© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Vach

(San­skriet) Vāc

Geluid, stem, woord, het mystieke geluid (svara) of de essentie van de geest van de goddelijke scheppende activiteit, het voertuig van goddelijke gedachte en hiervan is het Woord de gemanifesteerde expressie.

Vach, of zijn equivalenten in andere culturen, is altijd vrouwelijk. In kosmisch opzicht is zij de drager of de moeder van de derde logos — het Woord of Verbum — omdat zij onophoudelijk in haarzelf de essentie van de goddelijke gedachte draagt, de eerste logos, vandaar dat vach de tweede logos is, gelijk aan de Heilige Geest van de eerste christenen — dat later door hen werd omgetoverd in het kosmisch mannelijke. In de mythologie van de hindoes scheidt Brahmā zijn lichaam in mannelijk en vrouwelijk, het vrouwelijke wordt vach, waarin hij viraj ontwikkelt, die zelf opnieuw Brahmā is. Hier zien we drie logoï: Brahmā, de eerste logos, de goddelijke gedachte; vach, de tweede logos, de goddelijke stem; en viraj, de derde logos, of het goddelijke woord, het filosofische equivalent van de Zoon van de christelijke drie-eenheid.

Dus vach wordt geassocieerd met het werk van de schepping, met de prajapati’s. Zij roept de mayavische vorm van het heelal tevoorschijn uit de abstracte ruimte of Chaos, waarvan de eerste kosmogonische fase de zeven kosmische elementen zijn. Mystiek gezien is vach willekeurig mannelijk en vrouwelijk, zoals in de Hebreeuwse Genesis Eva en Adam zijn. Het is door haar macht dat Brahmā het heelal had gemaakt. Blavatsky legt uit dat Brahmā op dezelfde wijze door vach produceert als het onbegrijpelijke een tastbare vorm maakt door spraak, woorden en getallen (vgl. SD 1:430). Door haar scheppende krachten produceert Vach wat Pythagoras de muziek van de sferen noemde. De leringen van Pythagoras noemen ook de hiërarchieën van de hemelse menigte als bestaande uit getallen en uitgedrukt in getallen. Vach is in sommige opzichten gelijk aan Isis, aditi, mula­pra­kriti, de wateren van de ruimte, chaos en de kabbalistische sefira.

Hetzij als aditi of als de goddelijke sophia van de Griekse gnostici, is zij de moeder van de zeven zonen: de ‘engelen van het aangezicht’, van de ‘diepte’ of de ‘grote groene’ van het ‘Dodenboek.’ (SD 1:434)

Deze vrouwelijke logoï zijn allemaal gerelateerd aan licht, geluid en ether. In veel aspecten benadert Vach Kwan-yin, zij die van de melodieuze stem is. Sarasvati, de godin van goddelijke wijsheid, is een latere vorm van vach. Het Hebreeuwse woord Lahgash is bijna gelijk aan de betekenis van vach als de verborgen macht van de mantra’s, het goddelijke geluid.

Maar uit het feit dat men Vāch ook de dochter van Daksha noemt — ‘de God die in alle kalpa’s leeft’ — blijkt haar mayavische karakter: tijdens het pralaya verdwijnt zij, opgenomen in de ene, alles verslindende straal. (SD 1:430-1)

Vach wordt ook Savitri (de barende) genoemd, de moeder van de goden en van al wat leeft. Zij is op menselijk gebied gelijk aan Eva, die ook de moeder van alles wat leeft wordt genoemd. Ila of Ida is niet anders dan de tweede herhaling van vach in een ander tijdperk van de kosmogonie. Vach verwijst naar de kosmische en goddelijke theogonie, terwijl Ila betrekking heeft op een later tijdperk van de aardse geschiedenis toen de lichamelijke verandering van de geslachten plaatsvond tijdens het derde wortelras. In deze laatste betekenis komt Vach overeen met Eva.

Vach wordt vaak ook Sandhya (schemering) genoemd, maar ook Satarupa (honderd vormen) om de vrouwelijke logos te beschrijven die is ontplooid in de tien gebieden en ondergebieden van het heelal. De koe is een symbool van vach, want de koe is altijd al het symbool geweest van de passieve voortbrengende kracht van de natuur.

En naast al het andere is Vach ook de mystieke spraak ...

door middel waarvan occulte kennis en wijsheid aan de mens worden overgebracht; daarom zegt men dat vāch ‘de rishi’s is binnengegaan’. ... bovendien wordt zij de ‘moeder van de Veda’s’ genoemd, ‘omdat Brahmā deze door middel van haar kracht (als mystieke spraak) heeft geopenbaard ... (SD 1:430)

De Rig-Veda en Upanishads kennen vier soorten vach — vaikhari, madhyama, pasyanti en para — die overeenkomen met de vier kosmische beginselen: het stoffelijke heelal, het licht van de logos, de logos zelf en parabrahman of het oneindige.

Vach-sata-rupa

(San­skriet) Vāc-śata-rūpā

De godin met wel honderd vormen, of vach als het immanente vrouwelijke aspect van de god gedurende de ontelbare overgangen en vormen van de natuur. Vach als Sata-rupa is de goddelijke scheppende actriviteit die zich ontplooit in de tien gebieden en de vele ondergebieden van het heelal. Elk van deze heeft zijn eigen toon en lagere toon. De vereniging van Svayambhū-Manu met vach-sata-rupa, zijn eigen dochter (die hier de eerste manifestatie van prakriti voorstelt) wordt kosmisch verklaard als het symbool van het wortelleven, de kiem van waaruit alle zonnestelsels, werelden en goden tevoorschijn komen, omdat Svaymbhuva-Manu hier de kosmische manu is. Op een kleinere schaal spelen hij en zijn partner dezelfde rol in de planeetketens van het zonnestelsel en op een nog kleinere schaal op elke bol daarvan.

In een andere vroege mythe van de hindoes was Sata-rupa ooit de andere helft en dochter van Brahmā en uit hun relatie, die een tweepolige aard heeft, kwam de eerste manu naar voren, Svayambhū.

Vach-Viraj

(San­skriet) Vāc-virāj

Het vrouwelijke aspect of alter ego van Brahmā, de schepper, wanneer die wordt beschouwd als de tweede logos die de derde logos, Viraj, emaneert.

Vacuüm

Leegte, de noodzakelijke tegenhanger van het plenum of de volheid.

Het plenum en vacuüm vormen een van die vele typische paren van tegengestelden die we als uitgangspunt nemen voor het redeneren. Het vacuüm staat voor de spirituele toestand van een kosmische hiërarchie vóórdat die zijn stromen van manifestaties emaneert — het is ...

het symbool van de absolute god ofwel de Grenzeloze Ruimte, esoterisch gezien ... (TG 357)

Democritus onderwees dat de eerste beginselen uit atomen en een vacuüm bestaan, die gelijk zijn aan het gemanifesteerde en het ongemanifesteerde, de god die latent aanwezig is en de god die geopenbaard is, maar de atomen van Democritus die de spiritueel ondeelbaren zijn, zijn niet de atomen van de wetenschap maar die in de theosofie monaden worden genoemd, en net zoals het vacuüm of de leegte van Democritus is die gelijk aan het oeroude boeddhistische begrip van sunyata of de oude boeddhistische en brahmaanse arupa-sferen (vormloze sferen).

