© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Sefira(h)

(Hebreeuws, Chaldeeuws) Sĕfīrāh [van sāfar markeren, schrapen, schrijven, graveren, tellen of getal, meervoud sĕfīrōth; vgl. de werkwoordstam lip van lipika uit het San­skriet].

De emanaties die voortkomen uit ’eyn soph. Deze tien emanaties worden vaak de sefiroth-boom of de kabbalistische boom van (kosmisch) leven genoemd.

De eerste kabbalisten zagen het heelal tot manifestatie komen volgens een proces van wiskundige of numerieke emanaties die ontsprongen aan de boezem van ’eyn soph (het grenzeloze) in een reeks van negen of tien sefiroth — die aan de ene kant het idee van kosmische kwantiteiten belichaamde en aan de andere kant dat van karmische kosmische gevolgen van eerdere heelallen die zo werden beschreven of gerekend als afkomstig uit een eerder heelal. Daarom wordt het heelal gezien als een karmisch plaatje van het lot dat zichzelf ontrolt uit ’eyn soph in een vorm of als een getal en is daarom gebaseerd op zuiver wiskundige verhoudingen die afgeleid worden van het lot.

Sefira wordt in het bijzonder gebruikt voor de eerste emanatie kether (de kroon), de andere negen sefiroth spelen een rol in de eerste emanatie (of blijven als kiem bewaard) en zullen daarom één voor één in een regelmatige reeks emaneren als de ‘negen voortreffelijke lichten’ (Zohar 111 288a). De eerste sefira wordt ook wel ’eyn soph ’or (grenzeloos licht) genoemd.

De geestelijke substantie die door het oneindige licht wordt uitgezonden, is de eerste sefira of shekinah: exoterisch omvat Sefira alle andere negen sefiroth. Esoterisch omvat zij er maar twee, chochmah of wijsheid, ‘een mannelijk, actief vermogen, waarvan de goddelijke naam jah (Ǣǧ) is’, en binah, een vrouwelijk, passief vermogen, intelligentie, weergegeven door de goddelijke naam Jehovah (ǢǣǢǧ); deze twee vermogens vormen, met sefira als derde, de joodse drie-eenheid of de kroon, kether. (SD 1:355)

Sefiroth

(Hebreeuws) Sĕfīrōth [meervoud van sĕfīrāh]

Emanaties. Gebruikt voor de tien krachten of machten die de kabbalistische levensboom opbouwen, genaamd kether (de kroon); hochmah (wijsheid); binah (begrip); hesed (mededogen); geburah (kracht); tiph’ereth (schoonheid); netsach (overwinning); hod (majesteit); jesod (basis of grondslag) en malkhuth (koninkrijk). De hogere van deze reeks van kosmische emanaties belichamen kosmogonische werkingen die een exacte parallel vinden in de functies en eigenschappen van de lipika’s van het theosofische gedachtegoed.

De Kabbalah verklaart dat wanneer het grenzeloze (’eyn soph), gedreven door het onontkoombare lot, een aspect van zichzelf wenste te af te beelden, een punt liet ontstaan in de boezem van de ruimte en dit oorspronkelijke punt breidde zich uit tot de sefira kether — de moeder van de overige negen sefiroth. Dit oorspronkelijke punt of kether is daarom de eerste emanatie van het heelal en wordt vaak sefira genoemd. Aldus tot manifestatie gekomen ontrolt de eerste sefira of emaneert uit zichzelf een tweede sefira, hochmah, die op zijn beurt de derde sefira ontrolt, binah; daarop ontrolt de derde de vierde, enzovoorts, elke nieuw verschenen sefira — hoewel die zijn eigen individuele kenmerken heeft — bevat in zichzelf de mogelijkheden en kenmerken van al de eerdere sefiroth. Dit proces zet zichzelf voort tot al de negen sefiroth die in kether opgerold hebben gelegen tot manifestatie zijn gekomen. Samen stellen de tien sefiroth de kosmische archetypische mens (’Adam Kadmon) voor — kosmisch purusha in het denken van de hindoes.

De boom van de sefiroth is het Heelal, en dit wordt in het westen door Adam Kadmon voorgesteld, zoals Brahmā dat in India doet. (SD 1:352)

De tien sefiroth worden vaak in de Kabbalah de ledematen of leden van het gemanifesteerde lichaam van ’Adam Kadmon genoemd en zijn delen kregen de volgende namen: 1) het hoofd; 2) de rechterschouder; 3) de linkerschouder; 4) de rechterarm; 5) de linkerarm; 6) het hart; 7) de rechter dij; 8) de linker dij; 9) de voortplantingsorganen en 10) de basis of voeten.

De sefiroth worden vaak verdeeld in drie zuilen die beginnen met geestelijk kosmisch licht en eindigen in de stof door een proces van toenemende verstoffelijking. Deze drie zuilen stellen de drie verticale stromen van energie voor: de rechter zuil wordt beschouwd als zijnde de mannelijke stroom en wordt de Zuil van Genade genoemd en bestaat uit hochmah, hesed en netsach. De linker stroom of zuil is de vrouwelijke macht met de naam Zuil van het Oordeel en omvat binah, geburah en hod. De middelste zuil is de stroom van geestelijk evenwicht en bestaat uit kether, tif’ereth, jesod en malkhuth. Hoewel de stromen van de middelste zuil van het allerhoogste naar het laagste gaan, zijn de machten van de rechter en linker zuilen toch zo onderling verbonden dat de stromen van levenskracht ongehinderd door al de tien sefiroth kunnen gaan.

