeld voor ogen in Genesis wanneer zij spraken over het gezicht van de diepte waarover de ziel van de ’elohim zweefde.

Het Nu

Een fundamenteel idee van de theosofische filosofie is het eeu­wi­ge Nu. Het verleden blijft in het geheugen hangen en de toekomst is een altijd verdwijnen via het heden naar het verleden: alleen het Nu bestaat eeuwig. In het geval van de mens is hij op enig denkbaar moment het gevolg van wat hij van zichzelf heeft gemaakt uit alle voorafgaande momenten. Zijn toekomst zal daarom bestaan uit het uitwerken van zijn eerdere gedachten en handelingen en een voor een zullen deze verdwijnen in wat voor ons het verleden is en toch zijn zij altijd aanwezig. Deze filosofische bespiegelingen hebben een universele waarde.

De drie tijdperken — het heden, het verleden en de toekomst — vormen in de esoterische filosofie een samengestelde tijd; want deze drie zijn slechts samengesteld met betrekking tot het gebied van de verschijnselen, maar in het rijk van de noumena hebben zij geen abstracte geldigheid. (SD 1:43)

 Tijd is alleen maar een illusie, voortgebracht door de opeenvolging van onze bewust­zijns­toe­standen op onze reis door de eeu­wi­ge duur; hij bestaat niet waar er geen bewustzijn is waarin die illusie kan worden teweeggebracht, maar ‘ligt dan te slapen’. Het nu is slechts een wiskundige lijn die dat deel van de eeu­wi­ge duur dat wij de toekomst noemen, scheidt van het gedeelte dat wij het verleden noemen. Niets op aarde heeft werkelijke duur, want niets blijft ook maar tijdens het miljardste deel van een seconde onveranderd of gelijk. De gewaarwording die wij hebben van de werkelijkheid van het deel van de ‘tijd’ dat bekend staat als het nu, wordt veroorzaakt door het vervagen van dat kortstondige beeld, of opeenvolging van beelden, die door onze zintuigen worden opgevangen, terwijl de waargenomen dingen overgaan van het gebied van idealen dat wij de toekomst noemen, naar dat van herinneringen dat wij het verleden noemen. (SD 1:37)

Nul

[van Arabisch sifrom, een leeg ding vgl. cijfer]

Als een symbool wijst de nul op de afwezigheid van wat voor getal of hoeveelheid ook. Voor ons is dat een noodzakelijk gegeven wanneer wij rekenen met het beginsel van een bepalende waarde door de nul posities in te laten nemen die anders zouden worden ingenomen door een van de negen cijfers. In schalen die worden weergegeven waar de wortel anders is dan 10, zou de waarde van het nul-teken dienovereenkomstig veranderen. Hoewel de nul eigenlijk geen getal is wordt die bij het rekenen met rangtelwoorden gezien als een lid van de reeks.

De cirkelvormige figuur stelt zowel niets als alles voor, het is het symbool van grenzeloze oneindigheid en een cirkel kan worden gedefinieerd ofwel als een enkele ongedeelde niet-eindigende lijn, of als een oneindig aantal oneindig kleine lijntjes. De einden ontmoeten elkaar, er is geen essentieel verschil tussen het oneindig grote en het oneindige. Het nulpunt is het verdwijnpunt, de laya of neutrale toestand. In de wiskunde is het de neutrale positie tussen de reeksen van positieve en negatieve getallen. Het is ook de neutrale toestand van de stof tussen twee gebieden in, wanneer de fysieke stof wordt verminderd tot de nul of laya-toestand, dan is die klaar om gemanifesteerd te worden op het eerstevolgende hogere gebied, of vice versa. Hetzelfde is van toepassing op bewustzijn en zijn gebieden.

