© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

De Vier Dieren

Wanneer de Hebreeën en de christenen deze term gebruiken, worden er de vier dieren of de heilige dieren die Ezechiël in zijn visioen zag (Ezechiël 1:4-10) mee bedoeld: de man, de arend, de os (of stier) en de leeuw.

Deze vier dieren zijn in werkelijkheid de symbolen van de vier elementen en van de vier lagere beginselen in de mens. Niettemin corresponderen zij fysiek en stoffelijk met de vier sterrenbeelden, die om zo te zeggen het gevolg of het geleide van de zonnegod vormen en tijdens het wintersolstitium op de vier hoofdpunten van de dierenriem staan. (SD 1:363)

Soms werden zij de vier heilige dieren van de Bijbel genoemd en de christenen zagen die als de vier evangelisten. In dit verband ...

stelt elk een van de vier lagere klassen of werelden of gebieden voor, naar welke gelijkenis elke persoonlijkheid wordt gegoten. Dus de arend (in verband gebracht met Johannes) stelt de kosmische geest of ether voor, het alles doordringende Oog van de Ziener; de stier van Lucas, de wateren van het leven, het alles voortbrengende element en de kosmische kracht; de leeuw van Marcus, vurige energie, onverschrokken moed en kosmisch vuur; terwijl het hoofd van de mens of de engel, die dichtbij Mattheüs staat, de synthese van alle drie is, die als een combinatie terugkeert in het hogere intellect van de mens, en in kosmische spiritualiteit ... Van de arend, de stier en de goden met leeuwenkoppen zijn er vele en allemaal stelden zij hetzelfde idee voor, of het nu in de Egyptische, Chaldeeuwse, Indiase of joodse godsdiensten was, maar wanneer werd begonnen met het astrale lichaam konden zij tot aan de kosmische geest komen ofwel het hogere manasatma-buddhi, of de absolute geest en de spirituele ziel, zijn voertuig, wat niet kon worden gesymboliseerd door wat voor uitgewerkt beeld ook. (TG 121)

Vierde beginsel

Van elk zevenvoud is de vier het middelste beginsel en in de zevenvoudige menselijke constitutie is het kama of de dierlijke ziel, die een verbinding vormt tussen de hogere en lagere triaden, het is het gebied van contact tussen geest en stof, kosmisch of menselijk. Dit beginsel wordt volledig ontwikkeld tijdens de vierde ronde zodat het dan een geschikt voertuig zal zijn voor het eerstvolgende hogere beginsel. Onder de beginselen die werelden vormen wordt fohat in zijn secundaire aspect beschouwd als solaire-energie, de elektrische vitale fluïde of de dierlijke ziel van de natuur en als het behoudende vierde beginsel.

Zie ook Kama

Vierde bol of sfeer

De vierde bol, ofwel bol D van welke planeetketen dan ook, vooral die van de aardketen.

De vierde bol is de laagste van de keten omdat die zich op de laagste van de reeks van kosmische gebieden bevindt waarin een planeetketen zich manifesteert.

Zie ook Planeetketen

Vierde dimensie

Dit is een onderwerp waarover veel verwarring bestaat, voornamelijk door het onvermogen van veel mensen om een onderscheid te kunnen maken tussen fantasie en werkelijke geometrie.

Fysieke lichamen zijn driedimensionaal, simpel, niets meer of minder, alles dat minder of meer dimensies zou hebben is géén lichaam opgebouwd uit materie. Zuiver wiskundig kunnen we zoveel dimensies aannemen als we willen, net als onafhankelijke variabelen en deze analyse gebruiken bij het interpreteren van fenomenen. Dus we kunnen beweging of een bepaalde positie in de loop van de tijd weergeven met een vector of een lijn en zo een bijzondere rekenmethode verzinnen voor de interpretatie van stoffelijke fenomenen wat we een ruimte-tijd-continuüm zouden kunnen noemen. Maar we maken een kapitale vergissing als we ons het bestaan van een-, twee- of vierdimensionale fysieke objecten voor willen stellen. Het is natuurlijk vrij eenvoudig om uit te rekenen hoeveel zijden of kanten zo’n transcendentaal lichaam zou kunnen hebben, als we al aannemen dat die zou kunnen bestaan; maar zulke berekeningen zijn dan zuiver algebraïsch. Dit soort wazige uitgangspunten zijn gebruikt om fenomenen als verschijningen en UFO’s te verklaren. Maar een analyse met betrekking tot dimensies heeft alleen enig nut voor het begrijpen van ideeën of fenomenen die buiten het stoffelijke bereik liggen — bijvoorbeeld met betrekking tot het fenomeen van gedachten of emoties — waar fysieke voorstellingen zich hebben geabstraheerd uit ons denken.

Vierkant

Een enkele keer in de theosofische literatuur gebruikt als symbool voor het viertal — de vier lagere beginselen van de natuur of van de mens — de driehoek staat voor de hogere triade, de drie hogere beginselen van de zevenvoudige indeling. De logos ...

is de top van de driehoek van Pythagoras. Wanneer de driehoek volledig is, wordt hij de Tetraktis, of de driehoek in het vierkant en wordt het tweevoudige symbool van het vierletterige Tetragrammaton in de gemanifesteerde Kosmos en van zijn fundamentele drievoudige STRAAL in het ongemanifesteerde, of zijn noumenon.. (SD 2:24)

Wat het kruis binnen het vierkant betreft ...

het filosofische kruis, de twee lijnen die in verschillende richting lopen, de horizontale en de verticale, de hoogte en de breedte, die de meetkundig te werk gaande godheid op het snijpunt deelt, en dat zowel het magische als het wetenschappelijke viertal vormt wanneer het wordt ingeschreven in het volmaakte vierkant, is de basis van de occultist. Binnen de mystieke grenzen ervan ligt de oplossing die de deur tot elke wetenschap, zowel de fysieke als de spirituele, opent. Het symboliseert ons menselijke bestaan, want de levenscirkel omschrijft de vier punten van het kruis, die achtereenvolgens geboorte, leven, dood en ONSTERFELIJKHEID voorstellen. Alles in deze wereld is een drietal, volledig gemaakt door het viertal. (IU 1:508)

Het vierkant maken van de cirkel is inderdaad een kosmogonisch en mystiek raadsel.

Zie ook hieronder Viertal

Viertal

Een groep van vier, het getal vier, viervoudig.

Er kunnen veel groepen van viertallen worden gemaakt. Zo is het zevenvoud te verdelen in een drie en een vier, in een hogere triade en een lager viertal. Hier is het viertal aards en tegengesteld aan het hemelse, zoals het sterfelijke tegengesteld is aan het onsterfelijke, of zoals het materiële tegengesteld is aan het spirituele. Het kan worden beschouwd als de vier lagere menselijke beginselen, de vier lagere kosmische elementen, de viervoudige vormen in fysieke lichamen, enz. Het is het kwadraat van het getal 2, de eerste van de regelmatige veelvlakken is de tetraëder (viervlak) of driehoekige piramide, die vier vlakken en vier hoeken heeft. Het zevenvoud kan ook worden beschouwd als twee driehoeken met een punt in het midden, zoals in het zegel van Salomo en dit levert twee viertallen op, een hoger en een lager — of hemels en aards — de tetraktis. De hogere groep wordt door de platonisten gezien als: agathon, nous, psyche en hyle; en de lagere groep bestaat uit de vier kosmische elementen vuur, aarde, lucht en water. Men zegt dat de lagere tetraktis de bron van illusie of mahāmāyā is en dit is wat het tetragrammaton, of de vierletterige naam wordt in het materialistische judaïsme.

Over een god wordt gesproken als een viervoud, Brahmā met vier gezichten, de scheppende Logos die drie-in-één is met zijn geëmaneerde licht als een vierde, of in een ander stelsel de on­uit­sprekelijke, stille vader en waarheid; of nogmaals, in weer een ander stelsel, de drie vlammen en vier lonten. Of de zeven groepen van engelen of hogere dhyani-chohans, de rupa-dhyānī’s vormen een viertal. Vaak worden in exoterische geschriften alleen vier of zeven genoemd, de hogere drie zijn esoterisch.

De twee voornaamste betekenissen van het viertal komen samen in de tetraktis, die stelt de
De tetraktis van
Pythagoras
vier gebieden voor en het vierde gebied is in zichzelf een vier. De hogere triade met de stoffelijke wereld als een slinger eraan toegevoegd vormt een viertal; en met deze uitgevouwen stoffelijke wereld wordt een nieuw viertal gevormd. Er is een hemels of geestelijk viertal, net zoals er een stoffelijk en fysiek viertal is en de elementbeginselen van het heelal kunnen zo worden verdeeld dat er een tussenliggend viertal tevoorschijn komt.

