© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Sinivali

(San­skriet) Sinīvālī

De eerste dag van de nieuwe maan wanneer die opkomt als een nauwelijks waarneembare sikkel, in India een dag van grote betekenis voor occulte praktijken. Ook een godin die zou heersen over vruchtbaarheid en een gemakkelijke bevalling, wat haar verbindt met de krachten van de maan en met het feest zelf dat met deze naam bekend is en waarmee het eerste verschijnen van de nieuwe maan wordt gevierd. Zij wordt soms ook de partner van Vishṇu genoemd. De Grieken, Romeinen en andere volken hadden verschillende namen voor deze godheid, die gewoonlijk bekend was als bijvoorbeeld Eileithyia of Ilithyia.

Sinsapa

(San­skriet) Ook SimsapaŚiṃśapā

De boom Dalbergia Sissoo, de Asoka-boom.

interklaas*
... en het verraad van de Mysterie­scholen

Sinterklaas is gebaseerd op de bisschop Nicolaas van Myra, die in de derde eeuw na Christus in Klein-Azië leefde. Het personage van Sinterklaas is een statige oude man met witte baard en haren, rode mijter en mantel. Hij rijdt op een schimmel (Paard van Sinterklaas), en heeft een of meer helpers, Zwarte Piet(en). — Wikipedia

Aldus de serieuze samenvatting van het helaas overgewaardeerde Wikipedia. We weten allemaal dat de traditie van Sinterklaas op een verhaal berust, maar niet dat die een sombere achtergrond heeft. Want het kan niet anders dan dat het idee van ‘Sinterklaas’ de inspiratie van de dugpa’s of ‘broeders van de schaduw’ is geweest, de mislukte strevers naar licht en wijsheid, die vol haat vanwege hun eigen falen op het Pad, hun gelofte tot geheimhouding hebben gebroken en hun ervaringen op straat hebben gegooid in de hoop er kwaad mee te doen, wat is gelukt. Het mag voor iemand die onpersoonlijk en niet al te sentimenteel in het leven staat duidelijk zijn dat deze traditie weinig goeds heeft gebracht, en nog steeds brengt.

Wie heeft de gretigheid niet zelf meegemaakt en de zelfzucht die gul wordt gevoed door de genietende ouders die het openscheuren van de pakjes vanaf een afstandje met tederheid bekijken? Het lieve kroost dat zich stort op al die heerlijke cadeaus, geweldig toch? Of toch niet? Op zich heeft deze traditie helemaal niets met de spirituele ontwikkeling van kinderen te maken, of het helpen op de weg naar zelfstandigheid, nee, het smijten met cadeaus zal het kinderhart doden, want het verwennen van kinderen staat gelijk aan het in het lager zelf terugduwen van de ziel. Dat is iets wat tegen de gang van de natuur ingaat. Waarom moet de zelfzuchtige kinderziel worden overvoed, waarom moet een zelfzuchtig hart worden gekweekt dat wordt geleerd dat de vruchten van deze aarde kunnen worden verkregen zonder enige inspanning, wat een grove minachting voor het begrip karma betekent.

Maar goed, jaren terug was het nog iets beter, dan zou er nog worden gebladerd in het grote boek van Sinterklaas, ‘wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe,’ maar ook dat is slechts een fletse afspiegeling of verdraaiing van het begrip karma, omdat de natuur zo niet werkt. Bovendien vergroot het sinterklaasverhaal tegenstellingen, waar een duidelijke opzet achter zit. Kinderen van arme ouders krijgen weinig tot niets en de ouders daarvan worden met een schuldcomplex opgezadeld of werken zich uit de naad om de kinderen te verwennen, het wordt nou eenmaal van ze verwacht anders zijn ze ‘geen goede ouders’ ...

Het oorspronkelijke idee achter Sinterklaas moet heel anders zijn geweest en uit de kraamkamer van de Mysteriescholen zijn gekomen, waar, zo stel ik mij voor, het deel moet hebben uitgemaakt van de training van volwassenen in de aanloop naar de inwijding die moest plaatsvinden rond 21 december, het moment van de geboorte van het nieuwe jaar en de nieuwe mens. Het ging bij die voorbereidingen om het bewustworden van het bestaan van verleidingen en van alle ondeugden (de zwarte pieten die de natuurkrachten symboliseren, zoals de onzichtbare duistere gedachten van ieder mens, de zwarte pieten zijn de onzichtbare elementalen of onze onzichtbare en ongrijpbare neigingen, die onzichtbaar zijn in het zwart van de nacht, dus géén zwarte mensen) die ons zwak willen houden en ons van ons doel weg willen leiden: bewustwording van ons Zelf door het doen van onze plicht en de daaruit voortvloeiende bevrijding van samsara. Sinterklaas zelf staat voor ons schitterende Hoger zelf, dat hoog op zijn paard zat (het paard is een universeel symbool van de zon geweest, zie ook de komst van de Maitreya-boeddha­ aan het einde van het kali-yuga op een wit paard). Dit leidt weer tot associaties met de Bhagavad-Gita waarin Arjuna moet strijden met zijn broeders, de honderd Kuru’s (een metafoor voor onze lagere gedachten), onder leiding van Krishna, zijn Hoger zelf.

Deze oorspronkelijk mooie aanloop naar de inwijdingsceremonieën van het wintersolstitium vol rijke symboliek werd verraden door enkele teleurgestelde leden van de rooms-katholieke kerk die hiermee de adepten en zoekers naar waarheid belachelijk wilden maken (net zoals de moderne materialistische medische wetenschap en de sceptici ten aanzien van alternatieve geneeswijzen dat graag doen). Al deze ideeën rond Sinterklaas zijn afkomstig uit de Mysteriën, net zoals de Openbaring van Johannes, ofwel de Apocalyps, en het boek Job dat waren, geschriften die oorspronkelijke inwijdingservaringen beschreven. Op een gegeven moment zijn die door de kerkvaders ingelijfd om de populariteit van het groeiende christendom te vergroten. Het idee, het toneelspel van Sinterklaas was een puur innerlijk drama dat vooral voor volwassenen was bedoeld. Het was iets dat geheim moest worden gehouden en dus moeten de kerk en de dugpa’s er groot plezier in hebben gehad om er een ‘opvoedkundig iets’ of een foute verwennerij voor kinderen van te maken en zichzelf daarmee populair te maken, zoals dat nu ook met alle zogenaamde kleurenrevoluties op het politieke toneel gebeurt. Zo konden de huichelaars achter de kansel, die vaak heiligen worden genoemd, hun aanhang andermaal tegenhouden om dichterbij hun eigen God te komen.— Fred Pruyn

*In de jaren 50 of 60 van de vorige eeuw sprak James Long, de toenmalige leider van het Theosofisch Genootschap op een bijeenkomst voor leden over Sinterklaas. De notulen daarvan kon ik niet meer achterhalen, maar wat belangrijk is, is dat hij overeenkomsten zag tussen Sinterklaas met zijn zwarte pieten en de Bhagavad-Gita, de strijd van de Pandava-prinsen tegen hun broeders de Kuru’s. Het laatstgenoemde epische verhaal beschrijft feitelijk de worsteling van de initiant met zijn lagere zelf en wordt Kṛishṇa beschouwd als het Hoger zelf en de Kuru’s als de duizenden lagere gedachten die wij dagelijks gastvrij onthalen. Deze bespiegelingen rond Sinterklaas zijn op eigen titel geschreven met dank aan wijlen James Long.