Absoluut nihil is een term die in werkelijkheid geen betekenis heeft, en we zien in de algebra dat a tot de macht 0 gelijk is aan 1, wat de uitdrukking is van het feit dat een entiteit in de nul-toestand niet is weggepoetst maar nog steeds een monade is. Het symbool , of de eenheid binnen de nul, symboliseert de gemanifesteerde goddelijkheid, het hiërarchische heelal en de volledige mens — met andere woorden, volledige manifetatie, alles is begrepen in de monade die eruit is geëmaneerd en die de ontvouwde entiteit tot stand heeft gebracht. En een symbool dat soms ook numeriek dienst doet als 10. Deze twee symbolen, de cirkel die wijst op de onbevlekte moeder natuur, en de lijn die wijst op de bevruchtende geest, vormen samen het getal 10 in het decimale stelsel.

Het gebruik van de nul als uitgangspositie in het decimale stelsel kwam uit India via de Arabieren naar ons. Tegenwoordig speuren wetenschappers naar een bepaald jaartal waaraan zij de oorsprong van het decimale stelsel aan op kunnen hangen, maar het feit dat andere stelsels ook werden gebruikt bewijst niet dat het in de oudheid onbekend was, omdat het ook zeer wel mogelijk is dat het geheim werd gehouden en inderdaad hebben we ook andere stelsels naast het decimale stelsel, die tegenwoordig worden gebruikt. Bij het bespreken van deze materie moeten we een onderscheid maken tussen het decimale stelsel met de nul en het gewone gebruik van het tellen in groepen van tien en het gebruiken van speciale tekens voor tien, bijvoorbeeld honderd, enz. Daarnaast wijst Blavatsky op de symbolische aard van de rechtopstaande lijn en de cirkel, wat wijst op het getal tien, maar ook op de mannelijke en vrouwelijke beginselen. De ouderdom en het wereldwijde bestaan van dit symbool tonen aan dat het decimale stelsel al in de Oudheid aan de mens bekend was.

Nulpunt

Verdwijnpunt, laya-centrum.

Het zijn punten waar de stof overgaat van één gebied naar een ander gebied. Enigszins vergelijkbaar met de ‘singuliere punten’ van natuurkundige en astronoom Sir James Jeans.

Numa

Tweede van de zogenaamde legendarische koningen van het oude Rome die samen met Romulus tot de groep van naamgevende voorouders behoort.

Zij waren helden en leraren die door ons slechts vaag herinnerd worden en die in de traditionele geschiedenis van vele volkeren worden besproken. In het geval van Numa is er ongetwijfeld veel aangepast, zelfs door de klassieken zelf, voor wat betreft data, plaatsen en andere bijkomstigheden. Dit is het gevolg van de vereisten van geschiedschrijvers die een samenhangend overzicht wilden samenstellen van het voorgeslacht van hun volk en hun oorsprong. Het zou zelfs kunnen zijn dat Numa een algemene naam is die staat voor een dynastie of groep van leraren, net zoals de namen Salomo en Zoroaster. De fabels en mythen die wat betreft Numa tot ons zijn gekomen laten zien dat hij een van die eerste ingewijde stichters van beschavingen en culturen is. Onder alle Romeinen, die van de oudheid en van latere datum, werd hij alom gerespecteerd en werd bijna beschouwd als de vader van de Latijnse beschaving. Zoals Romulus staat voor de overwinnende macht, zo staat Numa voor een volgende periode van consolidatie en opleiding. Hij is de leraar, niet alleen van religie maar ook van wetenschappen en kunsten. De overlevering verbindt hem met Pythagoras en met de Etruskische hiërofanten. Romulus suggereert de eigenschappen van Ram, het eerste teken van de dierenriem en het huis van Mars, terwijl Numa doet denken aan het volgende teken, Stier, een rustig teken onder Venus en de maan. Hij was de wetgever en stelt het tweede stadium voor in de ontwikkeling van een cultuur.

Nuntius

(Latijn) Ook Nuntium

Boodschapper. Gebruikt voor Mercurius als boodschapper van de goden.