Viervoudige indeling

Er zijn vele verschillen manieren om de opbouw van het heelal of van welke volledige entiteit daarin ook, zoals de mens, in te delen. Diverse filosofische en religieuze stelsels maken gebruik van een viervoudige indeling, zoals kan worden gevonden in bepaalde stelsels van de hindoes. Subba Row, een vedantist maar ook een theosoof, maakte duidelijk dat het viervoudige stelsel van de menselijke beginselen van sommige hindoestelsels niet alleen maar op de mens van toepassing is maar ook op het heelal en het zonnestelsel. Het taraka rajayoga-stelsel — misschien wel de diepzinnigste filosofie van de brahmaanse yogascholen — deelt de menselijke constitutie op in drie upadhi’s (bases) plus het atman, of werkelijke zelf, op de volgende manier:

In deze drie kolommen zien we de overeenkomsten wanneer we van links naar rechts lezen en die van toepassing zijn op drie enorm verschillende schalen, zowel in kwaliteit als in uitleg. Aldus is de eerste term van de eerste kolom daiviprakriti dat de werkelijk gemanifesteerde geest-stof betekent, daarom ook het grove lichaam van het heelal, hoewel dit in het geval van de mens gelijk is aan het sthula-śarīra of het grofstoffelijke lichaam.

Verder moet worden opgemerkt dat de indeling van de beginselen volgens de Vedānta, of het nu om een heelal of een individu gaat, zes beginselen kent: het werkelijke zelf of atman en de vijf kośa’s die eruit tevoorschijn komen; de belangrijkste reden waarom de taraka rajayoga een viervoudige indeling kent, ligt in het feit dat het atman van een persoon kan worden gebruikt in elk van de drie upadhi’s, als het ware onafhankelijk van de andere, zonder dat die mens in kwestie het risico loopt zichzelf te doden. Op deze manier vormen zij een natuurlijk deel van de mens.

Wanneer we deze viervoudige indeling van de menselijke constitutie vergelijken met de zevenvoudige indeling die gewoonlijk wordt gebruikt in de theosofische literatuur: atman (het essentiële beginsel van zelfheid en daarom het hoogste) is in beide gelijk; karana-śarīra is gelijk aan buddhi en het hogere manas; sukshma-śarīra omvat manas en kama; terwijl sthula-śarīra de drie lagere beginselen bevat — prana, liṅgaśarīra en sthula-śarīra. De reden voor de twee indelingen is dat Subba Row zijn aandacht had gericht ...

op de monaden, en het heelal liet zien als een enorme verzameling individualiteiten; HPB vond het voor dat moment in de geschiedenis van de wereld echter noodzakelijk aan de zoekende westerse geest ... duidelijk te maken wat de samenstelling van het heelal als entiteit is — wat zijn ‘bouwstof’ is en wat de mens is als een onlosmakelijk deel ervan. ... [Maar] we moeten niet de verkeerde gedachte koesteren dat de zeven beginselen één ding zijn en de monaden die door de beginselen werken iets anders en daarvan gescheiden zijn. (BvhO 493-4)

Zie ook Beginselen; Kośa’s

Vighadia

(Oost-Indiaas) [vgl. San­skriet vighaṭikā]

Een middeleeuwse en moderne hindoeterm die wordt gebruikt voor de tijdrekening; zestig vighadia’s zijn gelijk aan één ghadia zodat een vighadia gelijk is aan 24 seconden.

Vigridsslätten

(IJslands, Scandinavisch) [van vigr strijd of vigan hooghouden, wijden + slett (Zweeds slatt) slagveld]

Vlakte van heiliging. In de Noorse mythologie is het het terrein waar dagelijks wordt gestreden. De vigridslätten komt overeen met het dharmakshetra (Bhagavad-Gita) van de hindoes, het is de plaats waar de Walküren speuren naar de helden van Alvader Odin die recht hebben op toegang tot het Walhalla (de hal van de gekozenen) waar zij worden beloond aan het einde van de dagelijkse worsteling. Het zijn diegenen die in hun lagere natuur zijn gestorven en een groter leven als helden van de goden zijn binnengegaan.

De twee raven van Odin, Hugin en Munin (denkvermogen en geheugen), vliegen over het slagveld en doen verslag aan Odin van de gebeurtenissen die daar plaatsvinden.

Vihara

(San­skriet) Vihāra [van vi-hṛ tijd doorbrengen of besteden, ronddwalen, zwerven door]

Een boeddhistisch of jaïn-klooster of tempel. Oorspronkelijk een zaal waarin de monniken elkaar ontmoetten of rondliepen, later gebruikt als tempels. Tegenwoordig zijn er vihara’s in dorpen en steden te vinden, maar vroeger waren zij niet meer dan uit de rotsen gehouwen tempels of grotten die alleen kunnen worden gevonden op afgelegen plekken in oerwouden of op bergtoppen en de meest afgelegen plaatsen.

Viharasvamin

(San­skriet) Vihārasvāmin

De svami (swami) of superieur van een vihara.

Vijf

Omdat het de helft van het volmaakte getal (tien) is, ontving de vijf alle aandacht van de volgers van het pythagorese stelsel van getallen en werd dan ook volop bestudeerd.

Nu wij in het vijfde wortelras leven neemt het vijfde beginsel (manas) een bijzonder vooraanstaande plaats in de menselijke evolutie in. De vijfpuntige ster , of ook wel de vijfhoek of pentagon is het symbool van de microkosmos, de mens, vaak genoemd als de mens met vijf ledematen. De vijf ...

symboliseert tegelijkertijd de geest van het eeu­wi­ge leven en de geest van het aardse leven en de aardse liefde — in het menselijke samenstel; en het sluit goddelijke en helse magie in, en de universele en de individuele quintessens van het zijn. (SD 2:579)

Het symbool van het kaliyuga is de omgekeerde vijfpuntige ster met de twee punten of horens van de ster die omhoog wijzen, tevens het teken van zwarte magie.

Bij de numerieke mystiek van het oude Egypte werden vijf krokodillen afgebeeld in de hemelse Nijl en de naar voren tredende godheid riep deze krokodillen op in zijn vijfde schepping. Het getal vijf, net zoals andere getallen, was heilig voor de gnostici en dat verklaart de vijf woorden die op de kleding van de ingewijde waren geschreven en die wezen naar de vijf mystieke vermogens die werden verworven door de ingewijde bij zijn interpretatie van de verheerlijking van Jezus. In het klassieke Griekenland was de E Delphicum, een heilig symbool, het getal vijf. Er waren de vijf dienaren van Chozzar (de gnostische Poseidon) en in de hindoe-mythologie ziet men Brahmā vijf woorden of klinkers uiten bij de schepping. Vanuit een ander gezichtspunt is vijf de ...

universele quintessens, die zich in elke richting verspreidt en alle stof vormt. (SD 2:583)

Zie ook Pentagram

Vijfderonders

Vijfderonders zijn menselijke monaden die hoewel geïncarneerd in deze huidige vierde ronde, psychisch, mentaal en spiritueel op een niveau zijn dat het gros van de mensheid pas in de vijfde ronde zal halen.

De levensgolven die rond de planeetketens trekken zijn niet zo ‘in beton gegoten’ of vast van vorm dat zij één geheel zouden vormen, alsof alle individuen gebonden zouden zijn aan de evolutiesnelheid van de hele groep en zich daaraan zouden moeten conformeren. Daarom is het wat betreft de innerlijke ontwikkeling voor bepaalde individuele monaden mogelijk op de massa van de levensgolf ver vooruit te lopen, ongeveer zoals een paar druppels regen voorafgaan aan een grote bui. Deze voorlopers van de levensgolf beëindigen hun verschillende incarnaties als individuen in deze vierde ronde op innerlijk gebied en ondergaan de ervaringen zoals een levensgolf die in de vijfde ronde zal beleven. Omdat zij dus op zijn minst een deel van de vijfderonder-omstandigheden hebben ervaren en erdoor worden ontwikkeld in deze vierde ronde, worden deze individuen vijfderonders genoemd.

Vijftal

(Latijn) Een groep van vijf, vijfvoudig, het getal vijf.

Een betrouwbare vijfvoudige indeling van menselijke en kosmische beginselen kan in enkele stelsels worden teruggevonden. De vier gewoonlijk aanvaarde elementen of tattva’s en hun kroon, of synthese, vormt bijvoorbeeld een vijftal, maar als de synthese wordt gezien als een drievoud, krijgen we een zevenvoud. En hetzelfde gebeurt als we aan de vijf beginselen nog twee hogere beginselen toevoegen die over het hoofd werden gezien. Maar tegelijkertijd is er een vijfvoudige groepsvorming die in tegenstelling tot de zevenvoudige wijst op het kwaad en onvolmaaktheid (vgl. SD 2:575-6).

De vijf heeft een bijzondere betekenis vanwege het feit dat we in ons vijfde wortelras verkeren waarin vijf elementen zich deels zullen manifesteren en we gebruikmaken van een tienvoudige schaal.

