© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

‘Uzza’

(Hebreeuws) ‘Uzzā’, ook ‘Azā’

Kracht, macht, vermogen. Een engel uit de Kabbalah die een van de hogere klassen van pitri’s voorstelt. Wanneer in de Zohar (iii, 208a) de pogingen om de mens te maken worden beschreven, wordt er gezegd dat na de ’elohim de mens hadden gemaakt en hij had gezondigd, de engelen ‘Uzza’ en ‘Aza’el of ‘Azza’el erover kwetterden tegen de Heilige, waarop hun werd gezegd dat als zij in de schoenen van die mensen hadden gestaan zij het nog slechter hadden gedaan en dat zij daarom van hun hoge staat in de hemel omlaag zouden vallen en veranderd zouden worden in mensen op aarde.

Dit betekent eenvoudig, dat de tot incarnatie gedoemde ‘engelen’ in de ketenen van vlees en stof zijn, in de duisternis van de onwetendheid, tot de ‘grote dag’, die zoals altijd zal komen na de zevende ronde, na het verstrijken van de ‘week’, op de ZEVENDE SABBAT, of in het nirvāṇa na het manvantara. (SD 2:491)

Hier stellen de engelen die hogere klasse van pitri’s voor die hun eigen incarnatie op aarde uitstelden tot een later moment en de karmische gevolgen daarvan moesten ondergaan.

’Urim

(Hebreeuws) ’Ūrīm [meervoud van ’ūr licht, vlam, openbaring, verlichting van de werkwoordstam ’ārar vervloeken]

Lichten. De ’urim en tummim [meervoud van tom volheid, compleet zijn, de gehele waarheid] van de Hebreeën zouden op de borstplaat van het oordeel van de hoge priester zijn gelegd (Exodus 28:30), de schuld of onschuld van een persoon werd beoordeeld door middel van de urim en thummim. Sommige schrijvers geloven dat de kleine borden van hout of beenderen waren gemaakt.

De ’Urim en Thummim’ vinden hun oorsprong in Egypte en waren een symbool voor de Twee Waarheden, de twee figuren van Ra en Thmei waren gegraveerd op de borstplaat van de Hiërofant en door hem gedragen tijdens de inwijdingsceremonieën. Diodorus voegt eraan toe dat dit halssieraad van goud en edelstenen door de Hogepriester werd gedragen toen hij het oordeel uitsprak ... Philo Judaeus bevestigt dat Urim en Thummim ‘de twee kleine afbeeldingen van Openbaring en Waarheid waren, die tussen de dubbele plooien van de borstplaat waren gestopt,’ en die over de laatste heengaan, met zijn twaalf stenen die de twaalf tekens van de dierenriem voorstellen, zonder een verklaring te geven. (TG 355-6)

De borstplaat en de gedragen uitrusting waren niet meer dan symbolen, net zoals een ring aan de vinger een symbool is van de cyclische tijd die zichzelf binnengaat, de eeuwigheid en daarom van volmaakte stabiliteit, dat het equivalent is van abstracte waarheid en werkelijkheid. Deze uitrusting werd slechts een kort moment gedragen, zoals de saffier werd gedragen als een symbool van waarheid door de hoge rechters van de Egyptenaren. De ’urim en tummim waren onder de joden niet meer dan inwijdingssymbolen, waardoor de adept kennis nam van het licht of de openbaring en als gevolg hiervan de volle waarheid zag, en hierdoor was hij in staat om de geheimen van het heelal juist te verklaren en om de juiste antwoorden te geven op een profetische manier of als een profetie van wat er zou gaan gebeuren. Later trokken deze symbolen bijna alle aandacht van de leerlingen van de joden, en ook die van andere volken en ging de innerlijke betekenis van vrijwel alle symbolen verloren.

Uchchaih-sravas

(San­skriet) Uccaiḥ-śravas [van uccaiḥ in de lucht, hoog boven + śravas oor]

Met lange oren, hij die hoort wat er boven gebeurt, iemand die het spirituele of innerlijke gehoor heeft ontwikkeld; het witte paard van Indra, een van de 14 waardevolle dingen die voortkwamen uit de wateren die werden gekarnd door de goden in de legende van de hindoes, beschouwd als het prototype en de koning van alle paarden. In dit verband worden wij herinnerd aan de vele standbeelden van boeddha­’s met hangende oren, wat een spirituele kracht symboliseert — hij die de roep van alles hoort.

Udana

(San­skriet) Udāna [van ud uit + de werkwoordstam an ademen, blazen]

De levensstroom die opwaarts gaat; een van de levenswinden of levensstromen van de mens of van het dierlijke lichaam dat levenskracht geeft, opbouwt en het voedt. Udana zou tot uitdrukking komen in de spraak, inclusief de mond, tong en geluid. Mystiek gezien is het de levenskracht of fluïde die samenwerkt met alle andere prana’s en die ook versterkt, zoals samana, vyana, prana en apana.

En de beheersing hiervan [udana], die de beheersing van alle vijf is ... leidt tot het opperste Zelf. (SD 2:568)

Esoterisch gezien is elke levensstroom de manifestatie van het overeenkomende menselijke beginsel en element. De verschillende vormen van hathayoga benadrukken manieren om deze levenswinden te leiden of te oefenen.

Udara Ramaputra

(San­skriet) Udāra rāmaputra

De vermaarde Ramaputra of Rudraka, een van de goeroes van Gautama Boeddha.

Udayana

(San­skriet) Udayana

Huidig Peshawar in Noordwest-Pakistan: ‘het klassieke land van toverij,’ volgens de Hiuon-Tsand (TG 351).

Udayana-raja

(San­skriet) Udayana-rāja

Een koning van Kausambi, die Vatsaraja wordt genoemd, die de eerste was die een standbeeld van de Boeddha nog voor zijn dood liet maken (TG 351).

Udbhijja

(San­skriet) Udbhijja [van ud-bhid delen, opbreken + ja geboren]

Geboren door deling, scheiding of ontspruiting; de theosofie leert dat het eerste wortelras zichzelf had voortgeplant door celdeling of deling van individuen in twee of meer delen, deze delen werden udbhijja genoemd.

Udumbara

(San­skriet) Udumbara

Een soort vijgenboom, de Ficus glomerata; ook een zeldzame soort lotus die de nila-udumbara (blauwe lotus) wordt genoemd, wat door boeddhisten, als die bloeit, als een zeer gunstig teken wordt beschouwd, omdat die dat maar zelden schijnt te doen.

Arhans en wijzen met een onbeperkte visie zijn zo zeldzaam als de bloesem van de udumbaraboom. Arhans worden om middernacht geboren samen met de heilige plant met negen en zeven stengels, de heilige bloem die zich opent en bloeit in het duister, uit de zuivere dauw en op het bevroren bed van besneeuwde hoogten, hoogten die door geen zondige voet worden betreden. (Stem 37)

De arhans die te middernacht worden geboren verwijst naar de mystieke geboorten die plaatsvinden bij hogere inwijdingen, de heilige plant van negen en zeven stengels verwijst naar de volledige constitutie van de mens, waarvan al zijn beginselen, elementen en spirituele en intellectuele activiteiten, min of meer stil komen te liggen voor de duur van de inwijding.

Ugrasena

(San­skriet) Ugrasena

Een koning van Mathura en vader van de Kansa die werd gedood door Kṛishṇa. Nadat Kṛishṇa Kansa had gedood plaatste hij Ugrasena opnieuw op de troon.