De mechanistische atoomtheorie van de natuurkunde begint met atomen en een vacuüm en probeert dan het vacuüm te vullen; hier wordt het idee van leegte verward met ruimtelijke afmetingen, wat tot het idee leidt dat er een grotere en meetbare leegte kan zijn, wat dan de vraag oproept hoe een bepaalde invloed daar doorheen moet gaan?

Het woord is relatief gebruikt om te wijzen op de afwezigheid van iets, zoals de afwezigheid van fysieke stof in een leeggemaakte bol. Maar een andere vorm van stof is nog steeds aanwezig want we kunnen er licht doorheen laten schijnen en zoveel andere stralingsvormen (er moet dus iets zijn om dat licht te dragen). Dus wanneer we successievelijk verder gaan komen we aan een logische grens van het beeld van de kosmische leegte — dat niettemin vanuit een spiritueel standpunt een pleroma of volkomen volheid is. Het natuurkundige vacuüm van het laboratorium heeft men verward met de wetenschappelijke en mystieke leegte van de oeroude filosofie.

Vadduku

(Babylonisch)

Een klasse van onderaardse genii uit de oude Babylonische mythologie, beschouwd als zij die lager dan de engelen van de aarde staan.

Vader in de Hemel

Ook de Verborgen vader

Het gaat hier om uitspraken van Jezus in het Nieuwe Testament die slaan op de goddelijk-menselijke of spirituele monade, atman of in een andere context atman-buddhi, en in een minder ver gaande betekenis kan Vader het hogere of reïncarnerende ego voorstellen. Wat betreft een individu is het zijn eigen Absolute, de kroon of top van zijn constitutionele hiërarchie, de wortel of het zaad van alles dat hij is. In deze betekenis kan iemand ook het param­atman de Vader noemen, het spirituele zelf van iemand, de straal van de dhyani-boeddha­ waarmee het individu het meest innerlijk is verbonden. Want voor ieder mens is de Vader zijn eigen individuele Wonderlijke Wezen.

Jezus vraagt ons niet een denkbeeldig beeld van God aan te roepen, maar ons eigen spirituele zelf, dat in zijn essentie één is met het universele zelf of het kosmische param­atman.

Het Vagevuur

[Engels purgatory van Latijn purgare zuiveren]

De plaats waar volgens de leer van de rooms-katholieke kerk en de Grieks-orthodoxe kerken de zielen van hen die gezegend zijn gestorven maar nog niet-goedgemaakte zonden hebben, een zuivering moeten ondergaan voordat zij van het hemelse geluk mogen proeven. Men denkt behoorlijk bijgelovig dat zij door de gebeden van de levenden kunnen worden geholpen en vooral door godsdienstige ceremonieën als het opdragen van een heilige mis [en daar slaan zij de plank net zo goed mis]. De leer van het vagevuur is een van die ontzettend oude wereldwijd nog bestaande dogma’s, hoewel die in verschillende jasjes zijn gehuld. Er wordt vaak verwezen naar verschillende passages in de Griekse en Latijnse literatuur.

Volgens de theosofische leringen moet iedere overledene door de diverse sferen van kamaloka gaan, normaal gesproken constant stijgend om te worden gezuiverd van zijn grove en aan de aarde gebonden eigenschappen en elementen voordat die de toestand van devachan in kan gaan. Deze zuiverende of reinigende post-mortemprocessen zijn niet een soort straf maar de natuurlijke zuiverende processen waaraan niemand kan ontsnappen.

Vahana

(San­skriet) Vāhana

Voertuig, drager. Het vahana is het voertuig van een entiteit waardoor die in staat is zich te manifesteren op gebieden die lager zijn dan die van hemzelf. De menselijke constitutie bestaat uit een aantal vahana’s, waardoor de spirituele of intellectuele entiteit in staat wordt gesteld zichzelf tot uitdrukking te brengen op het gebied waar dat specifieke vahana thuishoort. In het algemeen is de ziel het voertuig van een monade, de ego is het voertuig van een ziel en het lichaam is het voertuig van een ego — van wat voor soort of graad van ontwikkeling dan ook.

In De geheime leer wordt fohat genoemd als het vahana van de ‘Oorspronkelijke Zeven’; fysieke krachten als de voertuigen van de elementen en de zon als het vahana van buddhi of aditi (I 108, 470. 527n). Daarnaast worden alle goden en godinnen ...

beschreven als zij die gebruikmaken van vahana’s om zichzelf te manifesteren, waarvan de voertuigen altijd symbolen zijn. Zo heeft Vishṇu tijdens pralaya’s Ananta ‘het oneindige’ (Ruimte) als vahana, gesymboliseerd door de slang Sesha en gedurende de manvantara’s: Garuda — de reusachtige half arend, half mens, het symbool van de grote cyclus; Brahmā verschijnt als Brahma die afdaalt in de gemanifesteerde gebieden op Kalahansa, de ‘zwaan in de tijd of eindige eeuwigheid’; Śiva ... verschijnt als de stier Nandi; Osiris als de heilige stier Apis; Indra reist op een olifant; Karttikeya op een pauw; Kamadeva op Makara en op andere momenten op een papegaai; Agni, de universele (en ook solaire) Vuurgod die, zoals zij allemaal zijn, ‘een verterend Vuur’ is dat zichzelf manifesteert als aram en een lam Aja, ‘de ongeborene’; Varuna als een vis; enz. enz., terwijl het voertuig van de Mens zijn lichaam is. (TG 357-8)

Vaibhashika

(San­skriet) Vaibhāṣika

Een oude boeddhistische school van de volgelingen van de Vibhasha-sastra. Oorspronkelijk had deze school een duidelijk mystiek karakter maar door later verval kreeg deze school een materialistische aard; zijn filosofie stelt ...

dat er geen mentaal beeld kan worden gevormd behalve dan door direct contact met het denkvermogen, via de zintuigen, zoals het zien, voelen, proeven, enz., en voorwerpen van buiten. (TG 358)

Vaidhatra’s

(San­skriet) Vaidhātra’s [van vi-dhātṛ maken, produceren van vi-dhā produceren, naar voren brengen, creatie]

Scheppers, makers, uitzenders, verspreiders; de familienaam van de kumara’s die uit Vidhatri tevoorschijn sprongen, een naam van Brahmā, de schepper.

Vaidyuta

(San­skriet) Vaidyuta [van vidyut bliksem]

Als een bijvoeglijk naamwoord, flitsend, elektrisch; als een zelfstandig naamwoord, elektrisch vuur zoals dat zichtbaar wordt in de bliksem. Vaidyuta is ...

dezelfde als Pavaka, een van de drie vuren die, wanneer gedeeld, de negenenveertig mystieke vuren vormen. (TG 358)

Vaijayanti

(San­skriet) Vaijayantī

Een vlag of vaandel. Het mannelijke zelfstandig naamwoord vaijayanta verwijst specifiek naar het symbool van Indra. In de Purāṇa’s wordt vaijayanti gebruikt als de naam van het magische halssieraad van Vishṇu ...

nagemaakt door zekere Ingewijden onder de tempel-brahmanen. Het is voorzien van vijf edelstenen die elk een van de vijf elementen van onze ronde symboliseert, namelijk de parel, robijn, smaragd, saffier en diamant, die respectievelijk water, vuur, aarde, lucht en ether vertegenwoordigen die ‘het geheel van de vijf elementaire grondslagen zijn’ — het woord ‘machten’ zou misschien juister zijn dan ‘grondslagen’. (TG 358)

Vaikhari

(San­skriet) Vaikharī

Als een vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord houdt vaikhari verband met vach (mystieke spraak) die in vier soorten bestaat: para, pasyanti, madhyama en vaikhari. Vaikhari is die soort spraak die wordt geuit of tot expressie wordt gebracht of die zich op een andere manier manifesteert als het voertuig van een gedachte. Als een van de vier hoofdaspecten van de logos in de ruimte is vaikhari-vach de gehele kosmos in zijn objectieve of gemanifesteerde vorm.