Zie ook Pentagram

Vijnana

(San­skriet) Ook (Pali) VinnanaVijñāna, Viññāṇa [van vi-jñā precies of exact weten, helder waarnemen van de werkwoordstam jñā weten, kennen]

De mentale vermogens, de volmaakte kennis van elk waarneembaar object en van alle dingen in hun aaneenschakeling en eenheid. Het vermogen van het hogere manas. De tiende nidana of oorzaken van bestaan en de vijfde skandha ...

een uitbreiding van de vierde — waarmee wordt bedoeld de verstandelijke, fysieke en morele aanleg. (MB 121)

Vijnanamaya-kosa

(San­skriet) Vijñānamaya-kośa [van vijñāna intelligentie, begripsvermogen, onderscheidingsvermogen + maya opgebouwd uit, gemaakt van, illusoire verschijning van de werkwoordstam meten, vorm + kośa omhulsel]

Het omhulsel of de mantel die wordt ontwikkeld door kennis of onderscheidingsvermogen, de manasaputrische ziel. Volgens de indeling van menselijke beginselen van de Vedānta is het de tweede van de panchakosa’s (vijf omhulsels) die de goddelijke monade of atman omhullen. Dit kleed [of voertuig] komt overeen met het hogere manas.

Vikara

(San­skriet) Vikāra [van vi verandering + de werkwoordstam kṛ doen, maken]

Een vormverandering of verandering van aard, een wijziging of afwijking van elke natuurlijke toestand. Een verandering van de natuurlijke kalmte en vredige omstandigheden van het innerlijke wezen in een slechtere toestand, wat wijst op achteruitgang. Vikara is dus een mentale of andere verstoring, een emotie of hartstochtelijk gevoel. Volgens de Sankhya-filosofie is een vikara het gevolg of de evolutie van een entiteit vanuit zijn bron of prakriti. Zo zijn er bronnen of oorsprongen van de een of andere prakriti en is de vikara een afgeleide van de eerste. Op een kosmische schaal is het gemanifesteerde heelal een vikara in al zijn bijna oneindige details vanuit de oorsprong van zijn zeven of tien kosmische prakriti’s.

Vikartana

(San­skriet) Vikartana [van vi in stukken + de werkwoordstam kṛt snijden, delen]

Degene die in stukken snijdt of verdeelt. Een bijnaam van de zon als de verdeler of verspreider van zonneleven en minder algemeen de zon als overwinnaar van Rahu, de kop van de Draak (een zonsverduistering).

Vanuit een passief gezichtspunt wijst het op de zon met ‘afgeschoren stralen,’ wat dan de naam is die wordt gegeven aan een ingewijde neofiet in een bepaalde fase van zijn geestelijke training en hij op het kruis wordt gelegd en de hoogste overwinning op de Draak moet zien te behalen, ofwel de invloed van de maan moet overwinnen.

Vikshepa

(San­skriet) Vikṣepa [van vi weg (van weggaan), apart + kṣip werpen]

Weggooien; verspreiden, verstrooien; soms gebruikt als het tegenovergestelde van samyama (contemplatie of meditatie) die over de activiteiten en rusteloosheid van het denken heerst of ze bij elkaar brengt en erboven uitstijgt. Dus als gevolg van verbijstering of verbazing kan men uit een evenwicht worden gebracht waardoor een opgewonden toestand wordt veroorzaakt.

In de filosofie van de Vedānta is vikshepa de gerichte kracht van maya of avidya, de mentale activiteit die in de spiegel van de ziel de verpakte illusies toont die de schijnbare werkelijkheid van de wereld van buiten zouden vormen.

Vili

(IJslands) Ook (Scandinavisch) Vile

Wil, wens, verlangen. In de Noorse mythologie is hij een van de twee broeder-scheppers van Odin. Samen brengen deze drie de werelden tot stand aan het begin van een levenscyclus. Het idee herinnert aan dat van de Rig-Veda: ‘In Het kwam begeerte als eerste omhoog,’ waarna de werelden zich uit de goddelijke bron van leven zouden gaan ontwikkelen.

In de Edda’s worden Odin (geest), Vili (wil) en Vi (heiligheid of ontzag) geboren uit Bore en Bestla, die het karmische overblijfsel van een eerdere wereldcyclus voorstellen. Het huidige heelal is aldus het directe gevolg van zijn voorganger. De drie-in-een scheppende godheid verslaat de vorstreus Ymir en dit latente (bevroren) lichaam vormt de stof van de werelden-die-nog-moeten-ontstaan.

Vimana

(San­skriet) Vimāna

Mythologisch gezien een wagen of strijdwagen van de goden waarmee zij door de lucht kunnen reizen, oftewel een luchtvaartuig. Hoewel de Indiase mythologie spreekt van deva’s of goden die snelle zelfbewegende strijdwagens of voertuigen hebben waarmee zij door de ruimte kunnen reizen, werd het woord goden vaker door de oude Indiërs gebruikt voor hun hoog-intellectuele, extreem wetenschappelijke voorouders van een nu vergeten oudheid. Dus de vimana’s die door de Atlantiërs werden gebruikt worden zelfbewegend genoemd en zouden zijn passagiers door de lucht dragen (vgl. SD 2:427-8).

In het Rāmāyaṇa worden ook luchtvaartuigen genoemd die door de rakshasa’s van Lanka (Sri Lanka) zouden zijn gebruikt. De vimana van Ravana werd Pushpaka genoemd.

Vimoksha

(San­skriet) Vimokṣa

Uiteindelijke onafhankelijkheid, bevrijding } nirvāṇa.

Vina

(San­skriet) Vīṇā

Een oud muziekinstrument uit de familie van de gitaren dat nog steeds in India wordt gebruikt. Hoewel de vina in het algemeen een luit wordt genoemd ziet die er toch heel anders uit met twee kalebassen als klankkasten in plaats van de enkele die in de luit en in moderne muziekinstrumenten wordt gebruikt. Bij het bespelen van de vina plaatst de musicus één kalebas op de schouder en de andere op zijn heup. De vina heeft normaal gesproken zeven snaren en een lange hals die 19 of een enkele keer 21 fretten heeft. Er bestaat een grote variatie in klassen op basis van het aantal snaren. De vina zou zijn uitgevonden door Narada, een van de zeven grote rishi’s.

Vinata

(San­skriet) Vinatā

Een dochter van Daksha en de partner van Kasyapa, dus een van de scheppers van onze wereld. Zij had een ei gelegd waaruit Garuda werd geboren, het voertuig van Vishṇu en in onze wereld het symbool voor de grootste cyclus van de aarde.

Vinaya-pitaka

(San­skriet) Vinaya-piṭaka [van vinaya discipline + piṭaka mand]

Het tweede deel van de boeddhistische canon dat de training en disciplinering van monniken behandelt. De Tripitaka (drie manden) is de naam van die boeddhistische canon.

Viprachitti

(San­skriet) Vipracitti [van vi-pra-cit, zien door meditatie, van de werkwoordstam cit nadenken]

Het hoofd van de danava’s of titanen van de hindoes, reuzen die tegen de goden zouden hebben gestreden.

Virabhadra

(San­skriet) Vīrabhadra

Heldhaftig, weldadig of goedgunstig. Een avatara van Śiva, de beschermheilige van occulte studie en prestatie. Een oude Indiase mythe stelt hem voor als een enorm monster, als een wezen met duizend koppen en duizend armen dat is geboren uit de adem van Śiva-Rudra — Śiva met het uiterlijk van Rudra, en daarom de grootste vernietiger, omdat hij een vernieuwer is. In het Mahābhārata geeft Śiva dit wezen de opdracht ...

het door Daksha bereide offer te vernietigen. Toen schiep Virabhadra, ‘vertoevend in het gebied van de geesten (etherische mensen) ... uit de poriën van zijn huid (romakupa’s), machtige rauma’s* (of raumya’s)’. (SD 2:182-3)

Deze allegorie verwijst in de menselijke geschiedenis naar de evolutie van de ‘uit zweet geborenen’ ofwel het tweede wortelras en de vernietiging van de overblijfselen van het eerste wortelras.

Kosmisch gezien is Śiva-Rudra de actieve kracht van mahat (kosmisch denkvermogen), zowel vernieuwend als vernietigend. En als we langs dezelfde lijn van denken Virabhadra volgen in zijn menselijke hoedanigheid verwijst dat naar de onophoudelijke inspanningen van de manasaputra’s om door de sluiers van maya te breken en het denken naar de mentaal slapende of onvolledig ontwaakte eerste mensenrassen te brengen. Vandaar dat de verwijzing naar Virabhadra als duizendkoppige, met duizend ogen of armen ook van toepassing is op het denken — want het denken is niet alleen maar wat ziet maar dat wat alles doet en alle wijsheid bezit.

*Voetnoot uit De geheime leer : Wilson vertaalt het woord door ‘halfgoden’ maar rauma’s of raumya’s zijn eenvoudig een ras, een stam.

Viracocha

(Peruaans) Schuim van de zee.

Het allerhoogste wezen of de kosmische hiërarch van de oude Peruanen. Het doet denken aan Venus en andere mythische goden die zouden zijn geboren uit het schuim van de zee of uit de wateren van de kosmische ruimte.

