© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Trikephalos

(Grieks) Driekoppig.

Met het Latijnse triplex (drievoudig) gebruikt voor Hermes of Mercurius wanneer hij één is met de zon en Venus (SD 2:542).

Trikuta

(San­skriet) Trikūṭa

De drie toppen.

Een berg waarop Lanka (tegenwoordig Sri Lanka) en zijn stad werden gebouwd. Het zou in allegorische zin een bergketen voor moeten stellen die vanaf Meru naar het zuiden loopt. Er wordt niet aan getwijfeld dat voordat Lanka onder de golven van de zee verdween het zo moet zijn geweest, terwijl nu niet meer dan de hoogste toppen van die bergketen boven de zeespiegel uitsteken. Onderzeese topografie en geologische formaties moeten sinds het mioceen enorm zijn veranderd. Er bestaat een legende die zegt dat Vayu, de god van de wind, de top van Meru afbrak en in zee wierp en Lanka werd. (TG 339-40)

Trilochana

(San­skriet) Trilocana [van tri drie + locana oog]

De drie-ogige; een bijnaam van Śiva.

Trimorphos

(Grieks)

Drievoudig gevormd, met drie vormen. In de oude iconologie gebruikt voor een drievoudige verpersoonlijking van de maan als een godin met drie hoofden, wat bij de oude Romeinen Diva triformis (de drievoudige godin) werd: Diana-Hecate-Luna. Ook gebruikt voor de drie schikgodinnen — Moirai trimorphai.

In de mystiek van toepassing op elke entiteit of ding dat op drie manieren kan worden begrepen. Dus zelfs de tijd kan als drievoudig worden beschouwd omdat het voor ons voorstellingsvermogen deelbaar is in verleden, heden en toekomst, enz.

trimurti

(San­skriet) Trimūrti [van tri drie + mūrti belichaming, vorm]

De trimurti is de hindoe-triade die bestaat uit Brahmā, de voortbrenger of schepper; Vishṇu, de voeder of behouder; en Śiva, de weldoener, de vernietiger en vernieuwer. Deze drie entiteiten vormen als geïndividualiseerde godheden de top of kroon van de geest van het zonnestelsel. In de mens stellen Brahmā, Vishṇu en Śiva de drie goddelijk-geestelijke delen van de zeven beginselen voor — die direct voortkomen uit de zeer ondoorgrondelijke bovengeestelijke driehoek die, met de zeven beginselen, de tien menselijke beginselen compleet maken.

In de wereld van de stof worden Brahmā, Vishṇu en Śiva elk verpersoonlijkt door aarde, water en vuur, dat wil zeggen elk van deze godheden hebben in zichzelf deze drie elementen terwijl één ervan overheerst wanneer de godheid in een van zijn drie fundamentele guna’s verschijnt.

In de Indiase Purāṇa’s worden Vishṇu, de eerste, en Brahmā, de tweede logos, of de ideële en de praktische schepper, respectievelijk voorgesteld als degene die de lotus manifesteert en degene die eruit tevoorschijn komt. (SD 1:381n)

Maar Brahmā zou, vanwege de betekenis van uitbreiding [of uitzetting, groter worden] die in de naam besloten ligt, net zo goed kunnen worden beschouwd als de bron van Vishṇu, die verschijnt als de kosmische wateren of de tweede logos. Dit is misschien de reden waarom in deze trimurti Brahmā de voortbrenger of schepper wordt genoemd en Vishṇu de voeder of behouder.

Deze drie personages of aspecten van de triade zijn in werkelijkheid drie kanten van dezelfde kosmische werkelijkheid. En als we een nauwkeurig begrip van hun respectievelijke werkingen willen krijgen zouden we in gedachte moeten houden dat elk van de drie op enig gegeven moment, als de stof wordt gezien vanuit een ander standpunt, de werkende elementen van de andere twee naast die van zichzelf bevat.

Brahmā, Vishṇu en Śiva zijn een drie-eenheid in een eenheid, en zijn evenals de christelijke drie-eenheid onderling verwisselbaar. In de esoterische leer zijn ze één en dezelfde manifestatie van hem ... van wie de naam te heilig is om te worden uitgesproken, en van wie de macht te majestueus en onbeperkt is om zich een beeld ervan te kunnen vormen. (IU 2:277-8)

In de Veda’s, waar noch Brahmā noch Śiva onder deze namen bekend is, bestaat de drie-eenheid gewoonlijk uit Agni (vuur), Vayu (lucht) en Surya (zon), respectievelijk de voortbrengers van het aardse, atmosferische en hemelse vuur. Het Padma-Purāṇa verklaart dat de grote Vishṇu er in het begin naar verlangde de hele wereld te maken en daarom drievoudig werd, in zichzelf de schepper, bewaarder en vernietiger. Om de wereld te vormen emaneerde de hoogste geest vanuit de rechterkant van zijn lichaam zichzelf, als Brahmā; toen, om het heelal zo te houden, vormde hij uit de linkerkant van zijn lichaam Vishṇu; en om de wereld te vernietigen vormde hij uit het midden van zijn lichaam de eeu­wi­ge Śiva.

De drie figuren van de trimurti zijn de drie kwalificerende guna’s of eigenschappen van het heelal van gedifferentieerde geest-stof: zelfvormend, zelfverzorgend en zelfvernietigend om te vernieuwen en om volmaaktheid te bereiken. Omdat Brahmā wordt beschouwd als de vormende of emanerende kracht wordt er gezegd dat hij de verpersoonlijkte belichaming is van rajas, de kwaliteit van activiteit, van het begeren naar schepping — dat verlangen waardoor het heelal en alles erin tot bestaan wordt geroepen. Vishṇu zou vanwege zijn behoudende en verzorgende werking de belichaming van sattva moeten zijn, wat de tussenliggende tijd kenmerkt tussen volledig uitgegroeid zijn en de aanvang van het verval; en Śiva zou, in een van zijn werkingen, de belichaming van tamas moeten zijn met de eigenschap van stagnatie en uiteindelijke aftakeling, die zo de vernietiger wordt.

De joodse kabbalistische triade — Sefira, Hokhmah en Binah — is in bepaalde filosofische aspecten gelijk aan de hindoe-trimurti.

Tripada

(San­skriet) Tripada

Drievoetig. Bijvoorbeeld, men zegt in India dat koorts drie voeten heeft, omdat het drie ontwikkelingsstadia kent: koud, warm en zweet.

Tripitaka

(San­skriet) Tripiṭaka [van tri drie + piṭaka mand]

De drie manden. Pitaka is de naam waaronder een van de verzamelingen van boeddhistische heilige geschriften bekend is. Deze drievoudige verzameling bestaat uit de Sastra-pitaka die vaak de Sutra-pitaka wordt genoemd, met regels of voorschriften; de Vinaya-pitaka, discipline en regels voor het priesterschap en asceten; en de Abhidharma-pitaka, filosofische en metafysische verhandelingen.

Er is een vierde deel — de Samyakta Pitaka. Maar aangezien dit een latere toevoeging is door Chinese boeddhisten wordt die niet door de ‘zuidelijke kerk’ van Siam (Thailand) en Sri Lanka geaccepteerd. (TG 341)

Tripurantaka-Śiva

(San­skriet) Tripurāntaka-Śiva [van tri drie + pura stad + antaka een einde aan maken, vernietigen]

Een naam van Śiva die Tripurasura (zie hieronder) zou hebben vernietigd.

Tripurasura

(San­skriet) Tripurāsura [van tri drie + pura stad + asura god]

De drie steden van de asura’s. De hindoelegende zegt dat Maya of Asuramaya voor de asura’s in de hemel, de lucht en op de aarde een drievoudige stad van respectievelijk goud, zilver en ijzer, zou hebben gebouwd. Śiva vernietigde deze stad met een drievoudige vlam.

Trisarana

(San­skriet) Triśaraṇa

De drie schuilplaatsen of vormen van bescherming, ook wel triratna of ratnatraya (drie juwelen) genoemd; het is de boeddhistische mantra ‘Boeddha, dharma, sangha of samgha’. Oorspronkelijk bodhi, dharma en sangha (wijsheid, zijn wetten en zijn priesters of geestelijke exponenten).