Vaikunthaloka

(San­skriet) Vaikuṇṭhaloka

De hemel van Vishṇu, de ene keer beschreven als gelegen in de noordelijke oceaan de andere keer als de oostelijke top van de berg Meru.

Zie ook hieronder Vaikuntha

Vaikuntha’s

(San­skriet) Vaikuṇṭha’s

Een van de namen die in ieder kalpa aan de twaalf grote goden of jaya’s werden gegeven die door Brahmā werden uitgestraald als de eerste hiërarchische producties bij de vorming en het naar buiten brengen van de manifestatie.

Vairaja-loka

(San­skriet) Vairāja-loka [van vairāja een klasse van hemelse wezens (agniṣvātta) + loka sfeer, rijk, plaats]

Het rijk van de vairaja’s (zie volgende onderwerp) of agni­shvatta’s.

Vairaja’s

(San­skriet) Vairāja’s [van virāj de breed schijnende]

Goden van een bepaalde klasse die uit Brahmā tevoorschijn komen, in de hoedanigheid van een scheppend collectief als viraj — de derde logos. Dat verklaart waarom de hemelse wezens direct zijn afgeleid van viraj. Zij worden beschouwd als kumara’s en manasaputra’s en ook als agni­shvatta’s en zijn de hiërarchieën van kosmisch bewuste en zelfbewuste dhyani-chohans die rechtstreeks tevoorschijn komen uit de derde logos en die de intellectuele achtergrond en vitale drang van de hiërarchieën van wezens ontwikkelen, die later het gemanifesteerde heelal uit de verbeelding van de derde logos en de vairaja’s emaneren.

In het volksgeloof zijn de vairaja’s halfgoddelijke wezens, schimmen van heiligen, onverteerbaar door vuur, ondoordringbaar door water, die in tapoloka wonen in de hoop te worden omgezet in satya-loka — een zuiverder toestand die min of meer overeenkomt met nirvāṇa. Het woord wordt verklaard als de luchtige lichamen of astrale schimmen van ...
asceten, bedelaars, kluizenaars en boetedoeners die hun weg van rigoreus ascetisme hebben volbracht.(Vishṇu-Purāṇa, Wilson, 2:229)In de esoterische filosofie worden zij nirmanakaya’s genoemd, tapoloka bevindt zich op het zesde gebied (omhoog) maar zij staan toch nog wel in directe verbinding met het mentale gebied. Naar de vairaja’s wordt verwezen als de eerste goden omdat de manasaputra’s en de kumara’s de oudsten zijn in de kosmogonie, zoals er is gezegd dat zelfs de goden hen aanbaden (Matsya Purāṇa); het zijn zij die Brahmā ...
met zijn oog van yoga aanschouwde in de eeu­wi­ge sferen en die de goden van de goden zijn. (Vayu Purāṇa) (TG 358)

Vairochana

(San­skriet) Vairocana

Een zoon van de zon (Virochana — de geestelijke zon); een soortnaam voor enkele van de hoogste klassen van dhyani-chohans die rechtstreeks emaneren uit de derde logos en daarom vrijwel identiek zijn aan de vairaja’s, kumara’s, manasaputra’s en agni­shvatta’s, die gezamenlijk de kinderen van de zon worden genoemd.

Een verpersoonlijkte soortnaam van een klasse van spirituele wezens die wordt beschreven als zij die essentiële wijsheid (bodhi) en absolute zuiverheid belichamen. Zij wonen in de vierde arupa dhatu (vormloze wereld) of boeddha­kshetra, en vormen de eerste of de hoogste hiërarchie van de vijf orthodoxe dhyani-boeddha­’s. Er was ooit een sramana (een arhat) met deze naam, een inwoner van Kashmir, die ...
het boeddhisme naar Kustan bracht en in Tibet werkzaam was (in de zevende eeuw n. Chr.). Hij was de beste vertaler van de half-esoterische canon van het noordelijke boeddhisme, en een tijdgenoot van de grote Samantabhadra ... (zie Eitel’s Sansk. Chin. Dict.)(TG 358-9)

Vaisakha

(San­skriet) Vaiśākhā

Een beroemde vrouwelijke asceet, geboren in Srvasti en sudatta genoemd, ‘deugdzame schenkster.’ Zij was de moeder-overste van een vihara, of klooster voor vrouwelijke upasika’s [leerlingen] en staat bekend als de bouwer van een vihara voor Sakyamuni Boeddha. Zij wordt als de beschermheilige van alle boeddhistische vrouwelijke asceten gezien (TG 359).

Vaiseshika

(San­skriet) Vaiśeṣika [van vi-śiṣ onderscheiden, typeren]

De analytische school, de tweede van de zes darsana’s of hindoescholen van filosofie. Vanwege de nadruk die die legt op de atomaire structuur van het heelal wordt die ook wel de substantiële of atomistische school genoemd of soms de onderscheidende school, omdat die de stof verdeelt in eeuwig verschillende elementen, atomen of oneindig kleine deeltjes. De vaisesika-school maakt onderscheid tussen deze elementen en ziet elk voortdurend anders dan de andere. Deze school wordt door velen als een zijtak van de Nyaya gezien en werd opgericht door de wijze Kanada, die ongeveer in dezelfde tijd leefde als Gautama of Gotama, de stichter van de Nyaya-school.

Vaishnava

(San­skriet) Vaiṣṇava

Een volgeling of aanhanger van elke sekte die Vishṇu ziet en aanbidt als de allerhoogste god. Er zijn tegenwoordig vier belangrijke vaishnava-sekten: de ramanuja’s opgericht door Ramanujacharya; de madhva’s opgericht door Madhva; de vallabha’s of vallabhacharya’s opgericht door Vallabhacharya en een Bengaalse sekte opgericht door Chaitanya. Andere kleinere sekten zijn die van Ramananda en Kabir. Al deze vaishnava-sekten kennen een relatief moderne oorsprong, hoewel zij op zijn minst enkele van de oude hindoegeschriften gebruiken voor hun teksten.

Vaisvanara

(San­skriet) Vaiśvānara [van viśva al + nara mens]

Vaisvanara heeft betrekking op of behoort bij alle mensen, is alomtegenwoordig oftewel universeel. In de filosofie van de hindoes stelt die een van de vier toestanden van Brahmā voor en is dus een manifestatie van Brahmā in en door prakriti. Kosmisch gezien is het het astrale licht, of ...

in een andere betekenis het levende magnetische vuur dat het gemanifesteerde zonnestelsel doordringt. Het is het meest objectieve ... en altijd aanwezige aspect van het ENE LEVEN, want het is het levensbeginsel. (SD 2:311)

In de Anugita wordt deze in de mens voorgesteld als een zevenvoudig vuur dat oplaait temidden van de vijf prana’s (levensstromen) die in het lichaam circuleren, en een toelichting op dit werk zegt dat Vaisvanara vaak wordt gebruikt in de betekenis van het ‘zelf’. Blavatsky merkt op dat:

Vaiśvānara volgens de sterrenkundige en kosmische sleutel Agni is, zoon van de zon of Viswānaras, maar in de psycho-metafysische symboliek is het het ZELF in de betekenis van niet-afgescheidenheid, dat wil zeggen zowel goddelijk als menselijk. (SD 2:568n)

Vaisya

(San­skriet) Vaiśya

Een man die zich vestigt op het land, een boer of arbeider. De derde van de vier kasten waarin de hindoe-gemeenschap was verdeeld in vedische en post-vedische tijden. Toen sloeg het ook op iemand die handel dreef of een agrariër was.