Viraga

(San­skriet) Virāga [van vi zonder + rāga hartstocht, verlangen, kleur]

Afwezigheid van verlangen, onverschillig voor plezier of pijn.

Viraj

(San­skriet) Virāj

Soeverein, geweldig. In de mythologie van de hindoes is hij de zoon van Brahmā die naar analogie Manu wordt. In de Wetten van Manu verdeelt Brahmā zijn lichaam in mannelijke en vrouwelijke delen en met het vrouwelijke deel (Vach) schept hij Viraj die ook Brahmā is, hij is het model voor alle mannelijke wezens aangezien Vach het model voor alle vrouwelijke wezens is.

Manu verklaart dat hij is geschapen door Viraj of Vaisvanara (de geest van de mensheid*); dit betekent dat zijn monade aan het begin van elke nieuwe kosmische activiteit emaneert uit het nooit rustende beginsel: die logos of UNIVERSELE MONADE (collectieve Elohim) die uit zichzelf al die kosmische monaden uitstraalt, die de middelpunten van activiteit worden — voorouders van de talloze zonnestelsels en van de nog ongedifferentieerde menselijke monaden, van planeetketens en van elk wezen daarop. (SD 2:311)

Een vers in de Rig-Veda (10:205) vertelt hoe Viraj tevoorschijn springt uit purusha en purusha weer tevoorschijn komt uit Viraj.

Viraj is in sommige aspecten vergelijkbaar met de Egyptische Horus en gelijk aan de derde logos.

*Voetnoot uit De geheime leer : Zie Manu I, 32, 33. Vaisvanara is in een andere betekenis het levende magnetische vuur dat het gemanifesteerde zonnestelsel doordringt. Het is het meest objectieve (voor ons is het andersom) en altijd aanwezige aspect van het ene leven, want het is het levensbeginsel. (Zie The Theosophist, juli 1883, blz. 249.) Het is ook een naam van Agni.

Virasvamin

(San­skriet) Vīrasvāmin

De vader van Medhatithi, de schrijver van de Manubhashya, de toelichting op de Wetten van Manu.

Virgo f

Maagd. Het zesde teken van de dierenriem, een aards, vrouwelijk, gewoon of beweeglijk teken, het huis van de verheffing van Mercurius. Wat het lichaam betreft komt Maagd overeen met de (onder)buik.

In een oudere dierenriem die exoterisch niet meer dan tien tekens telde (twee tekens werden geheim gehouden) werden de drie huidige tekens van Virgo, Libra en Scorpio verenigd in één enkel teken tussen Leo en Sagittarius, wat moest wijzen op een evolutiefase van vóór de scheiding in geslachten. Toen Eva volgens het Hebreeuwse verhaal uit de ‘heup van Adam’ werd gehaald en de mens zich geslachtelijk ging voortplanten, werd het teken symbolisch in tweeën gesplitst, in Virgo en Scorpio en werd het balancerende teken Libra toegevoegd.

Als we het Hebreeuwse stelsel volgen van het toekennen van de tekens van de dierenriem aan de twaalf zonen van Jakob en als Tweelingen wordt voorgesteld door Simeon en Levi gezamenlijk, is er één zoon te weinig en dat kan worden aangepast door Dinah, de dochter van Jakob, voor Virgo aan te wijzen.

In de dierenriem van de hindoes is het zesde teken ook een Maagd, Kanya, waarover Karttikeya, de oorlogsgod, toezicht houdt. Subba Row zegt dat Kanya Sakti voorstelt of Mahamaya en zijn getal 6 wijst erop dat er zes primaire krachten in de natuur zijn die gezamenlijk het astrale licht vormen en met deze vereniging wordt een zevende gevormd (Theosophist Nov 1881, blz. 43). Hier voegt Blavatsky aan toe:

Juist de naam Kanya (Maagd) laat zien hoe alle oude esoterische stelsels eensgezind waren voor wat betreft hun fundamentele leringen. De kabbalisten en de hermetische filosofen noemen het astrale licht de ‘hemelse of goddelijke Maagd.’ Het astrale licht is als eenheid de 7de, vandaar dat de zeven beginselen verspreid zijn over elke eenheid of de 6 en één — twee driehoeken en een kroon.

De cirkelvormige dierenriem van Dendera in Egypte kent drie Maagden wat laat zien dat er drie precessionele cycli zijn verstreken en dat [men zich bewust was van] deze periode [en dat men deze heeft] vastgelegd. Virgo is opgegaan in Astraea, godin van gerechtigheid.

Virya

(San­skriet) Vīrya

Kracht, onverschrokken energie, standvastigheid en kordaat in houding en gedachte. Een van de boeddhistische paramita’s.

Vis

Het gaat hier om het Latijnse woord: kracht, energie.

Synoniem van energia naturae (energie van de natuur, natuurlijke kracht). Volgens het oude denken zijn alle verschillende vormen van vis — vis formativa (vormende kracht), vis generatrix (voortbrengende kracht), vis viva (levende kracht) — het leven in zichzelf zodat vis viva niet zozeer betekent levende kracht als wel ‘het leven dat in de activiteit zelf zit’ wat dus meer is dan een passieve manifestatie.

Visesha

(San­skriet) Viśeṣa [van de werkwoordstam śiṣ, onderscheid maken, bijzonder maken]

Onderscheid, kenmerkend verschil of eigenschap. In het stelsel van Vaiseshika wordt Visesha gebruikt als de vijfde padartha (logische categorie). Visesha behoort tot de negen substanties (dravya’s) van de Nyaya-filosofie. Gebruikt in de Nyaya om te wijzen op de altijd bestaande verschillen die de primaire substanties of elementen (mahabhuta’s) kenmerken.

Visha

(San­skriet) Viṣa

Vergif, dood, kwaad, slecht, zondig.

Vishṇu

(San­skriet) Viṣṇu [van de werkwoordstam viṣ binnengaan, doordringen]

De ondersteuner of verzorger; de tweede van de drie goden van de trimurti, of triade van de hindoes. Brahmā, Śiva en Vishṇu vormen samen de oneindige ruimte waarvan de goden, rishi’s, manu’s en alles in het heelal simpelweg verschijningsvormen, kwaliteiten en machten zijn. Vishṇu wordt de eeu­wi­ge godheid genoemd en in het Mahābhārata en in de Purāṇa’s wordt verklaard dat hij de belichaming van sattva-guna is, de kwaliteit van genade en goedheid, die zichzelf laat zien als de behoedende kracht in de zelfbestaande, allesdoordringende geest. Zijn symbool is de chakra (cirkel). Hij is gelijk aan Idaspati (meester van de wateren) van de hindoes en aan de Griekse Poseidon en de Latijnse Neptunus.

Blavatsky geeft een fragment over Vishṇu uit de Wetten van Manu met opmerkingen in het voorbijgaan:

‘De zelfbestaande Heer (Vishṇu, Narayana, enz.) verdreef de duisternis’, manifesteerde zich en, ‘omdat hij wenste uit zijn essentie wezens voort te brengen, schiep hij in het begin alleen water. Daarin wierp hij zaad. ... Dat werd een gouden Ei.’ (v. 6, 7, 8, 9.)
 Waar komt deze op zichzelf bestaande heer vandaan? Men noemt het dit, en het wordt aangeduid als ‘duisternis, niet waarneembaar, zonder bepaalde eigenschappen, niet te ontdekken, alsof het geheel in slaap is.’ (1:5) Nadat hij ‘die in de wereld Brahmā wordt genoemd’ een goddelijk jaar lang in dat Ei heeft gewoond, splijt hij dat Ei in tweeën; van het bovenste gedeelte vormt hij de hemel en van het onderste de aarde en van het midden de atmosfeer en ‘de eeu­wi­ge plaats van de wateren’. (12, 13.). (SD 1:333)

 Zie het Mahābhārata, 3:188, waar Vishṇu zegt: ‘Ik gaf in vroeger tijden water de naam nārā, en word daarom Nārāyana genoemd, want dat was altijd het verblijf waarin ik mij bewoog (ayana).’ De eerste kiem van het heelal werd in het water (of chaos, het ‘vochtige beginsel’ van de Grieken en Hermes) geworpen. ‘De geest van God beweegt zich op de donkere wateren van de ruimte’; daarom maakt Thalēs er het oorspronkelijke element van, voorafgaand aan het vuur, dat in die geest nog latent was. (SD 2:591n)

Vishṇu heeft vele namen en wordt in de geschriften van de hindoes in veel verschillende vormen uitgebeeld. Rijdend op Garuda, het allegorische en monsterachtige wezen, half mens half vogel, is Vishṇu het symbool van Kala (duur) en is Garuda het embleem van cyclische tijd, van perioden. Vishṇu als de zon stelt het mannelijke beginsel voor dat alle dingen opwekt en bevrucht. De Purāṇa’s noemen Ananta-Sesha een vorm van Vishṇu waarop het heelal tijdens pralaya slaapt. In de allegorische vloed van Vaivasvata-Manu trekt Vishṇu als vis de reddende ark en stelt dan de goddelijke geest als een concreet kosmisch beginsel voor en ook als de behoeder en voortbrenger, of schenker van leven. In de Rig-Veda is Vishṇu een verschijningsvorm van de solaire energie en gaat met drie grote stappen door de zeven gebieden van het heelal. De vedische Vishṇu is niet alleen een vooraanstaande god van latere tijden.