Een filosoof van een yoga-charya school zou — zo goed hij kan — zeggen: ‘Dharma is niet een persoon maar een onvoorwaardelijke en onafgeleide entiteit, die in zichzelf de geestelijke en stoffelijke beginselen van het heelal combineert, terwijl uit dharma de Boeddha was voortgekomen door emanatie [eigenlijk ’weerspiegeld’ dus eerder Bodhi] als de scheppende energie die samen met Dharma de derde factor van de drie-eenheid vormde, dat wil zeggen ‘Samgha’ dat de meest omvattende totaalsom van al het werkelijke leven is.’ Samgha dan, is niet en kan niet dat zijn wat er nu onder wordt verstaan, namelijk, de eigenlijke ‘priesterstaat’; want voor laatstgenoemde is de totaalsom van alles niet dat van het werkelijke leven, maar alleen van het religieuze leven. De werkelijke primitieve betekenis van het woord samgha of ‘sangha’ heeft alleen betrekking op de arhats of bhikshu’s, of de ‘ingewijden,’ dat is te zeggen op de ware exponenten van dharma — de goddelijke wet en wijsheid, die tot hen komt als een weerspiegeld licht van het ene ‘grenzeloze licht’. (TG 342)

Bovendien is de bedoelde boeddha­ niet een bepaalde boeddha­ maar Adi-Bodhi of de eerste logos ...

waarvan de oorspronkelijke straal mahabuddhi is, het universele zegel, alaya, waarvan de vlam alomtegenwoordig is en zijn invloed een andere sfeer vormt in elk van de drie vormen van bestaan, omdat het daarnaast het universele Zijn zelf is of de weerspiegeling van het Absolute. (TG 343)

Trishna

(San­skriet) Tṛṣṇā

Dorst, verlangen. Equivalent van het Pali-woord taṇhā (dorst naar leven); de dorst of begeerte die de tussenliggende natuur of het menselijke ego weer naar beneden trekt en laat incarneren in het aardse leven.

Nadat de tussenliggende natuur na het sterven is losgelaten en gedurende lange eeuwen veel tijd heeft gebruikt voor een periode van gelukzaligheid, rust en psychologisch herstel — ongeveer wat een kalme en goede nacht slapen op kleinere schaal voor het vermoeide lichaam zou doen — daarna, net zoals een mens langzaam wakker wordt, ontwaakt deze tussenliggende natuur of menselijke ego heel geleidelijk uit zijn toestand van rust en gelukzaligheid die devachan wordt genoemd. En de zaden van de gedachten, de zaden van handelingen die het in eerdere levens heeft gezaaid, liggen nu in het weefsel van zichzelf — zaden waarvan de natuurlijke energie nog steeds bewaard is gebleven en niet is uitgeput — en die behoren bij dat innerlijke psychologische weefsel, want die kunnen nergens anders terecht, aangezien de mens die daar heeft gemaakt en een deel van hem zijn. Deze zaden van eerdere gedachten en handelingen, van eerdere emoties, begeertes, liefdes, haat, verlangens en aspiraties, elk van die laat zichzelf voelen als een drang naar de aarde, naar de sferen en gebieden waarin zij thuishoren, en waar zij op natuurlijke wijze groeien, zich uitbreiden en ontwikkelen. (OG 175-6)

Trishna is ook de vijfde van de twaalf nidana’s, omdat elk menselijk vermogen zijn edele aspect heeft, kan trishna ook liefde betekenen, bijvoorbeeld als zuivere toewijding. De pure liefde en begeerte die een bo­dhi­satt­va tot uitdrukking brengt wanneer hij een nirmāṇakāya wordt, is het geestelijke aspect van trishna.

Trismegistus

(Grieks) Driemaal de grootste.

Trismegistus is de naam van een mysterieuze figuur naar wie de hermetische filosofie is vernoemd. In Egypte is hij gelijk aan de god Thoth maar de naam werd ook gewoon gebruikt door veel oude Griekse schrijvers over filosofie en alchemie. Deze naam is ook gegeven aan de allerhoogste inwijder van het oude Mysterie-stelsel en komt daarom rechtstreeks overeen, zowel wat betreft zijn werking als positie, met wat in de theosofische filosofie de maha-chohan wordt genoemd. De naam slaat daarom zowel op de godheid als op de menselijke afvaardigingen ervan.

Zie ook Hermes; Pymander

Trisula

(San­skriet) Triśūla

De drietand van Śiva.

Trisuparna

(San­skriet) Trisuparṇa [van tri drie + su mooi + parṇa vleugel, blad]

Een brahmaan die doorkneed is in bepaalde delen van de Veda’s, die naar men aanneemt, drie in getal zijn.

Triton

(Grieks) Een god van de zee.

Kind van Poseidon en Amphitrite die wordt voorgesteld alsof hij met zijn ouders in de zee woont. Zijn bovenlichaam is dat van een mens en het onderlichaam is dat van een dolfijn, en volgens de mythologie zweept hij de golven op of kalmeert hij ze met behulp van zijn hoorn. De dolfijn was door Poseidon als een van de tekens van de dierenriem opgenomen en werd bij de Grieken Aigokeros (met de hoorns van een geit) of Steenbok genoemd — het monster met de hoorns van een geit en het achterwerk van een dolfijn.

Triton behoort esoterisch tot de groep van vissymbolen — zoals Oannes (Dagon), de Matsya of vis-avatar en Pisces, zoals die is aangenomen door de christelijke symboliek. De dolfijn is een sterrenbeeld dat de Grieken Capricornus noemen en laatstgenoemde is de Makara van India. Het heeft dus een anagrammaticale betekenis en zijn interpretatie is geheel occult en mystiek ... het volstaat te zeggen dat die net zo stoffelijk is als die spiritueel en mystiek is. (Zie De geheime leer II 578-9.) (TG 344)

Poseidon, Amphitrite en Triton kunnen ofwel worden gezien als kosmische krachten of entiteiten of als hun microkosmische weerspiegelingen als de krachten van de zeeën van de aarde. Deze verschuiving van betekenissen die niettemin allemaal een fundamentele of essentiële herkenbaarheid hebben, is typisch voor het oude mystieke denken van alle landen.

Trividha-dvara

(San­skriet) Trividha-dvāra [van trividha driedelig, drievoudig + dvāra deur, toegangspoort, ingang, opening]

De drievoudige toegangspoort bestaat uit ...

lichaam, mond en denken; zuiverheid van lichaam, zuiverheid van spraak, zuiverheid van denken — de drie deugden die nodig zijn om een boeddha­ te kunnen worden. (TG 344)

Trividya

(San­skriet) Trividyā [van tri drie + vidyā wetenschap, weten]

De drie soorten weten of wetenschappen; de drie fundamentale axioma’s van het mysticisme:

(a) de vergankelijkheid van al wat bestaat, of Anityata; (b) lijden en ellende van al wat leeft en is, of Dukha [duhkhata]; en (c) het vluchtige of tijdelijke van al het stoffelijke, objectieve bestaan dat net zo onwerkelijk is als een zeepbel in een droom, of Anatmata. (TG 344)

Trivikrama

(San­skriet) Trivikrama [van tri drie + vikrama stap, pas, tred — vooruitgang of doordringing van bezit]

De drie stappen van Vishṇu. Ook van toepassing op deze godheid in de Rig-Veda in verband met de drie stappen die hij had gezet toen hij door de zeven gebieden van het heelal ging.

De eerste stap nam hij op de aarde in de vorm van Agni [god van vuur]; de tweede in de atmosfeer, in de hoedanigheid van Vayu, god van de lucht; en de derde aan het hemelgewelf, in de vorm van Surya, de zon. (TG 344)

Triyana

(San­skriet) Triyāna [van tri drie + yāna voertuig, weg]

De drie voertuigen, wegen, voorwaarden of graden waarin de neofiet en later de adept, de oceaan van geboortes, sterven en wedergeboorte ofwel samsara overbrugt. De drie voertuigen zijn ook de drie graden van yoga die bekend zijn als sravaka, pratyeka-boeddha­ en bo­dhi­satt­va.

De term triyana wordt ook gebruikt om te wijzen naar de drie scholen van de mystiek [in India] — de mahayana, de madhyimayana en de hinayana scholen; waarvan de eerste het ‘grotere’ voertuig is, de tweede het ‘middelste’ en de laatste het ‘kleinere’. Elk stelsel tussen de grotere en de kleinere voertuigen in worden als zinloos gezien. Daarom ziet men de pratyekaboeddha­ als overeenkomend met de madhyimayana. Want zoals is uitgelegd ... verwijst deze (de pratyekaboeddha­-staat) naar hem die geheel voor zichzelf leeft en erg weinig voor anderen en [daarom] het middelste voertuig in gebruik heeft, waarmee hij het geheel vult en geen ruimte overlaat voor anderen. Het is aldus een zelfzuchtige kandidaat voor nirvāṇa. (TG 344-5)

Triyuga

(San­skriet) Triyuga [van tri drie + yuga tijdperk]

De drie tijdperken — het satyayuga, het tetrāyuga en het dvāparayuga — die voorafgingen aan ons huidige tijdperk, het kaliyuga.

Zie ook Yuga

Trizna

(Bulgaars) [van Slavisch tryzen plotselinge pijn of scheut, kwelling]

Een feest op 7 mei voor de overleden held in Bulgarije, Moldavië en Wallachië. Op het belangrijkste moment van de viering wordt er een kaarslicht op elk graf geplaatst, het graf met wijn doordrenkt en worden op de graven grote hoeveelheden kruiden of wierook gebrand. Soms vindt er een aanroep van een overledene plaats door middel van enkele druppels bloed van het oudste familielid van de overledene na te zijn geprikt. De Bulgaren geloven dat de zeven weken vanaf de avond van paaszondag tot aan drievuldigheidsdag een periode is dat de zielen van de overledenen afdalen naar de aarde om in contact te kunnen komen met hun geliefden of om vergeving te vragen aan hen die zij kwaad hebben gedaan.

