© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Het Westen

De krachten van de vier kardinale punten hebben elk een duidelijk verschillende occulte eigenschap en worden bestuurd door de vier heersers.

Blavatsky verklaart dat er in de vroeg-christelijke leer nog een occulte filosofie aanwezig was waarvan de echo’s nog steeds weerklinken, zowel in de Grieks-orthodoxe als de rooms-katholieke kerken en dat verschillende wereldrampen worden veroorzaakt door de onzichtbare boodschappers uit het noorden en het westen, maar vooral uit het westen. Het samenvallen van de twee punten komt samen in het noordwesten (SD 1:123).

Aan de andere kant komt het meeste goede uit het noorden en oosten. De Egyptische godin Hathor wordt genoemd als de helse Isis, de godin bij uitstek van het westen en de onderwereld. Het oosten en westen zijn geen plaatsen maar richtingen en wanneer die worden gebruikt als verwijzing naar plaatsen is de betekenis zuiver relatief. Het gaat precies als met ‘goed en kwaad,’ wat relatieve uitdrukkingen zijn wanneer zij worden ervaren door mensen, want zulke boodschappers en invloeden zijn in alle gevallen niet anders dan karmische uitvoerders. Wat mensen in hun blindheid en zwakheid vaak voor een ramp of ongeluk aanzien kan in werkelijkheid een ‘blessing in disguise’ zijn, een verhulde zegen.

Zie ook Kardinale punten

Wetenschap

[van Latijn scientia van scire weten]

In zijn ruimste betekenis staat wetenschap voor geformuleerde kennis, kennis van opbouw, wetten en werkingen. Het geheel van menselijke kennis kan kunstmatig worden verdeeld in godsdienst, filosofie en wetenschap.

Wat men tegenwoordig onder wetenschappelijke en filosofische richtingen verstaat, delen het feit dat ze een speculatief karakter hebben, in tegenstelling tot religie, die in het Westen wordt geacht slechts te zijn gebaseerd op geloof en morele sentimenten. Het verschil tussen wetenschap en filosofie zit hem voor een belangrijk deel in hun respectievelijke terreinen van bespiegeling. Wat de moderne wetenschap wordt genoemd, staat voor het onderzoeken van de fenomenen van de fysieke natuur en door op basis van afleidingen te redeneren ziet zij daar algemene wetmatigheden in. Haar methodes worden inductief genoemd en haar gegevens zijn zogenaamd feiten — dat wil zeggen zintuiglijke waarnemingen, terwijl de deductieve filosofie uitgaat van axioma’s. En toch moet een wetenschapper om op basis van haar gegevens te kunnen redeneren, noodzakelijkerwijs zowel inductieve als deductieve methodes gebruiken.

De moderne wetenschap heeft haar onderzoeksgebied beperkt tot de wetten van de uiterlijke, meetbare natuur, maar in de 20ste eeuw werd de misleidende en geheel fenomenale natuur van stof en energie, die eerder werden aangenomen als zijnde eeuwig bestaand en onvernietigbaar, beter begrepen door de wetenschappers die de keten van fysieke causaliteit helemaal tot aan een punt voorbij de fysieke grenzen hebben gevolgd en zij geven toe dat de materiële wereld is opgebouwd uit fenomenale processen die plaatsvinden in een ultra-stoffelijke substantie.

In de moderne wetenschappen als biologie, evolutie en antropologie worden juiste conclusies op basis van feiten veelal gedwarsboomd door bevooroordeelde ideeën. De moderne wetenschap lijdt aan een gebrek om de noodzaak in te zien van het feit dat er een astrale of vormende wereld achter de fysieke ligt, terwijl deze astrale wereld zelf maar één stapje hoger op de ladder van onzichtbare werelden ligt. Om de feiten op basis van een betrouwbaar inductief stelsel te kunnen verifiëren, zouden we moeten erkennen dat er in een mens mogelijkheden van directe waarneming bestaan, die anders zijn dan de gewone zintuigen.

Wierook

Geurige wierook wordt al sinds onheuglijke tijden zo goed als wereldwijd gebruikt, vaak bij verschillende soorten ceremoniële magie.

Wieroken kan heel eenvoudig worden gedaan, bijvoorbeeld door het verbranden van bladeren, schors of hout. De rook is van zichzelf dan al zo geurig dat die gerangschikt kan worden onder het moderne idee van wierook.

De verklaring van het oorspronkelijke gebruik van wierook was dat het een krachtig zuiverend middel is. Sommige planten die op die manier als een zuiverend middel worden gebruikt werken veel krachtiger dan andere middelen. Maar wanneer wierook op een verkeerde manier wordt gebruikt en een duidelijk versuffende invloed heeft behoort het verbranden ervan tot zwarte magie. Zijn zuiverende effect is te verklaren uit het feit dat rook antiseptisch werkt of zuiverend van aard is. Als bepaalde planten worden verbrand verdrijven zij in het astrale licht wezens met een kwaadwillende natuur.