Zie ook De Mysteriën

Siphra’ di-Tseni‘utha’

(Aramees) Sifrā’ di-Tsĕnī‘ūthā’

‘Hun tellen of vertellen van de verborgen mysteriën,’ het Boek van geheimen of mysteriën. Een van de voornaamste boeken van de Zohar (Licht); de geheimen of mysteriën die worden behandeld zijn die die verband houden met kosmogonie en met de bewoners van die werelden, die aldus de basis van de Hebreeuwse Kabbalah vormen. Het werk begint met de verklaring: ‘Het boek van het verborgen mysterie is het boek over het evenwicht of de balans,’ en gaat vervolgens verder om deze these te verklaren in de woorden van de Kabbalah.

Blavatsky noemt het ‘het oudste Hebreeuwse document over occulte kennis’ (SD 1:xlii), hoewel de gebruikte taal voor het grootste deel Chaldeeuws is en verklaart dat het was samengesteld op basis van een erg oud Boek van Dzyan met behulp van de oeroude Chaldeeuwse Kabbalah.

Sirius

[van Grieks seirios verzengend]

Sirius was de hond van Orion die zijn meester volgde toen hij het sterrenbeeld aan het maken was. Hij wordt ook wel de Hondsster genoemd, door de Egyptenaren Sothis. De hond symboliseert soms Mercurius of Budha en werd ook wel Cynocephalus genoemd, met een hondenkop. Hij is een symbool van waakzaamheid en bescherming. Het aan de hemel rijzen van Sirius valt aan het noordelijk halfrond samen met de zwoele warmte van de late zomer en werd in de oudheid gezien als de oorzaak van die hitte, of voegde er een onheilspellende kwaliteit aan toe.

Het is de ster die werd aanbeden in Egypte en bewonderd door de occultisten. Door eerstgenoemde vanwege zijn rijzen aan de hemel met de zon wat een teken was voor een gunstige loop van de Nijl en door de laatstgenoemden omdat die op mysterieuze wijze werd geassocieerd met Thoth-Hermes, god van wijsheid, en Mercurius in een andere vorm. Aldus had Sothis-Sirius, en heeft dat nog steeds, een mystieke en rechtstreekse invloed op de hele levende hemel en is met bijna elke god en godin verbonden. Het was ‘Isis in de hemel’ en werd Isis-Sothis genoemd, want Isis was ‘in het sterrenbeeld van de hond,’ zoals is te lezen op haar monumenten. ‘Men geloofde dat de ziel van Osiris verbleef in een personage dat met grote stappen voor sothis uit liep, met de scepter in de hand en een zweep over zijn schouder.’ Sirius is ook Anubis en is direct verbonden met de ring ‘Passeer mij niet’; hij is bovendien gelijk aan Mithra, de Perzische mysteriegod en met Horus en zelfs Hathor, die soms de godin Sothis wordt genoemd. Verbonden met de Grote Piramide speelde Sirius een rol in de inwijdingen die erin plaatsvonden. Er was ooit binnen de grote tempel van Dendera een speciale tempel voor Sirius-Sothis. Resumerend kunnen we zeggen dat alle religies niet zijn afgeleid, zoals Dufeu de Franse Egyptoloog graag wilde bewijzen, van Sirius, de god-ster, maar Sirius-Sothis kan zeker wel worden aangetroffen in samenhang met elke godsdienst van de oudheid. (TG 300)

Sishta

(San­skriet) Śiṣṭa

Overblijfsel, restant, residu — alles dat overblijft, of wordt achtergelaten. In de theosofie zijn het de hogere klassen van elk natuurrijk die tijdens een obscuratie op een bol worden achtergelaten en dienen als levenszaden voor de terugkerende levensgolf in de volgende ronde. Zij zijn de hoogst ontwikkelde monaden van elk van de levensgolven, de voorlopers die, vanwege de ingeboren drang en de achterliggende karmische kracht in hun ontwikkeling, voorlopen op de grote massa van hun levensgolf. Als het om de menselijke levensgolf gaat zullen de sishta’s de verst ontwikkelde mensen, de grote wijzen zijn, zij die de evolutionaire ontwikkeling van de menselijke levensgolf, gezien als één geheel, achter zich hebben gelaten. Zij worden slechts overblijfselen genoemd omdat zij achterblijven op de bol om in de zaden te voorzien voor de evolutionaire vooruitgang van hun eigen levensgolf wanneer die nogmaals de bol bereikt waarop de sishta’s achterblijven.

Hoewel de sishta’s inactief zijn, slapend of rustend, zijn zij niet zo inactief of in een droomwereld die lijkt op devachan. Zij zijn relatief slapende omdat de levensgolf hun heeft verlaten. Toch gaan zij door met alle werkzaamheden, processen en plichten die van de verder gevorderde ego’s worden verlangd totdat de levensgolf terugkeert naar de bol waarop de sishta’s wachten.

De sishta’s zijn dus de manu’s (of collectief de manu) van elke levensgolf. Aangezien er een wortel-manu op elke bol is wanneer een levensgolf die bereikt en begint met het ontwikkelen van het eerste wortelras op die bol en een zaad-manu voor die levensgolf op diezelfde bol wanneer de levensgolf die heeft verlaten, zijn de zaad-manu en wortel-manu vrijwel dezelfde groep van entiteiten. Het onderscheid zit in de twee rollen die de sishta’s spelen wanneer een levensgolf een bol verlaat en gedurende de tussenliggende periode voordat de levensgolf opnieuw terugkeert, en wat de sishta’s doen wanneer de gevorderde ego’s van de levensgolf opnieuw beginnen terug te keren naar diezelfde bol: want met dit arriveren van nieuwe entiteiten die minder ver vooruitgegaan zijn dan de sishta’s zelf, verandert de zaad-manu in wat eerder een wortel-manu werd genoemd.

De sishta’s worden met verschillende namen in de heilige literatuur van de wereld genoemd: de ’Adam van de Hebreeuwse Genesis stelt de zaad-manu van de menselijke levensgolf voor toen die deze bol D tijdens deze ronde bereikte; de legende rond Noach verwijst naar de levensgolf zelf die de aarde opnieuw bevolkt na de zogenaamde zondvloed van ruimte — de ark van het Hebreeuwse verhaal stelt de bollen van de planeetketen voor en is precies dezelfde als de Vaivasvata-manu van Hindoestan. De Desatir geeft in het ‘Boek van Abad, de Profeet’ in essentie dezelfde lering:

Bij de start van elke Grote Periode is er een begin van een nieuwe wereldorde in de lagere wereld. En anderen die precies lijken op hen zullen opnieuw worden gemaakt, maar niet de vormen zelf en de kennis en de gebeurtenissen van die Grote Periode die voorbij is gegaan. En elke Grote Periode die komt zal van begin tot einde lijken op die van de Grote Periode uit het verleden ... aan het einde van een Grote Periode zullen slechts twee personen in de wereld worden achtergelaten, een man en een vrouw: de rest van de mensheid zal vergaan: en vanaf dat moment zal de mensheid zijn oorsprong vinden in de vrouw en man die overleven en in de nieuwe Grote Periode zullen uit hun lendenen aantallen voortkomen. (vv 144-16 en Toelichting)

In dit Perzische verhaal van het einde van een manvantara van een levensgolf op een bol, blijven slechts ‘twee personen’ achter als sishta’s , ‘een man en een vrouw,’ een versimpelde en gemakkelijk te begrijpen allegorie — hoewel, wanneer het zevende wortelras van de mensheid zijn einde nadert en onze menselijke levensgolf verder gaat naar de eerstvolgende bol, zal er geen man en vrouw meer zijn maar simpelweg menselijke wezens.