Troje | Trojanen

Vanaf het moment dat Schliemann in Hissarlik de diverse bovenop elkaar liggende plaatsen van het oude Troje herontdekte, zag men in de wetenschappelijke wereld een groeiend vertrouwen opkomen in het waarheidsgehalte van de oude geschiedenis, die men voorheen uitsluitend beschouwde als sprookjes. Van de Trojaanse oorlog bijvoorbeeld weet men nu dat dat een historisch feit is, hoewel die volgens De geheime leer veel langer geleden plaatsvond dan de 1200 v. Chr. van de archeologie. In Isis ontsluierd wordt het verhaal van Homerus over deze oorlog gezien als een tegenhanger van het Rāmāyaṇa. In zulke verhalen zijn allegorie en feit op een merkwaardige wijze vermengd geraakt, maar het is algemeen bekend dat de mythoi oorspronkelijk en met opzet zo geconstrueerd werden op basis van eerdere feitelijke gebeurtenissen.

Ragon herinnert zich in zijn verdediging van de oudheid van de vrijmetselarij de verklaringen van klassieke schrijvers dat Neptunus en Apollo zichzelf aan Laomedon aanboden als bouwers ‘om de stad (Troje) te bouwen,’ een bekende uitdrukking die symbolisch geïnterpreteerd betekent dat er een religieuze groepering of Mysterieschool wordt gevestigd. Troje lag strategisch heel gunstig ten aanzien van de handelroutes van de oude wereld en de overblijfselen in verre landen tonen aan dat Troje inderdaad een actief kruispunt van handelroutes was geweest. Zelfs de eerste stad die was gebouwd in wat archeologen het neolithicum of jonge steentijd noemen, was een krachtig en dominerend centrum. Opgravingen op het laagste niveau onthulden een grote versterkte muur met twee torens en een menselijk gezicht in steen, dat door sommigen wordt geschat op 18 eeuwen vóór het Troje waarover Homerus zong en dat, naar boven tellend, de zevende stad van de negen was die successievelijk op dezelfde plaats hadden gelegen.

Trol

(Scandinavisch)

In het algemeen een boosaardige dwerg of geest die in verhalen wordt beschreven als een afzichtelijke en gevaarlijke kabouter. Als voorvoegsel wordt trol in de Scandinavische talen gebruikt om te duiden op magische of bovenzintuiglijke middelen (bijv. trollkonst magische kunst, trollkaring oude vrouw, heks, die de magische kunsten beoefent). In deze context zou trol bijna alleen maar een kwaadaardige invloed betekenen maar er zijn ook verhalen overgebleven waarin een trol wordt gezien als een voorbeeld van dankbaarheid en trouw. Dat kan ook een geval zijn geweest waarin de geestelijke invloeden van een cutuur door nieuwe generaties worden beschouwd als demonisch van aard. Het is ook mogelijk dat de trollen voorbeelden waren voor de minder ontwikkelde kenmerken in de mens die later de trouwe hulpjes worden van hem die deze zwakheden in zichzelf overwint.

Tronen

Een groep engelen van de christelijke hemelse hiërarchie van pseudo-Dionysius de Areopagiet. De tronen nemen in het negenvoudige stelsel de derde rang in en worden voorafgegaan door de serafijnen en cherubijnen; de tweede en tussenliggende triade wordt gevormd door heerschappijen, krachten en machten; terwijl de derde wordt gevormd door vorsten, aartsengelen en engelen. Dit stelsel was afgeleid van de Hebreeuwse angelologie dat afstamt van de Chaldeeuwse; hoewel dit christelijke stelsel van engelen filosofisch krachtig werd beïnvloed door het neo­pla­toni­sche en neo-pythagorese denken.

Zij die in de theologie ‘de Tronen’ worden genoemd en de ‘zetel van God’ zijn, moeten de eerste geïncarneerde mensen op aarde zijn. (SD 2:80)

De Zohar verklaart dat de Benei ’Elohim (Zonen van God) tot de tiende onderverdeling van de tronen behoren. De oude Syriërs definieerden hun wereld van heersers ongeveer zoals de Chaldeeën dat deden: de laagste wereld was de ondermaanse, onze aarde, bestuurd door engelen; vervolgens Mercurius, aartsengelen; Venus, vorsten; de zon, Machten; Mars, krachten; Jupiter, heerschappijen en Saturnus door tronen.

Pseudo-Dionysius was een christelijke schrijver van een onbekend jaar. De eerste betrouwbare vermelding van zijn geschriften in de bestaande christelijke literatuur kan worden gevonden in de verslagen van het Concilie van Constantinopel in 532 onder keizer Justinianus.

Tsaba’

(Hebreeuws) Tsābā’ [van de werkwoordstam tsābā’ erop uit trekken of afmarcheren, de oorlog tegemoet]

Een menigte, leger; tseba’ hash-Shamay (het hemelse leger) verwijst ofwel naar de menigte kosmische geesten of engelen of naar de gemanifesteerde verblijfplaatsen van de lagere hiërarchieën ervan, de sterren.

Zie ook Tseba’oth (meervoudsvorm).

Tsadiq

(Hebreeuws) Tsaddīq

Hij die een rechtvaardige zaak heeft; onschuldig, billijk, rechtvaardig; een naam van Melchizedek (koning van rechtvaardigheid), ook van toepassing op Noach (Genesis 6:9). Sommigen menen dat Sadic (Tsaddiq) de patriarch Noach was (net zoals Melchizedek) en ...

toen bijvoorbeeld de identiteit van Noach en Melchizedek was vastgesteld, was eveneens de identiteit van Melchizedek, of vader Sadik, met Kronos-Saturnus bewezen. (SD 2:391)

Blavatsky noemt Noach ook een kabir, de kabiri waren zonen van Sydic of Zedek en laat zien dat Sadik een bestuurder van de achtste planeet, Terra, was (SD 2:391).

Tsang

(Tibetaans) bTsan

Kracht, macht; vooral gebruikt als een equivalent voor nyingpo of alaya, de wereldziel. Alaya wordt vooral gebruikt in de beschouwende mahayana-scholen van het noordelijke boeddhisme en is in zijn essentie een equivalent van mula­pra­kriti als de wortel of het wezenlijke van alle dingen; vandaar dat alaya ook vaak gelijk is aan ākāśa, vooral in zijn mystieke betekenis.

Tseba’oth

(Hebreeuws) Tsĕbā’ōth‘

Meervoud van tsābā’ (menigte, leger) in het algemeen toegepast voor groepen van actieve wezens in hemelse sferen of op aarde; gebruikt in de frase ‘menigten van de hemel’ of ‘het hemelse leger,’ en duidt ook op de individuen in een gewoon leger van soldaten. Het woord wordt ook gebruikt voor het geheel van sterren, zon, maan enz. die worden gezien als levende wezens. In het Oude Testament is de naam soms verbonden met Jehovah (Yehovah); dus wanneer Yehovah Tsebao’th verschijnt, wijst dat op iets dat verband houdt met oorlog of een conflict.

In de oudheid werd de naam vaak verbonden met Sabazius en is op diverse plaatsen te zien bij Dionysos en Plutarchus (vgl. Symp 4:6) waarbij een hint wordt gegeven dat de joden voor hun aanbidding op een bepaalde manier waren verbonden met Sabazius of Dionysos. Blavatsky zegt dat de joden zijn verbonden met Saturnus, zowel met de god ervan als de planeet zelf, die de ‘patroon en beschermengel van Israël was’ (SD 1:459).

Tsela‘

(Hebreeuws) Tsēlā‘

Een rib, zijde; een deel van de hemelen; een deel of onderdeel. Gebruikt in de bijbelse allegorie waarbij Eva of de vrouw wordt gevormd uit een rib, heup, of deel van Adam (Genesis 2:21-3), die alleen de eerste man was in de betekenis van eerste mensheid. Het bijbelse verhaal verwijst naar de lering dat het derde wortelras androgyn of hermafrodiet was — dat de individuen van de mensheid dubbel-geslachtelijk waren. Maar het biologische en historisch fysiologische moment waarop de geslachten zich scheidden in een duidelijke man en vrouw, zoals de tegenwoordige mens, beschreven de joodse schrijvers als een gebeurtenis waarbij de vrouw werd afgescheiden uit de man. We zouden echter net zo goed kunnen zeggen dat de man zich afscheidde uit de vrouw, of dat de man was gemaakt uit een rib of heup van een vrouw! De belachelijke veronderstelling dat het vrouwelijke deel van de mensheid was ontstaan uit de mannelijke helft van de mensheid omdat de eerste vrouw zich afscheidde van de eerste man doordat de Heeere God een van de ribben van laatstgenoemde nam en de vrouw daaruit ontwikkelde, kwam door een verkeerde interpretatie van het Hebreeuwse woord Adam dat dus niet voor een enkele individuele mens van het mannelijke geslacht staat.