Uitbreiding

Hoofdzakelijk van toepassing op de bekende eigenschap van stoffelijke dingen of welke ruimte dan ook, maar kan ook worden gebruikt in een ruimere en meer algemene betekenis.

De termen ruimte, uitbreiding en ruimtelijke uitbreiding zijn ook in een ruime mate uitwisselbaar in het gewone spraakgebruik. Het idee dat zij geven schijnt wezenlijk te zijn voor onze mentale processen en we kunnen zelfs niet aan een punt denken zonder ons eerst een grotere ruimte voor te stellen waarin dat zich moet bevinden. Wanneer abstracte ruimte wordt genoemd als een vorm van grenzeloze uitbreiding, moet het laatstgenoemde woord, of van een of ander kosmisch gebied, worden begrepen als de vergroting ervan en op elk zo’n gebied lijkt het op een ruimtelijke vergroting, die wij herkennen als de uitbreiding van wat voor soort dan ook, en op welk gebied dan ook dat zich in de abstracte ruimte bevindt; zodat wanneer we spreken over een abstracte ruimte die zich grenzeloos uitbreidt, we het woord uitbreiding ruimer moeten maken om de innerlijke en uiterlijke, de hoge en de lage en al die onzichtbare en zichtbare zaken, verleden, heden en toekomst te kunnen omvatten.

Ukko

(Fins) [vgl. Magyaars (Hongaars) agg oud, een oud wezen, grootvader]

De hoogste god van de mythologische hiërarchie van de oude Finnen — de Suomilainen (moerasbewoners), zoals zij zichzelf noemden. Ukko zou in Jumala (donderhuis) hoog in de lucht verblijven, zittend op een wolk draagt hij de hemel op zijn schouders. Sneeuw, hagel, ijs, wind en regen, zonneschijn en wolken zijn het gevolg van zijn handelen; zo wordt hij de aanvoerder van de wolken genoemd, de god van briesjes, vader van de hemel. Hij wordt het vaakst beschreven als de Scandinavische Thor en slingert dan een hamer temidden van donder en bliksem, zijn mantel glinstert van vuur en slaat kwaadaardige wezens neer op de bergen.

Ulfilas

Een bladzijde uit de Zilveren Codex

[van Gotisch wulfila kleine wolf]

Een Gotische christelijke bisschop (311-81) die de Bijbel in het Gotisch heeft vertaald en zo de Gotische taal tot aan vandaag heeft bewaard. Voor zijn vertaling bedacht hij een geschreven alfabet door verder te bouwen op het Griekse alfabet en dat aan te vullen met enkele Gotische runen. De belangrijkste manuscripten van zijn vertaling worden bewaard aan de universiteit van Uppsala en wordt de Codex Argenteus (Zilveren Codex) genoemd, omdat het is geschreven in letters van zilver op een purperen achtergrond.

Ullambana

(Mongools) [van San­skriet ud op, voltooiing + de werkwoordstam labh reiken naar, bereiken]

Verwezenlijken of herwinnen van een spirituele status. Het feest van allerzielen ...

dat in China jaarlijks op de dag van de zevende maan wordt gevierd, wanneer zowel ‘boeddhistische en taoïstische priesters een mis lezen om de zielen van hen die stierven op land of zee te bevrijden van het voorgeborchte van de hel, en rijst uitstrooien om de preta’s te voeden [zes en dertig klassen van demonen die altijd hongerig en dorstig zijn], wijding van voorouderlijke heiligdommen in huis ... het reciteren van tantra’s ... vergezeld door magisch vingerspel (mudra’s) om de voorouderlijke geesten van zeven generaties in Naraka’ (een soort plaats van zuivering of kamaloka) te troosten. (TG 351)

Ullr

(IJslands) Ook (Zweeds) Ull en Uller

In de Noorse Edda is hij een van de twaalf Aesir (goden), de zoon van Sif en stiefzoon van Thor, die zou uitblinken in boogschieten en skiën. Hij is de beschermheilige van jagers en hun schild, wat ook wel het schip van Ullr wordt genoemd.

Het schild of de bescherming van Ullr heeft een speciale betekenis omdat hij de god is van een ‘koude’ (ongevormde) wereld: een van de allerhoogste spirituele bollen in het rijk van onze zon. Het lied genaamd Grimnismal belooft dat ‘de zegen van Ull en van alle goden op hem rust die als eerste het vuur [van deze hemelse sfeer] aanraakt.’ De woning van Ullr wordt Ydalar genoemd — de eerste regenbuien en stormen, en de wortel en heilige bron voor het bestaan van de aarde.

Ulom

(Fenicisch) De god van het begripsvermogen.

De intellectuele bespiegeling van het altijd-verborgen goddelijke en in de theogonie van Mochus ook het intellectuele heelal dat zichzelf tot uitdrukking brengt in het objectieve of stoffelijke heelal. Gelijk aan het pleroma van de gnostici. In de theogonie van Mochus is aether of de kosmische ruimte de eerste gemanifesteerde, gevolgd door de lucht (kosmische geest) waaruit Ulom wordt geboren, uit het wereldei. Ulom is gelijk aan het Hebreeuwse ‘olam, wat zowel verborgen als occult betekent, de duur of eeuwigheid van de kosmische tijd, en van het heelal of wereld in het algemeen. Dus ‘olam en ulom zijn beide verbonden met de stoffelijke en metafysische kosmos en alles dat daarin is.

Zie ook ‘Olam

Ultima Thule

(Latijn) De verst weg gelegen Thule.

Thule was de Griekse en Romeinse naam van een verondersteld eiland ergens ten noorden van Groot-Brittannië en werd gezien als de meest noordelijke grens van de bewoonde bol. Figuurlijk gebruikt staat het voor elk ultiem doel.

Ultramontanen

‘Voorbij de bergen,’ in het bijzonder de Alpen.

Oorspronkelijk gebruikt vanuit het gezichtspunt van Rome waarmee de landen noordelijk van de Alpen werden bedoeld, maar later werd het gebruikt vanuit het standpunt van de Fransen en sloeg dan op Rome en de Roomse leer van het katholicisme, en was het tegenovergestelde van het Gallisme of de standpunten van de jansenisten.

Waar het om ging was of het allerhoogste gezag op kwesties rond het godsdienstige bestuur moest berusten bij de paus van Rome of zou moeten worden gedeeld met een oecumenische raad of met het burgelijke bestuur van Frankrijk. Het Franse koningshuis claimde het recht om prelaten aan te stellen en om diverse andere kerkelijke functies uit te oefenen in overeenstemming met de lokale en nationale politiek en was lang in staat om met enige moeite toezeggingen op dit gebied aan de pauselijke zetel te ontlokken. Maar het Vaticaanse concilië van 1869-70 zorgde er zo goed als geheel voor dat de beginselen van het ultramontanisme tot dogma’s van de kerk werden gemaakt en plaatsten het gezag van de paus boven dat van nationale kerken of oecumenische raden.

Ulupi

(San­skriet) Ulūpī

De dochter van Kauravya, koning van de naga’s van Patala — volgens Blavatsky de ingewijden van prehistorisch Amerika. Toen Arjuna, de discipel van Kṛishṇa, naar Patala reisde werd Ulupi verliefd op de heldhaftige boogschutter en trouwde met hem (vlgs. het Mahābhārata).