Zie ook Hermes

Nusku

(Babylonisch)

Een belangrijke Babylonische en Assyrische god van licht en vuur, erg nauw verbonden met de god Girru of Gibil. Zoals ook in andere landen het geval was werd vuur altijd beschouwd als de grote zuiveraar, samen met Ea, de god van het water. Als de grote zuiveraar van ziekten werden hymnen aan hem opgedragen. Nusku-Girru stelde zowel het hemelse als het aardse vuur voor. Hij werd beschouwd als de zoon van Anu, de god van de hemelse ruimtes, maar in Harran, Assyrië, werd hij gezien als de zoon van de maangod Sin. Vanwege de rol die vuur speelt bij voortbrenging en geboorte, had hij ook een plaats ingenomen als god van het gezin, ongeveer parallel aan die van de Lares en Penates van het oude Rome.

Nut

(Egyptisch) Ook Noot, Noun, Nout en Nu.

Godin van de hemel of kosmische ruimte — van het zonnestelsel en de Melkweg — dochter van Shu en Tefnut, de vrouw van Seb (de kosmische aarde of uitgebreide ruimte), moeder van Osiris en Isis en van Set en Nephthys of Neith, de vermenselijkte hemelen. Enkele manuscripten maken onderscheid tussen Nut, de hemel overdag en Nout, de nachtelijke hemel, hoewel de twee niet anders dan de lagere en hogere aspecten van één kosmische god zijn. Haar eigenschappen zijn ook die van de andere natuurgodinnen van het Egyptische pantheon: zij wordt aangesproken als Vrouwe van de Hemel die alle goden geboren liet worden. Een populaire afbeelding van Nut is die van een buigende vrouw waarbij haar lichaam een halve cirkel vormt — een deel van de eindeloze cirkel van de ruimte — waarop de sterren staan afgebeeld, terwijl haar partner Seb zich onder haar uitstrekt en de cirkel completeert. Daarnaast wordt de zonneboot afgebeeld die omhoog langs haar lagere ledematen vaart, om zijn reis te vervolgen langs de hemel bij dag, en vaart dan langs haar armen omlaag door de nachtelijke hemel om de cyclus te voltooien.

Nut is een belangrijke godin van de onderwereld en speelt een grote rol in het Egyptische Dodenboek. Zij is een van de twaalf goden die over de overledene oordelen. Het was haar taak de overledene te voorzien van voedsel en water, zodat wanneer die de onderwereld (Tuat) betrad in staat was op te komen in een vernieuwd lichaam, net zoals Ra, de zonnegod, opstond uit een ei dat door Seb en Nut was voortgebracht. Dus, wanneer het ook maar enigszins mogelijk was droeg de sarcofaag een afbeelding van deze godin, waarbij haar beschermende vleugels als het ware over de overledene werden uitgespreid, haar handen hielden de emblemen van het hemelse water en de lucht vast.

De Griekse nous ...

was de hoogste godheid (de derde logos) van Anaxagoras en was afkomstig uit Egypte waar die Nout werd genoemd. Nout was door de gnostici aangenomen voor hun eerste bewuste Æon die bij de occultisten de derde logos is, kosmisch gezien, en het derde ‘beginsel’ (van bovenaf gerekend) of manas in de mens ...
 In het Egyptische pantheon stond Nout voor ‘Een-alleen-Een’, omdat de Egyptenaren in hun populaire of exoterische religie niet hoger gingen dan de derde manifestatie die van het Onbekende en het Onkenbare uitstraalt, de eerste ongemanifesteerde en de tweede logoi in de esoterische filosofie van elke natie. Het nous van Anaxagoras was het mahat van de brahmaan, de eerste gemanifesteerde godheid — ‘het van zichzelf machtige Denkvermogen of Geest’, dit scheppende Beginsel is natuurlijk het primum mobile van alles in het Heelal — zijn ziel en ideatie. (TG 234)

Enkele van de meest abstracte eigenschappen van Nut zorgen ervoor dat die zo nu en dan als de tweede logos wordt gezien, maar omdat de tweede logos de derde logos in zich bevat, is de moeder daarom in zekere zin gelijk aan haar dochter en dan wordt het duidelijk dat de eigenschappen van Nut haar regelmatig tonen als het hogere deel van de derde logos.