Sistrum

(Latijn) [van Grieks seistron van seiein schudden]

Het instrument dat de oude Egyptenaren gebruikten voor de aanbidding van Isis: een metalen ovalen boog met een handvat en losse metalen spaken die door gaten in de zijkanten van het metaal gaan en het ovaal overspannen. Dit werd in de hand gehouden en geschud. Door middel van de verschillende metalen werden er magnetische stromen en geluiden mee opgewekt. Zelfs tegenwoordig wordt het nog in christelijk Ethiopië gebruikt ‘om duivels te verjagen,’ precies zoals de Amerikaanse indianen doen met hun dansen.

Illustratie van Vedic-Cosmos-Asitis

Sisumara

(San­skriet) Śiśumāra [van śiśu kind + māra moordenaar]

De kindermoordenaar. Een sterrengroep en sterrenbeelden die zouden lijken op een dolfijn, bruinvis of schildpad, wat een vorm van Vishṇu zou zijn en vaak wordt gezien als een weergave van de grote cirkel van tijd. Als een denkbeeldige riem is het een symbolische weergave van de hemelkoepel, of een theoretisch omwentelende zon of riem waarin de hemellichamen bewegen — die de lichamen van geestelijke entiteiten zijn. Bij het verdelen en plaatsen van sterren, planeten en sterrenbeelden ...

heeft de natuur ... het kruis geplaatst. Zo wordt in het Bhagavata Purāna V, xxx, gezegd dat ‘aan het uiteinde van de staart van dat dier, waarvan de kop naar het zuiden is gericht en waarvan het lichaam de vorm van een ring (cirkel) heeft, Dhruva (de ex-poolster) is geplaatst; en langs die staart bevinden zich de prajāpati’s, Agni, Indra, Dharma, enz.; en dwars over zijn lendenen de zeven rishi’s’. Dit is dan het eerste en vroegste voorbeeld van kruis en cirkel, bij het vormen waarvan de godheid (gesymboliseerd door Vishṇu) optreedt, de eeu­wi­ge cirkel van grenzeloze tijd, kala, op het gebied waarvan alle goden, schepselen en scheppingen liggen, die zijn geboren in ruimte en tijd; — die, zoals de filosofie zegt, alle sterven bij de maha­pra­laya. (SD 2:549)

Sisupala

(San­skriet) Śiśupāla

Beschermer van kinderen. Een zoon van Damaghosha (koning van Chedi), de grote vijand van Kṛishṇa, die door hem werd verslagen bij het offer van Yudhishthira. Het Vishṇu-Purāṇa verklaart dat Sisupala in een eerder leven de onrechtvaardige maar moedige monarch van de daitya’s was, Hiranyakasipu, die door de Nara-simha-avatara (de man-leeuw) was gedood. Hij was daarna de tien-hoofdige Ravana, de reusachtige koning van Lanka en werd toen gedood door Rama. Daarna werd hij geboren als Sisupala.

Deze parallelle evolutie van Vishṇu (geest) en die van een daitya, als mens, schijnt zonder betekenis; toch geeft deze ons de sleutel tot de respectievelijke data van Rama en Krishna, en zelfs tot een bepaald psychologisch mysterie. (SD 2:225n)

Sisyphus

De sluwe.

In de Griekse mythologie is hij een zoon van Aeolus (de bewaarder van de winden) en de meest geslepene van alle mensen. Hij werd in de onderwereld gestraft omdat hij de goden begon uit te dagen, en werd aldus gedwongen een rotsblok een heuvel op te rollen, maar vóór hij de top bereikte kon hij niet anders dan het blok naar beneden laten gaan en moest hij van voren af aan beginnen, een eindeloos herhalende klus. Sommige oude schrijvers zeggen dat hij de mysteriën van de goden had verraden, wat één achtergrond van de legende zou kunnen zijn, namelijk:

a) duidelijk maken aan de massa dat verraad van de inwijdingsgeheimen onherroepelijk wordt bestraft. Het verhaal kan ook ...

b) de ijdelheid van menselijke ambities laten zien, die hopelijk precies op het verwachte punt tot bloei komen, om vervolgens in een teleurstelling te eindigen.

c) Ook kan de mythe verwijzen naar bepaalde ervaringen na de dood van ontlichaamde overblijfselen van onze persoonlijkheid, die gedoemd zijn zinloze handelingen te herhalen totdat de energie die erin is gestopt in kamaloka is uitgeput.

Sita

(San­skriet) Sītā

Een ploegsnede. Ook de vrouw van Rama. Zij werd zo genoemd omdat zij volgens de legende tevoorschijn zou zijn gekomen uit een ploegsnede die door koning Janaka was gemaakt. Hij was gaan ploegen om de bodem gereed te maken voor een offer gericht op het verkrijgen van nageslacht.

Sita wordt beschouwd als een avatara van Lakshmī, die de partner van Vishṇu in de hemelwereld was. In het Rāmāyaṇa is te lezen dat zij met haar echtgenoot wordt verbannen, daarna ontvoerd door Ravana van Lanka en uiteindelijk gered.

Śiva

(San­skriet) Śiva

De derde god van de trimurti (drie-eenheid) van de hindoes: Brahmā de voortbrenger; Vishṇu de voeder, ondersteuner of instandhouder en Śiva de vernieuwer of vernietiger. Śiva is een van de drie hoogste godheden van ons zonnestelsel en in zijn rol van vernietiger staat hij hoger dan Vishṇu want hij is ...

de godheid van de vernietiging, de verpersoonlijkte evolutie en VOORUITGANG, die tegelijkertijd de hernieuwer is; die de dingen in de ene vorm vernietigt om ze in een andere meer volmaakte vorm weer tot leven te wekken. (SD 2:182)

Als de vernietiger van uiterlijke vormen wordt hij Vamadeva genoemd. Begiftigd met zoveel krachten en eigenschappen heeft Śiva een groot aantal namen en wordt in een net zo groot aantal vormen beschreven. Hij komt overeen met de Palestijnse Ba‘al of Moloch, Saturnus, de Fenicische El, de Egyptische Seth en de bijbelse Chiun van Amos en de Griekse Typhon.