Zie ook Chatur-Varna

Vaivasvata

(San­skriet) Vaivasvata

Solair, komende van de zon (Vivasvat). In het algemeen de naam van de zevende manu die voor de vloed werd gered met een ark die was gebouwd in opdracht van Vishṇu. Hij was de vader van Ikshvaku, stichter van het zonneras van koningen.

In de theosofische filosofie is hij de wortel-manu van onze huidige vierde ronde en in een meer beperkte zin de manu van het vierde wortelras en bovendien de manu van het vijfde onderras van het huidige vijfde wortelras. Vaivasvata komt overeen met Xisuthrus, Deukalion, Noach, enz. — allemaal hoofdfiguren of naamgevers van rassen die een ‘nieuwe’ mensheid inluiden na een vloed, of het nu om een universele of een kleinere vloed gaat, astronomisch of geologisch, net afhankelijk van hoe die in de context wordt gebruikt.

Zie ook Suryavansa

Vajra

(San­skriet) Vajra

Diamant of bliksemschicht. Iemand die deze scepter of diamanten-bliksemschicht in zijn bezit heeft, heeft grote geestelijke, intellectuele en psychologische macht; onder andere het occulte vermogen om boosaardige invloeden te verdrijven door de lucht te zuiveren, net als ozon. De vajra verwijst in mystieke zinEen Ti­be­taanse vajra uit de 11de-12de eeuw van ijzer en brons. naar de onverwoestbaarheid en de wonderlijke weerspiegelende krachten van de diamant. Iemand die de vajra bezit weerkaatst het lijden, de vreugde, het verdriet — maar ook al het moois — van de wereld, maar kan er zelf nooit door worden geraakt. Er wordt gezegd dat het hart van de volmaakte mens als een spiegel is: die weerkaatst alle dingen maar houdt niets voor zichzelf. Zo is dus ook het hart van degene die de scepter ofwel de vajra zwaait.

In de literatuur van de hindoes is deze vajra de scepter van Indra (en lijkt op de bliksemschicht van Zeus) waarmee hij als de god van de lucht de boosdoeners zou verslaan. In het mystieke boeddhisme is de vajra de magische scepter van priesteringewijden en adepten — het symbool van verworven siddhi’s (bovenmenselijke krachten) — die tijdens bepaalde mystieke ceremonieën door ingewijde priesters en theürgen wordt gebruikt. Het is ook het symbool van het overwicht van Boeddha over boosaardige geesten of elementalen. De houders van deze scepter worden vajrapanins genoemd.

Vajracharya

(San­skriet) Vajrācārya [van vajra diamant + āchārya geestelijk leraar]

De diamantenleraar. De naam die de yogācharā’s geven aan hun geestelijke leermeester of de hoogste meester van de vajra.

Vajradhara

(San­skriet) Vajradhara

Diamanthouder. De eerste logos, allerhoogste boeddha­ of adi-boeddha­, gelijk aan het Ti­be­taanse dorjechang.

Als heer van alle mysteriën kan hij zich niet manifesteren maar hij zendt zijn hart — het ‘diamanten hart’, Vajrasattva (Dorjesempa) de wereld van manifestatie in. (SD 1:571)

Vajra brengt hier de onverwoestbaarheid en een spirituele onvermurwbare kwaliteit tot uitdrukking van deze ‘Ene onbekende, die zonder begin of einde is’ — onbekend voor de gemiddelde wereldse mens, maar bekend voor elke volledig ingewijde als de bron van zijn goddelijke inspiratie en intuïties.

Vajrapanin

(San­skriet) Vajrapāṇin [van vajra diamant, bliksemschicht + pāṇi hand]

Houder van de diamanten bliksemschicht, een bijnaam van de dhyani-bo­dhi­satt­va’s, de beschermers en Stille Wachters van de bollen van onze planeetketen, de geestelijke weerkaatsingen of zonen van de dhyani-boeddha­’s. Zij bestaan alleen subjectief en worden rechtstreeks uit hun voorgangers geboren en hebben dus alleen een subjectieve bestaansvorm.

Het is ook een titel die aan een boeddha­ wordt gegeven vanwege zijn macht over boosaardige geesten en elementalen. Door de wereldse mens wordt een vajrapanin aanbeden als een god, maar de ingewijden beschouwen de vajrapanin als een subjectieve kracht.

Zie ook Manjusri

Vajrasattva

(San­skriet) Vajrasattva [van vajra diamant + sattva essentie, werkelijkheid]

Diamantenhart, met een innerlijk dat als van diamant is. Een titel van de mahātma’s van de hoogste zuiverheid of van bo­dhi­satt­va’s van wie de gehele persoonlijkheid als een levende essentie is opgegaan in hun samengestelde zesde en zevende beginselen (atman-buddhi). Vajra brengt hier de geestelijke keiharde onvermurwbaarheid van de innerlijke natuur van deze geweldige wezens tot uitdrukking. Vajrasattva is een manifestatie van het hart van vajradhara, de eerste logos of adi-boeddha­. Vandaar dat Vajrasattva de ...

de tweede logos van de schepping is, uit wie de zeven (volgens de exoterische sluier de vijf) dhyani-boeddha­’s voortkomen, die de anupadaka worden genoemd, ‘de ouderlozen’. (SD 1:571)

Dorjesempa is het Ti­be­taanse equivalent.

Vajrasattva wordt vaak gebruikt voor hemelse wezens, entiteiten die behoren tot de hiërarchie van licht of mededogen. De Vajrasattva-kwaliteit is er dan ook een die in een lagere graad door elk mens kan worden verworven, afhankelijk van zijn graad van ontwikkeling.

Vakil

Advocaat, jurist (MB 14, 15 en 485).

De Val

In de christelijke theologie en het christelijke denken staat de Val voor de val van de engelen of de val van de mens. In de theosofie staat de val van de engelen voor de afdaling van de dhyānī’s, die de taak hadden de ontluikende mensheid intellectueel te verlichten en in een bepaald opzicht ook de lagere natuurrijken.

De val van de mens verwijst naar de afdaling van de mens in de stof toen die werd bedekt met ‘rokken van vellen’ en zich terloops ook begon voort te planten door seksuele gemeenschap. Deze twee gebeurtenissen in de evolutiecyclus werden jammerlijk misvormd door het gezag van de kerk toen die die gebeurtenissen ging beschouwen als rampspoed en ellende. De afdaling van de manasaputrische dhyānī’s werd in de Westerse theologie veranderd in een opstand van Satan en zijn hordes tegen God, waardoor Satan de eeu­wi­ge vijand van God en de mensheid is geworden.

De Oorlog in de Hemel is echter zuiver allegorisch en betekent het natuurlijke verzet en de weerstand van de lagere natuur en de massa tegen de vooruitgang van ontwikkelende wezens, wat in de kern van de zaak niet anders dan een logische consequentie van het evolutieproces is. De val van de mens is niet anders dan een natuurlijk gevolg wanneer gebruik wordt gemaakt van lichamen (om te leren en zich uit te drukken) en zijn menselijke intelligentie gebruikt of misbruikt, maar heeft absoluut niets te maken met het natuurlijke gebruik van seks of een zogenaamde aangeboren zondigheid.