Ulysses

Ook Odysseus

De held van Homerus die vanwege zijn scherpzinnigheid en handige daden in de literatuur de stijlfiguur werd voor een slimmerik. Zijn tienjarige reis naar huis, Ithaca, na de Trojaanse oorlog is het meeslepende verhaal van de Odyssee.

Het verhaal van hoe hij het gezichtsvermogen van de een-ogige cycloop doofde is een esoterische allegorie rond de triomf van het opkomende vierde wortelras, waarvan de listigheid van het grotere hersenverstand zorgde voor de verschrompeling van het derde oog van het derde wortelras, zoals wordt vertolkt door Polyphemus.

Uma-kanya

(San­skriet) Umā-kanyā [van u-mā O [kind], doe niet [beoefen ascese]. Het is de smeekbede van de moeder aan Pārvatī + kanyā maagd, meisje]

De dochter van Himavat, die de partner van Śiva werd, ook wel Parvati en Durga genoemd. Uma-Kanya ...

is haar esoterische naam en dit betekent ‘Maagd van licht,’ het astrale licht in een van zijn vele aspecten. (SD 1:92)

Tegenwoordig wordt de godin aanbeden als Durga-Kali (de zwarte en ontoegankelijke); aan deze figuur ...

werd elke herfst het menselijke vlees geofferd, en als Durga, was zij de beschermheilige van de ooit moordzuchtige Thugs van India en de speciale godin van tantrika-toverij. Maar vroeger was het niet zoals het nu is. De eerste vermelding van de naam ‘Uma-Kanya’ wordt gevonden in de Kena-Upanishad; daarin is de nu bloeddorstige Kali een liefdadige godin, een wezen van licht en goedheid, die Brahmā en de goden weet te verzoenen. Zij is Saraswati en Vach. In esoterische symbolen is Kali de tweevoudige vorm van de tweevoudige ziel — het goddelijke en het menselijke, de lichte en de duistere ziel van de mens. (TG 352)

Umbra

(Latijn) Een schaduw

De kamarupische schim die in de lagere gebieden van het astrale licht achterblijft na de dood en vaak in de buurt van het graf zweeft.

De oude latijnen ... geloofden dat na de dood het anima, de zuivere goddelijke ziel, opsteeg naar de hemel, een gezegende plaats; de manes (het kama-rupa) daalde af in de Hades (kamaloka) en de umbra (of het astrale dubbel, het linga sarira) bleef op aarde achter om rond het graf te zweven omdat de aantrekking van de fysieke, objectieve stof en zijn affiniteit met zijn aardse lichaam ervoor zorgden dat het in de buurt zou blijven van de omgeving waarop het zijn emanaties had afgedrukt. Daarom zeiden zij dat niets behalve het astrale beeld van de overledene kon worden gezien op aarde en zelfs dat vervaagde met het uiteenvallen van het laatste deeltje van het lichaam dat voor zo’n lange tijd zijn woning was geweest. (TG 353)

Un-nefer

(Egyptisch) [van un zichtbaar maken + nefer schoonheid]

De naam van Osiris (Asar in Egyptisch) in zijn aspect van Heer van Amenti (de onderwereld). Ook gebruikt in laat-dynastieke tijden als vervanging van Asar.

Una

(San­skriet) Ūna

Lager, minder, inferieur. In de filosofie staat het voor het inferieure of secundaire aspect van een voorwerp en dus voor het stoffelijke.

Undine

[van Latijn undina watergeest van unda golf, water]

Een klasse van natuurgeestjes, elementalen of elementale wezens die in het water wonen en dat vormen. In het algemeen en altijd verkeerd beschreven als van het vrouwelijke geslacht. Paracelsus verklaarde dat als een undine ooit zou trouwen met een sterveling en een kind zou krijgen, de undine-moeder een ziel zou krijgen.

Universeel Denkvermogen

Het geheel van alle toestanden van kosmisch bewustzijn die vallen onder menselijke uitdrukkingen als gedachte, wil, begrijpen en voelen, collectief uitgedrukt door het San­skrietwoord mahat.

Tijdens de diepe slaap wordt het menselijke denkvermogen op het fysieke gebied niet gebruikt omdat ons bewustzijn dan niet in contact staat met het fysieke brein, dat in de uren van het waakbewustzijn het denken tot expressie brengt, hoewel tijdens de svapna-toestand (slapen-dromen) het brein droomt. Om dezelfde reden zien we dat in de kosmos bij de manvantarische ochtendschemering het universele denkvermogen ‘er niet was’ omdat er toen nog geen voertuig was om het door de kosmische hiërarchieën tot uitdrukking te brengen. Dit voertuig wordt gevormd door alle Ah-hi of menigten van dhyani-chohans. Het universele denkvermogen blijft tijdens een pralaya in een toestand van intens geestelijk/intellectuele activiteit achter als de permanente wortel of bron van kosmische mentale activiteit, die naar voren komt tijdens het eerstvolgende manvantara. Het universele denkvermogen is de gemanifesteerde Een, vanuit een nog veel diepzinniger Een of kosmische eenheid en gelijktijdig met de ontwikkeling van het universele denkvermogen manifesteert de kosmische allerhoogste Ene of hiërarch zich in een manvantara ook als avalokitesvara (Logos of atman) door zijn sluier, de universele substantie of mula­pra­kriti — een eenheid met drievoudige aspecten. Zij is de moeder van de manasaputra’s of de zonen van het denkvermogen en is kosmisch buddhi of mahabuddhi.

Alle algemene begrippen, zoals het universele denkvermogen, kennen verschillende toepassingen omdat de natuur door en door is opgebouwd naar analogie van structuur en activiteit, vandaar dat wat van toepassing is op het grote ook van toepassing is op het kleine. Aldus is het universele denkvermogen zowel van toepassing op een zonnestelsel als een Melkweg of een stelsel dat een aantal melkwegstelsels omvat, enz.

Zie ook Mahat; Universele Ziel

Universele Geest

In de hiërarchie van kosmische beginselen is de universele geest het ongemanifesteerde of de eerste logos, in de menselijke constitutie is het atman of atma-buddhi.

Universele Ziel

Ooit beschouwd als mahat of mahabuddhi, het voertuig van de kosmische geest of param­atman, maar wordt vaker anima mundi genoemd, de wereldziel, alaya, het astrale licht van de kabbalisten, de geestelijke en etherisch-stoffelijke weerspiegeling van het onstoffelijke kosmische paramatmische ideaal; vandaar dat de universele ziel de bron van leven is van alle wezens.

De universele ziel wordt beschouwd als zevenvoudig, tienvoudig of twaalfvoudig van aard en opbouw. Wanneer we de triade van geest, ziel en lichaam nemen staat die voor het middelste gebied en is tegelijkertijd het voertuig van de geest en het oervoorbeeld voor de stoffelijke werelden. Aldus vertegenwoordigt deze ziel de hogere gebieden van het astrale licht als de voorraadschuur van ideeën die erop worden afgedrukt door de scheppende geestelijke krachten en is de doorgever ervan aan de wereld van materiële en fysieke objectiviteit. In dit opzicht zou het de bron van de tussenliggende menselijke beginselen zijn.

Zie ook Universeel Denkvermogen

Universeel Zonnestelsel

Het geheel van alle gebieden en lichamen, zichtbare en onzichtbare, die behoren tot het allesomvattende Brahmanda (ei van Brahmā) waar onze zon met zijn familie van planeetketens deel van uitmaakt.