In de Rig Veda is de naam Śiva onbekend, maar wordt de god Rudra genoemd, wat een woord is dat voor Agni, de vuurgod is gebruikt ... ; In de Veda’s is hij de goddelijke ego die verlangt terug te keren tot zijn zuivere, goddelijke staat, en tegelijkertijd die goddelijke ego die in een aardse vorm is gevangen, met woeste hartstochten die hem tot de ‘bruller’, de ‘verschrikkelijke’ maken. (SD 2:613, 548)

Over Śiva wordt vaak gesproken als de beschermheilige van esoterici, occultisten en asceten. Hij wordt de Mahayogi (de grote asceet) genoemd van wie de hoogste geestelijke kennis wordt verkregen en door wie de vereniging met de grote geest van het heelal uiteindelijk wordt gewonnen. Hier is hij ...

de brullende en verschrikkelijke vernietiger van menselijke hartstochten en fysieke zintuigen die altijd in de weg van ontwikkeling van de hogere geestelijke waarnemingen en de groei van de innerlijke eeu­wi­ge mens staan — mystiek opgevat ... is Śiva-Rudra de Vernietiger, zoals Vishṇu de instandhouder is en beide zijn de vernieuwers van de geestelijke en van de fysieke natuur. Om als plant te kunnen leven, moet het zaad sterven. Om als een bewust wezen in de eeuwigheid te kunnen leven moeten de hartstochten en zintuigen van de mens eerst sterven voor zijn lichaam dat doet. ‘Te leven is sterven en sterven is leven,’ is in het Westen te weinig begrepen. Śiva, de vernietiger is de schepper en de verlosser van de geestelijke mens, omdat hij de goede tuinier van de natuur is. Hij wiedt de planten, menselijke en kosmische, en doodt de hartstochten van de stoffelijke mens om de waarnemingsvermogens van de geestelijke mens tot leven te roepen. (SD 1:459&n)

Hoewel Śiva vaak Maha-kala (grote tijd) wordt genoemd als de grote vormende factor in een manvantara maar toch ook de grote uiteenvallende kracht is, betekent vernietiging in het denken van de hindoes ‘vernieuwing van vormen’ en daarom wordt Śiva ook Sankara (de veelbelovende) genoemd, want hij is de voortbrengende kracht die eeuwig herstelt wat is verloren gegaan en wordt daarom ook Mahadeva (de grote god) genoemd. In deze rol van hersteller werd hij vaak afgebeeld met het symbool van de linga of fallus:

het lingam en de yoni van de Śiva-verering staan filosofisch te hoog, ondanks de tegenwoordige degeneratie ervan, om zonder meer fallische eredienst te worden genoemd. (SD 2:588)

Het is in de vorm van de linga, ofwel alleen of in combinatie met de yoni (het vrouwelijke orgaan, de vertegenwoordiger van śakti of de vrouwelijke kracht) waarmee Śiva tegenwoordig in India zo vaak wordt vereerd.

In het Linga-Purāṇa zou Śiva herhaaldelijk nieuwe geboortes aannemen, in één kalpa met een blank uiterlijk, in een ander met een zwart, in weer een andere met een rode kleur, waarna hij vier jeugdigen wordt met een gele kleur. Deze allegorie is een etnologisch verslag van de verschillende rassen van de mensheid en hun verschillende soorten en kleuren (vgl SD 1:324).

Śiva is met meer dan duizend namen of titels bekend en wordt in veel verschillende vormen in hindoegeschriften beschreven. Als de god van voortbrenging en van rechtvaardigheid wordt hij afgebeeld rijdend op een witte stier. Zijn eigen kleur, net zoals die van de stier, is bijna altijd wit, wat waarschijnlijk duidt op de onbevlekte zuiverheid van abstracte gerechtigheid. Hij kan soms worden gezien met twee handen, soms met vier, acht of tien; en met vijf gezichten, die onder andere zijn vermogen over de vijf elementen voorstellen. Hij heeft drie ogen, één in het midden van zijn voorhoofd in de vorm van een verticale ovaal. Deze drie ogen zouden wijzen op zijn overzicht over de drie afdelingen van de tijd: het verleden, het heden en de toekomst. Hij houdt een drietand in zijn hand wat duidt op zijn drie meest ingrijpende eigenschappen als voortbrenger, vernietiger en vernieuwer, waarmee al de gebruikelijke kwaliteiten of functies die behoren bij de trimurti worden gecombineerd. In zijn rol van de tijd heerst hij niet alleen over het begin en ophouden ervan, maar ook over het tegenwoordige gebruik van tijd in astronomische en astrologische berekeningen. Een maansikkel of een halve maan op zijn voorhoofd duidt op de tijd die wordt gemeten in fasen van de maan; één van zijn halskettingen is een slang wat wijst op de meting van tijd middels cycli, en een tweede halsketting van menselijke schedels wijst op de verdwijning en opvolging van de rassen van de mensheid. Hij wordt vaak beschreven als zijnde van top tot teen bedekt met slangen, die tegelijkertijd symbolen van geestelijke onsterfelijkheid zijn en zijn aanzien als beschermheilige van de naga’s of ingewijden onderstrepen. Hij wordt vaak mystiek vermenselijkt door de berg Meru, die esoterisch zowel de kosmische as als de aardas is met hun respectievelijke polen.

Volgens het geloof van de meeste aanhangers van de Advaita-Vedanta was Śaṅkarāchārya, de grote Indiase filsoof en wijze, een avatara van Śiva.

Śiva-Rudra

(San­skriet) Śiva-Rudra

De naam Śiva neemt in de Veda’s een tamelijk onopvallende positie in en wordt Rudra genoemd, de belangrijkste van de kumara’s die door occultisten wordt beschouwd als hun bijzondere beschermheer. Hij wordt om deze reden Trilochana (de drie-ogige) genoemd of Mahadeva (de grote god), enz. Het werk van Śiva-Rudra bestaat uit het vernietigen zodat het wezen dat op een hoger gebied verblijft, in staat is zich te vernieuwen. Zijn activiteiten zijn in essentie die van actie aangezien de activiteiten van Vishṇu in essentie die van voortzetting van continuïteit of instandhouding is.

Śiva-Rudra is de hiërarch van de rudra’s die in wezen dhyani-chohans van een actief geestelijk/intellectuele aard zijn — ook de manasaputra’s kunnen rudra’s worden genoemd.

Zie ook Rudra; Rudra-Śiva

Sjamaan

[van Toengoezisch saman; Russisch shaman, een afgodendienaar]

Oorspronkelijk een magiër of tovenaar van de zwervende stammen van Tataren in Mongolië of Siberië (man of vrouw), volger van de oeroude godsdiensten zoals de bhön-godsdienst van Tibet. Tegenwoordig worden er tovenaars, medicijnmannen enz. van primitieve stammen mee bedoeld of op basis van hun werk, waar dan ook ter wereld.

Er zijn twee klassen van sjamanen maar ...

de Siberische sjamanen zijn allen onontwikkeld en ongeletterd. De Tataarse en Ti­be­taanse, die gering in aantal zijn, zijn op hun eigen manier meestal geleerde mensen die zich niet zullen laten beheersen door welke soort geesten ook. Eerstgenoemden zijn mediums in de volle betekenis van het woord, laatstgenoemden ‘magiërs’ ...
 Maar terwijl de ongeletterde sjamaan een slachtoffer is, en in zijn kritieke bewustzijnstoestand soms de aanwezigen in de gedaante van verschillende dieren ziet, en hen vaak in zijn hallucinatie laat delen, drijft zijn broedersjamaan, die in de mysteriën van de Ti­be­taanse priesterscholen is onderwezen, de elementaar — die de hallucinatie evengoed kan teweegbrengen als een levende mesmerist — niet uit met behulp van een sterkere demon maar eenvoudig door zijn kennis van de aard van de onzichtbare vijand. (IU 2:625-6)

Sjamanisme

In het algemeen beschouwd als een vorm van verering van geesten, gewoonlijk en vaak onterecht op één hoop gegooid met de godsdiensten van primitieve rondreizende stammen van vooral Siberië, Tatarije en Mongolië.