Vala

(Zweeds, IJslands) Ook Völva [waarschijnlijk verwant met het Griekse sibylla]

In de Noorse mythologie is zij de wijze sibille die Alvader Odin instrueert voor wat betreft ‘de oorsprong, het leven en einde van werelden.’ Zij is als het ware, of symboliseert, het verslag van alles dat behoort tot het kosmische verleden dat door Odin wordt geraadpleegd, de goddelijke bewustzijnsenergie, zoals wordt verteld in de Völuspá, het belangrijkste lied van de poëtische of oudere Edda.

Valentinus

Beroemd gnosticus uit de tweede eeuw die in veel opzichten de miskende leraar van de kerkvaders Origenes en Clemens van Alexandrië was. Zijn leringen, die voor het overgrote deel betrekking hadden op de oude wijsheid, had hij waarschijnlijk ontleend aan de esoterische scholen van Alexandrië. Hij is de schrijver van ‘De herder van Hermes’ en diverse homilieën en epistels, en zou de schrijver zijn geweest van het alom gewaardeerde gnostische evangelie de Pistis Sophia, waarin zijn leringen worden uiteengezet. Zijn school, de valentijnen, kende afdelingen in Italië en Azië die weer zorgden voor andere vertakkingen, waardoor zijn invloed een groot bereik en een blijvend effect op het denken had.

Hij beweerde met klem dat de apostelen niet alles dat zij wisten openbaar hadden gemaakt, maar dat zij een esoterische (geheime) kennis bezaten. Hij onderwees dat de eerste oorzaak, die hij Bythos (diepte) noemde, zichzelf manifesteert als het pleroma (de volheid), de totaalsom van de gehele manifestatie. Zijn leringen over het pleroma zouden eruit zien als een enorm uitgewerkt complex stelsel met diagrammen, die een emanatieproces op een hiërarchische basis voorstellen met drievoudige, zevenvoudige, tienvoudige en twaalfvoudige hiërarchieën. De mens zelf vormt een lage tak van deze hiërarchieën. Aldus is hij in staat geweest de oorsprong van het ‘mengsel’ of ‘het kwaad’ te verklaren en de goedheid van God te verzoenen met de onvolmaaktheid van de natuur door te wijzen op kleinere demiurgische scheppers. Zo kan hij ook de ware betekenis van Christus en de verlossing geven.

Valfader

(Zweeds, IJslands) Ook Valfodr en Valfadir [van val keuze, gevallene + fader vader]

Odin wordt in de Noorse mythologie vaak aangesproken als vader van de uitverkorenen, of vader van de gevallenen op het slagveld, dat wil zeggen de strijders van Odin zijn zij die zijn ‘gestorven’ voor de eisen van het persoonlijke zelf. Deze uitverkorenen worden ook Odins Een-strijders genoemd, want zij zijn het die ‘strijden’ of de volledige controle hebben over hun Een, hun eigen natuur. Deze strijders zouden, zo wordt gezegd, ’s nachts bij Odin feesten met godenspijs om overdag op te staan en verder te strijden tegen de krachten van de duisternis.

Vali

(IJslands, Scandinavisch) Ook Vale

In de Noorse mythologie is Vali een zoon van Odin die de dood van de zonnegod Balder wreekt en ook een zoon van Loki. Deze paradox [want Loki was het brein achter de moord op Balder] kan worden begrepen als we zien dat de zoon van Loki (denkvermogen) ook het kind van Odin is, zoals alle wezens dat zijn, en hij is het toekomstige mensenras in de rol van verlosser en uitvoerder van de menselijke evolutie. Hij kan ook een verpersoonlijking voorstellen van karma-nemesis.

Van alle goden overleven alleen Vali en Vidar Ragnarök, de vernietiging van de wereld, wanneer de goden terugkeren naar hun vaderland en daar het zaad voor een toekomstige wereld voorbereiden, wat het kind en opvolger van de huidige wereld zal zijn.

Vallabhacharya’s

(San­skriet) Vallabhācārya’s

Een vaishnava-sekte die is opgericht door Vallabhacharya, een sektarische mysticus die een discipel van Vishṇu-svamin zou zijn geweest, een beroemde leraar in zijn tijd. Zijn volgelingen worden Gosvami-maharaja’s genoemd en hebben behoorlijk veel bezittingen en talrijke tempels in Bombay (Mumbai).

Vallabhacharya werd in 1479 in het woud van Champaranya geboren. Op jonge leeftijd begon hij te reizen om zijn leringen te verspreiden en aan het hof van Kṛishṇa-deva, koning van Vijaya-nagara, slaagde hij er in — volgens de verslagen van zijn volgelingen — zijn meningsverschillen met de Saiva’s uit de wereld te helpen, zodat veel Vaishnava’s hem als hun leider kozen. Hij ging toen naar andere delen van India en vestigde zich uiteindelijk in Benares, waar hij 17 werken schreef, waarvan de belangrijkste de toelichtingen op de Vedānta en Mimansa Sutra’s zijn en een andere over de Bhagavata-Purāṇa, waarop deze sekte zijn leringen voornamelijk schijnt te baseren. Hij liet 84 discipelen achter en onderwees een niet-ascetische kijk op religie en keurde alle vormen van zelfkastijding af omdat die het lichaam, dat een deel van de allerhoogste geest bevat, zou onteren. De nadruk die hij legt op menselijke affecties en emoties schijnt bij tijden te grenzen aan wellust.

Vamadeva

(San­skriet) Vāmadeva

De mooie of prachtige god. Een titel van Śiva. Ook een van de vedische rishi’s, die de schrijver van vele hymnen zou zijn geweest.

Vamana-avatara

(San­skriet) Vāmana-avatāra

De dwerg-avatara. Een afdaling van Vishṇu de ondersteuner, in de vorm van een dwerg. Volgens de Puranische allegorie was ‘Vamana van de Drie Stappen’ gekomen om de macht over de drie werelden van de demon Bali af te nemen. Vamana smeekte Bali om hem alleen zoveel van de wereld te geven als hij met drie stappen kon bereiken. Vamana nam toen weer zijn goddelijke gedaante aan en in drie wereldomspannende stappen ontdeed hij Bali van de hemel en de aarde, behalve de gebieden van Patala (de lagere sferen van manifestatie).

Deze drie stappen van Vishṇu stellen de op een god gelijkende emanaties of essenties voor, die door de drie kosmische gebieden gaan die hoger liggen dan de vierde, het stoffelijke gebied, en die instrueren en inspireren naarmate de essentie verder afdaalt.

Vampier

Ook Vampierisme

Hoewel men bij het noemen van het woord vampierisme misschien denkt aan de verhalen van graaf Dracula en de gevallen van vampierisme in Slavische en andere landen in het zuidoosten van Europa, was dat fenomeen ook heel goed bekend in India en onder de Hebreeën, trouwens bij heel veel andere volkeren.

Men was ervan overtuigd dat als iemand erg dierlijke neigingen in zijn leven had laten zien naast een behoorlijk sensueel gedrag, hij na zijn overlijden een kama-rupisch spook achter zou laten dat sterk genoeg was om het bloed van de levenden weg te zuigen, vooral als de overledene een dubieuze magiër was geweest. Men beweerde dat als het graf bij typische gevallen van vampierisme zou worden geopend het lijk van de vampier er vers en roze uit zou zien, zonder tekenen van ontbinding.