Vishṇu als de schenker van leven is de bron van één lijn van avatara’s. De tien mythische avatara’s van Vishṇu zijn: Matsya, de vis; Kurma, de schildpad; Varaha, het everzwijn; Narasimha, de mens-leeuw (laatste dierlijke vorm); Vamana, de dwerg (eerste stap naar de menselijke vorm); Parasu-rama, Rama met de bijl (een held); Rama-chandra, de held van het Rāmāyaṇa; Kṛishṇa, zoon van Devaki; Gautama Boeddha; en uiteindelijk, Kalki, de avatara die aan het einde van het kaliyuga zal verschijnen ‘zittend op een wit paard’ en een nieuw tijdperk zal inluiden van gerechtigheid op aarde.

‘In het kṛita-tijdperk schenkt Vishṇu in de vorm van Kapila en andere (geïnspireerde wijzen) ... de wereld de ware wijsheid, evenals Henoch deed. In het tetrā-tijdperk weerhoudt hij de slechten, in de vorm van een universele vorst (de Chakravartin of de ‘eeuwigdurende koning’ van Henoch en beschermt de drie werelden (of rassen). In het dvāpara-tijdperk verdeelt hij in de persoon van Veda-Vyāsa de ene Veda in vieren en verspreidt deze in honderden (sata) vertakkingen.’ Inderdaad; voordat de Veda van de eerste Indo-Europeanen werd geschreven, werd deze verspreid onder elk volk van de Atlanto-Lemuriërs, en zaaide de eerste zaden van alle nu bestaande oude religies. De zijtakken van de nooit stervende boom van wijsheid hebben hun dode bladeren zelfs over het Judaeo-Christendom verspreid. En aan het eind van de Kali, ons huidige tijdperk, zal Vishṇu of de ‘eeuwigdurende koning’ als Kalki verschijnen, en de gerechtigheid op aarde herstellen. De denkvermogens van hen die in die tijd leven, zullen ontwaken en helder worden als kristal. (SD 2:483)

Bovendien ...

Als we alleen de werkelijke essentie zoeken van de filosofie van zowel Manu als de kabbala, zullen we zien dat Vishṇu, evenals Adam-Kadmon, de uitdrukking van het heelal zelf is, en dat zijn incarnaties slechts concrete en verschillende belichamingen zijn van de manifestaties van dit ‘verbazingwekkende geheel’. ‘Ik ben de ziel, o Arjuna. Ik ben de ziel die in het hart van alle wezens woont; en ik ben het begin, het midden en ook het einde van al wat bestaat’ zegt Vishṇu in de Bhagavad Gītā (hfst. 10) tegen zijn leerling. (IU 2:277)

Vishṇu Purāṇa

(San­skriet) Viṣṇu Purāṇa

Misschien wel de beroemdste van de 18 grote Purāṇa’s, die meer dan enige andere voldoet aan de definitie van de pancha-lakshana (de vijf herkenningstekens van Amara-Simha, een oude San­skriet-lexicograaf) die de aard van een complete Purāṇa beschrijven. Het Vishṇu-Purāṇa bestaat uit zes boeken:
 het eerste behandelt de ontwikkeling van het heelal uit kosmisch prakriti en het bevolken van de wereld door de prajapati’s of geestelijke voorouders;
 het tweede boek bestaat uit een lijst van koningen met vele geografische en astronomische details;
 het derde behandelt de Veda’s en het kastenstelsel;
 het vierde gaat verder met de kroniek van dynastieën;
 het vijfde beschrijft het leven van Kṛishṇa;
 en het zesde boek behandelt het uiteenvallen van de wereld en het toekomstige tevoorschijn komen van de wereld na zijn pralaya.

Visishtadvaita

(San­skriet) Viśiṣṭādvaita [van viśiṣṭa onderscheiden, bijzonder + advaita nondualiteit]

Nondualiteit onder voorwaarden. De Vedānta-school die is gesticht door de Vaishnava-leraar Ramanuja, die zich bevindt tussen de Advaita (nondualistische) Vedānta van Śaṅkarāchārya en de Dvaita (dualistische) Vedānta.

Precies zoals de Advaita onderwijst dat er in essentie één absolute werkelijkheid is en dat alle zaken voortkomen uit de onbegrijpelijke moederschoot van het kosmische leven — wat daarom het enige abstracte en tegelijkertijd ook de substantiële werkelijkheid van alle wezens is — zo leert de Dvaita het tegenovergestelde: dat hoewel alles vanuit de abstracte werkelijkheid tevoorschijn komt, zij dat eerder doen als scheppingen dan als essenties, of delen of porties van de eeu­wi­ge werkelijkheid. De Visishtavaita-school neemt een vrijblijvende houding in tussen deze filosofische standpunten en bevestigt met de Advaita dat alles in essentie één is, maar stelt niettemin dat de verschillen tijdens de manifestatie van en tussen de eeu­wi­ge werkelijkheid en al zijn nakomelingen relatief werkelijk zijn. Dit standpunt wordt maar weinig gehuldigd door de beide andere scholen.

De Visishtadvaita-school onderwijst dat de menselijke geest is gescheiden van de ene allerhoogste geest en ook anders is, hoewel die ervan afhankelijk is en er uiteindelijk mee verenigd zal worden en er oorspronkelijk op de een of andere manier ook uit ontsprong. De Visishtadvaita spreekt over de allerhoogste geest bijna zoals de monisten dat doen, omdat die er een schijnbare soort van individualiteit aan toeschrijft, dat net zo provocerend is voor het rigide logische en onpersoonlijke eeu­wi­ge Al van de Advaita als het een eerlijker dualisme is van de Dvaita-aanhangers. Dit komt voort uit het feit dat de Advaita-aanhangers beweren dat het gewoonweg ongepast is om een individualiteit, persoonlijkheid of monadisch iets van wat voor soort ook aan het oneindige toe te kennen — een bewering die precies die van de moderne theosofie is. Maar ...

hoe dualistisch en antropomorfistisch de filosofie van de Visishtadvaita ook mag zijn — als men haar vergelijkt met die van de Advaita, de non-dualisten — zij staat, wat logica en filosofie betreft, oneindig veel hoger dan de kosmogonie die wordt aanvaard door het christendom of door zijn grootste tegenstander, de hedendaagse wetenschap. (SD 1:522)

Vissen l

In het oude theologische of mystieke denken is de vis verwant aan water en de matrix.

In de Stanza’s van Dzyan wordt de Moeder de ‘vurige vis van het leven’ genoemd, en de overledene zegt in het Egyptische Dodenboek ‘Ik ben de Vis van de Grote Horus.’ De esoterische betekenis van het vissensymbool is goddelijk, maar de theologische is bijna universeel fallisch.

Pisces, vissen (San­skrietwoord Mina), is het laatste teken van de dierenriem en markeert daarmee het einde van een cyclus en de inwijdingsfase van de daaropvolgende cyclus. De vis-avatara van Vishṇu is zowel de eerste als de tiende of laatste en dit is van toepassing op zowel mahakalpa’s als op de kleinere cycli daarin, het is ook een deel van het huidige en het eerdere manvantara. Hoewel Pisces tegenwoordig verwijst naar cyclische knooppunten in het algemeen, met hun bijbehorende wereldverlossers en rampen, heeft die een bijzondere betekenis voor Westerlingen in relatie tot Jezus en het binnengaan van het dag-en-nacht­evenings­punt in Pisces.

Van het Griekse ichthys (vis) is het acrostichon Jezus Christos Theou Yios Soter (Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser) afgeleid. Jezus, Bacchus, de Chaldeeuwse Dagon en Oannes, de Akkadische Ea, de Babylonische Xisuthrus en de hindoe Vishṇu en Vaivasvata-Manu zijn in mystieke zin allemaal vis-personages en houden dus verband met vloeden en avatara’s.

OV: De ‘vis’ is ook de bij uitstek geschikte zwemmer om de ‘oceaan’ — de kosmische ruimte — tussen de maan en de aarde te overbruggen en zo als voertuig voor de krachten van de maan op te treden.

Visva

(San­skriet) Viśva [van de werkwoordstam viś doordringen]

Alles, elke, de alles doordringende. Een bijnaam die als voorbeeld is gebruikt voor Kṛishṇa in de Bhagavad-Gita. Als een onzijdig of vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat het voor het heelal, als een mannelijk zelfstandig naamwoord voor het intellectuele vermogen van de filosofie van de Vedānta.

Visva-deva’s

(San­skriet) Viśva-deva’s

Het alles-goddelijke. Ook een klasse van goden, gewoonlijk gegeven als tien in aantal.