Tselem

(Hebreeuws) Tselem

Een vorm, beeld, gelijkenis. Een schaduwachtig beeld, een schaduw. Vandaar ook de astrale ‘schaduw’ van het menselijke fysieke lichaam — het modellichaam of liṅgaśarīra. Tselem komt overeen met het San­skrietwoord chhaya’s : van de tselem van ’elohim werd ’Adam gemaakt (Zohar iii, 76, Crem ed.), dat wil zeggen naar het beeld van de pitri’s werd de mensheid gemodelleerd (Genesis 1:27); maar niet alleen ‘naar het beeld’ maar ook uit de essentie van de schaduw zelf was de mensheid ontwikkeld; met andere woorden, de pitri’s projecteerden hun astrale schaduwen die de lagere beginselen van de individuen van het ras van mensen werden.

Zie ook Tsulma’

Tsi-tsai

(Chinees) De zelfbestaande, dat wat de onbekende duisternis is, de wortel van wu-liang-shih (het eindeloze tijdperk).

Tsimtsum

(Aramees) Tsimtsūm [van de werkwoordstam tsāmam samentrekken, samendrukken]

Samentrekking. Een kabbalistische term die het filosofische idee van een eerdere uitbreiding bevat — anders kon er niet een daaropvolgende samentrekking volgen. Vandaar dat tsimtsum wordt gebruikt om te wijzen naar de centrifugale en middelpuntzoekende beweging, uitbreiding en samentrekking, die onder leiding van de hoogste van de sefiroth het universum tevoorschijn brengt en in leven houdt.

Het Onbekende Absolute, boven alles een getal, toonde Zichzelf door een emanatie waarin het immanent was en ten opzichte daarvan toch ook transcendent was. Het trok eerst Zichzelf in Zichzelf, om de onbegrensde Ruimte, de Afgrond te vormen; dat Het vulde met een aangepast en geleidelijk afnemend Licht of Levenskracht, dat het eerst verscheen in de Afgrond, als het centrum van een wiskundig middelpunt waarna geleidelijk Zijn Levengevende energie of kracht zich door de gehele Ruimte verspreidde. Deze concentratie of samentrekking en zijn expansie zijn de middelpuntzoekende en middelpuntvliedende krachten van schepping en bestaan, die de kabbalisten Tzimtzum noemden. De Wil van Ain Soph laat Zichzelf dan zien door het Ideale Volmaakte Model of de Levenskracht schenkende Vorm, het eerste beginsel en volmaakte prototype als een idee, van alles wat geschapen moet worden, zowel geestelijk als stoffelijk. Dit is de Microkosmos van de Ain Soph, de Macrokosmos van alles wat geschapen moet gaan worden. Het wordt de Zoon van Elohim genoemd, dat wil zeggen God, en de Adam Illa-ah of Adam Kadmon, de Man van het Oosten of de Hemelse Adam. (Myer, Qabbalah p. 231)

Dit idee is analoog met het in- en uitademen van Brahmā.

Van Tsimtsum wordt gezegd dat die vooral actief is in de derde ‘olam of laagste triade van de sefiroth-boom of kosmische boom — elke sefiroth-boom is verdeeld in een bundel van drie triaden, die respectievelijk 1) de begrijpelijke of intellectuele wereld; 2) de vormende of paradigmatische wereld; en 3) de natuurlijke wereld, worden genoemd. Het is in deze laatste triade van sefiroth die ‘olam ham-Muteba‘ wordt genoemd, waarin tsimtsum specifiek werkzaam is.

Tso-ch’an

(Chinees)

Zitten voor beoefening van dhyana of contemplatie, het beoefenen van dhyana. Gelijk aan tso-want van het taoïsme (zitten met een leeg hoofd), dat wordt omschreven als ...

het ontspannen van de ledematen en het lichaam, het doven van de zintuigen van horen en zien, het losmaken van uiterlijke vormen, het laten gaan van wat we weten en het opgenomen laten worden in Dat wat Alles Doordringt. (Chuang Tzu 6:10)

Bij de meditatie werd door bepaalde individuen ook een vorm van adembeheersing beoefend, zoals tot uitdrukking gebracht door Chuang Tzu: het ademen van de wijze is niet als dat van gewone mensen ...

hij ademt met elk deel van hem, helemaal tot in de punten van zijn tenen. (6:2)

Maar deze schrijver keurde lichaamsoefeningen zoals die van de yoga asana’s (houdingen) af.

Tsong-kha-pa

(Tibetaans)

‘De man van Tsong-kha,’ een provincie in Amdo — zijn familienaam was Blo bzang grags pa (Lo-zang Dag-pa). Een groot leraar en hervormer van het Ti­be­taanse boeddhisme (1357-1419), stichter van de Gelukpa-school.

Tsulma’

(Aramees) Tsūlmā’

Een schaduw, afbeelding; gebruikt in de Kabbalah in verband met de neshamah en ruah: tijdens de laatste zeven dagen van het leven van een mens, zo wordt gezegd, gaat de neshamah elke nacht omhoog uit een mens en de tsulma’ is niet meer te zien; wanneer de tsulma’ vertrekt gaat de ruah mee (Zohar i 117a, Crem ed). Het Hebreeuwse equivalent tselem (schim of schaduw, vandaar een gelijkenis of beeld van een wezen of ding), komt min of meer overeen met het menselijke modellichaam of liṅgaśarīra en met het mayavi-rupa of hogere beeld van een mens, dat naar wens weggezonden kan worden.

Tsurah

(Hebreeuws) Tsūrāh meervoud: tsūrōth.

De prototypische vorm; in de Kabbalah het goddelijke prototype dat wordt beschouwd als het hoogste beginsel ‘dat boven blijft.’

In het occultisme omvat het atma-buddhi-manas, de hoogste triade, het eeuwig goddelijk Individuele. (TG 349)

De Kabbalah verklaart ook dat de tsurah de neshamah als zijn weerspiegeling maakt en dat laatstgenoemde is verbonden met zijn goddelijke prototype door een levenskrachtige draad bestaande uit een geestelijke straling, waarlangs zelfs de neshamah omhoog streeft om volmaakte eenwording met zijn prototype te bewerkstelligen. De tsurah is de spirituele monade, omdat het de drie hoogste beginselen bevat en omdat deze monade een geëmaneerd product is van de allesomvattende kosmische godheid is het de goddelijke prototypische vorm of entiteit; verder is het hoogste deel van de tsurah of monade de neshama of geest die zichzelf kleedt in ruah of buddhi-manas; dat zich weer kleedt in de astrale monade die wordt voorgesteld door nephesh; dat op zijn beurt incarneert in guph, ofwel het stoffelijk lichaam. De Hebreeuwse Kabbalah streeft er vaak naar om zijn gedachte af te schermen voor het gewone volk door gedetailleerde — maar vaak ook juiste — bewerkingen van essentiële ideeën te maken, zodat zijn werkelijk belangrijke leringen niet altijd meteen duidelijk zijn.

Tuat

(Egyptisch) Ook Tiau en TiaouṬuat

Het gebied van de onderwereld of van de doden, hoewel die niet onder de aarde ligt of beantwoordt aan een bepaald beeld zoals een christelijke hel, zelfs terwijl de Tuat toch vaak wordt beschreven als een plaats van vergelding. Een van de post-mortem toestanden die wordt beschreven in het Egyptische dodenboek en die zich afspeelt in de omgeving van de maan.

In de populaire mythologie staat de Tuat los van de wereld en is daarvan gescheiden door een bergketen. De Tuat was een grote vallei, ingesloten door de bergen, waardoorheen een rivier liep (de tegenhanger van de Nijl, wat doet denken aan de Jordaan van de joden en christenen) op de oevers ervan verbleven de boze geesten en monsterachtige beesten. Er staat geschreven dat wanneer de zon door de Tuat ging grote aantallen zielen op weg gingen naar de boot van de zon en zij die erin slaagden zich aan de boot vast te klampen, een nieuw leven zouden krijgen als de zon aan het oostelijke einde van de vallei opkwam om een nieuwe dag in te luiden. De Tuat werd ook voorgesteld als het gebied waar de ziel gedurende de nacht naartoe ging en later terugkeerde om zich overdag bij de levenden op aarde te voegen.

Oorspronkelijk werd de Tuat beschreven als de verblijfplaats van de nachtelijke zon, waardoorheen de zonnegod Ra ’s nachts passeerde, slechts om in de ochtend vernieuwd tevoorschijn te komen.