Een andere manier om naar de sefiroth te kijken is ze als drie triaden te zien, die van het allerhoogste naar beneden gaan, en ook bekend zijn als de drie Gezichten of de drie kabbalistische Hoofden. Het eerste Gezicht, vaak de Hemelse Triade of onzichtbare triade genoemd, bestaat uit de drie hoogste sefiroth kether, hochmah en binah. Het tweede Gezicht wordt uit de eerste geëmaneerd of gevormd en omvat hesed, geburah en tif’ereth. Het derde Gezicht, de emanatie van de eerste twee triaden, is ontwikkeld uit netsach, hod en jesod; en de drie Gezichten vinden hun basis of voltooiing in malkuth, de wereld zoals de mensen die zien. Het eerste Gezicht of Hoofd wordt in de Kabbalah de spirituele of intellectuele wereld genoemd; de tweede is de vormende wereld of wereld van perceptie en de derde is bekend als de basale wereld, die vaak de stoffelijke of fysieke wereld wordt genoemd, maar meer precies de lagere gebieden van de anima mundi omvat. De Drie Gezichten emaneren dan gezamenlijk de werkelijk stoffelijke wereld om ons heen, die aldus de scheppende essentie van alle bevat en daarmee de drager of het voertuig van alles is, precies zoals het stoffelijk lichaam met zijn vitaliteit de drager van de andere zes beginselen van de menselijke constitutie is.

In het geval van het zonnestelsel komen de tien sefiroth overeen met de loka’s en tala’s van de brahmaanse filosofie. Er is een analogie tussen de twaalf bollen van een planeetketen en de tien sefiroth met malkuth (de aarde) en de hoogste bol van die keten: (diagram SD 1:200).

Seizoenen

De seizoenen zijn deels het gevolg van de hellingshoek van de aardas, maar volgens de moderne astronomie zijn die er volledig het gevolg van.

Als er geen hellingshoek was, als de ecliptica zou samenvallen met de evenaar en de aardas met de polen van de evenaar, zouden er geen seizoenen zijn. In het satyayuga waren er geen seizoenswisselingen maar was er een eeu­wi­ge lente die aanhield zolang de aardas rechtop stond, maar eindigde toen het derde wortelras door ‘zonde’ viel — die twee gebeurtenissen vonden tegelijkertijd plaats. De aardas was toen zonder hellingshoek en maakte een rechte hoek met het vlak van de ecliptica.

De titanen of kabiri worden in De geheime leer beschreven als de voortbrengers en bestuurders van de seizoenen en laten dus zien dat zij met de karmische lipika’s een rol spelen in de kosmische geschiedenis van onze bol. Lente, zomer, herfst en winter komen overeen met andere viervouden, zoals de vier punten van het kompas en de vier elementen. Zij vertegenwoordigen ook een cyclus van veranderingen van geboorte tot aan het sterven of uiteenvallen, en de nieuwe wedergeboorte die daarop volgt.

In de theosofische literatuur wordt gezegd dat de aardas een eeuwigdurende kantelende beweging maakt met tussenliggende pauzes en perioden met kleine veranderingen, die ook wel libraties worden genoemd. En deze eeuwigdurende beweging vindt in het grote geheel continu plaats zodat na verloop van zeer lange tijdperken de as van de aarde omgekeerd raakt en als gevolg daarvan ook de polen omgekeerd zijn. Terwijl de aardas zijn kantelende beweging voortzet, keert die uiteindelijk weer terug naar zijn uitgangspositie en maakt weer een rechte hoek met het vlak van de ecliptica.

Er moeten tijdens deze cyclus op aarde enorme veranderingen hebben plaatsgevonden, niet alleen voor wat betreft de seizoenen, maar ook moet er sprake zijn geweest van enorme geologische en maritieme beroeringen en rampen — waarvan het bewijs niet alleen in de geologische verslagen is terug te vinden maar ook in de anders onverklaarde en misschien zelfs onverklaarbare botanische en zoölogische migraties. Wat op enig moment land is wordt zee en vice versa.

OV: Herodotus vernam van de Egyptische priesters dat de twee assen ooit samenvielen en dat zij sinds de optekeningen begonnen drie keer zijn omgedraaid. Het lijkt er dus op dat we met een omgekeerde wereld te maken hebben, dat de aarde ondersteboven draait, want in feite wordt tegen Herodotus gezegd dat de polen van de aarde nu omgekeerd zouden moeten zijn ten opzichte van zijn uitgangspositie en dat de huidige Zuidpool dus de eigenlijke of oorspronkelijke Noordpool zou moeten zijn. Wat ook overeen zou stemmen met de uitdrukking ‘het eerste continent, het Heilige Onvergankelijke Land’ dat in dit geval alleen op de Zuidpool zou kunnen slaan, de Noordpool kent immers alleen water en ijs.