Visvakarman

(San­skriet) Viśvakarman

De almachtige, de maker van alles. In de Rig-Veda is hij de hoogste en oudste van de kosmische architecten, en dus de vader, inwijder of leraar van de hiërarchieën van de latere goden onder hem. Als een verzamelnaam komt hij in veel opzichten overeen met de Griekse kosmocratoren, in enkele met de derde logos. Hij wordt genoemd als de goddelijke kunstenaar en timmerman, de architect van het heelal, de scheppende god, de vader van het scheppende vuur, de bouwer en ontwerper van de goden en de grote beschermheilige van de ingewijden.

De Geheime Leer zegt: ‘Hij die bij de hernieuwing als eerste zal verschijnen, zal vóór de wederopneming (pralaya) als laatste komen.’ Zo zijn de logoi van alle volkeren, van de vedische Visvakarma van de mysteriën tot de Heiland van de tegenwoordige beschaafde volkeren, het ‘Woord’, dat ‘in het begin’ (of bij het opnieuw ontwaken van de energiegevende krachten van de Natuur) bij het ENE ABSOLUTE was. Geboren uit vuur en water, voordat deze verschillende elementen werden, was het de ‘maker’ (vormer of vormgever) van alle dingen; ... en die tenslotte de alfa en de omega van de gemanifesteerde Natuur kan worden genoemd, zoals hij altijd is genoemd. (SD 1:470)

In de Rig-Veda wordt gezegd dat Visvakarman zichzelf offerde aan zichzelf. Dit verwijst onder andere naar het feit dat wanneer een manvantara begint en de enorme hoeveelheid of massa’s aan werelden en hiërarchieën moeten kunnen verschijnen, de daaruit voortkomende enteiten vanwege het karmische mandaat of impuls — voor zichzelf de beginstadia van de dingen die uit henzelf voort gaan komen, moeten vormen en zichzelf aldus moeten opofferen zodat de kosmos kan verschijnen. Een ander belangrijk element van de verklaring is de verwijzing naar de geestelijke wederopstanding aan het einde van het manvantara of, in het geval van de mens, de keuze om liever geestelijk dan stoffelijk te zijn, om zelfbewust op te klimmen uit het stoffelijke bestaan in dat ene leven.

Dan stijgt hij inderdaad naar de hemel op, waar hij, gedompeld in het onbegrijpelijke absolute Zijn en de gelukzaligheid van paranirvana, onbeperkt heerst en vanwaar hij weer zal neerdalen bij de volgende ‘komst’, die een deel van de mensheid volgens de dode letter verwacht als de tweede advent, en een ander deel als de laatste ‘Kalki-Avatar’. (SD 1:268)

Zijn moeder Yoga-Siddha (het streven om een te worden met de innerlijke god) en zijn dochter Sanjna (geestelijk bewustzijn) laten de mystieke aard ervan zien, want hier wordt niet werkelijk een moeder of dochter bedoeld, maar de ideeën van een menselijk geestelijke en intellectuele hervorming die door yoga-siddha in hemzelf plaatsvindt, van waaruit het geestelijke bewustzijn voortkomt dat het resultaat of de vrucht of dochter is van een volmaakte voltooiing.

Vanuit een ander standpunt gezien stelt hij de gezamenlijke geestelijke mensheid voor en is gelijk aan purusha, en als synoniem van de epische en puranische periode van Tvashtri wordt hij ook Karu (werker, bouwer) genoemd, of Takshaka (timmerman, enz.).

Visvamitra

(San­skriet) Viśvāmitra

Vriend van allen. Een beroemde rishi (wijze), befaamd om zijn krachtmetingen met de wijze Vasishtha. Als kshattriya van geboorte en een telg van het geslacht van de Pururava’s van de maandynastie, was hij in dienst van het hof van raja Sudas van de Tritsus, net zoals Vasishtha. Visvamitra werd voortdurend verslagen bij zijn worstelingen om het hoogste gezag met de grote brahmaan Vasishtha en besloot zichzelf te bevorderen tot de rang van brahmaan, waarin hij slaagde na het doen van vele veeleisende vormen van ascese. Veel verzen van de Rig-Veda zouden door hem zijn geschreven en hij zou ook de auteur van een wetboek zijn geweest.

In het Rāmāyaṇa wordt vermeld dat Visvamitra de raadsheer van Ramachandra zou zijn geweest.

Visvanara

(San­skriet) Viśvānara

Goed doen aan alle wezens. Een andere naam van Savitri, de zon, en ook van de vader van Agni (vuur). Visvanara is de fysieke basis van waaruit de objectieve wereld aan zijn bestaan begint en komt nauw overeen met de Europese protyle. De ware kosmische protyle is echter de kosmische duade of de tweede logos, een kosmische androgyne geest/substantie die een stap meer naar binnen ligt dan Visvanara of de derde logos. Vanwege de nauwe band van Visvanara met de kosmische duade worden zij vaak geciteerd als zijnde hetzelfde.

Visvarupa

(San­skriet) Viśvarūpa [van viśva alle + rūpa vorm]

Het hebben van alle vormen, veelvoudig, alomaanwezig. Vaak gebruikt voor Vishṇu en soms voor Kṛishṇa in de Bhagavad-Gita; ook gebruikt voor Śiva.

Visvatryarchas

(San­skriet) Viśvatryarcas [van viśva alle + tri drie + arcas schijnend]

De drievoudige straal die overal schijnt. De vierde van de zeven voornaamste mystieke stralen van de zon (SD 1:515n).

Zie ook Surya

Visvavedas

(San­skriet) Viśvavedas [van viśva alle + veda kennis]

De alles-kennende of alwetende. Een naam van de hoogste hiërarch van welke kosmische hiërarchie ook.

Vitaal beginsel

Ook vitale fluïde of kracht

Synoniemen voor leven of jiva, want in de theosofie is ‘leven’ niet alleen een kracht of een beginsel, of een entiteit, maar is in werkelijkheid een fluïde — niet slechts een abstractie van lukrake gevolgen die voortvloeien uit natuurkrachten. Het is de overal voorkomende universele activiteit van de geest in de stof: purusha-prakriti, bewustzijn-substantie, de Eerste en tweede logos. Kosmisch gezien is leven in essentie een van de geestelijk-substantiële aspecten van Brahman of param­atman, die wordt geleid door kosmische intelligentie en deze kosmische vitale fluïde of dit beginsel dat soms fohat wordt genoemd, is de universele bron van zowel energie als stof, de drager van bewustzijn.

Omdat de kosmische stof — waaruit de levende wezens voor hun ver­schijnings­vormen ontspringen om een heelal samen te kunnen stellen — werkelijk overal aanwezig is, kan er niets zijn zónder leven. Maar er zijn vele gradaties of omstandigheden van leven, net zoals er zo ontzettend veel verschillende klassen van levende wezens zijn die het totaal aan expressies vormen. Aldus kunnen we spreken van het relatief bezielde en het relatief onbezielde, zoals wanneer we een mineraal vergelijken met een plant of een lijk met een levend lichaam. Maar een mineraal heeft een leven van zijn eigen soort en wat is overgebleven in een kadaver is ook een soort leven, want het leven in de stoffelijke atomen [en de ontbindende weefsels] blijft achter.

De materialistische filosofie heeft voor zijn eigen doeleinden en analyses geprobeerd het leven in te delen in twee onafhankelijke elementen — een onbeweeglijke massa van deeltjes en de min of meer theoretische krachten die die aandrijven. Helaas worden die krachten gezien als functies van de bewegingen van de deeltjes zelf, wat zorgt voor een logische verwarring. Anderen zijn veel logischer uitgegaan van een vitale stroom maar als deze stroom totaal anders van aard is dan de dode stof die het wordt verondersteld aan te drijven, kunnen we niet verklaren hoe de ene een relatie met de andere kan hebben. Meer recente ontwikkelingen in de natuurwetenschappen hebben de zinloosheid laten zien van een poging om de stof te scheiden van beweging, of massa van energie.

Een voorbeeld van het dubbele aspect van substantie en kracht is tot op een bepaalde hoogte terug te vinden in de biologische analyse van de bevruchte cel van Weismann. Voeg aan zijn beschrijving de sturende invloed van de dhyani-chohanische astrale fluïde toe die op het stoffelijke gebied een vitale kracht is, dat wil zeggen de astrale fluïde van het wederbelichamende ego, en we zien dan de vitale activiteit van stof/kracht.

Zie ook Jiva; Levensatomen; Prana

Vitala

(San­skriet) Vitala

‘Een betere plaats’ dat wil zeggen beter voor de stof, voor zover die substantie meer stoffelijk, meer gedifferentieerd is dan de atala die eraan voorafgaat. Het is de tweede tala op de aflopende schaal van zeven tala’s die correspondeert met taparloka. Vitala houdt op aarde verband met de toestand van samadhi en in één opzicht ook met het menselijke buddhische bewustzijn. Geen enkele adept, met één uitzondering, kan hoger gaan dan deze voor wat betreft de tala-kant van zijn bewustzijn en zijn leven op aarde toch voortzetten. Alle verschillende tala’s en hun corresponderende loka’s zijn zowel met bewust­zijns­toe­standen verbonden als met variaties van voertuigen waarmee deze verschillende bewustzijnen werken.