De logos van het universele zonnestelsel wordt de universele zon genoemd en heeft zijn brandpunten van geestelijke, psychologische, etherische en stoffelijke terreinen van activiteit in en door de geëmaneerde stralen of lagere logoi of zonnen, waarvan onze zon er één is en elk van deze laatste kent zijn overeenkomstige lagere activiteiten en werkingen. Ons zonnestelsel, van zichzelf zevenvoudig of tienvoudig, behoort tot één enkele van de belangrijkste of eerste zeven stralen van het universele zonnestelsel.

Universelen

Een filosofische en logische term, gebruikt als het tegenovergestelde van bijzonderheden.

Bijvoorbeeld, de stof kan universeel worden genoemd en stoffelijke lichamen kunnen bijzonderheden worden genoemd. Of, leven kan universeel worden genoemd en levende wezens bijzonderheden. Het universele wordt soms omschreven als dat wat overblijft wanneer alle bijzonderheden of verschillen er niet meer zijn. De vraag komt dan naar voren wat als werkelijk moet worden gezien? Als de bijzonderheden werkelijk zijn, zullen de universelen niet meer dan abstracte ideeën worden: dan zou de mensheid niet meer zijn dan een onbepaald aantal mensen. Maar als het universele werkelijk is zullen we bijzondere of bepaalde mensen elk als een manifestatie zien op de respectievelijke lagere gebieden van de mens, de Hemelse Mens of de kabbalistische ’Adam Kadmon.

Nogmaals, als levende wezens werkelijk zijn wordt leven een abstractie. Maar als het leven een werkelijke entiteit op zichzelf is, zullen levende wezens bijzondere manifestaties zijn. De filosofie die begint met universelen en vervolgens naar bijzonderheden gaat wordt deductief genoemd: het is de filosofie van de theosofie en die van Pythagoras en Plato. De inductieve filosofie van Aristoteles en Francis Bacon gaat van bijzonderheden naar universelen. Ruimte, beweging, duur, intelligentie enz. zijn in zichzelf abstracte werkelijkheden en worden door de theosofie beschouwd als universelen, terwijl vanuit het tegenovergestelde gezichtspunt zij door ervaring als niet meer dan abstracties naar voren komen. De deductieve methode wordt gebruikt bij de toegepaste wetenschap, maar in feite neemt het bepaalde universelen stilzwijgend aan en redeneert dan terug vanuit bijzonderheden.

Universum

[van Latijn universum een combinatie van unus een + versus in de richting van]

Het totaal van alles dat is (dat naar een eenheid gaat). De theosofie onderscheidt een geest-kant en een materie-kant van het universum of heelal waarbij elk van deze is opgebouwd of samengesteld uit bewuste levende monaden, waarbij de eerste zelfbewust zijn in oneindig wisselende graden en die de laatstgenoemde bezielen, die niet zelfbewust zijn of niet volledig en als voertuig dienen voor de eerstgenoemde, waardoor de stof in al zijn verschillende gradaties wordt gevormd.

Het woord kan in beperkende betekenissen worden gebruikt, zoals wanneer er wordt gesproken over een fysiek universum of wanneer het geheel van fysieke materie van zonnestelsels wordt bedoeld, of van sterrennevels of Melkwegen. En die kunnen ook weer worden onderverdeeld wanneer we bijvoorbeeld spreken over ons thuisheelal.

Zie ook Kosmos

Upadana

(San­skriet) Upādāna [van upa-ādā ontvangen]

De handeling van het nemen of voor zichzelf reserveren. In de filosofie staat het begrip voor de handeling van het terugtrekken of het ontvangen in het innerlijke wezen, de zintuigen trekken zich dan terug uit de uiterlijke wereld. In de boeddhistische literatuur wordt het woord uitvergroot om te wijzen op het grijpen naar of het vasthouden aan het bestaan dat wordt veroorzaakt door trishna (begeerte, dorst) dat weer bhava (nieuwe geboortes) teweegbrengt. Het is ook de vierde van de twaalf nidana’s (banden, oorzaken van bestaan) de keten van oorzaken. In de filosofie van de Vedānta betekent het een oorzaak, het motief of de materiële oorzaak van wat voor soort dan ook. Als we er dus goed naar kijken betekent het in zowel de filosofie van de Vedānta als die van het boeddhisme eigenlijk hetzelfde.

Upadana-karana

(San­skriet) Upādāna-kāraṇa [van upādāna stoffelijke oorzaak + kāraṇa oorzakelijke handeling]

Oorzaken die naar voren komen in handelingen door upadana. In de filosofie van de Vedānta is het de directe oorzaak. Maar zoals wordt uitgelegd door Subba Row zou Brahman niet moeten worden gezien als de upadana-karana in de zin dat we aarde en water zouden zien als de directe oorzaak van een zuil of een pilaar.

Upadhi

(San­skriet) Upādhi

Begrenzing, bijzonderheid, vermomming, voertuig; in de theosofie is het ...

‘dat wat naar voren komt en een model of patroon volgt,’ als een projectiescherm, om het zo maar te zeggen, waarop het licht van een projector valt. Een ‘upadhi’ is daarom mystiek gesproken, als een spel van schaduwen en vormen, wanneer dat wordt vergeleken met de uiteindelijke Werkelijkheid die de oorzaak is van dit spel van schaduwen en vormen. De mens kan worden beschouwd als opgebouwd uit drie (of zelfs vier) essentiële upadhi’s of basissen. (OG 178)

Volgens de classificatie van de taraka rajayoga-filosofie is de mens verdeeld in drie upadhi’s die de synthese en het voertuig zijn van het hoogste beginsel of atman. Deze drie upadhi’s zijn: karanopadhi, de upadhi van het oorzakelijke of geestelijke denken; sukshmopadhi, de upadhi van het hogere en lagere manas plus het astrale voertuig en de levensessentie samen met kama; en het sthulopadhi, het stoffelijk lichaam, dat dus het algemene voertuig of upadhi van de zes beginselen is die de menselijke constitutie samenstellen.

Het mula­pra­kriti (oorspronkelijke materie) van de filosofie van de hindoes is het upadhi of voertuig van elk fenomeen, of dat nu stoffelijk, mentaal of psychologisch is.

Materie is eeuwig. Zij is de upadhi (stoffelijke grondslag) waarop het ene oneindige universele denkvermogen zijn ideeën vormt. (SD 1:280)

Een upadhi is dus het voertuig, de drager of het middel waardoor een hogere of betere energie van welk gebied ook in staat wordt gesteld zijn typische kenmerken en kwaliteiten op het lagere gebied te manifesteren, met de substantie van het lagere gebied waaruit de upadhi is gevormd.

Soms is upadhi uitwisselbaar met vahana (voertuig). Zo wordt manas gezien als de upadhi of het vahana van buddhi. Maar het vaakst wordt upadhi gebruikt als een grondvorm of basis. Blavatsky spreekt bijvoorbeeld over waterstof als de upadhi van zowel lucht als water en over ākāśa als de upadhi van de goddelijke gedachte.