Blavatsky zegt in Isis Ontsluierd dat zulke boosaardige mensen kunnen worden begraven vóórdat het astrale deel zich helemaal heeft losgemaakt van het lichaam — als zij in een toestand van katalepsie [een toestand van tonische immobiliteit] verkeren*. In dat geval trekt een deel van het astrale lichaam dat is begraven met het lichaam de rest van het astrale wezen in het lichaam terug en die mens sterft door het natuurlijke proces van verstikking óf wordt een vampier en zou in staat zijn om zijn kataleptische leven in het graf voort te zetten. De traditionele oplossing hiervoor bestond uit het doorsteken van het hart van de vampier met een houten stok, of door het lijk op een andere manier te vernietigen.

De betekenis van het woord kan ruimer worden genomen door ook diverse vormen van bezetenheid van de levenden door zulke astrale resten van overledenen erbij te betrekken.

*OV: Er bestaat een overtuigend aantal anekdotes van individuen die overleden leken te zijn omdat zij leden aan narcolepsie, en nog voordat zij definitief werden begraven opnieuw tot leven kwamen. Dit laat zien dat er waarschijnlijk een groot aantal narcoleptici in de loop van de geschiedenis levend zijn begraven. Zie hier het artikel uit de Independent over de gevallen van begrafenissen van individuen die schijndood waren.

Zie ook Elementaren; Medium; Schijndood

Vananin-Lamer

(Gnostisch) Ook Vananin-Lamertade

Het zevende paar aeonen of emanaties, voorgesteld als Vader-Moeder in het Valentijnse overzicht zoals dat is vastgelegd door de vroeg-christelijke schrijver Epiphanius.

NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheimVana-heimSvart-alfheimHelheimMuspels-heimJotun-heim

Vanen

(IJslands, Scandinavisch) Ook Vanir en Vanr, soms Wane [meervoud van van gebruikelijk, gewoonte, ontbreken, gebrekkig]

Een klasse van Noorse goden die de wateren van de ruimte of de oneindigheid voorstellen en die verblijven in Vanaheim. Omdat de Vanen in verband worden gebracht met de wateren van de ruimte geloofde men in het algemeen dat het watergoden waren die in de loop van de tijd werden vervangen door de Aesir. Maar er is materiaal dat duidelijk maakt dat de Vanen een groter gebied van activiteit hebben dat zich véél verder uitstrekt, zelfs tot voorbij de rijken van de ruimte. Zij zijn duidelijk hoger dan de Aesir die in Ásgárd wonen en die de werelden van het zonnestelsel belichamen en waar bijna altijd door de Aesir naar wordt verwezen als ‘de wijze Vanen.’

De Vanen zouden hebben gestreden tegen de Aesir (de oorlog in de hemel) en als overwinnaar zijn achtergebleven in de hemelse rijken, terwijl de Aesir werden ‘verbannen’ en af moesten dalen in stoffelijke sferen, waar zij de regenten van die werelden werden.

Na de oorlog in de hemel vond er een ruil van ‘gegijzelden’ plaats tussen de Aesir en de Vanen, en Njörd (Saturnus) werd als gegijzelde gestuurd naar de Aesir. Hij stelt de kwaliteiten van Saturnus voor, waaronder die van Kronos (tijd). Zijn kinderen zijn Frey, de god van de aarde, en Freya, Venus, die de beschermer en bewaker van het rijk van intelligentie (de mensheid) op aarde is. Dit suggereert dat Njörd als een afgezant of avatara van de wijze Vanen naar de actieve planeetgoden was gestuurd en dat de Vanen avatarische figuren onder de Aesir inspireren. Er zijn ook tekenen dat de Aesir kunnen overgaan naar het grotere kaliber van de Vanen-goden.

Var

(Scandinavisch) Godin van geloftes.

De negende van de 14 Ásynjor (godinnen) van de Edda’s: zij luistert naar geloftes en afspraken en neemt wraak op hen die deze verbreken, zij wreekt elke breuk van vertrouwen.

Dichtbij en verbonden met haar staat de tiende godin Vor, zij is een wijze en zoekende geest. Niemand kan iets voor haar verborgen houden. Beide worden beschreven als bedienden van de godin Freya (Venus).

Vara

(San­skriet) Vara [van de werkwoordstam vṛ kiezen]

Superieur, uitgelezen, geweldig.

Vara

(Avestisch) Ook (Pahlavi) War en (Perzisch) Baru

Een omheind stuk grond, een voertuig. De ark of argha van de Avesta. In de Vendidad verzamelt Yima nadat hij de aarde drie keer zo groot had gemaakt, de beste stervelingen en goden. Want Yima was opgedragen een vara te maken die zo’n 3,5 kilometer lang en breed was en daar de zaden van schapen, dieren, mensen, vuren en planten naartoe te brengen:

Daarheen zult u de zaden van elke soort boom, van de grootste, beste en de fijnste soorten van deze aarde brengen; daarheen zult u de zaden van elke soort fruit, het beste en het zoetst geurende eten brengen. Al deze zaden zult u brengen, twee van elke soort, om die daar ontzettend lang te bewaren, zolang als er mensen in de vara zullen verblijven. (Farg. 2:28)

De gelijkenis van deze allegorie met Hebreeuwse en enkele hindoe-geschriften is helder en vanuit het gezichtspunt van de mensen op aarde, zijn de mensen in de vara de ‘voorouders,’ de hemelse mensen of dhyānī’s, de toekomstige ego’s die de opdracht krijgen om de mensheid te inspireren. Want vara, of ark (of nogmaals het voertuig) staat gewoon voor de mens ...

van de vierde Ronde ( ... ) en ook de aarde van die tijd, de maan en als men wil zelfs de ark van Noach ... (SD 2:291-2)

Zie ook Karshipta

Varaha-avatara

(San­skriet) Varāha-avatāra

De everzwijn-avatara. Een afdaling van Vishṇu in de vorm van een everzwijn om de wereld te verlossen van de demon Hiranyaksha — de heerser over het vijfde gebied van Patala (de onderwereld) — die de aarde naar de lagere gebieden van zijn sferen had gebracht. De krachtmeting tussen Vishṇu in deze vorm en Hiranyaksha vond volgens de Purāṇas plaats onder water; Vishṇu kwam als overwinnaar naar boven en hief de aarde [op zijn slagtanden] uit de diepte omhoog. Deze legende kan naast verschillende andere interpretaties wijzen op het verrijzen en wegzinken van continenten.

De Taittiriya-Sanhita zegt:

Dit heelal bestond vroeger uit water, was vloeibaar. Daarop werd Prajapati wind, bewoog. Hij zag deze [aarde]. Hij werd een everzwijn, hij nam haar op. Hij werd Visvakarman, hij veegde [het vocht van] haar. Zij werd groter. Zij werd de vergrootte [prithivi].

Variatie

De term variatie wordt gebruikt in de theorie van Darwin als aanvulling op erfelijkheid.