Elke tala vormt met zijn respectievelijke loka een bipolaire sfeer die zijn eigen menigten van bewuste entiteiten heeft die zijn belichaamd in de voertuigen die passen bij de loka-tala of tala-loka waarin die zich bevinden.

Vitalis Vitalia

(Latijn) Leven van het leven.

Het is de vertaling van Gerald Massey van de Griekse inscriptie zotiko zotike : ‘het (vrouwelijke) levende wezen in het (mannelijke) levende wezen.’ Het is het vrouwelijke of passieve aspect van het leven dat aanwezig is in de mannelijke, actieve of gemanifesteerde vorm van leven (SD 2:586). De juiste Latijnse vertaling is vitali vitalis (dat wat leeft in het levende).

Deze zeer mystieke en diepzinnige frase is zowel op kosmisch als op menselijk gebied vol betekenis: dus zien we een mahabuddhi in het universele en een buddhi in de menselijke constitutie als het vrouwelijke aspect van het eerdere atman, maar ook omdat het het leven bevat van de nakomelingen van zo’n vrouwelijk aspect die het kosmische mahat of het menselijke manas is. In de iconografische mystiek wordt dat weergegeven door het kruis, dat wil zeggen in de gewone latijnse betekenis, maar in een meer mystieke zin door de svastika. Hier zien we ook een aanwijzing van de mystieke betekenis van een gekruisigde Christos.

Vitalisme

Het vitalisme staat voor de theorie dat de fenomenen van het organische leven niet louter en alleen kunnen worden verklaard met de eigenschappen van de fysieke stof maar dat zij dus het gevolg moeten zijn van een of ander onstoffelijk vitaal beginsel.

Er zijn vele vage en onduidelijke pogingen gedaan om zo’n beginsel te omschrijven. Als het geestelijk is wat kan dat geestelijke dan zijn, los van de stof? Of hoe kan het een invloed uitoefenen op de stof? Misschien is het een of andere soort stof — een aether, fluïde, of wat al niet?

De theorie komt hierop neer dat geprobeerd wordt één fout te corrigeren met behulp van een andere fout. Hoe kunnen we de activiteit van deeltjes verklaren en tegelijkertijd veronderstellen dat de deeltjes waaruit het stoffelijke heelal is opgebouwd inert, willoos of traag zijn? De materialistische wetenschap heeft het probleem gewoon genegeerd. Maar het is noodzakelijk om een onstoffelijke kracht voorop te stellen die in zijn oorsprong onstoffelijk is en in zijn manifestaties substantieel of materieel, maar de materialistische wetenschap erkent helemaal niets dat, zullen we maar zeggen ‘onstoffelijk’ is. Het spreekt over energie en stof als een dubbel iets dat onvernietigbaar is, maar neemt gewoonweg de eerste van de twee aan zonder zijn aard te verklaren. Erger nog, de woorden kracht en energie worden door de wetenschap gebruikt in de betekenis van effecten die plaatsvinden in de stof. Hebben deze effecten dan geen oorzaken?

Het probleem van de vitalisten voor wat betreft de aard van het vitale beginsel en zijn macht om invloed uit te oefenen op de stof, ligt aan de basis van een absoluut materialistische filosofie. De stof en de kracht van de materialistische wetenschap zijn zeer metafysische abstracties, er zijn geen ‘inerte stoffelijke deeltjes’ noch kan er ooit zoiets bestaan, want al die zogenaamde inerte stof is niets anders dan leven of kracht in één van zijn vele fasen van rust of evenwicht. Noch kan er een absolute onstoffelijke kracht zijn zonder een relatie met of functie in de stoffelijke werelden. Het heelal bestaat uit levende wezens, waarvan de activiteiten collectief kunnen worden uitgedrukt met het woord leven. Het begrip stof wordt gebruikt voor het statische aspect van leven en het begrip kracht voor het dynamische aspect. Er kan voor dit doel geen juist onderscheid worden gemaakt tussen organische en anorganische wezens. Als we een vitaal beginsel voor dieren en planten willen verklaren, maar dat toch een invloed heeft op iets anders dan de werkelijke stof of substantie, geldt dat ook voor de mineralen. Maar het is niet nodig voor elk van deze gevallen een scheiding tussen kracht en stof te veronderstellen.

De jiva of prana van de theosofie is geen onstoffelijke geest die anders is dan de stof die werkzaam is in een levenloos lichaam, want die is substantieel van zichzelf en bestaat in feite uit stromen levende wezens: levens­atomen. En als die niet met iets anders bezig kan zijn dan zichzelf dat een lichaam wordt genoemd, vormt die toch feitelijk dat lichaam. Het ontzettend kleine gebied van de fysieke stof dat de wetenschap nu kan onderzoeken heeft weinig meer opgeleverd dan de ontdekking van het rudimentaire levende en bewegende vuur, licht en elektriciteit — kortom, de oceaan van jiva’s.

Vitaliteit

Vitaliteit is de jiva of levenskracht die zich openbaart in de verschillende beginselen van de zevenvoudige mens en in de vele hiërarchieën van de natuur. De levenskracht bezielt de kosmische entiteit waarin wij leven en die bestaat uit vitale monadische eenheden die zich laten zien als prana’s:

Tijdens het ... leven van de zon circuleert het levensfluïdum dus regelmatig door ons stelsel, waarvan de zon het hart is — evenals het bloed in het menselijke lichaam circuleert ... (SD 1:541)

Het laagste beginsel van de kosmische jiva is verspreid door de hele natuur en naast al zijn talloze activiteiten op alle kosmische gebieden, brengt het op ons gebied alle levende wezens en entiteiten — mens, dier, plant, mineraal en de drie rijken van de elementalen voort.

De dierlijke weefsels nemen die zenuwether alleen op, overeenkomstig hun meer of minder ziekelijke of gezonde toestand ... (SD 1:537)

... de stof is zo het noodzakelijke voertuig voor zijn manifestatie op dit gebied.

Op kosmische gebieden van bewustzijn zijn de corresponderende aspecten van jiva de voertuigen van het kosmische denken of de verbeelding die zich min of meer bewust en automatisch in entiteiten manifesteert als de wetten van de natuur. Precies zo leveren het psycho­elektrische veld van levensstromen, levensfluïden of prana’s de middelen of wegen voor het doorgeven van gedachten, gevoelens, emoties en instincten. De spanning van dit levensbeginsel — dat in één opzicht het liquor vitae van Paracelsus is — kan of te hoog of te laag zijn, wat het gevolg kan zijn van de veranderingen in de zenuwen die die stof voorzien van kracht. Dus een balans van de levensstromen kan gezondheid betekenen, terwijl verstoorde of chaotische omstandigheden zorgen voor ziekte.

Vitaliteit wordt niet tot stand gebracht door voeding of een lichamelijke activiteit die zijn werkzaamheid in het lichaam zou moeten bevorderen. Maar een overdaad of een gebrek van de levensstroom kan levensbedreigende spasmen of een gevaarlijke situatie veroorzaken, ook al is het een neutrale kracht met een grote potentie, zowel voor het leven als voor het sterven (want de dood is niet anders dan een andere manifestatie van leven), een situatie die zich net zo gemakkelijk kan voordoen door een overdaad aan levenskracht waarbij het lichaam aan stukken wordt gescheurd, als door een gebrek aan prana. Wanneer zijn bij elkaar houdende rol na het overlijden buiten spel is gezet begint zijn uiteendrijvende ...

chemische inwerking op de atomen. (SD 1:538)

De bron van de jiva’s die zich laat zien als de menselijke prana’s ligt in de goddelijke monade of atman, dat een weerkaatsing is van dezelfde activiteiten op kosmische schaal waar het kosmische jiva zijn oorsprong vindt in Brahman of param­atman.

Vitatha

(San­skriet) Vitatha

In de Harivansa (algemeen beschouwd als een toevoeging op het Mahābhārata) is het een naam van de rishi Bharadvaja die de schrijver zou zijn van vele vedische hymnen.

Viti Chorea Sancti

(Latijn) St. Vitusdans.

Een naam die is gegeven aan een soort van epidemische drang om te dansen in het middeleeuwse Duitsland en andere delen van Europa [ook wel St. Jansziekte genoemd]. Deze epidemieën werden vaak vormen van tarantisme genoemd omdat men dacht dat zij werden veroorzaakt door de beet van de tarantula. Zo’n typische uitbraak werd in Duitsland de St. Vitusdans genoemd omdat de lijders voor genezing naar het heiligdom van St. Vitus trokken. De naam is overgenomen door de medische wetenschap waar die vaak wordt gebruikt voor gevallen van chorea waarbij sprake is van opzichzelfstaande gevallen. De pathologie verwijst naar een aandoening van het zenuwstelsel maar zo’n aandoening is nooit meer dan een secundaire oorzaak ofwel een symptoom, hoewel sommige omstandigheden de patiënt zonder twijfel ontvankelijk maken voor deze ziekte. Deze aandoening heeft veel weg van een obsessie wat duidelijk blijkt uit het epidemische karakter ervan en is van dezelfde soort, maar dan op een lager psychisch gebied en zonder het element van vrijwilligheid erin als die van de dansmanieën van de dervishen, shamanen, shakers, bacchanten, enz.