Zie ook Equinox; Solstitium

Seker

(Egyptisch) Ook Seket

Een van de aspecten van Ptah, ook de naam van Osiris in Memphis, vooral in zijn rol als de god van de onderwereld — Ptah-Seker-Asar, de triadische god van de wederopstanding. Ptah-Seker is de verpersoonlijking van de vereniging van de scheppende oerkracht met een vorm van de moeilijk in beweging te krijgen kracht van de duisternis of een kosmische weergave van deze erg mystieke gedachten rond de uitdrukking ‘nacht-zon’.

De Seker-boot (Hennu) stelt de tweede helft van de dagelijkse reis van de zon door de onderwereld voor en wordt zo genoemd omdat Ra de Bejaarde, als Horus zou zijn, terwijl Ra de Jongere op Seker zou lijken.

Sekhem

(Egyptisch)

Een heiligdom of heilige plaats; de goden van het heiligdom; de vitaliteit van een mens; elke kracht, geestelijk of fysiek; als een werkwoord: lezen, sterk zijn, enz.

Seks

Ook sekse en geslacht

Wanneer de term wordt gebruikt voor een organisme als geheel dan gaat het om de differentiatie in geslachten en de aard van het mannelijke of vrouwelijke. Organismen brengen hun soorten op verschillende manieren voort: door deling, knopvorming, voortplanting zonder bevruchting, hermafroditische voortplanting en de seksuele voortplanting.

In de loop van de evolutie gaan organismen van de ene methode op de andere over. De overgang van de methode van de hermafrodieten naar die van een waarin de seksen in afzonderlijke individuen overgaan vond onder de dieren plaats tijdens het derde wortelras van deze ronde op deze bol en korte tijd daarna volgde de mensheid (SD 2:184). Laatstgenoemde bevond zich toen in het vijfde onderras van het derde wortelras. De scheiding van de geslachten vond niet van de ene op de andere dag plaats maar ontwikkelde zich geleidelijk, langzaam. Dit wordt vaak de Val genoemd en dat is het ook, maar niet meer dan in één opzicht aangezien het de afdaling van de geest in de materie is en een inwijding van de dieren betekende.

... ZIJ (de dieren) BEGONNEN ZICH VOORT TE PLANTEN. DE TWEEVOUDIGE MENS SCHEIDDE ZICH (toen) OOK. HIJ (de mens) ZEI: ‘LATEN WIJ DOEN ZOALS ZIJ; LATEN WIJ ONS VERENIGEN EN SCHEPSELEN MAKEN.’ DAT DEDEN ZIJ ... (id.)

Maar vanuit een ander standpunt gezien werd gewoon de loop van de evoluerende natuur gevolgd. De scheiding wordt gesymboliseerd door een cirkel met een verticale lijn erin .

De hermafroditische toestand wordt herhaald in het ontwikkelende embryo waarin de organen van beide seksen tevoorschijn komen uit dezelfde laag kiemcellen. De differentiatie in geslachten vindt niet eerder plaats dan en begint halverwege de levensvatbare periode van de foetus. Tegenwoordig komt de regelmatige ontwikkeling van embryonale cellen in een menselijke vorm tot stand omdat die een onzichtbaar model volgen binnen de grenzen van het karma van het wederbelichamende ego en dat proces wordt geleid door scheppende geestelijke entiteiten en krachten.

Voordat de mens stoffelijk mannelijk en vrouwelijk kon worden, moest zijn prototype, de scheppende Elohim, zijn vorm op dit geslachtelijke gebied astraal ordenen. Dat wil zeggen, de atomen en de organische krachten, die neerdaalden naar het gebied van de gegeven differentiatie, moesten worden gerangschikt in de door de Natuur bedoelde orde, om altijd op vlekkeloze manier die wet uit te voeren, die de Kabbala het Evenwicht noemt, en waardoor alles wat bestaat in het tegenwoordige stadium van stoffelijkheid, in zijn uiteindelijke volmaaktheid als mannelijk en vrouwelijk bestaat. Chochmah, wijsheid, de mannelijke sefiroth, moest zich verspreiden in en door binah, de verstandelijke Natuur, of Begrip. (SD 2:84)

Na de scheiding in geslachten begon het derde oog te verdwijnen, de dood zoals wij die nu kennen bestond toen nog niet.

Dus de polariteit van alle gedifferentieerde dingen op het stoffelijke gebied uit de oertijd — met inbegrip van de geslachtelijke mens — kende een onbevlekte oorsprong en doel. Deze oude en verheven leer raakte langzaam in verval door de theologische interpretaties van kosmische geslachtelijke symbolen die werden vertaald in grove fysiologische uitdrukkingen, zoals de vervanging van een jehovistische god van de voortplanting door een onnoembare, onbekende god.

Wat bepaalt het geslacht van een mens?