Wat is het Tiaou? De veelvuldige verwijzing ernaar in het ‘Dodenboek’ bevat een mysterie. Tiaou is het pad van de nachtzon, de onderste hemelsfeer of het hellegebied van de Egyptenaren, dat zij aan de verborgen kant van de maan plaatsen. In hun esoterie kwam de mens uit de maan (een drievoudig mysterie — astronomisch, fysiologisch en psychologisch tegelijk); hij doorliep de hele bestaanscyclus en keerde toen terug naar zijn geboorteplaats, voordat hij daaruit opnieuw tevoorschijn kwam. Zo stelt men het voor, dat de overledene in het westen aankomt, in aanwezigheid van Osiris wordt geoordeeld, herrijst als de God Horus en door de sterrenhemel rondgaat — dat wil zeggen allegorisch wordt opgenomen in Ra, de Zon; dat hij vervolgens de noot (de hemelse afgrond) oversteekt en nogmaals naar Tiaou terugkeert: een eenwording met Osiris die, als de god van het leven en de voortplanting, de maan bewoont. (SD 1:227-8)

De Tuat werd verdeeld in twaalf gebieden die velden (sekhets) werden genoemd en die overeenkwamen met het aantal uren van de nacht, maar die ook wel werd beschreven als bestaande uit zeven cirkels (arrets), elk onder het toeziend oog van een wachter. Het rijk van Osiris werd voorgesteld als Sekhet-Aarru of -Aanre (de velden van Aanroo) dat in 15 Aats (huizen) was opgedeeld en dat 21 zuilen telde. Een van de gebieden van de Tuat stond bekend als Amenti (Egyptisch Amentet, ‘de verborgen plaats’), een term die vaak betrekking had op het gehele gebied van de doden.

Tubal-Kaïn

(Hebreeuws) Tūbal Qayin

Volgens het bijbelse verhaal de zoon van Lamech en Zillah, ‘een leermeester van allen die werken met koper en ijzer’ (Genesis 4:22). Blavatsky noemt hem een kabir, gelijk aan Hephaestos of Vulcanus, en zegt ook dat het ...

een woord is dat werd gebruikt voor de meester-vrijmetselaarsgraad bij het rituaal en ceremonieel van de vrijmetselaars. (TG 345)

Tula g

(San­skriet) Tulā

Weegschaal. Het zevende teken van de dierenriem, Libra, wat de zevenvoudige mens oftewel Nara voorstelt, gehuld of gewikkeld in de 36 tattva’s (elementen), die hangt aan het meest innerlijke beginsel, param­atman of de supergoddelijke monade, die zelf vrij is van alle stoffelijke gehechtheden en in de kosmische gebieden leeft.

Tulku

(Tibetaans) sprul sku [afkorting van sprul pa’i sku (tul-pe-ku) van sprul pa schim, ontlichaamde geest; vgl. San­skriet nirmāṇakāya, magisch veranderd lichaam]

Gebruikt voor een hoge lama, vaak het hoofd van een klooster; vooral die lama’s die hebben aangetoond dat zij hun functie en rang van een vorige incarnatie kunnen herinneren, dat wil zeggen door bepaalde voorwerpen uit te kiezen die eerder hun eigendom waren geweest en door details uit een vorig leven te geven, de omgeving te beschrijven enz. De twee belangrijkste tulku’s van de Ti­be­taanse boeddhistische hiërarchie zijn de Tashi en Dalai Lama’s. Er wordt vaak naar een tulku verwezen als zijnde een incarnatie, maar buiten de vele verschillen van een incarnerende of belichamende macht of energie, is incarnatie in het gewone gebruik de rechtstreekse voortzetting van een eerdere belichaming. Deze zogenaamde levende boeddha­’s van Tibet vormen een bepaald type tulku — wanneer een boeddha­-lama van een Tibetaans klooster sterft geeft hij zijn geestelijke kracht of energie door aan een kind of een volwassen opvolger. Als het doorgeven met succes plaatsvindt spreken we van een tulku.

Er zijn vele verschillende soorten tulku’s en dan zien we parallellen met de avatara-leer van de hindoes. Wanneer we Jezus als voorbeeld nemen zien we een levenslange tulku, een straal van een godheid, voor zo ver als die straal gaat, een goddelijke manifestatie en daarom een ware avatara in de brahmaanse betekenis. Ook Gautama Boeddha was een tulku van zijn eigen innerlijke boeddha­ of innerlijke god. Maar de gemiddelde mens wordt slechts van tijd tot tijd overschaduwd — als hij werkelijk streeft — door de aanraking van de goddelijke vlam vanuit de hogere delen van zijn eigen constitutie en toch is zelfs zo’n mens dan voor een vluchtig moment een tulku. Maar toen Gautama het boeddha­schap bereikte was hij deels geïnspireerd door zijn eigen innerlijke boeddha­ en was daarom de menselijke tulku van die God. Voor Siddhartha de mens was dat nirvāṇa; hij ging de staat van dharmakaya in en dat deel van hem was toen niet meer onder de mensen, dat deel van hem was een goddelijk geworden mens.

Een ander soort tulku ontstaat wanneer een menselijke mahātma een straal van zichzelf uitstuurt, of een deel van zichzelf, om zich te belichamen, misschien alleen tijdelijk maar misschien ook voor bijna een heel leven, in een neofiet-boodschapper die deze mahātma de wereld instuurt om te onderwijzen. De boodschapper handelt in dit geval als een doorgever van de geestelijke en goddelijke krachten van de mahātma. Blavatsky was zo’n tulku en belichaamde vaak het feitelijke leven van haar eigen leraar en werd daar dan ook door geleid. Zolang de incarnatie van deze hogere essentie van de leraar duurde was zij een tulku. Als om een of andere reden de invloed of straal voor langere of kortere duur werd teruggetrokken hield de toestand van tulku op dat moment op te bestaan.

Nog een ander aspect van de tulku-leer wordt geïllustreerd door het geval van Blavatsky. Waar is zij nu? Blavatsky is nog niet gereïncarneerd — zij is nog niet geboren als een kind — maar zij heeft op bepaalde momenten en in ieder geval voor één bepaald individu en met de instemming van dat individu als het ware een tulku voor dat individu gemaakt. Voor die bepaalde periode kunnen we dan zeggen dat Blavatsky zich deels had belichaamd in dat gekozen individu, speciaal voor het doorgeven. In alle gevallen van tulku zijn het incarnaties of verschijningen. Als Blavatsky bijvoorbeeld een tulku voor een persoon voor de tijd van een maand of een jaar zou ontwikkelen, zou die persoon voor die bepaalde tijd een tulku zijn, maar wanneer dat bijzondere werk gedaan zou zijn, zou de invloed worden teruggetrokken en zou de tulku niet meer bestaan.

Er is nog een andere soort van avatarische incarnatie of tulku, een tijdelijke verschijning van een adept in zijn mayavi-rupa. Van bepaalde Ti­be­taanse lama’s is bekend dat zij in staat zijn dit te doen en daarom worden zij ook heel terecht tulku’s genoemd, dat de soort tulku is die bepaalde oriëntalisten een ‘verschijning’ noemen.

De hypnotiseur als tulku

Een andere soort tulku met een tegengesteld en in essentie kwaadaardig karakter is die die wordt ontwikkeld door een hypnotiseur die tijdelijk de psychologische natuur van zijn in trance gebrachte slachtoffer verplaatst door het psychologiseren, of door hypnotiseren en mesmeriseren. Dit is echter meer dan eens een handeling van zwarte magie en vol ernstige gevaren, zowel voor de hypnotiseur als degene die in trance is gebracht. Elke slimme hypnotiseur maakt feitelijk van zijn slachtoffer een tulku in een zwart-magische betekenis. Wanneer hij een idee in het brein van zijn slachtoffer plaatst, dat hij over een week om drie uur ’s middags iets dwaas of onbehoorlijks moet gaan doen, bewerkt de hypnotiseur als een zwart-magische tulku gedurende die periode zijn slachtoffer en elke psycholoog en hypnotiseur kent de mogelijkheid van dit gegeven, hoewel de wetenschappelijke verklaring van het woord hem vreemd zal voorkomen. Een opvallend voorbeeld van zwart-magische tulku was wat middeleeuwse Europeanen de weerwolven noemden. De leer van tulku is echter in de kern prachtig en subliem en staat daarom in zeer hoog aanzien onder de Tibetanen.

Tum

[waarschijnlijk San­skriet tvam gij of u]

Een oude broederschap die vroeger in het noorden van India bestond en goed bekend was in de dagen van de vervolging van de boeddhisten aldaar. Tum ...

heeft een dubbele betekenis, de eerste is die van duisternis (absolute duisternis) dat als absoluut zijnde hoger is dan het hoogste en zuiverste van alle lichten, en een tweede betekenis die berust op de mystieke groet onder ingewijden: ‘Gij zijt gij, uzelf,’ wat gelijk is aan het gezegde ‘U bent één met het Oneindige en het Al’.
 Het ‘Tum B’hai’ wordt nu gespeld als ‘Aum B’hai,’ maar hoewel ze tegenwoordig anders zijn want beide scholen zijn opgegaan in één school. De eerste bestond uit kshatriya’s, de tweede uit brahmanen. (TG 345)

In Slavische talen wordt tma nog steeds gebruikt voor ‘duisternis’.

Turaans

Een vaag woord dat als een alternatief wordt gebruikt voor het Mongolisch in een of ander overzicht dat de mensheid in grote lijnen verdeelt in drie groepen van: 1) zwarten, Ethiopiërs of negers; 2) gelen, Mongoliërs of Turaniërs en 3) blanken, Kaukasische rassen. Het sluit Indo-Europeanen, Semieten en Hamieten dus uit, die onderafdelingen van de Kaukasische stam zijn. Het noemt ook de Ethiopiërs ten onrechte als een synoniem voor negers.