Het geloof in een allerhoogste wezen is in het sjamanisme een prominent kenmerk en dit allerhoogste wezen moet worden verzoend door secundaire krachten, zowel weldadige als boosaardige, door middel van middelaars — priesters of sjamanen. Blavatsky heeft contact gehad met diverse sjamanen en schreef:

Wat nu over het sjamanisme algemeen bekend is, is maar heel weinig; en dat is evenals de andere niet-christelijke religies verdraaid. Het wordt zonder enige reden het Mongoolse ‘heidendom’ genoemd, want het is een van de oudste Indiase religies. Het is verering van geesten, of het geloof dat de ziel onsterfelijk is, dat ze nog dezelfde mens is die ze op aarde was, ook al heeft haar lichaam zijn objectieve vorm verloren, en al heeft de mens zijn fysieke aard voor een spirituele verwisseld. In zijn huidige vorm is het een tak van de oorspronkelijke theürgie, en een praktische versmelting van de zichtbare en onzichtbare wereld. ... Het echte sjamanisme, ... kan evenmin worden beoordeeld naar zijn ontaarde afstammelingen onder de sjamanen in Siberië, als de religie van Gautama Boeddha kan worden verklaard aan de hand van het fetisjisme van sommige van zijn volgelingen in Siam en Birma. Het heeft zijn toevlucht genomen tot de belangrijkste kloosters van Mongolië en Tibet. (IU 2:615-6)

 De volgelingen ervan hebben geen altaren of afgodsbeelden, en op gezag van een sjamaanse priester kunnen we meedelen dat hun echte rituelen, die ze maar eens per jaar, op de kortste winterdag, moeten houden, niet kunnen plaatsvinden in aanwezigheid van iemand die niet van hun geloof is. ... Hun religieuze bijeenkomsten houden ze altijd in een open ruimte, of op een hoge berg of in de verborgen diepten van een bos; hierin doen ze ons denken aan de oude druïdische rituelen. Hun ceremoniën ter gelegenheid van geboorten, sterfgevallen en huwelijken zijn slechts ondergeschikte gedeelten van hun eredienst. (IU 2:624)

Sjiieten

[van Arabisch shi‘a, sektarisch]

De islamitische wereld kan worden verdeeld in twee grote groepen: de soennieten, die het talrijkste zijn en die de orthodoxe overlevering (de soenna) accepteren en hun geloof baseren op de woorden van de Koran. Daarnaast zijn er de shiieten die stellen dat ‘Ali de vertegenwoordiger van Allah is en de uitspraken van andere kaliefen verwerpen. De shiieten bevinden zich voornamelijk in Iran hoewel zij vertegenwoordigingen in de gehele moslim-wereld hebben. Zij geven er de voorkeur aan de Koran te interpreteren in plaats van zich aan de letter van de wet te houden, zoals de soennieten doen.

Skanda

(San­skriet) Skanda

De aanvaller. Een titel van Karttikeya die Taraka, de deva-demon, had gedood.

Skanda Purāṇa

(San­skriet) Skanda Purāṇa

Een van de 18 voornaamste hindoe Purāṇa’s die bestaat uit diverse samhita’s en khanda’s. De beroemdste van de laatstgenoemde is de Kasi-khanda waarin de tempels van Kasi (Benares) worden verheerlijkt en legenden rond Kasi worden verteld. In deze Purāṇa vertelt Skanda (Karttikeya, de oorlogsgod) de gebeurtenissen van de Tatpurusha Kalpa, verfraaid met vele verhalen.

Skandha’s

(San­skriet) Skandha’s

Bundels of groepen van verschillende eigenschappen die de samengestelde constitutie van een mens vormen. Zij vormen de gemanifesteerde kwaliteiten en eigenschappen die een mens op alle zes gebieden van het Zijn onder de spirituele monade, ofwel atma-buddhi, samenstellen, wat het totaalplaatje van de subjectieve en objectieve mens maakt. Zij spelen een rol in alles dat eindig is in de mens en hebben daarom geen betekenis voor het relatief eeu­wi­ge en absolute deel van ons. Elke trilling van welke soort ook, mentaal, emotioneel of lichamelijk die een individu heeft ondergaan of gemaakt, is afgeleid van en komt van een van de skandha’s die zijn constitutie samenstellen. Skandha’s zijn de elementen van een begrensd bestaan.

De vijf skandha’s van ieder mens zijn:
rupa — vorm, de stoffelijke eigenschappen of kenmerken;
vedana — zintuiglijke prikkelingen, waarnemingen;
sanjna — bewustzijn, abstracte ideeën;
sanskara — actie, neigingen zowel fysiek als mentaal;
vijnana — kennis, mentale en morele aanleg.

Twee andere, onbenoemde skandha’s ...

zijn verbonden met en schenken het aanzijn aan sakkayaditthi, de ‘ketterij of begoocheling van de individualiteit’ en van attavada ‘de leer van het Zelf,’ die beide (in het geval van het vijfde beginsel, de ziel) leiden tot het maya van de ketterij en het geloof in de doeltreffendheid van doelloze riten en ceremoniën, in gebeden en voorspraak.
 Het ‘oude wezen’ is de enige ouder — vader en moeder tegelijk — van het ‘nieuwe wezen’. In werkelijkheid is het eerste de schepper en bouwer van het laatste; en goed beschouwd in veel wezenlijker zin dan enige lichamelijke vader. En als u eenmaal de betekenis van de skandha’s hebt doorgrond, zult u zien wat ik bedoel. (MB 121, 120)

De menselijke skandha’s zijn de oorzakelijke activiteiten die door hun werkingen en interactie het reïncarnerende ego terugtrekken naar het aardse leven. De exoterische skandha’s hebben met de objectieve mens van doen; de esoterische met de innerlijke en subjectieve mens.

Na het overlijden wachten de zaden van gezaaide oorzaken die nog niet zijn uitgekomen maar latent aanwezig zijn in onze innerlijke beginselen, als ‘psychologische impulszaden’ en wachten op expressie in toekomstige levens. De skandha’s ...

komen bij de geboorte van de mens samen en vormen zijn persoonlijkheid. Na de dood van het lichaam worden de skandha’s van elkaar gescheiden en blijven gescheiden totdat het reïncarnerende ego op zijn omlaaggaande weg naar zijn nieuwe incarnatie hen opnieuw rond zichzelf verzamelt en zo de menselijke constitutie die we als een eenheid beschouwen, hervormt. (OG 158)

Op een bijna gelijke manier gaat het met zonnen en planeten: tijdens een pralaya bestaan de lagere beginselen van zo’n hemellichaam slapend in een laya-toestand in de ruimte, terwijl zijn geestelijke beginselen actief zijn in de hogere rijken.

Wanneer een layacentrum tot activiteit wordt aangevuurd doordat het geraakt wordt door willen en bewustzijnen op hun weg omlaag, worden zij het belichaamde leven van een planeet of een zonnestelsel, het centrum manifesteert zich eerst op zijn hoogste gebied en later op zijn lagere gebied. De skandha’s worden tot leven gewekt, de een na de ander: eerst de hoogsten, daarna de tussenliggende en als laatste de laagsten, voor wat betreft de kosmos en zijn kwaliteiten. (ibid.)

De skandha’s zijn ook nauw verbonden met de karmische afbeeldingen in het astrale licht, dat net zo goed een medium is als een voorraadschuur van indrukken.