Kosmische verbeelding, geconcentreerd in een beginsel of upadhi (basis), heeft het bewustzijn van het individuele ego tot gevolg. De manifestatie ervan varieert met het niveau van de upadhi. Door wat bekend staat als manas verschijnt zij bijvoorbeeld als bewustzijn van het denkvermogen door het fijnere gedifferentieerde weefsel (de zesde toestand van de stof) van buddhi, dat berust op de ervaring van manas — als een stroom van geestelijke INTUÏTIE. (SD 1:329n)

Upadhyaya

(San­skriet) Upādhyāya [van upa dichtbij, volgens + adhi­ boven + de werkwoordstam i gaan]

Hij die je op gang brengt (dat wil zeggen onderwijst) volgens een standaard van waarheid of lering. Een spirituele gids, leermeester, leider of guru.

Upadrashtri

(San­skriet) Upadraṣṭṛ [van upa-dṛś toekijken]

Nominatief upadriashta. Een getuige, toeschouwer.

Upadvipa

(San­skriet) Upadvīpa [van upa aangrenzend, dichtbij + dvīpa eiland]

In het algemeen een klein aangrenzend eiland of kleiner eiland. Toen Blavatsky over de verschillende dvipa’s uitleg gaf schreef zij:

Laten we in gedachten houden dat upadvipa’s ‘wortel’eilanden betekent, of het droge land in het algemeen. (SD 2:404n)

... dus een betekenis van upadvipa is een eiland, groot of klein, dat is voorbestemd de wortel of kern te worden van een veel groter stuk land dat in de toekomst tevoorschijn moet gaan komen.

Upamana

(San­skriet) Upamāna [van upa volgens, ten opzichte van + de werkwoordstam meten]

Vergelijking, overeenkomst, gelijkenis, analogie. In de logica het herkennen van overeenkomsten, vergelijken — de derde van de vier pramana’s (vormen van bewijs). Synoniem van upamiti.

Upanishad

(San­skriet) Upaniṣad [van upa volgens of overeenkomstig + ni neer + de werkwoordstam sad zitten]

Volgend op of overeenkomstig de leringen die werden ontvangen toen men zat; de esoterische leer.

Het is de literatuur waarin de rahasya — een San­skrietwoord met de betekenis van esoterische leer of mysterie — is opgenomen. De Upanishads behoren tot de Vedische periode en worden door orthodoxe brahmanen beschouwd als een deel van de Sruti of ‘Openbaring’. Uit deze prachtige half-esoterische en zeer mystieke werken werd later het zeer filosofische en diepzinnige stelsel van de Vedānta ontwikkeld. (OG 179)

De Upanishads behoren tot de derde afdeling van de Veda’s en zijn toegevoegd aan de Brahmana’s. Het aantal tot nu toe bekende Upanishads ligt rond de 170, hoewel mogelijk een paar niet volledig zijn, zonder dat er duidelijke tekenen zijn van uitgenomen gedeelten of van interpolatie. Deze Upanishads behoren tot verschillende perioden van de oudheid, sommige zijn van een veel latere datum dan andere. Hoewel de Upanishads in het algemeen door wetenschappers in zijn geheel als jonger worden gezien dan de Brahmana’s werden de oorspronkelijke Upanishads in een oudheid samengesteld die vóór die van de Brahmana’s lag en zijn mogelijk zelfs van dezelfde tijd als de Veda’s.

De Upanishads moeten veel ouder zijn dan het tijdperk van het boeddhisme omdat zij geen voorkeur laten zien, of steun uitspreken voor de superieure positie van de brahmanen als een kaste. Sterker nog, de kshatriya’s vormen (nu) de tweede kaste, of die van de krijgers, die echter in de oudste ervan (de Upanishads) worden aangeprezen. Zoals professor Cowell in Elphinstones History of India verklaart — ‘ademen zij een vrijheid van geest die onbekend is in enig eerder werk met uitzondering van de Rig-Veda ... De grote leraren van de hogere wijsheid en brahmanen worden voortdurend voorgesteld als zij die op weg zijn naar de kshatriya-koningen om hun pupillen te worden.’ De ‘kshatriya-koningen’ waren in die oude tijden als de priester-koningen van Egypte, de ontvangers van de hoogste goddelijke kennis en wijsheid, de uitverkorenen en de incarnaties van de oorspronkelijke goddelijke leraren — de dhyani boeddha­’s of kumara’s. Er was een tijd, eeuwen voor de brahmanen een kaste werden, of zelfs de Upanishads werden geschreven, dat er op aarde slechts één ‘lip,’ één godsdienst en één wetenschap was, namelijk de spraak van de goden, de Wijsheid-Godsdienst en Waarheid. Dit was voordat de mooie velden van de laatstgenoemde werden overspoeld door volken met vele talen en overgroeid raakten met het onkruid van opzettelijk bedrog, met nationale credo’s die werden bedacht uit ambitie, wreedheid en zelfzucht, en de ene heilige Waarheid in duizenden stukjes brak. (TG 354)

De dertien belangrijkste Upanishads zijn: Aitareya, Kaushitaki, Kena, Taittiriya, Maitri, Katha, Brihadaranyaka, Prasna, Mundaka, Mandukya, Isa, Chhandogya en Svetasvatara.

Upanita

(San­skriet) Upanīta [van upa dichtbij + brengen, leiden]

Iemand die het brahmaanse koord draagt dat gedraaid is of uit vezels is gevlochten, wat een symbool is van de diverse draden van bewustzijn die tot één enkele eenheid worden geweven en de neofiet en adept tot kleding dienen. De betekenis wordt verruimd door te wijzen naar iemand die naar een geestelijke leraar is gebracht of daardoor wordt aangetrokken.

Uparati

(San­skriet) Uparati [van upa-ram ophouden]

Het beëindigen. In de filosofie van de Vedānta een staat waarin de yogī stopt met sensuele genietingen of wat voor wereldse activiteiten dan ook. Er is ook een afwezigheid van verlangens die het gevolg zouden kunnen zijn van prikkels van buiten of andere invloeden.

Upasaka

(San­skriet) Upāsaka [van upa-ās dienen, aanbidden, de eerbiedige en toegewijde studie van een discipel van upa naast, wat een eerbiedig volgen impliceert + de werkwoordstam ās zitten]

Dienen, aanbidden; aanbidder, volger, discipel, pupil; in het boeddhisme ook een leke-aanbidder die duidelijk anders is dan een bhikshu.

Upasika

(San­skriet) Upāsikā

Een vrouwelijke volgeling van de Boeddha die duidelijk anders is dan een bhikshuni — een boeddhistische bedelares of non. Deze bijnaam, upasika, kreeg Blavatsky van de mahātma’s.

Upasruti

(San­skriet) Upaśruti [van upa dichtbij + de werkwoordstam śru horen]

Iemand die van nabij wordt gehoord. De stem van een persoon op een afstand die in staat is zijn stem en astrale beeltenis voor ieder mens, wie dan ook, ongeacht de afstand, te projecteren;

het ‘dubbel’ of de echo van de stem van een levende man of vrouw. (TG 354)

Zie ook Hpho-Wa

Upeksha

(San­skriet) Upekṣā [van upekṣ overheen kijken, geringschatten van upa + de werkwoordstam īkṣ kijken naar]

Onverschilligheid, minachting, geringschatting, verlaten; ook stamina, geduld. Genoemd als een van de tien paramita’s, lijkt in betekenis op virāga (vgl. Stem 45), hoewel virāga normaal gesproken niet wordt genoemd als er maar met zes paramita’s wordt gerekend.

Klik hier voor grote weergave

Ur

Licht, stad van licht.