De belangrijkste en fundamentele oorzaak achter een bepaald geslacht ligt absoluut niet in de hogere beginselen van de mens. Geslachtsverandering is het gevolg van opgespaarde gedachten, van emotionele en mentale neigingen en voorkeuren waaraan tijdens eerdere levens op aarde werd toegegeven. Misschien mag in alle eerlijkheid worden gezegd dat de overheersende factor achter elke seksuele verandering bij een nieuwe incarnatie de sterke aantrekking van de andere sekse is tijdens een paar — of in zeldzame gevallen een aardig groot aantal — eerdere levens op aarde. Deze aantrekking die achter de neigingen en voorkeuren ligt waarover is gesproken en die naar voren komt door de gedachten en emotionele energieën die de levens­atomen vervrouwelijken of juist mannelijker maken, net naar gelang het individuele geval en die leiden tot het natuurlijke gevolg van een incarnatie in een lichaam met dat typische geslacht dat werd aangetrokken. Dus kan een reïncarnerend ego diverse keren reïncarneren in het lichaam van een bepaald geslacht en dan een aantal maal incarneren in lichamen van het andere geslacht tijdens de eerstvolgende incarnaties. Hoeveel keer een reïncarnerend ego daarom in lichamen van het andere geslacht incarneert hangt niet af van enige arbitraire regel maar hangt uitsluitend af van de karmische impulsen die zijn achtergelaten in de schatkamer van psychomentale ervaringen.

Hoewel het verschil tussen de geslachten biologisch gezien als zeer moeilijk te doorgronden en als bijna universele eigenschappen van levende organismen wordt beschouwd, laat alles wat we weten over de samengestelde mens zien dat de bepaling van het geslacht niet tot de wortel van de menselijke constitutie teruggaat. De oorzaken ervan zijn heel dichtbij te vinden, namelijk in het lagere deel van de menselijke ego of ziel, dat wil zeggen in de psycho-fysiologische natuur. Het is de evolutionaire toestand of cyclus van ontwikkeling van het reïncarnerende ego in zijn huidige fase van stoffelijkheid. Het leven in het ene of het andere geslacht is dan ook een voorbijgaande fase van een tweepolige aardse ervaring. Aangezien het geslacht al zo’n 18 miljoen jaar tot het patroon van de natuur behoort, zal dat nog enkele grote tijdperken zo blijven, daarna zullen de verschillen van de geslachten naar de achtergrond verdwijnen en komen de activiteiten van de onpersoonlijke geestelijke scheppende energieën op de voorgrond.

Semele

(Grieks) Ook Semele-Thyone

In de Griekse mythologie is zij de dochter van Kadmos (Latijn Cadmus) die Thebe had gesticht, en Harmonia, een dochter van Ares en Aphroditē. De orfische mythe is een omzetting van Demeter-Kore, de goddelijke echtgenote die verandert in Semele, de sterfelijke maagd en de moeder van Zagreus, later Zagreus-Dionysos, de derde van de grote Eleusinische goden van latere tijden. Semele wordt bemind door Zeus wat de jaloezie opwekt van Hera die daarom een plan smeedt om Semele te vernietigen. Als zij in de vorm van haar verzorgster verschijnt, insinueert Hera dat hij die haar bemint niet werkelijk Zeus is en brengt Semele ertoe haar geliefde om bewijs te vragen dat hij het is door hem te vragen zich in zijn volle glorie aan haar te tonen. Met tegenzin willigt Zeus het verzoek in hoewel hij weet hoe dat zal eindigen, maar hij kan niet anders omdat hij door een gelofte aan haar is gebonden. Semele wordt tot as gereduceerd door de vurige verschijning van Zeus en de baby die zij al zeven maanden droeg, wordt door Zeus zelf uit de vlammen gered, zodat die de kans krijgt verder te groeien, vervolgens naait hij het onvolgroeide kindje in zijn dij. Aldus wordt de baby Zagreus geboren uit de dij van Zeus als Zagreus-Dionysos, de Verlosser. Als Iacchus, de goddelijke zoon van Demeter-Kore in de latere Eleusinische Mysteriën bezoekt hij de onderwereld en brengt zijn moeder Semele terug naar de aarde, maar vanaf nu heet zij Thyone (de geïnspireerde) om als stralende koningin en goddelijke moeder te heersen in de orfische mysteriën.

Semele is een voorstelling of symbool van de aspirerende menselijke ziel die in zijn hogere delen zó hartstochtelijk verlangt naar een volmaakte vereniging met de innerlijke God dat, wanneer deze eenheid van begrip en eenwording eenmaal is bereikt, de menselijke ziel tot as wordt verbrand en de zoon, het zelf van de ziel in zijn hogere en nieuwere vorm, wordt gered door de innerlijke God als de nieuw geboren dvija (ingewijde).

Semitisch

Ook Semieten

Gebruikt voor een groep van Aziatische en Afrikaanse talen, inclusief Hebreeuws, Fenicisch, Aramees, Arabisch en Ethiopisch, enkele daarvan zijn niet langer gesproken talen. Men geloofde dat de rassen die deze talen spraken nakomelingen waren van de bijbelse Shem (zoon van Noach), en dus werden zij Shemieten of Semieten genoemd. De theosofie stelt echter dat er geen fundamentele verschillen zijn tussen de Indo-Europeanen en de Semieten, hoewel de laatstgenoemden in feite late Indo-Europeanen waren en behoorden tot de allereersten van de zogenaamde Indo-Europese rassenstrengen, hoewel die iets later verschenen dan wat nu de Indo-Europese stam wordt genoemd.