Skidbladnir

(IJslands, Scandinavisch) [van skid ski + blad blad of lemmet]

Het mythische schip van de Noorse god Frey dat in de planeet aarde verblijft en die ondersteunt. Skidbladnir stelt dus onze bol voor. Het bevat de zaden van alle levensvormen en kan toch als een zakdoek worden opgevouwen als het leven voorbij is.

De Edda’s vertellen hoe Skidbladnir door de dwerg Dvalin (onontwikkelde mensheid) in een wedloop tegen de dwergen Sindre (vegetatie) en Brock (mineralenrijk), kinderen van de maangod Ivalde, was geschapen voor Frey, met de hulp van de reuzengod Loki (menselijk denkvermogen).

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi, passende geschenken voor Odin, Thor en Frey.

Zie ook Dwergen

Skrymir

(IJslands, Scandinavisch)

Een Noorse reus, ook wel Utgarda-Loki (Loki van de buitenste hof) genoemd, die de werelden van illusie (materie) symboliseert waarin de goden (bewustzijnen) zijn misleid. Een bekend verhaal vertelt hoe Thor, Loki en de bediende van Thor, Tjalfi, worden onderworpen aan een aantal ‘oog-schitteringen’ (illusies) en in een aantal wedlopen op beschamende wijze verliezen van de reuzen, allemaal door middel van bedrieglijke verschijningen.

In de Noorse mythologie symboliseren de reuzen ook tijdperken van gemanifesteerd bestaan, en elke reus laat karaktertrekjes zien die behoren bij dat typische tijdperk. De reuzinnen, die zijn dochters zijn, stellen kleinere cycli van tijd binnen zijn grotere tijdperk voor. De thursen zijn de grove, onbeweeglijke aspecten van de elementen die als voertuig dienen voor de belichamingen van bewuste energie in de werelden. Zij worden in de meeste mythen voorgesteld als boosaardig omdat hun aard tegengesteld is aan de dynamiek van de goden. Vandaar dat de goden en thursen of reuzen voortdurend in oorlog zijn.

Skrymir en andere reuzen zijn daarnaast ook een voorbeeld van de reusachtige voorouders van ons mensenras die de aarde bewoonden toen de vormen nog niet grof en zwaar waren. Elke mythe bevat verwijzingen naar reuzen:

... in bijna elke mythologie — die tenslotte oude geschiedenis is — spelen de reuzen een belangrijke rol. In de oude Noorse mythologie waren de reuzen, Skrymir en zijn broers, tegen wie de zonen van de goden streden, machtige factoren in de geschiedenis van godheden en mensen. (SD 2:754)

Skuld

(IJslands) Een schuld.

De derde van de drie nornen die het lot van helden in de Noorse mythologie bepalen en die een parallel vormen met de Griekse Moirae. Skuld stelt de toekomst of het nog niet afgeloste karma voor, dat wat nog uitstaat en vergoed moet worden. Haar zuster-nornen heten Urd (oorsprong) en Verdandi (worden). Skuld zou zijn geschapen door haar twee zusters: door de oorzaken die in het verleden (Urd) in gang zijn gezet en de beslissingen en handelingen die in het heden (Verdandi) zijn genomen. Vandaar dat zij het onvermijdelijke gevolg is van wat zich eerder heeft afgespeeld.

Slaap

Tijdens de slaap wordt de ego met zijn brein op het fysieke gebied onbewust — behalve wanneer hij droomt; de verbinding tussen het denken en de zintuigen is in rust en er is geen rechtstreekse zelfbewuste waarneming van fysieke objecten en gebeurtenissen.

Kortom, de ego functioneert op een ander gebied van bewustzijn. Bij het ontwaken kunnen wij verwarde herinneringen overhouden aan ervaringen van de toestand van een onvolmaakte slaap die grenst aan een staat van waken en slapen, maar het slapen zelf is geen enkelvoudige toestand. Er zijn vele gebieden van bewustzijn waarvan wat wij de waaktoestand noemen er slechts één is. Een bepaald hindoestelsel kent een viervoudige onderverdeling in jagrat, de waaktoestand; svapna, de droomtoestand; sushupti, de toestand van droomloze slaap; en de hoogste turiya die relatief volmaakt egoïsch of geestelijk bewustzijn op innerlijke gebieden is. Van deze laatste toestand van volmaakt ontwaken is jagrat of de fysieke waaktoestand het verst verwijderd. Wat voor ons de droomtoestand (svapna) is komt in de buurt, en sushupti, wat voor ons een volledig verlies van fysiek hersenbewustzijn is, komt in werkelijkheid het dichtste bij het ruimste bewustzijn dat door de ego wordt ervaren in de turiya-toestand. Turiya is volledige vergetelheid van de buitenwereld want de ego is dan actief in zijn geestelijke voertuig van bewustzijn.

Deze vier verschillende bewust­zijns­toe­standen die het zelf van de menselijke ego kan binnengaan zijn de manifestaties tijdens belichaming van wat er plaatsvindt op een veel diepere en radicalere schaal na het overlijden. Slaap is een kleine dood en de dood kan een grotere slaap worden genoemd: in beide reist de ego die successievelijk wordt bevrijd van diverse banden, naar binnen en omhoog door verschillende graden van bewustzijn en bereikt de ervaringen die behoren bij die gebieden.

De slaap wordt ook figuurlijk gebruikt als tegenstelling tot de waaktoestand als het gaat om een toestand van het ongemanifesteerde waar geen sprake is van een tegenstelling tussen subject en object. De term die zo is gebruikt is relatief en de slaap op één gebied kan samenvallen met het ontwaakt zijn op een ander.

Heilige Slaap

De heilige slaap is de slaap van de neofiet wanneer hij door een magisch procédé en een somadrank in vergetelheid wordt gedompeld en verscheidene dagen in een trance verblijft en dood lijkt, maar dan een ontvanger wordt van goddelijke communicaties van zijn augoeides (IU 1:357).

Hij weet zelf niet wat hij in deze toestand onthult, noch iemand anders behalve de paar adepten die het voorrecht hebben erbij aanwezig te zijn. Naar iets dergelijks wordt verwezen door Jesaja wanneer hij de noodzakelijke zuivering van een profeet beschrijft:

Toen vloog één van de serafijnen naar mij toe met een brandende kool in zijn hand ... en legde die op de lippen van mijn mond en zei: ‘Zie, dit heeft uw lippen geraakt; en uw ongerechtigheid is weggenomen en uw zonde gezuiverd’. (6:6, 7)

De toestand is in enkele opzichten anders dan de trance van de priesteressen van Delphi die aan de massa werd getoond.

Zie ook Serafijnen

Slang

De slang is één van de meest fundamentele en rijkste symbolen van de mysterietaal.