Een vermaarde stad uit de verre oudheid die ooit een van de hoofdzetels van maanaanbidding van Babylonië was. Het was een belangrijk centrum voor de aanbidding van de mannelijke god van de maan. Onder de Chaldeeën sprak men van ’ur khasdim (Ur van de Chaldeeën). Dat Ur de stad van licht werd genoemd komt niet alleen doordat die stad het licht van de maan vereerde, maar verwijst vooral naar de ceremonieën met betrekking tot occult onderricht en de inwijdingen die overduidelijk in die oude plaats werden gehouden.

Men ziet Ur als de hoofdstad van de Sumeriërs, die op de zuidelijke oever van de Eufraat lag, dichtbij de Perzische Golf. Meer dan 5.000 jaar geleden was die beroemd om zijn cultuur en handel. Er zijn bewijzen van een watersnoodramp gevonden die het leven van de bewoners van de vlakte van Mesopotamië abrupt moet hebben beëindigd en die de Babylonische, Sumerische en bijbelse overleveringen van een vernietigende vloed bevestigen, hoewel er natuurlijk alleen sprake was van een plaatselijke ramp. Christelijke bijbelwetenschappers geloven dat de geboorte van Abraham in het ‘Ur van de Chaldeeën’ rond 1900 of 2000 v. Chr. plaatsvond, maar opgravingen hebben niets opgeleverd dat naar hem wees.

Uraeus

[van Grieks ouraios van de staart]

Verwijst naar de heilige slang van Egypte (aar, aart, aartu in Egyptisch). Als het gaat om de hoofdsieraden van het koningshuis van de oude Egyptenaren, zien we dat daarin alleen de kop en de hals van de slang een rol speelden. Het was een symbool van macht, zowel een occulte als een wereldse. Volgens egyptologen stelt die een Egyptische adder of cobra voor — de naja haje. Naja lijkt veel op het San­skrietwoord naga (slang):

Het occultisme verklaart dat de uraeus een inwijdingssymbool is en ook een symbool van verborgen wijsheid, wat de slang altijd is geweest. (TG 355)

In de eeuwen vóór de degeneratie van het symbool, waarna het niet meer betekende dan een ritualistisch en formeel symbool, wilde de afbeelding van de heilige uraeus in een hoofdsieraad zeggen, dat het individu die dat sieraad droeg, een ingewijde was geworden en het insigne van wijsheid droeg. De uraeus stelde altijd twee goden in het bijzonder voor, Isis en Nephthys (Neith), daarom werden zij door de Egyptenaren slangengodinnen (aarti) genoemd. De uraeus-kroon zelf was bekend onder de naam tept.

Soms werd de uraeus met een cirkel boven zijn kop getekend, of met een gevleugelde zonneschijf, wat een variant is van de slang en het ei-symbool, dat in veel verschillende vormen onder oude volken kon worden aangetroffen. Egyptologen zien in de uraeus, als die aan beide kanten van de gevleugelde zonneschijf zijn geplaatst, een symbool van de heerschappij van de zon, van het goede over het kwade, of van Horus over Set; maar de uraeus wordt ook geassocieerd met de onsterfelijke menselijke beginselen, want in het Egyptische Dodenboek herkennen wij er de vlam in. In Aanroo of Aaru — een van de gebieden van de onderwereld — wordt de ziel van de geest verslonden door de uraeus (hfst 99).

Blavatsky zegt over de uraeus ...

de slang, de zoon van de aarde (in een andere betekenis de oorspronkelijke levensbeginselen in de zon), dat wil zeggen het astrale lichaam van de overledene of de ‘elementaar’ vervaagt en verdwijnt in de ‘zoon van de aarde’, beperkte tijd. De ziel verlaat de velden van Aanroo en neemt op aarde elke door haar gewenste vorm aan. (SD 1:674n)

In zijn universele aspect is de uraeus het slangensymbool van het kosmische vuur — ofwel een symbool van kosmisch mahat (kosmisch denkvermogen) of van fohat (kosmisch vitaal-elektrisch vuur).

Uraga’s

(San­skriet) Uraga’s [van ura borst, buik + ga gaan]

Op de buik voortbewegen, een slang; de slangen of Naga’s leefden in Patala — dat in het algemeen wordt beschouwd als de hel, maar volgens de hindoelegende was het gewoon het land dat aan de andere kant van de wereldbol lag ten opzichte van India, hun tegenvoeters, ofwel Amerika. Deze Naga’s waren de ...

adepten, hogepriesters en ingewijden van Centraal- en Zuid-Amerika die bekend waren aan de oude Ariërs; waar Arjuna de dochter van de koning van de Naga’s, Ulupi, huwde ... In Mexico worden de hoogste ‘tovenaars,’ de ‘medicijnmannen’ zelfs vandaag nog Nagals [Naguals] genoemd, net zoals duizenden jaren geleden de Chaldeeuwse en Assyrische hogepriesters Nargals heetten, die de hoofden waren van de Magiërs (Rab-Mag), de functie die ooit door de profeet Daniël werd uitgeoefend. Het woord Naga, ‘wijze slang,’ heeft een universele betekenis gekregen omdat het een van de weinige woorden is die de schipbreuk van de eerste universele talen heeft overleeft, van de Beringstraat omlaag tot aan Uruguay, dat onder de inheemse bevolking een ‘hoofdman,’ een ‘leraar’ en een ‘slang’ betekent. Het bijzondere woord Uraga zou zelfs India kunnen hebben bereikt en zijn overgenomen door zijn verbinding uit prehistorische tijden met Zuid-Amerika en Uruguay zelf, want de naam komt uit de taal van de Amerikaanse indianen. (TG 355)

Uraniden

(Grieks) De Uraniden zijn die titanen die de zonen van Uranus waren die in opstand kwamen tegen Kronos en de goddelijke titanen werden genoemd.

Zij waren de vijanden van de lagere titanen die, in bijna hetzelfde denken van de joden werden voorgesteld door Samaël of Jehovah. Volgens Hesiodus zouden er zes zijn geweest: Oceanus (Okeanos), Coeus (Koios), Crius (Krioz), Hyperion, Iapetus en Kronos of Saturnus. De naam van de zevende, Phoreg, moet er nog aan worden toegevoegd, zijn naam kan worden gevonden in een oud Grieks fragment met betrekking tot de mythe.

Mystiek gezien waren de Uraniden de Griekse prototypen van die wezens die in de christelijke theologie de gevallen engelen worden genoemd.

Foto: NASA 

Uranus

De planeet die is ontdekt door William Herschel in 1781.

Hij werd door de Ouden niet genoemd als een van de zeven heilige planeten en kwam ook niet voor op de oude lijsten van planeten. Dus hoewel die niet tot de directe familie van de twaalf heilige planeten behoort die nauw zijn betrokken bij de planeetketen aarde, behoort Uranus wel tot het universele zonnestelsel. De satellieten van Uranus draaien in een omgekeerde richting.

Voor Uranus als Romeinse god, zie Ouranos

Urd

(Scandinavisch, IJslands) Ook Urdr en Urdar [vgl. Zweeds ur oer, oorspronkelijk, fundamenteel; Angelsaksisch wyrd vreemd]

De voornaamste van de drie nornen (schikgodinnen) van de Noorse mythologie die het verleden symboliseert in de betekenis van oorzakelijkheid: alles dat eerder is geweest zorgt voor het naar voren komen van het heden. Haar zuster-nornen zijn Verdande (worden), gewoonlijk vertaald als het heden; en Skuld (schuld), schulden die nog uitstaan. Het verleden en het heden scheppen de derde zuster, de norn van de toekomst die suggestief is voor karma, waar de toekomst het resultaat is van alle oude en huidige handelingen.