Nyaya

(San­skriet) Nyāya

De eerste van de zes darsana’s of hindoescholen voor filosofie. Deze school werd ook wel de analytische of logische school genoemd. Maar de naam van de school wijst eerder op het synthetiseren langs analoge weg of passende overeenkomsten en daarom zou de werkwijze van die school net zo goed de synthetiserende of opbouwende methode van het redeneren genoemd kunnen worden. Nyaya heeft meer betrekking op de behandeling van alle onderwerpen, fysische en metafysische, dan wat die school oorspronkelijk voor ogen had. De Nyaya dook diep in de wetten en processen van het redenerende denken en had als gevolg daarvan een formeel stelsel van redeneren uitgewerkt dat nu de hindoestandaard van logica wordt genoemd.

De Nyaya-school maakt een duidelijk onderscheid tussen stof en geest en heeft een zorgvuldig en ingenieus stelsel van psychologie ontwikkeld. Het maakt een onderscheid tussen de jivatmans, die vrij oneindig in aantal zijn en eeuwig bestaan en param­atman, dat geheel alleen de kosmische hiërarch is en daarom de plaats is van eeu­wi­ge wijsheid en voor zover zijn eigen hiërarchie gaat, de Isvara (heer) is van alle dingen daarin. De Nyaya verklaart te zijn opgericht door Gautama of Gotama.

De Vaiseshika-school, opgericht door Kanada, werd beschouwd als een tijdgenoot van deze Gautama en wordt soms beschouwd als een zijtak van de Nyaya-school omdat de twee scholen in hun leringen elkaar aanvullen. De Vaiseshika wordt ook de atomistische school genoemd, omdat het het bestaan van een vergankelijk of illusoir heelal onderwijst dat is opgebouwd uit aggregaten van altijd bestaande atomen of levens­atomen, die in werkelijkheid slechts de voertuiglijke uitdrukkingen zijn van de jivatmans van de Nyaya.

Nyayis

(Perzisch) Ook: (Pahlavi) Nyayishn. Nyāyis en Nyāyishn

Aanbidden, dienen. De vijf gebeden in de Avesta, opgedragen aan de zon, Mithra, maan, water en vuur. De nyayises van de zon en Mithra worden door de volgelingen van Zoroaster drie keer per dag gereciteerd. Die aan de maan drie keer per maand — wanneer het nieuwe maan is, volle maan en afnemende maan. Die aan water en vuur worden elke dag gereciteerd wanneer de gelovige in de buurt van een van deze elementen is.

Nyima

(Tibetaans)

De zon in de astrologie van de Tibetanen.

Nyingpo

(Tibetaans) snying po

Essentie, pit, kern, hart. Hetzelfde als het San­skrietwoord hridaya en heeft alle betekenissen van het Nederlandse woord hart. Vooral van toepassing op de universele intelligente essentie, alaya, dat ...

de basis is van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is, en dat het — hoewel het in essentie eeuwig en onveranderlijk is — zichzelf weerspiegelt in ieder voorwerp van het Heelal ... (SD 1:48)

Vandaar dat het correspondeert met de wereldziel. In Tibet wordt het ook vaak tsang genoemd.

Nyx

(Grieks) Ook Nux en (Latijn) Nox

Bij Hesiodus worden Erebos en Nyx (duisternis en nacht) gevormd uit Chaos en uit hun vereniging, door de activiteit van Eros, komen Aether en Dag tevoorschijn. Mystiek gezien gaat duisternis vooraf aan licht en brengt het voort, omdat dat wat we met onze hoogst haalbare geestelijke voorstellingsvermogen zien als licht niet anders dan een fenomeen is, hoe geweldig ook, dat behoort tot de gemanifesteerde rijken, terwijl duisternis de oeressentie van kosmisch geest-bewustzijn is dat zo onvoorstelbaar ver voorbij zelfs de hoogste gebieden van ons geestelijke bevattingsvermogen ligt dat het voor ons niet anders dan duisternis is. Maar feitelijk is die duisternis vanuit één standpunt gezien absoluut licht en het licht van alle gemanifesteerde rijken is zijn schaduw.