Variatie stelt daarin de tendens voor naar een variatie van vormen onder levende organismen, terwijl erfelijkheid neigt naar het voortzetten van een onveranderlijkheid van soorten. Darwin stelde dat de soorten niets anders zijn dan een tijdelijke dwarsdoorsnede of momentopname van een voortdurende vloeiende stroom van geleidelijke variaties. Maar een langlopende studie heeft aangetoond dat er niet zo’n voortgaande, gelijkvormige en in één richting gaande stroom van variatie bestaat, maar dat er omkeringen voorkomen naar de oorspronkelijke soort en een relatief plotseling tevoorschijn komen van nieuwe soorten. De oorzaken van de variaties die door Darwin werden aangewezen, hoewel hij vooropstelde dat in het organisme een ontvankelijkheid voor variatie kon bestaan, zijn zuiver lichamelijk van aard en beantwoorden aan het milieu. Zulke oorzaken die doelloos en chaotisch zijn zouden geen geordende resultaten kunnen laten zien. De feiten wijzen op een complex ontwerp en vele doelen in de natuur die ontspringen in geestelijke en etherische entiteiten die behoren tot de hiërarchische structuur van de natuur. De natuur is werkelijk opgebouwd uit levende wezens en de uiteindelijke oorzaak van variatie moet worden gezocht in de activiteiten van de kosmische verbeeldingskracht, dat uiteindelijk de effecten door de hele natuur heen reproduceert in fysieke organismen.

Varna

(San­skriet) Varṇa

Kleur; kaste. De vier belangrijkste varna’s die door Manu werden genoemd zijn de brahmana’s, kshattriya’s, vaisya’s en sudra’s.

Zie ook Chatur-Varna

Varsha

(San­skriet) Varṣa [van de werkwoordstam vṛṣ regenen]

Een deel van de aarde dat geïsoleerd is door bergketens. Negen worden er genoemd in de Purāṇa’s: Kuru, Hiranmaya, Ramyaka, Ilavrita, Hari, Ketumala, Bhadrasva, Kimnara en Bharata.

Varshayanti

(San­skriet) Varṣayantī

Een van de zeven Pleiaden.

Varuna

(San­skriet) Varuṇa [van de werkwoordstam vṛ omringen, omgeven]

De alles omhullende lucht. Oorspronkelijk stelde Varuna de wateren van de ruimte voor of de overal aanwezige lucht, ākāśa, maar in de latere kosmologie werd hij de god van de oceaan. In het Mahābhārata was hij een van de vier wachters van onze zichtbare kosmos, de wachter van het Westen.

Ouranos is een gewijzigde Varuna, ‘de universele omvatter’, de al-omvatter, en een van de oudste vedische godheden – RUIMTE, de maker van hemel en aarde, omdat beide uit zijn zaad (of het zaad ervan) zijn gemanifesteerd. Pas later werd Varuna het hoofd van de aditya’s en een soort Neptunus, die rijdt op de Leviathan — Makara, nu het heiligste en geheimzinnigste teken van de dierenriem. Varuna, ‘zonder wie geen schepsel zelfs maar met de ogen kan knipperen’, werd evenals Ouranos verlaagd en viel eveneens in de voortplanting. Zijn functies ... werden door het exoterische antropomorfisme van de hemel tot de aarde verlaagd. Zoals dezelfde oriëntalist zegt: ‘De eigenschappen die (in de Veda’s) aan Varuna worden toegeschreven, verlenen zijn karakter een morele verheffing en heiligheid die veel groter zijn dan die aan enige andere vedische god worden toegeschreven.’ Maar om de reden voor zijn val, evenals die van Ouranos, goed te begrijpen, moet men in iedere exoterische religie het onvolmaakte en zondige werk van de menselijke verbeelding zien, en ook de mysteriën bestuderen die Varuna, zoals men zegt, aan Vasishta heeft meegedeeld. Maar ... ‘zijn geheimen en die van Mitra mogen niet aan de dwazen worden onthuld’. (SD 2:268-9n)

Als hij over Varuna schrijft zegt Muir:

De meest verheven kosmische eigenschappen worden aan Varuna toegeschreven. In het bezit van onbegrensde kennis ... houdt hij de hemel en aarde omhoog, woont in alle werelden als absoluut heerser ... Hij maakte de gouden ... zon om aan de hemel te schijnen. De wind die weerklinkt door de atmosfeer is zijn adem ... Door de werking van zijn wetten wandelt de maan in helderheid en de sterren ... verdwijnen op raadselachtige wijze in het daglicht. Hij kent de vlucht van de vogels in de lucht, de routes van de schepen op de oceaan, de loop van de ver reizende wind en aanschouwt alle dingen die zijn geweest of zullen gaan gebeuren ... Hij is getuige van de waarheid van de mens en zijn bedrog. (TG 360)

Varuna, die in essentie de allesomvattende ether van de ruimte is, komt overeen met de kosmische geest van de Veda’s en is daarom altijd een van de edelste en meest raadselachtige denkbeelden ten aanzien van het goddelijke geweest.

Vasishtha

(San­skriet) Vasiṣṭha

De allerrijkste. Een beroemde vedische rishi die de typische brahmaanse wijze voorstelt. Er hebben zich veel legenden om hem heen gevormd, vooral met betrekking tot zijn conflict met de wijze Visvamitra — de koning die zichzelf had ‘opgewerkt’ van de kshatriya tot de brahmaanse kaste. Veel hymnen van de Rig-Veda zouden van deze twee wijzen afkomstig zijn: een hymne stelt Vasishtha voor als de familiepriester van koning Sudas en in de Rig-Veda (7:33:11) wordt hij de zoon van de apsaras Urvasi van Mitra en Varuna genoemd, vandaar zijn naam Maitravaruni. Hij wordt ook verondersteld Nandini, de koe van overvloed (kind van Surabhi) als bezit te hebben gehad. Aangezien deze koe in staat was al de wensen van de wijze toe te kennen werd hij de meester van elke vasu (begeerlijk object).

In Manu (1:35) wordt Vasishtha genoemd als een van de tien prajapati’s, de patriarchen die door Manu-Svayambhū werden geschapen voor het bevolken van de aarde. In het Mahābhārata wordt hij gezien als de familiepriester van de suryavansa (zonneras) en ook als een van de zeven grote rishi’s die verbonden zijn met de zeven sterren van de Grote Beer. In de Purāṇa’s zou Vasishtha een van de werkers aan de Veda’s zijn geweest in een dvāparayuga van een bepaald chaturyuga* en de vader van zeven beroemde zonen zijn.

*OV: Voor chaturyuga (vier yuga’s) oftewel een mahayuga zie The Theosophical Path, Vol. XLIII, 2, 1933, blz. 226.

Vastubhuta

(San­skriet) Vastubhūta [van vastu substantie, materie + bhūta is geworden van de werkwoordstam bhū worden]

Substantieel, materieel, essentiële substantie of materie. Meest algemeen de diverse vikriti’s als nakomelingen of producties van prakriti gezien de menigten monaden bij hun omzwervingen door de rijken van materie. Als deze wezens eenmaal contact hebben gemaakt met de rijken van de stof kunnen zij vastubhuta (belichaamd in of werkende in de stof) worden genoemd.

Vasudeva

(San­skriet) Vasudeva

Vader van Kṛishṇa en echtgenoot van Devaki en ook de broer van Kunti (de moeder van de vijf Pandava-prinsen). Hij behoorde tot de Yadava-tak van de Somavansa of maanras.

Vāsudeva

(San­skriet) Vāsudeva

De zoon van Vasudeva — Kṛishṇa. Het Mahābhārata geeft echter een andere uitleg waarom Kṛishṇa deze naam had gekregen: als de god aanwezig is, of zijn intrek heeft genomen (vasana) in alle wezens, zo is Kṛishṇa, want hij is naar voren gekomen als een Vasu uit de goddelijke moederschoot. Deze verwijzing naar Kṛishṇa heeft niet zozeer betrekking op de belichaamde menselijke gelijkenis van de godheid, maar op de god zelf die werkt in en door deze belichaming.