De drie nornen worden beschreven als zijnde bij de bron van Urd die met het water uit die bron (het verleden) een van de drie wortels van de Levensboom water geven. De andere twee wortels krijgen water uit de bron van moeder materie en uit de bron die ontstaat uit de vele rivieren van levens: de vormen die worden aangenomen met behulp van alle natuurrijken.

Elke individuele Levensboom haalt zijn water uit deze drie bronnen en na ieders dood wordt het geleefde leven beoordeeld bij de bron van Urd door zijn goddelijke rechter, zijn Odin, en zijn wetten worden opgesteld op basis van het advies van Urd. Bij elke geboorte heeft Urd dan ook een vinger in de pap als het gaat om het selecteren van het toekomstige leven en het vastleggen van het lot.

Urdhvasrotas

(San­skriet) Ūrdhvasrotas [van ūrdhva opwaarts, recht + srotas stroom, spoor, kanaal]

De wezens met rechtopstaande spijsverteringsorganen of levensstromen. In de Purāṇa’s zijn zij de zes scheppingen van Brahmā of emanaties van levende wezens, die uitstralingen of geestelijke wezens of dhyānī’s zijn.

Deze (godheden) zijn slechts de oervormen van het eerste Ras, de vader van hun ‘uit het denkvermogen geboren’ nakomelingen met de weke beenderen. Zij brachten de ‘uit zweet geborenen’ voort ... (SD 1:456)

Deze scheppingen of fasen van evolutionaire ontwikkeling verwijzen vooral naar bol D, maar hebben ook een kosmische betekenis wanneer wordt verwezen naar kosmische cycli.

Uriël

(Hebreeuws) ’Ūrī’ēl

Vlam of licht van een godheid. Een van de vier, zeven of tien engelen die volgens de oude Hebreeën rond de troon van de godheid stond opgesteld. Vooral de engel of godheid van licht — niet zozeer het zichtbare licht, maar zijn ultra-spirituele oorsprong, wat duidt op geestelijke verlichting.

De verschillende werelden die successievelijk uit En Soph en uit elkaar emaneren, en die de relatie met de Godheid van de eerste, tweede, derde en vierde generaties onderhouden, zijn, met uitzondering van de eerste (dat wil zeggen de Wereld van Emanaties), bewoond door geestelijke wezens van diverse kwaliteiten ... de eerste wereld, ofwel de Archetypische Mens, naar wiens beeltenis alles is gevormd, wordt door niemand anders ingenomen. De engel Metatron bewoont de tweede of Briatische Wereld ([‘olam beri’ah]), die de eerste bewoonbare wereld is; hij alleen vormt de wereld van zuivere geesten. Hij is het bekleedsel van [Shaddai], dat wil zeggen de zichtbare manifestatie van de godheid; zijn naam is numeriek gelijk aan die van de Heer (Sohar, iii, 321 a). Hij bestuurt de zichtbare wereld, bewaart de eenheid en harmonie, en zorgt voor de omwentelingen van alle sferen, planeten en hemellichamen en is de Kapitein van de ontelbare hordes van engelen die de tweede bewoonbare of Jetzirische Wereld ([‘olam yetsirah]) bevolken, en in tien rangen worden verdeeld en beantwoorden aan de tien Sephiroth. Elk van deze engelen is de baas over een verschillend deel van het heelal. Een heeft het bestuur over één sfeer en een andere over een ander hemellichaam; één engel voert het bewind over de zon, een ander over de maan, weer een andere over de aarde, een andere over de zee, een andere over het vuur, een andere over de wind, een andere over het licht, een andere over de seizoenen enz. enz.; en deze engelen ontlenen hun namen aan de hemellichamen die zij respectievelijk beschermen. Vandaar dat er een Venus ([Nogah]) wordt genoemd en een Mars ([Ma’adim]), en een voor de substantie van de Hemel ([‘etsem hash-shamayim]) en een voor de engel van licht ([’Uri’el]), en een andere engel voor het vuur ([Nuri’el]). (Comp. Sohar, i, 42, enz.). (Ginsberg, Kabbalah blz. 108-110)

Urja

(San­skriet) Ūrjā [van ūrj versterken, verversen]

Een dochter van Daksha die de partner van Vasishtha werd en de moeder van zijn zeven beroemde zonen.

Ursa Major & Minor

De sterrenbeelden van de Grote en de Kleine Beer.

Deze twee zevenvouden maken deel uit van de astronomische sleutel van de oude wijsheid, waarbij Ursa Major overeenkomt met de zeven scheppende rishi’s, de bouwers en de ‘uit het denken geboren zonen’ van de eerste God die in het boeddhisme Avalokitesvara wordt genoemd. De stichters van wortelrassen waren mystiek verbonden met de poolster; en gezien de bewering van de Indo-Europese hindoes dat hun poolster in Ursa Major stond en in een latere tijd in Ursa Minor, mag de enorme oudheid ervan duidelijk zijn. De Kleine Beer stelt het secundaire zevenvoud van de scheppende krachten voor.

Volgens Clemens van Alexandrië waren de twee cherubijnen in het tabernakel die aan tegenovergestelde einden van de zetel van genade waren geplaatst de Grote en de Kleine Beer, die de twee halfronden van het heelal voorstellen. Clemens wijst er ook op dat elke cherubijn zes vleugels heeft, samen hebben zij derhalve twaalf vleugels, wat wijst naar de twaalf huizen of tekens van de dierenriem en de altijd bewegende tijd die door hen voortschrijdt (Diversen 5:6).

Urschleim

(Duits) Oerslijm.

Naam bedacht door de natuurfilosoof Oken (1779-1851) voor de primitieve cellulaire stof waaruit, zo dacht hij, organische wezens zouden zijn ontwikkeld. Oken was een lid van de deductieve of transcendentale natuurfilosofische school van Fichte en Schelling en zocht naar een manier om een wetenschap van de stoffelijke wereld deductief te formuleren vanuit fundamentele beginselen die waren neergelegd door Kant, en die toe te passen op de mentale en morele werelden. Redenerend vanuit deze beginselen leidde hij af dat alle organische wezens worden gevormd uit één geheel van cellen in het Urschleim en verkreeg zo uitkomsten die werden geverifieerd door microscopische waarnemingen.

Urvasi

(San­skriet) Urvaśī [van uru wijd, breed + de werkwoordstam doordringen]

Wijdverbreid. In de Rig-Veda is zij een mooie goddelijke nimf die na door de goden te zijn vervloekt zich op aarde vestigde en de vrouw werd van Pururavas, de kleinzoon van Soma (de maan) en zoon van Budha (esoterische wijsheid, Mercurius). Hun liefde is de rode draad van het drama van Kalidasa’s Vikramorvasi.

Urvasi kwam voort uit leringen die verband houden met het buddhi-beginsel, het middelpunt en de bron of moeder van alle spirituele en intellectuele schoonheid in de constitutie van de mens; kosmisch gezien is Urvasi daarom mahabuddhi (kosmisch buddhi).