De naam komt van Tur, een van de drie broers uit een Perzische legende die de voorouders waren van de drie groepen van het mensenras. Doordat de etnografie tegenwoordig wordt gebaseerd op linguïstiek wordt het Turaans nu vervangen door het woord Oeral-Altaïsch, wat wijst op een groep van volken en hun talen in Noord en Centraal-Azië, Oost-Russisch, Turks, Magyaars, Fins, Basks en de Lappen van Europa. Deze talen zijn allemaal agglutinerend.

Turiya

(San­skriet) Turīya — de vierde.

Een bewustzijnstoestand die de boeddha­’s en christussen — en soms grote maar minder ver ontwikkelde mensen — in hun momenten van geestelijke extase weten te bereiken, een hoge vorm van samadhi. Het is de vierde toestand van het beroemde taraka rajayoga-stelsel van India, dat gelijkstaat aan een zich verheffen en tijdelijk éénworden van het menselijke bewustzijn met het atman, ook wel nirvāṇa genoemd. In deze turiyatoestand wordt het goddelijke zelf gezien door het individuele zelf van de entiteit als zijn ouder en het atman dat aldus is bereikt is in zijn essentie vrij van enig mayavisch verschil van zijn universele goddelijke bron. Turiya, de hoogste van alle toestanden waarin het bewustzijn zichzelf kan gieten of gegoten kan worden ...

wat praktisch een vernietiging betekent van het gewone menselijke bewustzijn is het verwezenlijken van éénwording met het atma-buddhi dat het hoger manas overschaduwt of erdoorheen werkt. Het is daarom feitelijk het één worden met de monadische essentie. (OG 72)

Turiya is een staat of toestand van bewustzijn waarin het (geestelijke) oog van de waarnemer het verst verwijderd lijkt van de dingen van de stoffelijke wereld — die toestand die voor de meeste mensen eruit zou zien als een volledige of volmaakte trancetoestand, fysiek gesproken. Het hogere bewustzijn van de mens dat vaak onbewust is voor het bewustzijn van het hersenverstand, gaat turiya in en brengt de lichamelijke mens in een toestand van volmaakte droomloze slaap; maar het is een toestand van de hoogste of meest verheven geestelijke en intellectuele activiteit.

In het pralaya of de periode tussen twee manvantara’s in verliest zij haar naam, evenals zij deze verliest als het werkelijke ENE zelf van de mens opgaat in Brahman, in gevallen van hoge samādhi (de turīyatoestand) of een uiteindelijk nirvāna; ‘als de leerling’ in de woorden van Śankara ‘dat oer-bewustzijn, die absolute gelukzaligheid heeft bereikt, waarvan de aard de waarheid is, die zonder vorm en actie is, en zijn bedrieglijke lichaam achterlaat dat door de ātman was aangenomen, zoals een speler een (gebruikt) kledingstuk aflegt’. (SD 1:570)

Zie ook Jagrat; Sushupti; Svapna

Turvasa

(San­skriet) Turvaśa

Een legendarische held en voorouder van het Indo-Europese ras. Subba Row zegt dat hij een maharshi was die een jivanmukta werd.

Tushita’s

(San­skriet) Tuṣita’s [van de werkwoordstam tuṣ kalm worden, tevreden zijn, of gelukkig ]

Een naam van de aditya’s van de hindoes, planetaire bestuurders vanwege hun nauwe band met de zon, de zoon van Aditi, Marttanda genaamd. Dus zijn de tushita’s in het esoterische noordelijke boeddhisme een klasse van godheden met een grote zuiverheid die een deva-loka (hemels gebied) voor zichzelf hebben, maar alleen in de hogere delen van het stoffelijke gebied waarin alle bo­dhi­satt­va’s worden herboren, voordat zij afdalen naar deze aarde als toekomstige boeddha­’s.

Zie ook Jaya

Tussenliggende natuur

Bij een drievoudige verdeling van de menselijke constitutie — zoals de christenen de mens zien,Klik hier voor grote weergave opgebouwd uit geest, ziel en lichaam — zou de tussenliggende natuur overeenkomen met de ziel en zou het tussenliggende tweetal (of duade) manas en kama voorstellen. De hogere duade (atman, buddhi) zou overeenkomen met geest en de lagere triade (prana, liṅgaśarīra en sthūla-śarīra) met het lichaam. Het is de tussenliggende natuur, ons menselijke deel, dat reïncarneert: het is een straal van het geestelijke deel of de hogere duade en door herhaalde incarnaties, door het ontvouwen van de latente spiritualiteit in onszelf, zal het uiteindelijk ‘opstijgen’ om de status van zijn ouder, de hogere duade te bereiken. Vandaar dat de tussenliggende natuur vaak de menselijke ziel wordt genoemd.

Tvashtri

(San­skriet) Tvaṣṭṛ

De goddelijke kunstenaar en timmerman van de goden, vader van de goden en van het heilige scheppende vuur en daarom gelijk aan de Griekse kosmische demiurg. Als maker van goddelijke wapens, als de bliksemschicht van Indra en als leraar van de ribhu’s of aditya’s, werd hij beschouwd als de grote beschermheilige van ingewijden. De Tvashtri van de Veda’s is dezelfde als Visvakarman van de Purāṇa’s. Veel werken die in de legende van de hindoes worden toegeschreven aan Tvashtri herinneren aan soortgelijke wapenfeiten van de Griekse Hephaestos of Vulcanus van de Romeinen.

Twaalf

Het getal 12 is misschien wel het meest esoterische getal van alle getallen.

De eerbied die de Ouden voor dit getal hadden ging zo ver dat de verslagen die er over gaan bijna ontelbaar zijn en in bijna alle vertakkingen van het menselijke denken en activiteiten zijn terug te vinden. Zo vinden we de twaalf terug in de twaalf uren van de dag en de nacht, de twaalf maanden van het jaar, de twaalf grote goden van de oude pantheons, de twaalf apostelen van het Nieuwe Testament en de twaalf stammen van het Oude Testament, de twaalf nidana’s van het boeddhisme, én het wijst rechtstreeks naar kosmische zaken door middel van de twaalf tekens van de dierenriem.

Zoals Plato het in de Timaeus zegt, was het heelal door de godheid gebouwd op basis van de wetten van de geometrie, de eerste kosmogonische basis daarvan was het dodecaëder of het twaalfvlak — buiten de altijd vormende en kosmisch vruchtbare Een. Philo Judaeus beschouwde het ook als een heilig getal en schreef dat de zon elke maand een teken in de reeks van de dierenriem bezoekt gedurende de twaalf maanden van het jaar ...

en het is om dat teken te eren dat Mozes zijn volk verdeelde in twaalf stammen en daarvoor de twaalf koeken (Levit. xxiv, 5) van het offerbrood liet bakken, en twaalf edelstenen plaatste rond het gewaad van de hogepriesters (Zie De Profugis). (SD 1:649)

In de Kabbalah wordt gezegd dat de schepping was volbracht tijdens de twaalf uren van een dag:

De ‘twaalf uren van de dag’ zijn weer de verkleinde kopie, de zwakke maar getrouwe echo van de oorspronkelijke wijsheid. Zij vormen, evenals de 12.000 gewijde jaren van de goden, een versluiering van de cyclussen. Elke ‘dag van Brahmā’ heeft 14 Manu’s die de Hebreeuwse kabbalisten echter, in navolging van de Chaldeeën, voorstelden als 12 ‘uren.’ De Nuctameron van Apollonius van Tyana is hetzelfde. ‘De dodecaëder ligt verborgen in de volmaakte kubus’, zeggen de kabbalisten. De mystieke betekenis hiervan is, dat de twaalf grote transformaties van geest tot stof (de 12.000 goddelijke jaren) plaatsvinden tijdens de vier grote tijdperken of het eerste mahayuga. (SD 1:450)

In theosofische geschriften wordt voor het aantal bollen van een planeetketen het getal 12 gegeven: vijf bollen zijn ongemanifesteerd en zeven gemanifesteerd.

Het Twaalfvoud

Het getal 12 of een groep van 12. Het belangrijkste getal van de kosmische symbolen, zoals de 12 tekens van de dierenriem, de 12 apostelen, de 12 grote goden van de Olympus en van andere theogonieën, de 12 zonen van Jakob en de 12 maanden van het jaar. De goden van de Olympus bestaan uit zes mannen en zes vrouwen waarmee zij de dubbele aspecten van elk van de zes stralen van de logos laten zien (niet met inbegrip van de synthetiserende zevende); en de tekens van de dieremriem worden op gelijke wijze verdeeld in mannelijk en vrouwelijk. In de boeddhistische kosmogonie zijn er 12 nidana’s — de belangrijkste oorzaken van het gemanifesteerde bestaan, gevolgen die worden voortgebracht door een keten van oorzaken die eindigt op dit gebied, ons stoffelijke gebied. In de theosofie zijn er de 12 bollen, beginselen enz. en die zijn verdeeld over zeven gebieden, vijf over de drie arupa-gebieden en zeven op de vier rupa-gebieden, zie diagram.