Zie ook Chorea

Vitthala

(San­skriet) Viṭṭhala ook geschreven als Viṭhala, Viṭhṭhala en Viḍhḍhala.

Een god die in Pandharpur in de Deccan werd aanbeden en werd beschouwd als een incarnatie van Kṛishṇa en dan in het algemeen Vithoba werd genoemd.

Vivanghat

(Avestisch) Vīvanghat, ook (Pahlavi) VivanghanVīvanghan [vgl. San­skriet Vivasvat]

Een naam van de zoroastrische kosmische hiërarch. In de Avesta is hij de ouder van Yima, de eerste mens.

Vivasvat

(San­skriet) Vivasvat

De schitterende. Een naam van de zon.

Vlammen

Voor een belangrijk deel gelijk aan vuur. Beide woorden zijn geleend van de vuurfilosofen in een poging om de oude leringen begrijpelijk te maken.

Vaak wordt hetzelfde onderscheid gemaakt als in het gewone gebruik namelijk dat de vlam een deel is van vuur, of dat vuur de meer abstracte en algemene benaming is en vlam een meer concrete en bijzondere. Dus worden de intellectuele en leidende kosmische geesten, naast de astrale en fysiek scheppende bouwers, de hiërarchie van de vlammen genoemd. De Heren van de Vlam zijn de agnishvatta-pitri’s, ofwel de kosmisch intelligente architecten. Als de schenkers van het denkvermogen aan de mensheid wordt er wat hen betreft vaak op gezinspeeld dat zij degenen zijn van wie het vuur te zuiver is voor het maken van een sterfelijke mensheid. De Aziatische kabbalisten of Semitische ingewijden bedoelden met de Heilige Vlam hetzelfde als wat het anima mundi ofwel de wereldziel werd genoemd, wat dan ook de reden is waarom de adepten de zonen van de heilige Vlam werden genoemd. Vlam is ook een projectie van vuur, bijvoorbeeld wanneer een vlam van het goddelijke vuur afdaalt in de stof, of wanneer vlammen (of het vuur) neerdalen op iemand die wordt geïnspireerd door de Heilige Geest of wanneer het hoofd van een ingewijde door vlammen wordt omringd.

Vleugels

Als bijna vanzelfsprekend staan vleugels vaak voor het vliegen maar eigenlijk zou het nauwkeuriger zijn dat zij wijzen op het zweven van de geest, letterlijk of als metafoor. We kunnen denken aan de vleugels van Mercurius, de engelachtige figuren van de christenen, joden en andere volken van Mesopotamië, het paard Pegasus, de sfinxen die ook model staan voor verschillende menselijke vermogens, de gevleugelde draken, de gevleugelde wielen die door Ezechiël in zijn inwijdingsvisioen worden genoemd en ook als de beschrijving van fohat. De vogel van de eeuwigheid die met het klapwieken van zijn vleugels leven voortbrengt stelt de tweevoudige krachten voor die uit de grenzeloze ruimte naar voren komen, het symbool is gelijk aan Hansa, de vogel van wijsheid van de hindoes. Enige gelijkenis hiermee vertoont de gevleugelde bol van Egypte.

Als het embleem van de oude symbolische kunst vertegenwoordigt het het zwevende vermogen van de menselijke geest-ziel, van en uit dit fundamentele idee zijn de symbolen afgeleid, zoals de vlucht van het innerlijke zelf door de innerlijke werelden tijdens de beproevingen van inwijdig, van het groeiende of stijgende begripsvermogen van de ingewijde die doordringt in de mysteriën en de geheimen van de innerlijke werelden.

Vlinder

De vlinder wordt vanwege zijn korte leven, zijn schoonheid en vanwege zijn gewoonte om voor de nectar van bloem tot bloem te gaan, in vele oude culturen beschouwd als een symbool van de vergankelijke, grillige eigenschappen van de lagere menselijke ziel. Want het is door deze oppervlakkige menselijke ziel dat een mens leert en de nectar of honing van wijsheid door ervaringen in het reïncarnerende ego opslaat. Zo was ook de psyche in de occulte Griekse filosofie het orgaan of voertuig van de nous, het hogere ego of de wederbelichamende monade. De rups leeft zijn leven en maakt voor zichzelf een pop, die na een periode van rust wordt verbroken door de tevoorschijn komende vlinder. Dit geeft het idee hoe het onbeduidende het grotere wordt, of van een aardse entiteit die er één van de hemel wordt. Deze gedachten brachten de oude Grieken ertoe de vlinder te gebruiken voor een symbool van de menselijke ziel (psyche); en als gevolg daarvan werd de godin Psyche in hun mythologie kunstzinnig afgebeeld met de vleugels van een vlinder.

Dit natuurlijke proces zien we ook terug in de ontwikkeling van de mensheid (SD 1:159) : zijn omzwervingen door de eerste drie ronden worden vergeleken met een reeks belichamingen via de stadia van de rups en de pop; alleen in de vierde ronde bereikt de mensheid voor het eerst de status van mens, meer in het bijzonder tijdens het laatste deel van het derde wortelras, wanneer het menselijke denkvermogen is verlicht door de manasaputra’s.

(Zond)vloed

De (zond)vloed is een verhaal dat in verschillende vormen in elke kosmologie is terug te vinden.

De Chaldeeuwse en Sumerische versies waren er eerder dan de Hebreeuwse; India, China en andere Aziatische landen kennen hun eigen versies. We komen de vloed tegen in de Popol Vuh, het heilige boek van de Quichés van Centraal-Amerika, maar ook onder de vele oude Amerikaanse indianen. Het verhaal kan ook worden gevonden onder de oude Scandinaviërs, de Polynesische volken en bij Afrikaanse stammen, zoals de Masai van Oost-Afrika.

Deze verhalen verwijzen voor een deel naar een enorm grote vloed in de waar gebeurde geschiedenis van de wereld, voornamelijk naar het verzinken van de grotere en kleinere eilanden van de grote Atlantische continenten. In veel, zoniet alle versies, treffen we een ras aan dat zo verdorven is geraakt dat de goden het niet langer kunnen verdragen, zij vernietigen het en zorgen voor een nieuw ras. Er is gewoonlijk een of ander figuur, zoals de Hebreeuwse Noach, die een ark bouwt of een ander voer- of vaartuig waarmee gered kan worden, en die redt dan de weinige rechtvaardigen die er waren van het stijgende water, die de zaden van het nieuwe ras moeten gaan worden. In veel versies zijn er overleveringen terug te vinden van de vernietiging van het voorafgaande Atlantische wortelras door water en van het redden van de verschillende groepen van achtergebleven mensen om nieuwe beschavingen op te bouwen op landen die, geologisch gesproken, in die tijd of kort daarop uit de oceaan omhoog kwamen. Maar afgezien van de bijzondere toepassing van deze laatste ramp in de geschiedenis van de aarde, verwijst het verhaal ook naar rampen in het algemeen, naar de dood van oude rassen en de geboorte van nieuwe. De evolutie van de aarde gaat verder pari passu met die van de wezens die erop leven. Deze verhalen zijn duidelijk ook allegorisch met een verwijzing naar kosmologische feiten.

Zie ook Ark

Vodhu

(San­skriet) Voḍhu

De zesde van de zeven kumara’s zoals die worden genoemd in de Uttara-kanda van de Padma-Purāṇa. De zeven zijn Sanaka, Sanandana, Sanatana, Sanat-kumara, Jata, Vodhu en Pancha-sikha.

Voertuig

Een beginsel of element waardoor een entiteit in staat is zichzelf tot uitdrukking te brengen en dat daarom een voertuig van die entiteit kan worden genoemd.

Zo is het menselijk lichaam een voertuig voor al de andere menselijke beginselen die zichzelf erdoor tot expressie brengen. Het liṅgaśarīra is op dezelfde manier een voertuig voor alles dat hoger is dan dat beginsel en zo is buddhi een voertuig voor atman. Hetzelfde beginsel kan zowel een voertuig zijn voor wat boven hem ligt als een entiteit zijn voor een ander lager beginsel dat hij als zijn voertuig gebruikt. Het is gelijk aan zulke begrippen als ziel, of het San­skrietwoord vahana, yana en upadhi (een drager).

Voertuig van leven

In het algemeen is het voertuig van leven elk voertuig van levenskracht.

Vooral onder de oude pythagoreeërs staat het voor de gehele constitutie van een normaal mens (of een andere entiteit) die bestaat uit zeven verschillende beginselen of elementen en die samen de volledige mens vormen.