De Indo-Europese hindoe behoort tot de oudste rassen die nu op aarde leven; de Semitische Hebreeër tot de jongste. Het ene is bijna één miljoen jaar oud; het andere is een klein onderras dat niet meer dan ongeveer 8000 jaar oud is. (SD 2:470-1)

Semothiërs

[Mogelijk een verbastering van het Griekse hemitheos een halfgod]

Gebruikt voor de druïden onder de Galliërs (IU 1:18); net als de ware dvija (tweemaal geborene) wordt die zowel uit de geest geboren als uit de stof en daarom, om de mystieke taal van de oudheid te gebruiken, waren zij aan één kant nakomelingen van een goddelijk-geestelijke ouder en aan de andere kant van een menselijke ouder, precies als de Griekse helden en halfgoden.

Sempe

(Tibetaans) sems dpa

Gedachteheld. Een naam van de hemelse boeddha­ die overeenkomt met het San­skrietwoord sattva (bewust zijn), in het bijzonder in samenstellingen als bo­dhi­satt­va (Tibetaans: byang chub sems dpa’) en mahasattva (Tibetaans: sems dpa’ chen po). Het Ti­be­taanse dor je sems dpa’ (dor-je sem-pa) wordt in het San­skriet vajra-sattva.

Sena

(San­skriet) Senā

De werkzame vrouwelijke kracht of śakti van Karttikeya waarnaar soms wordt verwezen als Kaumari.

Senzar

De naam van de oude mysterietaal die onbekend is aan moderne filologen maar die bekend was aan alle ingewijden van de bewoonde en beschaafde wereld. De geheime heilige taal of mysterietaal van de adepten van welke klasse dan ook of van hen die een eed van trouw hebben afgelegd aan het hoofd van de esoterische broederschap ...

en wordt tot op de dag van vandaag nog steeds gebruikt en bestudeerd in de geheime gemeenschappen van de oosterse adepten en wordt door hen — afhankelijk van de plaats — Zend-zar en Brahma- of Deva-Bhashya genoemd. (BA 2:138n)

In deze taal werden de geheime werken geschreven die naast de geschiedenis van de prehistorische continenten en rassen ook profetieën bevatten, en bovendien dagelijks werd gebruik als een gewoon algemeen communicatiemiddel. Het senzar werd gebruikt voor geheime commentaren en stanza’s die de basis vormen van De geheime leer waarin zij de Stanza’s van Dzyan of het Boek van Dzyan worden genoemd.

Volgens de traditie werd het geschreven in het Senzar, de geheime priestertaal, naar de woorden van de goddelijke wezens die het bij het eerste begin van het vijfde (ons) ras dicteerden aan de zonen van het licht in Midden-Azië. Want er was een tijd dat deze taal (het Sen-zar) bekend was aan de ingewijden van ieder volk, toen de voorvaderen van de Tolteken haar even gemakkelijk verstonden als de bewoners van het verloren Atlantis, die haar op hun beurt erfden van de wijzen van het derde Ras, de manushi’s, die haar rechtstreeks van de deva’s van het tweede en eerste Ras hadden geleerd. (SD 1:xliii)

Wat betreft de methode van het schrijven van deze mysterietaal ...

kan de priestertaal (Senzar) worden weergegeven met een eigen alfabet, maar kan ook op verschillende andere manieren worden geschreven met geheime lettertekens, die meer het karakter hebben van ideogrammen dan van lettergrepen. (Stem ix)

Septerium

[van Grieks septerion wat behoort bij een eredienst]

Volgens de legende van Delphi zuiverde Apollo zich na het afslachten van Python in het laurierbos van Tempe, van waar hij na negen jaar boetedoening terugkeerde. Dit werd om de negen jaar in Delphi gevierd met het feest van Septerium.

Serafijnen

(Hebreeuws) Ook Seraphim en SerafimŚĕrāfīm [van de werkwoordstam śāraf branden; meervoud van śārāf]

Vurig, brandend, giftig, venijnig. Het woord kreeg zijn betekenis van slangen toen in Jesaja 6:2 werd verwezen naar die wezens die zes vleugels zouden hebben en de goddelijke troon zouden bewaken en begiftigd zouden zijn met een stem waarmee zij de god prijzen;

... het zijn de symbolen van Jehovah en van alle andere demiurgen die uit zichzelf zes zonen of gelijkenissen voortbrengen — zeven samen met hun schepper. (SD 2:387n)

In latere joodse geschriften worden zij geassocieerd met de cherubijnen en ’ophanim (wielen) van Ezechiël. Zij vinden een parallel in de naga’s van de hindoes — halfgoddelijke wezens met de kenmerken van een slang.

De serafijnen zijn de vurige slangen van de hemel, die voorkomen in een passage waarin de berg Meru wordt beschreven als: ‘de verheven massa van heerlijkheid, het eerbiedwaardige verblijf van goden en hemelse koorzangers ... onbereikbaar voor zondige mensen ... want het wordt bewaakt door slangen’. Zij worden de wrekers en de ‘gevleugelde wielen’ genoemd ... (SD 1:126)

... wrekers in de zin van middelaars van karma. Zij zijn de Vlammen, een klasse van dhyani-chohans die de ‘troebele donkere wateren’ waarmee de aarde in een vroeg stadium van zijn ontwikkeling was bedekt, moesten drogen (SD 2:16).

Volgens de kabbalistische hiërarchie van engelen komen de serafijnen overeen met de vijfde sefira: geburah. In het oude Syrische stelsel worden zij beschreven als een sfeer van nevels en kometen. In de hemelse hiërarchie van Dionysius de pseudo-Areopagiet komen zij op de eerste plaats.