Twee

De oorspronkelijke religieuze en mystieke betekenis van de twee staat, als het om de wetenschap van getallen gaat, voor de eindige vervolmaking, die dan ook een grote tegenstelling vormt met het onbepaalde dat doet denken aan het niet-eindige of kosmische. Dit moet de reden zijn geweest waarom Pythagoras en zijn school naar het getal twee keken als het begin van een serie van even getallen, waarvan elk de vervolmaking of een balans betekende en het idee gaf dat de stoffelijke werelden het tegenovergestelde zijn van de geestelijke. Het tweetal werd gezien als ...

de oorsprong van differentiatie, en dus van tegenstellingen, onenigheid of stof, het begin van het kwaad ... Bij de eerste pythagoreeërs echter was de duade die onvolmaakte toestand waarin het eerste gemanifesteerde wezen kwam toen het van de monade werd losgemaakt. Zij was het punt waarop de twee wegen — de goede en de kwade — zich scheidden. Alles wat onoprecht of onwaar was, noemden zij ‘tweevoudig’. (SD 2:574-5)

Het getal werd geometrisch beschreven als een lijn, omdat de twee wordt gevormd door de eerste beweging vanuit een ondeelbare spirituele natuur: de lijn vormt ook de band of vereniging van twee punten.

De twee is het belangrijke eerste getal van elke manifestatie, van de beroemde paren van tegengestelden. De zuivere ongemanifesteerde geest is voor het menselijke begrip een eenheid en niet opgebroken in gemanifesteerde en daarom tegengestelde kleinere punten of eenheden. En om deze reden heeft het enkele eigenschappen van niet-eindigheid, wat door manifestatie eindige punten worden — voortgebracht door de dualiteit die emaneert bij de start van de manifestatie, welke dualiteit wiskundig tot uitdrukking kan worden gebracht door de duade en het getal twee:

de duade, hoewel de oorsprong van het kwaad of van de stof — en daardoor volgens de filosofie onwerkelijk — is tijdens het manvantara toch substantie en wordt in het occultisme vaak de derde monade genoemd en de verbindingslijn tussen twee punten ... En uit deze duade kwamen alle vonken voort van de drie hogere en de vier lagere werelden of gebieden — die in voortdurende wisselwerking staan. (SD 1:618)

Tweede Beginsel

Wanneer de zeven menselijke beginselen van boven naar beneden worden geteld staat het tweede beginsel voor buddhi; wanneer andersom wordt gerekend staat het voor het liṅgaśarīra.

Tweede Continent

Gebruikt in De geheime leer voor het continent of stelsel van landmassa’s van onze aarde tijdens het tweede wortelras. Aangezien elk wortelras een [typisch eigen] continent of groep van landmassa’s had als het toneel voor zijn levensgeschiedenis.

De eeuwig bloeiende landen van het tweede continent (Groenland, onder andere) werden successievelijk veranderd van Edens met hun eeu­wi­ge lente, tot een Hades van de Hyperboreeërs. Deze transformatie was een gevolg van de verplaatsing van de grote wateren van de aardbol, en van oceanen die hun beddingen verlegden; en het grootste deel van het tweede Ras kwam om bij deze eerste grote stuiptrekking van de evolutie en consolidatie van de aardbol tijdens het menselijke tijdperk. (SD 2:138)

Ook het hyperborese continent genoemd.

Zie Het tweede Wortelras

Tweede Dood

Overgenomen van het gebruik van de Ouden, zoals de Grieken en Romeinen, die schreven over de tweede doodKlik hier voor grote weergave en dat ook onderwezen, zelfs openlijk (Sleutel 133-4).

Wanneer een mens sterft worden de laagste drie van zijn zeven beginselen (sthula-sarira, liṅgaśarīra en prana) meteen losgelaten en de vier hogere beginselen (kama, manas, buddhi en atman) gaan kamaloka in om daar te wachten op de tweede dood. Hoe lang deze vier­voudi­ge enti­teit in kama­loka moet blij­ven hangt af van de alge­mene ken­mer­ken van het leven dat juist op aarde is geëin­digd: als er tijdens het leven maar een kleine ge­hecht­heid van de tus­sen­liggen­de natuur (kama-ma­nas) aan aardse zaken was, zal er zeker weinig of niets zijn om die entiteit in kamaloka te houden, dat het dan relatief snel zal oversteken en de voorbereiding voor het binnengaan van de volgende bewustzijnstoestand ofwel devachan zal normaal en geruisloos verlopen.

Het verblijf in kamaloka zal langer duren als de overledene sterke en actieve nog aan de aarde gebonden aantrekkingen heeft, want in zulke gevallen zal de overledene aan de aarde gebonden blijven. En het moment waarop de tweede dood plaatsvindt — waarna het binnengaan in devachan volgt — hangt in alle gevallen af van de mate waarin er nog een aantrekkingskracht van de aarde en aardse zaken bestaat.

De tweede dood vindt plaats als de twee hoogste menselijke beginselen, atman en buddhi, zichzelf bevrijden van de viervoudige entiteit, maar zo’n scheiding van de monade vindt alleen plaats nadat het al de hogere intellectuele en werkelijk geestelijke eigenschappen die het manas-beginsel gedurende het laatste leven op aarde heeft opgeslagen, heeft geassimileerd. De ego wordt dan bevrijd van alle lagere aantrekkingen en gaat de gelukkige toestand van devachan in voor een duur die afhangt van zijn rijkdom aan menselijk-geestelijke kwaliteiten. Nadat de monade bij de tweede dood het lagere deel van manas dat was verbonden met kama heeft losgelaten blijft er een schil of schim (kama-rupa) achter dat onder normale omstandigheden onmiddellijk in kamaloka begint uiteen te vallen. Dus na de tweede dood is de onsterfelijke triade — atman, buddhi en het gehele geestelijke en intellectuele aroma van het manas — bevrijd en het wederbelichamende ego of hogere manas gaat de toestand van devachan in en slaapt daar heel gelukkig totdat zijn nieuwe cyclus begint en het ego afdaalt om te reïncarneren.

Tweede Geboorte

Volgens het Nieuwe Testament zou de mens eerst zijn geboren uit het vlees en pas later uit de geest.

In de christelijke theologie wordt een enkele keer gebruikgemaakt van ‘regeneratie’ — wanneer men wordt toegelaten tot het Koninkrijk Gods, of door bekering tot het christendom. Dit is een echo uit de Mysteriescholen waar de succesvolle kandidaat opnieuw wordt geboren, net zoals in India de ingewijde een dvija (tweemaal geborene) wordt genoemd, iemand die de tweede geboorte of de geboorte van de innerlijke mens in en uit de lagere uiterlijke of persoonlijke mens heeft ondergaan. De tweede geboorte is niet slechts een metafoor maar een werkelijke gebeurtenis voor het innerlijke leven van de kandidaat, die analoog verloopt met de lichamelijke geboorte, wat resulteert in het tot leven brengen van de innerlijke geestelijke natuur, die daarna door stadia van groei gaat van dat van de pasgeboren ingewijde of ‘kind’ omhoog en verder. Een Egyptische papyrus toont het symbool van een ei dat boven een mummie zweeft dat typisch is voor de tweede geboorte van de geosirifieerde overledene (SD 1:365).

Tweede Logos

Een logos is het enkelvoudige of monadische hoofd van een kosmische hiërarchie, zoals een heelal waaruit de verschillende stralen of lagere leden van de hiërarchie emaneren.

Volgend op de kosmische evolutie van het Absolute van een heelal komt de eerste of ongemanifesteerde logos, de ouder-voorloper van de gemanifesteerde-ongemanifesteerde logos, de tweede logos, voorzien van vrouwelijke eigenschappen, en daarom vaak geest-stof, leven, de geest van het heelal, het gecombineerde Brahman-pra­dhana genoemd. Er wordt ook over gesproken als de Vader-Moeder of meer algemeen als de kosmische Moeder. De eerste logos schept niet maar emaneert de tweede logos, die op zijn beurt de derde logos of Brahma-prakriti of purusha-prakriti, geboren laat worden, dat vanwege zijn voortbrengende en scheppende werkingen in de kosmogonie vaak de scheppende logos wordt genoemd. Elke hogere logos emaneert de logos die er direct onder ligt.

Zie Logos; Svabhavat

Tweedimensionale Ruimte

De tweedimensionale ruimte wordt figuurlijk gebruikt om te wijzen op een aspect van de natuur in de tweede ronde toen er nog maar twee elementen waren ontplooid.

Deze term kan echter ook wiskundig worden gebruikt om te wijzen op een tweevoudige veelvuldigheid. Maar wordt verkeerd gebruikt voor knappe fantasieën rond het mogelijke bestaan van een objectieve tweedimensionale ruimte. De drie dimensies van de stof in de ruimte zijn onderling van elkaar afhankelijk en als er één verdwijnt, verdwijnen de andere twee ook. Een oppervlak kan dan wel grafisch worden beschreven en voorgesteld als iets tweedimensionaals, maar het is niets anders dan een aspect van een vast (driedimensionaal) lichaam.