Vasu’s

(San­skriet) Vasu’s

Een klasse van acht vedische godheden waarbij elk een menigte voorstelt en niet een enkel wezen.

De wijzen noemen onze vaders Vasu’s, onze grootvaders van vaders kant Rudra’s, onze overgrootvaders van vaders kant, Aditya’s; overeenkomstig een tekst van de Veda’s. (Manu 3:284)

Vau ǣ

(Hebreeuws) Wāw

Zesde letter van het Hebreeuwse alfabet, verschillend weergegeven als vav, waw, enz.; derde letter van IHVH, het Tetragrammaton. Wanneer voorzien van massoretische punten het vaakst gebruikt als een voorvoegsel of voegwoord en dan betekent het ‘en’ of ‘ook’. Als een zelfstandig naamwoord een spijker, een haak. Zijn getalswaarde is 6.

Vayu

(San­skriet) Vāyu

Lucht. Een van de vijf kosmische elementen. Verpersoonlijkt stelt hij de god en heerser over de lucht voor en de koning van de gandharva’s. Agni, Vayu en Surya stelden de oorspronkelijke vedische trimurti samen:

‘Agni (vuur) die op de aarde thuishoort; Vayu (lucht, of een van de vormen van Indra) die thuishoort in de lucht; en Surya (de zon) die aan de hemel hoort te zijn’ [hemelse oorden]. (Nirukta) Esoterisch vertaald zijn deze drie kosmische beginselen de drie menselijke beginselen kama, kama-manas en manas, de zon van het intellect. (TG 361)

Deze drie godheden vormen in dit verband de drie manifestaties van kosmisch fohat, geleid en gestuurd door kosmisch mahat.

In de latere mythologie is Vayu de vader van Hanuman, de aap-koning die Rama helpt in het Rāmāyaṇa. De allegorie van Hanuman die de zoon van Vayu en Anjana (een op een aap lijkend monster) wordt, verwijst naar de eerste tekenen van het denkvermogen die in de hoogste apen begint te verschijnen door het geslachtsverkeer van de onontwikkelde mensen van het late derde wortelras en de eerste mensen van het vroege vierde wortelras met bepaalde mensapen, die zelf de afstammelingen zijn van een eerdere en parallelle oorsprong tijdens een eerdere periode van het derde wortelras.

Vayu-bhuta

(San­skriet) Vāyu-bhūta [van vāyu lucht, wind, kosmische geest + bhūta element]

Het element lucht. Vijfde in de aflopende schaal van de zeven kosmische bhuta’s. Het kosmische element komt overeen met prana in de menselijke constitutie.

Vayu-tattva

(San­skriet) Vāyu-tattva [van vāyu lucht, wind, kosmische geest + tattva datheid, werkelijkheid]

Het beginsel lucht. Vijfde in de aflopende schaal van de zeven tattva’s.

Zie ook Asura

Ve

(Scandinavisch) Ook Vei en (IJslands) Vi [verwant met vigan hooghouden, vereren]

Heilig, sacraal. In de Noorse mythologie is hij de broer van Odin (geest) en Vile (wil), de scheppende goden die het heelal voortbrengen. Zij zijn geboren uit het oerpaar Bore en Bestla die de karmische neerslag van een eerdere levenscyclus zijn en komen overeen met de Griekse logos, het Woord of de intelligentie van waaruit de goddelijke krachten emaneren die de kosmos vormen uit chaos. Odin en zijn twee broers ‘verslaan’ de ijsreus Ymir — de latente stof van werelden — en vormen hem om in een geordend heelal, waarin zij bewustzijn en leven laten stromen vanuit hun eigen essentie.

Veda

(San­skriet) Veda [van de werkwoordstam vid weten]

Kennis. De alleroudste en heiligste San­skrietwerken van de hindoes. Bijna elke hymne of deel van een Veda wordt toegeschreven aan een andere schrijver. Algemeen wordt gedacht dat deze onderverdelingen mondeling werden onthuld aan de rishi’s of wijzen waarvan de delen hun respectievelijke namen dragen; vandaar dat alle teksten van de Veda bekend staan als sruti’s (wat was gehoord) of goddelijke openbaringen. Juist de namen van deze vedische wijzen als Vasishtha, Visvamitra en Narada, die allemaal behoren tot de verre, verre oudheid, laten zien dat millennia moeten liggen tussen de verschillende data van hun samenstelling. Kṛishṇa Sastri Godbole toont met astronomische data en op een wiskundige manier aan dat de Veda’s op zijn minst 25.000 jaar geleden moeten zijn onderwezen (zie Theosophist 2:238). De hindoes beweren dat de Veda duizenden jaren geleden mondeling werd overgedragen en uiteindelijk 3200 jaar geleden werd gecompileerd door Veda-Vyasa aan de oevers van het heilige Manasa-Sarovara-meer achter de Himalaya, in wat nu Tibet is (TG 362). Hoewel die in dat jaar moet zijn samengesteld wordt de eerder genoemde ouderdom (van 25.000 jaar) voldoende bewezen door het feit dat zij in een oude San­skrietvorm werden geschreven die duidelijk anders is dan het San­skriet van bekende latere geschriften.

Er zijn vier Veda’s: de Rig-Veda, Yajur-Veda, Sama-Veda en Atharva-Veda, deze laatste zou van een latere datum zijn dan de eerdere drie. De Wetten van Manu spreekt altijd van drie Veda’s. De Rig-Veda is het originele werk, de Yajur-Veda en Sama-Veda kennen voor wat betreft hun mantrische delen verschillende volgordes van hun hymnen voor bijzondere doeleinden. De Veda’s worden verdeeld in twee delen, de mantra’s en de brahmana’s. Het mantra-deel is samengesteld uit sukta’s (hymnen in versvorm); het brahmana-deel bestaat uit liturgische, ritualistische, exegetische en mystieke verhandelingen in proza. Het mantra of versdeel wordt geacht ouder te zijn dan de werken in proza en de boeken waarin deze hymnen zijn verzameld worden sanhita’s (collecties) genoemd. Min of meer verbonden met de brahmana’s (en in een paar uitzonderlijke gevallen met het mantra-deel) zijn twee klassen van verhandelingen in proza en versvorm die de Aranyaka en Upanishad worden genoemd. De Veda’s worden ook verdeeld in twee grote delen, exoterische en esoterische, de eerstgenoemde worden de karma-kanda (het deel van werken) genoemd en de laatstgenoemde jnana-kanda (het deel van wijsheid).

Subba Row zegt in ‘Brahmanisme over de Zevenvoudige Beginselen in de Mens’ (Theosophist 3:93):

De Veda’s werden misschien vooral samengesteld voor het gebruik door de priesters die assisteerden bij openbare ceremonieën, maar de mooiste conclusies van onze werkelijke geheime leer worden daarin genoemd. Ik heb van individuen die gekwalificeerd zijn deze zaak te beoordelen te horen gekregen dat de Veda’s een duidelijk dubbele betekenis hebben — één die wordt uitdrukt door de letterlijke betekenis van de woorden, de andere die wordt aangegeven door het metrum en de swara (intonatie), die als het ware het leven van de Veda’s zijn ... de mysterieuze band tussen swara en licht is één van de meest diepzinnige geheimen.