In zijn eenvoudigste betekenis is hij de eeuwige, wisselende, cyclische beweging gedurende een kosmische manifestatie. Want een beweging, die zowel voor de natuurkundige als voor de filosoof een abstractie lijkt, is voor de oude wijsheid een oerbeginsel of axioma en van dezelfde orde van grootte als de essentiële ruimte en tijd. Nooit zal beweging ophouden te bestaan, zelfs niet tijdens een kosmisch pralaya. En beweging is in essentie cirkelvormig. Maar hoewel natuurkundigen de cirkelvormige beweging afleiden van een geheel van rechtlijnige bewegingen, geldt de tegenovergestelde procedure voor de oude wijsheid. Deze cirkelvormige beweging die zelf spiralen vormt, schroeven en draaikolken, is de bouwer van werelden en brengt de verspreide elementen van de chaos samen. Beweging is in feite werkelijke kosmische intelligentie. Deze cirkelvormige beweging die naar zichzelf terugkeert als een slang die in zijn staart bijt, stelt de cyclus van tijd voor. Deze bewuste spiraalsgewijze energie wervelt door alle gebieden van de kosmos als fohat en zijn ontelbare zonen — de kosmische energieën en krachten, fundamenteel intelligent, zijn werkzaam op elke schaal of gradatie van de stof. De caduceus van Hermes, twee slangen die draaien om een staf, vertelt op kosmisch niveau het machtige verhaal van de evolutie, in zijn dubbele aspect stelt de staf of boom het structurele aspect voor en staat de slang voor de fohatische krachten die de structuur bezielen.

De slang is in zijn aard een tweevoudig symbool. Bij de aanvang van de schepping werden zijn twee polen geëmaneerd: geest en stof, en vervolgens begon de interactie tussen de afdalende krachten van de ene en de opwaartse krachten van de ander. Hermes, Mercurius, oftewel intelligentie, kan een wijze óf een dief zijn want de slangachtige wijsheid kan op elk gebied van de stof actief zijn, en iemand met een bedorven wil zal de natuurkrachten dan voor slechte doeleinden gebruiken en dan spreken we van een kwaadwillende slang, anders is er sprake van de goede, de Agathodaemon of Kakodaemon, van Ophis of Ophiomorphos. Een slang kan een wijze zijn of een tovenaar.

De draak is de eeuwig waakzame bewaker van de heilige schatten, maar hij is ook de onverbiddelijke vernietiger van hem die poogt de schatten door kracht te winnen terwijl die er geen recht op heeft. Om kennis te winnen moeten we weten hoe we de slang moeten temmen die de lagere werelden bestuurt, zoals Christus weigerde Satan te gehoorzamen.

De zeven heilige planeten vormen, net als de zeven menselijke beginselen, een slang, vaak gerangschikt met zon en maan om een triade te vormen. Een vorm van deze spiraalsgewijze bewuste energie is kundalini-sakti als die zich manifesteert in de mens, de slangenkracht, die in een gewoon mens relatief slapende is en niet meer dan de automatische vitale functies uitvoert, maar wanneer die is opgewekt kan die tot geweldige hoogten van visie en kracht leiden óf exploderen als een inslaande bliksem.

Het vermogen van een slang om zijn oude huid af te werpen is een analogie van wat de aarde doet aan het begin van elke nieuwe ronde, en van het bekleden van de menselijke jiva met een nieuw lichaam wanneer die de moederschoot ingaat. Bedenk ook dat het astrale licht een slang wordt genoemd, zijn laagste lagen zijn gevaarlijk en bijzonder misleidend, terwijl het zich door alle gebieden uitbreidt tot aan het hoogste ākāśa, het voertuig van goddelijke wijsheid.

In het vroege christendom ontstonden er meerdere gnostische groeperingen die de slang als een symbool gebruikten, net als de ophieten, die in de visie van bepaalde kerkvaders duivelaanbidders waren of andere niet bepaald complimenteuze namen kregen.

Zie ook Naga

Sloka

(San­skriet) Śloka

Een vers, in het algemeen opgebouwd uit vier en een half of acht regels, of in twee regels met elk zestien lettergrepen. Het metrum van de epische San­skriet literatuur is 32 lettergrepen.

Smaak

Het zintuig dat in de loop van de evolutie als vierde werd ontwikkeld en correspondeert met het element water of apas.

Zie ook Zintuigen

Smarta

(San­skriet) Ook SmartavaSmārta, Smārtava [van smṛti overlevering van de werkwoordstam smṛ zich herinneren]

Een volgeling van Śaṅkarāchārya en de leringen van de Advaita Vedānta. Blavatsky schrijft:

Deze sekte, door Śaṅkarāchārya gesticht (die nog steeds in Zuid-India sterk is vertegenwoordigd) is nu bijna de enige die onderzoekers voortbrengt die voldoende kennis hebben bewaard om de dode letter van de bhashya’s te begrijpen. Zoals mij is meegedeeld, is de reden hiervoor dat alleen zij van tijd tot tijd echte ingewijden aan het hoofd van hun mathams hebben, zoals bijvoorbeeld in de ‘Sringa-giri’ in de westelijke Ghauts van Mysore. Daar staat tegenover dat er in die hopeloos exclusieve brahmanenkaste geen sekte méér exclusief is dan de smartava’s; en de terughoudendheid van haar volgelingen om mede te delen wat zij van de occulte wetenschappen en de esoterische leer zouden weten, wordt alleen maar geëvenaard door hun trots en geleerdheid. (SD 1:271-2)

De smartava-brahmanen waren precies wat de oorspronkelijke Hebreeuwse kabbalisten waren — Kabbalah zelf betekent overlevering of traditionele kennis die van generatie op generatie van adepten werd doorgegeven.

Men heeft altijd gesteld dat voor het doorgeven van kennis door mondelinge overlevering de waarheid veel duidelijker behouden zou blijven omdat er altijd wat kennis verloren gaat bij het opschrijven of die nu openlijk of versluierd tot uitdrukking wordt gebracht, welke laatste vorm in India sruti wordt genoemd wat het statische doorgeven van het geschreven woord betekent, zónder de atmosfeer en het leven dat behoort bij het traditionele mondelinge doorgeven van kennis.

Smriti

(San­skriet) Smṛti [van de werkwoordstam smṛ zich herinneren]

Wat wordt herinnerd. Ongeschreven leringen die mondeling worden doorgegeven, anders dan de sruti’s of leringen die worden doorgegeven in schriftelijke vorm. Het Hebreeuwse woord Kabbalah kent een soortgelijke letterlijke betekenis.

De smriti’s vormen een stelsel van mondelinge leringen, die van één generatie van ontvangers aan de volgende generatie worden doorgegeven, zoals met de brahmaanse boeken voordat zij werden vastgelegd in een manuscript. De smartava-brahmanen staan daarom esoterisch in hoger aanzien dan de srauta-brahmanen. In zijn ruimste betekenis omvatten de smriti’s ook de Vedanga’s, de Sutra’s, het Rāmāyaṇa, het Mahābhārata, de Purāṇa’s, de Dharma-sastra’s, vooral de werken van Manu, Yajnavalkya, en andere geïnspireerde wetgevers en de ethische geschriften of Niti-sastra’s; terwijl het typische voorbeeld van de sruti de Veda’s zelf moeten zijn die worden beschouwd als openbaringen.

Sruti betekent dat wat is ‘gehoord’ of een rechtstreekse openbaring van een hoger wezen die door de orthodoxe hindoes net zo heilig worden gevonden als de smriti; toch werden in de oude tijden de heiligste en geheimste leringen nooit op papier vastgelegd maar werden onveranderlijk doorgegeven van leraar op leerling via ‘mond bij oor’ en met ‘lage adem,’ of het nu onder de Egyptenaren, Perzen, Chaldeeën, Grieken, Romeinen, druïden, Chinezen of hindoes was.