Tweelingzielen

De ster waaronder een mens wordt geboren, zal ... altijd zijn ster blijven tijdens de hele cyclus van zijn incarnaties in één manvantara. Maar dit is niet zijn astrologische ster. De laatstgenoemde heeft betrekking op en is verbonden met de persoonlijkheid, de eerstgenoemde met de INDIVIDUALITEIT. De ‘engel’ van die ster of de Dhyāni-Boeddha zal òf de leidende òf eenvoudig de aan het hoofd staande ‘engel’ zijn bij elke nieuwe wedergeboorte van de monade, die deel uitmaakt van zijn eigen essentie, hoewel zijn voertuig, de mens, voor altijd onbekend met dit feit kan blijven. De adepten hebben elk hun Dhyāni-Boeddha, hun oudere ‘tweeling-ziel’, en zij kennen die en noemen haar ‘vader-ziel’ en ‘vader-vuur’. (SD 1:572-3)

Dus toen Jezus sprak over mijn Vader en uw Vader, bedoelde hij het kosmische param­atman of de universele geest die heerst over ons heelal waarvan elke monade in het huidige zonnemanvantara — behalve zij die als ‘bezoekers’ door ons zonnestelsel zwerven — een kind is of een vonk. Bovendien heeft elke klasse van adepten een eigen band in een spirituele gemeenschap die hen met elkaar verbindt door hun gelijke oorsprong in een dhyani-boeddha­ van ons heelal en daarom is het dat elke boeddha­, en werkelijk elke grote adept, bij zijn laatste inwijding alle grote adepten ontmoet die in de voorafgaande tijdperken het boeddha­schap hebben bereikt.

... Zo’n gemeenschap is alleen mogelijk tussen personen van wie de zielen hun leven en instandhouding ontlenen aan dezelfde goddelijke STRAAL. (Subba Row in SD 1:574)

Het zich bewust zijn van zo’n gemeenschappelijke oorsprong behoort tot gebieden die ver boven het persoonlijke zelf liggen en staat helemaal los van de voorbijgaande fase van menselijke evolutie van de geslachten. Maar bepaalde mensen behoren vanwege een gemeenschappelijke monadische oorsprong tot een gelijke spirituele familie en als gevolg hiervan voelen zij onderling intense banden van sympathie en koesteren een sympathiek intellectueel begrijpen en kennen mentale processen die hen meer met elkaar verbonden laten voelen dan met andere mensen, die wel op dezelfde manier verenigd zijn maar niet zijn voortgekomen uit dezelfde spirituele straal. Toch komen al deze verschillende kosmische dhyani-boeddha­’s of spirituele stralen samen, of gaan in elkaar op, op een veel hoger gebied in een andere kosmische entiteit die nog veel geweldiger is dan de eerdere; maar dit is slechts een van vele andere die op een goddelijk gebied nog veel hoger staan dan de laatste en hun gemeenschappelijke punt van oorsprong vinden zij in een kosmische individualiteit die nog ontzettend veel grootser is.

Tweevoudige Mens

Gebruikt voor een tijdperk in de menselijke geschiedenis toen mensen nog androgyn waren.

In één betekenis gaat het om de afvaardiging van de kosmische ’Adam Kadmon naar de aarde die de microprosopus (het kleine gelaat) werd die duidelijk anders was dan de kosmos zelf en in de Kabbalah macroprosopus (het grote gelaat) wordt genoemd.

De tweevoudige mens, kosmisch of aards, behoort tot de secundaire schepping, de schepping van duisternis of de stof, of de enorme complexiteit van kosmische differentiaties, die duidelijk anders zijn dan de primaire schepping, die bestaat uit de eerste emanaties van de kosmische geest in belichaamde entiteiten van geestelijke en intellectuele kracht en die daarom vaak de schepping van het licht wordt genoemd, dat in zijn laatste stadium het licht van de zelf voortgebrachte goden of ’elohim werd.

Tylwyth Teg

(Welsh) De mooie familie.

De feeën van Wales, ook bekend als Bendith y Mamman (de zegeningen van moeder).

Tyndareus

Een koning van Lacedaemon die werd verdreven en daarna ontvangen door koning Thestios van Aetolia, die met zijn dochter Leda de vader werd van de Dioscuri of de Tyndaridae, Castor en Pollux. In sommige verhalen zijn deze kinderen de nakomelingen van Zeus, in andere is alleen Pollux van Zeus en in weer andere zijn beide de zonen van Tyndareus. Het is eigenlijk gemeengoed dat Leda wordt beschouwd als de bruid van zowel Zeus als Tyndareus en het gevolg van deze dubbele vereniging was de geboorte van Polydeuces (of Pollux) en Helena, later Helena van Troje, die de kinderen van Zeus waren en van Castor en Clytemnestra, de kinderen van Tyndareus.

Zie ook Dioscuri

Typhoeus

(Grieks) Ook Typhon

In de theogonie van Hesiodus is Typhoeus een zoon van Tartarus en Gaia, een vuurspugende titaan met wel honderd koppen en de voortbrenger van vernietigende orkanen. Hij verzet zich tegen de goden en wordt door Zeus met de bliksem gedood en onder de berg Etna begraven. Typhon was oorspronkelijk zijn zoon — een andere vorm van zichzelf — maar dat werd pas later zichtbaar. Hij stelt de noodzakelijke tegenhanger van Zeus voor, zoals duisternis dat is van licht, Set van Osiris of Satan van God. Hij is de draak Apophis, de Aanklager in Het Egyptische Dodenboek, doder van Osiris, vernietigd door Horus; de duistere kant van Zeus, zoals Set de duistere kant van Osiris is, en nacht de duistere kant van de dag; Python, Loki, Rahu en de vallende demonen in het algemeen. In één vorm is hij de draak die wordt verslagen door Michaël of Sint Joris.

De oorspronkelijke betekenis is prachtig, want Typhon in zijn prototypische betekenis is chaos, de ongeorganiseerde moederschoot of bron van voortbrenging, die de scheppende energie oproept door zich ertegen te verzetten en is net zo nodig als de eerder genoemde. Wanneer de mensheid in de stof valt krijgen deze machten van duisternis van de natuur een duidelijk boosaardige betekenis. Hun namen worden dan ook wel aan enorm vernietigende krachten gegeven die door het misbruik van de menselijke wil zijn voortgebracht.

In een meer beperkte zin, zoals verbonden met onze aarde, was Typhon niet alleen de veroorzakende kracht maar ook het symbool van alle seismische en vulkanische fenomenen en had ook, zoals dat past bij het oude Griekse filosofische denken, een nauwe relatie met meteorologische fenomenen wat duidelijk blijkt uit sommige orkanen die dan ook wel tyfonen worden genoemd.

Zie ook Set; Krokodil

Tyr

(IJslands) Ook Tivi — [Vrijwel alleen als meervoudsvorm gebruikt: tivar goden; vlg. Latijn divus, San­skriet deva, Grieks dios, Zeus]

In de Noorse mythologie vaak gebruikt in combinaties als valtiva (god van de verslagenen of god van de gekozenen, god van keuze). Tyr is de gewone naam voor een hoge god. Als een planetaire god stelt Tyr de strijdbare Mars voor, god van de oorlog, voor nieuwe ondernemingen en het prille begin. Hij wordt geassocieerd met het sterrenbeeld Aries (Ram) van de dierenriem, dat soortgelijke omschrijvingen kent. De dag van Tyr is Tysdagr (dinsdag).

In de Edda wordt Tyr beschreven als een personage dat een hand mist die door de wolf Fenris is afgebeten, een offer dat hij graag bracht om te kunnen blijven leven.

Tzedeq

(Hebreeuws) Tsedeq

Eerlijkheid, rechtvaardigheid. Achtervoegsel van Melchizedek (koning van gerechtigheid). Ook gebruikt als een kabbalistische naam voor de planeet Jupiter.

Tzite

(Quiché)

Een bessen dragende boom met rode zaden.

In combinatie met maïskorrels gebruikt door de oude Quiché-zieners en magiërs voor waarzeggerij. In de Popul Vuh is het een van de eerste rassen van de mensheid die zoals beschreven, uit het hout van de tzite wordt gesneden. Blavatsky legt uit dat dit het derde wortelras voor moet stellen. In de kosmogonie van Hesiodus schept Zeus zijn derde mensenras uit het hout van de es en in de Scandinavische kosmogonie wordt de mensheid ook uit het hout van de es gemaakt.

Tzyphon

(Hebreeuws) Tsāfōn [van de werkwoordstam tsāfan verhullen, verstoppen, achterhouden, schat]

Het noorden of het noordelijke deel van de hemel, vandaar de noordenwind en omdat het noorden onder de ouden werd gezien als een land van duisternis en geheimzinnigheid, kon dit woord ook dat wat verborgen of verstopt was betekenen, en dus opgespaard of achtergehouden werd. Zo ging het onder bepaalde Semitische mystici een leer betekenen die verborgen werd gehouden of geheim was — esoterie.