In de hiërarchie van emanaties van de kosmische monade komen de serafijnen vóór de cherubijnen omdat in het hiërarchische overzicht de serafijnen de vormende of scheppende vuren voorstellen, de geestelijke oervormen, terwijl de cherubijnen de bouwers van vormen zijn en derhalve tot de rupa-klasse behoren. Derhalve behoren de serafijnen tot de arupa-klasse die in en door de cherubijnen werken, ofwel de rupa-klasse. Dus komen de serafijnen die de geestelijke rode kleur hebben, ofwel het geestelijke vuur, zowel in tijd als in hiërarchisch onderscheid vóór de cherubijnen die de kleur blauw hebben — het idee is dat vóór het denkvermogen en vormen zich kunnen manifesteren er in de kosmische monade het goddelijke verlangen wakker moet zijn geroepen, wat zich onderscheidt als een vurige of vlammende kleur, geestelijk rood. Zoals de Veda het uitdrukt: ‘verlangen kwam als eerste in Het op’.

Zie ook Heilige Slaap

Serapis

[van Grieks Sarapis van Egyptisch Asar-Hapi Osiris-Apis]

De belangrijkste god van Alexandrië uit de tijd van Ptolemaeus Soter die in geheel Egypte en het Romeinse rijk werd aanbeden en zelfs in Rome een plaatsje kreeg. Plutarchus vertelt dat Ptolemaeus Soter, uit een verlangen om Alexandrië tot het centrum van zijn rijk te maken, had geprobeerd de Grieken en Egyptenaren te verenigen door een gezamenlijke godsdienst in te stellen. Hij droomde dat een vreemde god zich aan hem voordeed waarop een van zijn vrienden waarmee hij zijn ervaring had gedeeld, vertelde dat hij zo’n beeld in Sinope had gezien. De koning gaf bevel dat beeld meteen naar hem toe te brengen, waarop de Grieken verklaarden dat het Pluto voorstelde, heerser over de onderwereld met zijn waakhond Cerberus, terwijl de Egyptenaren verklaarden dat hij Asar-Hapi voorstelde (Osiris in de onderwereld) met Anubis. Plutarchus verklaart dat Osiris dezelfde is als Sarapis ...

de laatste naam is aan hem gegeven nadat hij was omgezet van een klasse van genii in die van de goden, Sarapis was dus niets anders dan die algemene naam die allen kregen die aldus hun aard hadden veranderd, zoals goed bekend is aan hen die zijn ingewijd in de mysteriën van Osiris. (On Isis and Osiris, sec 28)

Een tekst in hiërogliefen die op stèles en andere objecten in het Serapeum te Sakkara is aangetroffen, verklaart dat Apis ‘het leven van Osiris’ wordt genoemd, de heer van de hemel, Tem (met) zijn hoorns (in) zijn hoofd,’ hij die ‘leven, kracht en gezondheid voor altijd aan uw neusgaten geeft.’ Aldus wordt Serapis beschreven als een man met het hoofd van een stier. De hoorns zijn maanvormig en omcirkelen de zonneschijf. In zijn handen draagt hij de scepter met de dorsvlegel en staf van Osiris.

Het aan deze godsdienst ten grondslag liggende idee en het aanzien ervan onder de latere Egyptenaren lijkt op dat van de kosmische Logos van de Grieken, vooral de scheppende of derde logos, die identiek is aan het Brahmā van de hindoes. De kenmerken van de stier die is verbonden met Serapis duiden ook op de scheppende krachten die in de oudheid door alle oude volkeren werden toegeschreven aan de stier en in kosmisch opzicht aan de drang tot scheppen die tot de Logos zelf behoort, die constant schept, voortbrengt en voortplant.

Sesha

(San­skriet) Śeṣa [van de werkwoordstam śiṣ het achterlaten van een restant of residu]

Een restant. De karmische overblijfselen van het voorafgaande kosmische manvantara die de basis vormen voor de manifestatie van het manvantara dat erop volgt. Ook de naam van de slang van de ruimte met zeven koppen waarop Vishṇu tijdens een pralaya rust en die de zeven beginselen van de kosmos voorstelt, waarin het spirituele of ongemanifesteerde heelal verblijft tot de periode van zijn nieuwe manifestatie aanbreekt en zich dan geleidelijk manifesteert. Sesha of Ananta, de sofa van Vishṇu, is een abstractie die het altijd doorgaande kosmische leven in de ruimte symboliseert dat de restanten of kiemen van het toekomstige manvantara bevat en periodiek de bloemen van deze kiemen als het gemanifesteerde heelal afwerpt. Maar tijdens een zonnepralaya slaapt de kosmische geest waaruit alles eerder is voortgekomen, op de rug van Sesha, de slang van de eeuwigheid, in het midden van de kosmische Diepte. Vandaar dat Sesha wordt gezien als het eerste vahana (voertuig) van Vishṇu, het oerwater van de ruimte, voordat de manvantarische activiteit begint.

Deze slang wordt vaak ook mythologisch voorgesteld met duizend koppen en verwijst dan naar de duizend belangrijkste onderverdelingen van de abstracte tijd waarin een pralaya of manvantara kan worden opgedeeld. En voor het ondersteunen van de zeven loka’s en zeven tala’s na die geboren te hebben laten worden door het emaneren ervan, waaruit de gemanifesteerde hiërarchieën van het heelal worden ontwikkeld tijdens een kosmisch manvantara.