Sod

(Hebreeuws) Sōd

Sod betekende oorspronkelijk benoemen, plaatsen of oprichten; later een samenkomst, mensen die aan een bepaalde taak of karwei werden gezet, benoemd of iets moesten opzetten. Vandaar een geheime of occulte samenkomst of gezelschap van individuen die zijn verenigd voor een speciaal doel, wat vrij nauwkeurig overeenkomt met het Griekse mysterion (mysterie).

Sod komt veel voor in het Oude Testament en wordt vertaald als geheim of een samenkomst, terwijl mysteriën een betere vertaling zou zijn geweest: bijvoorbeeld ...

Jakob riep zijn zonen bijeen en zei ... Simeon en Levi zijn broeders; instrumenten van wreedheid wonen onder hen ... deel niet in hun geheim; woon hun samenkomst niet bij. (Genesis 49:1, 5-6)

De Bijbel is ...

van Genesis tot Openbaring een reeks historische verslagen van de grote strijd tussen witte en zwarte magie, tussen de adepten van het rechterpad, de profeten, en die van het linkerpad, de levieten, de geestelijkheid van het ruwe volk. ... De grote breuk die ontstond tussen de zonen van het vierde Ras, zodra de eerste tempels en zalen van inwijding onder leiding van ‘de zonen van god’ waren opgericht, wordt allegorisch weergegeven in de zonen van Jakob. Dat er twee scholen van magie waren en dat de orthodoxe levieten niet tot de heilige school behoorden, blijkt uit de woorden van de stervende Jakob. (SD 2:211)

De geheime leringen van de Hebreeën werden vaak Sod (meervoud Sodim) genoemd, Sodei Torah (geheimen of mysteriën van de Wet) of Razei Torah.

Sodales

(Latijn)

Leden of deelgenoten van een broederschap, genootschap of een erkende instelling, dus leden van een mystieke, geheime of occulte broederschap. Het suggereert Semitische leden, vanwege het Hebreeuwse sod (zowel een samenkomst als broederschap, en een geheim en heilig mysterie). Cicero spreekt in zijn De Senectute van de sodaliteiten in de Ida-mysteriën van de Magna Mater (Grote Moeder, de mystieke natuur).

Sodalische Gelofte

Een onherroepelijke gelofte, met de betekenis dat de laatste Mysteriën zijn doorgegeven aan iemand die door een eed is gebonden (sod wijst op geheim, mysterie).

De doodstraf volgde op het breken van de sodalische gelofte. De eed en de sod (geheime lering) bestonden eerder dan de Kabbalah of overlevering, en de oude Midrashim ging geheel over de mysteriën van sod voordat zij werden opgenomen in de Zohar. Nu wordt ernaar verwezen als de Geheime Mysteriën van de Torah, of Wet, een overtreding ervan kan iemand fataal worden. (TG 303)

Soefie

Ook Soefisme [van Arabisch suf wol; soefi hij die wollen kleding draagt]

Een groep mystici die de verhevenheid van de ziel wil benadrukken en tegelijkertijd het lichaam minder belangrijk maken.

Een soefie draagt ruwe, zuiver wollen kleding die zijn huid constant irriteert om hem eraan te herinneren dat het lichaam een deel is dat de ziel ervan weerhoudt hogere bestemmingen te bereiken. De eerste openbare mystieke uitspraak in moslimlanden wordt toegeschreven aan Rabi‘a, die in de eerste eeuw van de Hejira (622 n. Chr.) leefde en de theorie van goddelijke liefde onderwees: God is liefde en alles op aarde moet worden geofferd om uiteindelijk te kunnen worden verenigd met God. Maar zelfs vóór de tijd van Mohammed waren er twee voorname scholen van het Arabische denken: de meshaiuns (de wandelaars), die later na de verschijning van de Koran de metafysici werden, en de ishrachiuns (de contemplatieven) die zich aansloten bij de soefies. De soefies verklaarden feitelijk de esoterische betekenis van de Koran, naast de verzamelde uitspraken van Mohammed. De soefie-beweging betekende het doorbreken van de starheid van de islamitische leer, en de instroom of infiltratie van het vóór-islamitische mystieke of pseudo-occulte denken. Blavatsky verklaart dat de soefies ...

hun grote kennis van astrologie, geneeskunde en de esoterische leer van alle tijden van de nakomelingen van de magiërs verkregen. (IU 2:306)

Tegen het jaar 200 van Hejira was er een duidelijke groepering van mystici opgestaan die de aanwijzingen van een prominent lid, Abu Said, volgden en die de wereld verzaakten en het mystieke leven leefden met het oog op meditatie en contemplatie. Deze discipelen droegen kleding van wol en kregen zo hun naam. Het soefisme verspreidde zich snel in Perzië en alle moslim-filosofen werden naar deze groepering getrokken aangezien aan het begin ervan een grote vrijheid van handelen van de individuele volgelingen bestond tot Moktadir aan het bewind kwam en een Perzische soefie met de naam Hallaj werd gemarteld en gedood omdat hij publiekelijk onderwees dat ieder mens God is.

In antwoord hierop versluierden de soefies hun leringen en gebruikten vooral in hun gedichten liefdevolle taal en bezongen zij de genietingen van het wijnglas. Ondanks de erotische stijl van de dichtkunst van de soefies ontstond er voor het waarnemende oog een grote schoonheid en geestelijkheid van denken die veel toegewijden heeft gevonden. Ideeën rond pantheïsme zijn er in overvloed, want God wordt gezien als aanwezig in alle dingen, die zichzelf tot expressie brengt door alle dingen en de transcendente essentie is van elke menselijke ziel. Want wanneer een persoon God wil kennen moet hij zien dat God immanent in hemzelf aanwezig is.

Er zijn drie synoniemen in modern Perzisch die vaak afwisselend worden gebruikt — Soefie, Aref en Darvish — elk met zijn eigen nuance. Soefi stelt de meest geïnstitutionaliseerde islamitische mystiek voor, terwijl Aref en Erfan (school van gedachte-kennis) de cognitieve aspecten van de mystieke leringen overbrengt en daarom filosofischer zijn; Dervish en Darvishi (de toestand van het zijn van een Dervish) brengen de bevrijding van de gehechtheden aan wereldse bezittingen over. Hafi (de meest geliefde en meest bekende van de mystieke dichters) verwijst vaak naar de soefies als zij die strak vasthouden aan religieuze leringen en niet aan de cognitieve aspecten van waarheid. Deze verschillen ontstonden toen de mystici vanwege religieuze vervolging hun oude overtuigingen met religieuze leringen moesten versluieren. En dit zorgde er weer voor dat hun leringen dubbelzinnig overkwamen, waardoor enkelen het esoterische mysticisme met esoterische godsdienst verwarden.

Soham

(San­skriet) Soham [van saḥ hij + aham ik]

Hij is ik. Een mystieke omzetting van Ahamsa (Ik ben hij). Soham bevat de mystieke leer van de gelijkenis van de essentie van de mens met de godheid.

Zie ook Ahamsa; Hamsa

Sol

(Latijn) Zon.

Er is gezegd dat het latijnse solus (de enige) werd gebruikt voor het Ene Goede en dat dit woord later sol werd, de zon (SD 2:575). Pythagoras noemde Venus ‘sol alter’ (de andere zon), maar Arnobius zegt dat Mercurius sol is — het voertuig van de solaire logos. Niet verrassend, want elk van de heilige planeten is op dezelfde manier sol, want elk is, voor zover het om het zonnestelsel gaat, het speciale voertuig van één van de zeven of twaalf solaire logoi.