Usanas

(San­skriet) Uśanas [van de werkwoordstam vaś verlangen, wensen]

De planeet en de bestuurder van de planeet Venus of Sukra. In hindoe-mythen wordt Usanas beschreven als de goeroe van de daitya’s of asura’s en wordt ook gezegd dat hij een enorme wijsheid en kennis zou bezitten — de eigenschap van vergeestelijkte intellectualiteit die overeenkomt met de occulte kenmerken van de heerser van Venus.

Usanas-Sukra

(San­skriet) Uśanas-śukra [van uśanas Venus + śukra helder, schitterend]

Venus-Lucifer. Venus als de lichtbrenger verwijst niet zozeer naar het zichtbare licht, maar naar het licht van het begrijpen en innerlijke visie. Usanas-Sukra is de beschermgeest van de aarde en de mensheid. Als het buddhi-manas in de menselijke constitutie als de heerser over het kama-manas beginsel wordt gezien, speelt de heerser van Venus, mutatis mutandis, op kosmische schaal dezelfde rol in ons zonnestelsel en is de aarde daarbij vergeleken het voertuig voor kama-manas.

Ook algemeen Kavi of Kavya genoemd in de mythologie van de hindoes, wat zoveel betekent als een ‘poëet’ en het intellectuele/intuïtieve gevoel dat de ware dichter moet hebben, verwijzend naar het idee dat met ‘voelen’ of ‘zien’ in ieder geval op zijn minst iets van de mysteriën van de natuur wordt aangevoeld of gezien.

Ushas

(San­skriet) Uṣas [van de werkwoordstam uṣ branden, warm door verlichting of licht]

Het ochtendgloren, dochter van de hemel, gelijk aan de Romeinse Aurora en de Griekse Eōs. Het eerst genoemd in de Veda’s ...

waarin haar naam ook Ahana en Dyotana (beide woorden betekenen de verlichter) en is een zeer dichterlijk en fascinerend beeld. Zij is de altijd trouwe vriend van de mens, van rijk en arm, hoewel men aanneemt dat zij een voorkeur heeft voor laatstgenoemde. Zij glimlacht naar en bezoekt de woning van elke levende sterveling. Zij is de onsterfelijke, altijd jonge maagd, het licht van de armen en de vernietiger van duisternis. (TG 356)

Mystiek gezien is de dageraad de brenger van spiritueel en intellectueel licht en is daarom de zoete en heilige trooster, waarop wordt gezinspeeld in het Nieuwe Testament wanneer wordt verwezen naar de Parakleet.

Ushnisha

(San­skriet) Uṣṇīṣa [van de werkwoordstam uṣ warm zijn, vlammend; mystiek gezien warm door innerlijk licht, intuïtie, visie]

Een tulband, diadeem of kroon; ook een ‘uitstraling’ rond het hoofd van een boeddha­. Zoals de lange oren die vaak te zien zijn bij boeddha­beelden, zo is ook de betekenis van de ushnisha volledig occult en was nooit bedoeld om een haarlok voor te stellen, of een of andere uitgroei op het schedeldak, maar was een manier om de stralende kracht van het oog van Śiva of orgaan van visie en intuïtie uit te beelden, dat bijna op volle kracht aan het werk zou zijn in de schedel van een grote adept.

Het Oog van Śiva is de pijnappelklier; van oorsprong een actief oog aan de buitenkant van het hoofd van de primitieve mens tijdens deze vierde ronde op aarde, dat zich langzaam terugtrok binnen de schedel die er overheen groeide om het te bedekken met bot, huid en haar. Toen dit tegenwoordig zo genoemde derde oog zich in de schedel terugtrok, werd zijn functie steeds vaker overgenomen door de ogen die we nu gebruiken. In ons huidige tijdperk, in onze tegenwoordige staat van ontwikkeling, zijn het alleen boeddha­’s, avatara’s en andere ingewijden van een relatief hoge rang die dit orgaan van spirituele visie nog kunnen gebruiken, want in hen is de pijnappelklier actief geworden en redelijk vergroot; terwijl die in ieder ander mens normaal gesproken onbruikbaar is, kan die toch tot op een zekere hoogte worden gebruikt.

Vandaar dat de ushnisha de stralende kroon van het buddhische vuur voorstelt dat het hoofd van ingewijden omgeeft wanneer zij in een diepe samadhi of meditatie verkeren. Het hoofd van de ingewijde wordt omgeven door stralen van het vitale innerlijke vuur van het derde oog, het geestelijke orgaan van het brein, dat ook de bron is van waaruit de geestelijke, intellectuele en psychovitale nimbus of aura voortkomt die het hoofd omhult — en bekend is van de iconen van elke godsdienst. Deze stralen vormen zo de heerlijkheid rond het hoofd en soms zelfs om het gehele lichaam.

Ze gaan omhoog vanuit de achterzijde van het hoofd, in de boeddha­-iconografie vaak symbolisch voorgesteld als één enkele, zacht stralende vlam, die omhoog zweeft uit en boven het schedeldak. In dit geval ziet u misschien dat de ushnīsha ontbreekt en dat zijn plaats wordt ingenomen door deze vlam die uitgaat van de kruin van het hoofd, een symbolische voorstelling van het vuur van de geest en van het buddhisch vermogen dat dan in de mens is gewekt. (Beginselen 486)

Veel beelden van boeddha­’s en bo­dhi­satt­va’s bezitten ook een merkwaardig hoofdsieraad dat de kroon of ushnisha worden genoemd. Vandaar dat het woord ushnisha ook wordt gebruikt in de betekenis van een tulband, vanwege dit bijzondere hoofddeksel van deze standbeelden dat enigzins lijkt op een tulband met een spiraalvormige conische vorm, bijna als de spiraalvormige schelp van sommige slakken.

Zie ook Aureool; Hypofyse / Pijnappelklier; Nimbus

Utpala-varna

(San­skriet) Utpala-varṇā [van utpala bloem van de blauwe lotus (Nymphaea caerulea) van ut-pal omhoog bewegen + varṇā kleur, van de werkwoordstam varṇ kleuren]

Een vrouw die volgens sommige verhalen een van de drie echtgenotes van Gautama Boeddha zou zijn geweest, naast Gopa en Yasodhara. Maar dit zijn de namen van de drie mystieke vermogens die elke ingewijde adept bezit.

Uttanapad

(San­skriet) Uttānapad [van uttāna uitgestrekt + pad voet, vooruitgang, verspreiding]

Vaak betekent het begroeiing, het hele gebied omhoog vanaf de ontkiemende planten.

Uttara-Mimansa

(San­skriet) Uttara-mīmāṃsā [van mīmāṃsā diepe gedachte, zorgvuldige overweging, streven naar waarheid door middel van filosofische bespiegeling van de werkwoordstam man denken + uttara laatste, later, onderzoek van het laatste deel van de Veda — de Upanishads]

De laatste van de zes Darsana’s of scholen van hindoefilosofie die de Vedānta wordt genoemd.

Zie ook Vedānta

Uttarayana

(San­skriet) Uttarāyaṇa [van uttara noordelijk + ayana weg, pad]

De noordelijke weg, het pad van de zon naar het noorden vanaf de evenaar, of de zomerzonnestilstand. In de mystieke filosofie stelt het in één betekenis het pad van het licht voor dat spiritueel gezien naar het innerlijk leidt, of het nivrittimarga, het pad van de involutie van stof en de evolutie van geest.

Zie ook Dakshinayana