Zie ook Ananta-Sesha

Set

(Egyptisch) Ook Seth

Volgens de mythologie van Heliopolis was hij de zoon van Seb en Nut en broer van Osiris, Isis en Nephthys, en met Nephthys de vader van Anubis. Later wordt hij geassocieerd met Typhon. De kenmerken van de god ondergingen diverse veranderingen: hij wordt beschreven als nauw verwant aan Aroeris (Heru-ur of Horus de Ouder), zijn belangrijkste werk bestaat uit het zijn van een hulp of vriend van de overledene; in dit geval wordt een tweelinggod afgebeeld die het hoofd van een havik van Horus (licht) met het hoofd van het Set-dier (duisternis) heeft bovenop een menselijk lichaam. Verder was Horus de god van de hemel bij dag, terwijl Set de god van de nachtelijke hemel was. In dit opzicht waren zij tegengesteld aan elkaar en toch waren zij vanaf de eerste tijden identieke goden, de een de schaduw van de ander.

Later beschrijft een mythe de martiale strijd tussen de twee. Horus stelde normaal gesproken de heldere, omhooggaande beweging van de zon voor die zorgde voor lente en zomer en Set stelde de omlaaggaande beweging voor. Dit verhaal staat stil bij het feit dat Set het licht van de zon stal wat zorgde voor herfst en winter. De strijdlust waaraan Set zich overgeeft wordt in vier thema’s uitgebeeld: de strijd tegen Horus die zorgt voor de nacht die volgt op de dag; tegen Ra, de zonnegod; tegen zijn broer Osiris, die zorgt voor de dood van laatstgenoemde en tegen Horus de Jongere, die de dood van zijn vader Osiris wilde wreken. In het gevecht tussen Osiris en Set (of Typhon) is Typhon in één opzicht de schaduw en dus het stoffelijke aspect van Osiris ...

Osiris is het ideale universum, Śiva is de grote Vernieuwende Kracht, en Typhon is het stoffelijke deel ervan, de boosaardige kant van de god, ofwel de Vernietigende Śiva. (TG 90)

In laat-dynastieke tijden werden alle vormen van kwaad en duisternis naast alle stormen van de natuur toegeschreven aan Set. Zijn rijk werd aan de noordelijke hemel in het sterrenbeeld van de Grote Beer geplaatst — het noorden had de betekenis van het rijk van duisternis en stond voor de oorspronkelijke mystieke duisternis van de onkenbare geest. Wanneer Typhon of Set een bondgenootschap aangaat met de materie en de stof, duidt dat niet op de fysieke stof maar op het lichaam van de ruimte zelf, de bekleedselen of windsels van de ruimte, en dus het bekleden van de onkenbare duisternis van de geest dat het grenzeloze licht is.

Zie ook Krokodil

Sethianieten

Ook Sethianen en Sethieten

Een afsplitsing van gnostische ophieten die Seth, de zoon van Adam, als de eerste geestelijke mens beschouwde en stelde dat Seth opnieuw verscheen als Christus. De leringen van de verschillende takken van ophieten waren buitengewoon diepzinnig en zeer filosofisch, maar de christenen konden of wilden de innerlijke betekenissen van de leringen van de ophieten niet begrijpen, maar namen wel hun allegorieën over. En doordat zij die, om er de spot mee te drijven, op grove wijze misvormden en verkeerd citeerden, kwam het dat in latere eeuwen de leringen van de ophieten onduidelijk en verwarrend overkwamen.

Seyn

(Duits) Ook Sein Zijn.

De Duitse filosoof Fichte maakte onderscheid tussen Sein en Dasein: volgens hem kennen wij door middel van ons denken Sein (zijn of het Ene) door Dasein (bestaan) ofwel het gemanifesteerde. De filosofische speculaties van Fichte op dit punt zijn echo’s van oeroude filosofische vooronderstellingen uit hindoegeschriften waarin het Sein van Fichte het sat wordt genoemd en zijn Dasein het asat. Maar we kunnen met hetzelfde gemak deze San­skriettermen omkeren om ons een nog spiritueler beeld voor de geest te roepen, waarmee we Sein gelijk maken aan asat en Dasein als de tegenhanger van sat.

Sfinx

Als een mystiek figuur is de sfinx een van de emblemen die de mensheid ontwierp toen die in het materialisme viel en de kennis omtrent heilige zaken moest worden teruggetrokken om ontheiliging te voorkomen.

De sfinx bewaart een mysterie die die niet onthult aan hen die niet geschikt zijn om het te weten.Een sfinx uit Delphi. Dit mysterie is onder andere verbonden met de evolutie van de mens uit een geestelijk (en in een veel latere tijd) en androgyn ras van mensen. Sfinxen zijn te vinden in Egypte, Assyrië en Griekenland en gewoonlijk in de vorm van een mens/leeuw, met ofwel een mannelijk of een vrouwelijk hoofd, met of zonder vleugels. Oedipus was niet in staat het raadsel van de sfinx op te lossen en in zekere zin ontheiligde hij dat juist. Heilige symbolen werden door hem vermenselijkt en de sfinx sprong in zee om zijn geheime wijsheid niet te hoeven onthullen.

De grote sfinx van Egypte, een liggende man/leeuw, is 57 meter lang en geheel uit de rotsen gehouwen, het is het embleem van Hor-em-akhu (Horus aan de horizon).

Shaberon

(Tibetaans) zhabs dpad blon (shab-pe-lon) [van zhabs dpad voet van de lotus vgl. San­skriet padmapada een eretitel + blon, blon po hoogwaardigheidsbekleder, dienaar]

Een hooggeplaatste functionaris. Vaak het hoofd van een Tibetaans klooster. Van shaberons wordt soms gezegd dat zij geweldige vermogens bezitten, maar zij zijn niet noodzakelijkerwijs tulku’s van de Boeddha (zoals men in het algemeen aanneemt dat de Dalai Lama en de Tashi Lama dat zijn). Terwijl de gewone lama en de ongeschoolde Tibetaan aannemen dat deze Boeddha’s reïncarnaties zijn van Gautama Boeddha, weten de geschoolde of ingewijde hogere klassen uit de Ti­be­taanse hiërarchie dat er in grote mensen altijd een straal van de hemelse boeddha­ schuilt, omdat wanneer deze grote mensen incarneren de buddhische straal ook wordt wederbelichaamd.

Shad-darsana

(San­skriet) Ṣaḍ-darśana [van ṣaḍ zes + darśana visie, school]

De zes scholen van de oude hindoefilosofie.

Zie ook Darsana

Shadayatana

(San­skriet) Ṣaḍāyatana [van ṣaṣ zes + āyatana een zetel of het verblijf van ā naar + werkwoordstam yat rusten in, of op]

De zes zetels van de zintuigen van de mens, waarvan elk een fysiek instrument voor expressie en/of ontvangst is: de ogen, neus, oren, tong, lichaam (tast) en het brein (het orgaan van het denkvermogen). De fysieke zintuigen zijn op zichzelf niet meer dan voertuigen van de levende impulsen van het bewustzijn die reageren vanuit hun zetels binnen de astrale constitutie en zij zijn de shadayatana. Gewoonlijk beschreven als de zintuigen waardoor het bewustzijn komt en gaat en worden beschouwd als de achtste van de twaalf nidana’s.

Shaddai

(Hebreeuws) Shaddai [van de werkwoordstam shādad krachtig zijn, sterk]

De omnipotente, de almachtige — een meervoudsvorm van excellentie; gewoonlijk gebruikt in de frase ’El Shaddai (almachtige goddelijkheid), een bijnaam van elke kosmische hiërarch maar in het Oude Testament vaak gebruikt voor Jehovah.

Shaddai komt overeen met het Latijnse Omnipotens of het Griekse Pantokrator die de betekenis van almachtige hebben.

Shadja

(San­skriet) Ṣaḍja

Geboren uit zes. De eerste van de zeven svara’s of primaire tonen. Dit wordt zo genoemd omdat volgens de theorie van de hindoes de shadja zou worden voortgebracht door zes organen: tong, tanden, verhemelte, neus, keel en borst. De andere zes svara’s zijn riishabha, gandhara, madhyama, panchama, dhaivata en nishada. Nishada en gandhara zouden gekenmerkt worden door het udatta-accent, het accent-aigu of een hoge of scherpe toon; rishabha en dhaivata door het anudatta-accent, de accent-grave of een algemene accentloze neutrale toon, die noch hoog noch laag is, en voor shadja, madhyama en panchama wordt verwezen naar het svarita-accent dat overeenkomt met het Griekse accent-circumflex of een soortgelijk gemengde toon die wordt gevormd door een combinatie van een hoge en een lage toon. Het geluid van de shadja zou moeten lijken op de toon van het geluid van pauwen.

Shaitan

[van Arabisch shaitan]

In de Koran is hij een hoge engel die uit de hemel werd verdreven omdat hij weigerde Adam te aanbidden toen de Heer hem dat opdroeg. Vaak gezien als dezelfde figuur als Iblis.

Shakers

De shakers is een sekte uit de achttiende eeuw die als volledige naam had De verenigde gemeenschap van gelovigen in de tweede komst van Christus die in Engeland was opgericht door Ann Lee en zich later had verspreid over de Verenigde Staten.

Hun ascetisme en religieuze emoties zorgden vaak voor aanvallen met hevige bevingen of spasmen, zoals ook te zien was bij de vroege quakers of de convulsionnaires onder de Franse jansenisten. Zulke fysieke fenomenen zijn in zichzelf het gevolg van een onevenwichtige emotionele ontwikkeling en het oproepen van werkelijke en krachtige vermogens in een lichaam dat niet op de juiste wijze is voorbereid om daarmee om te gaan en die te verdragen. Zulke omstandigheden leidden vaak tot reacties die zowel fysiek als mentaal gevaarlijk zijn en die in de meest extreme gevallen het lichaam bijzonder aantrekkelijk maken voor de invloed van astrale entiteiten.

Shakya-thub-pa

(Tibetaans-San­skriet) Sakya de machtige.

In Tibet een naam van Gautama Boeddha, gelijk aan het San­skrietwoord Sakyamuni (de Sakya-wijze). Sakya was de familienaam van Gautama.