Wijn

Wijn wordt gebruikt als een symbool van leven en geest, zoals die bijvoorbeeld in de Mysteriën werd gebruikt waar in een bepaald stadium van de inwijdingsriten wijn en brood aan de kandidaat werden aangeboden als een symbool van geest en lichaam.

De betekenis was dezelfde die elders werd overgedragen door vuur en water of bloed en vlees. Het was noodzakelijk dat de aspirant volmaakt was ontwikkeld op beide gebieden[, lichaam en geest]. De rite was al heel vroeg door de christelijke kerken overgenomen van de dionysische mysteriën als sacrament bij de eucharistie, waarin de wijn het bloed van Christus voorstelde en het brood zijn lichaam. Wijn is op dezelfde mystieke wijze verbonden met de Griekse god Dionysos of Bacchus want deze godheid stelde de Christos of inwijder, leraar en verlosser van de mensheid voor. Dus stond wijn voor inspiratie en heilig enthousiasme, wat varieerde van goddelijke inspiratie en geestelijke opwekking tot helemaal onderaan de schaal tot aan wat niet meer was dan een waanzinnige verrukking en zelfs nog lager, toen het op grove wijze was vervallen en niet meer was dan een bacchanalische en dronken opwinding, wat de gedegenereerde vormen van de losbandige aanbidding kenmerkten.

In het Nieuwe Testament is er een parabel van het veranderen van water in wijn, wat een andere manier is om te zeggen dat exoterische of mythologische leringen werden uitgelegd en geïllustreerd zodat daaruit een innerlijke wijsheid naar voren kwam, de wijn was een symbool voor het innerlijke aspect. Alleen een adept of ingewijde is in staat dit te doen.

Zie ook Brood en wijn; Soma; Wijnstok

Wijnstok

Een symbool van inspiratie en geestelijke vruchtbaarheid.

Zowel als een boom met vele takken als de voortbrenger van druiven en wijn. Hij was gewijd aan Dionysus-Bacchus, toen die god en zijn wijn het symbool waren van geestelijke inspiratie en in die tijd de enige soort van inspiratie een kunstmatige stimulatie was van de lagere levenskrachtige centra. Hij komt regelmatig tevoorschijn in het Oude Testament. In Johannes kunnen we lezen:

Ik ben de ware wijnstok, en mijn Vader is de landman ... Ik ben de wijnstok en jullie zijn de takken. (15:1, 5)

Van Osiris-Isis wordt gezegd dat die de mensheid het cultiveren van de wijnstok heeft geleerd, naast muziek, astronomie, geometrie en andere wetenschappen en kunsten.

Er zou nog veel meer kunnen worden gezegd over de wijnstok en het sap van zijn fruit — vers of gefermenteerd. De oude volkeren van over de hele wereld kozen bepaalde dieren of planten uit om als symbool te dienen voor geestelijke en mystieke feiten maar de mensen rond de Middellandse Zee kozen heel typisch voor de wijn als een symbool van inspiratie.

De Wil

De wil is de bezielde scheppende essentie van een abstracte, eeu­wi­ge beweging die de hele kosmos doordringt.

Als een eeuwig bestaand beginsel is de wil noch geest noch substantie maar een altijd blijvende verbeeldingskracht. Abstracte gezien is het een hiërarchie van intelligente krachten die van het geheel van de menigte van zichtbare en onzichtbare wezens uitstraalt en die de natuur zelf is. De zogenaamde wetten van de natuur zijn niet anders dan de actie en interactie van de gecombineerde ‘bewustzijnen en willen’ die de kosmos doordringen. De wil komt tevoorschijn in stromen van licht en leven uit de eerste logos. Deze rivieren, die de wegen van de universele kringlopen volgen, komen tot ons vanuit het centrale hart van het zonnestelsel — voor zover het ons zonneheelal betreft. En zo dalen zij af, gebied na gebied en cyclus na cyclus, in de diepten van de stof van waaruit zij uiteindelijk weer zullen opklimmen naar hun oorspronkelijke bron. Bij dit progressieve afdalen en opstijgen zal de wil zich aanpassen aan elk gebied of bewustzijnstoestand die die dan binnengaat. Er is dan ook die ene fundamentele kosmische wil/verbeeldingskracht, die gedurende de perioden van manifestatie in ontelbare stromen van willende entiteiten uit elkaar breekt en aldus werkzaam is op talloze manieren en in elke ronde, op de eindeloze levensladder.

Goddelijke of universele gedachte en wil komen tot manifestatie door de gezamenlijke menigten van geestelijke wezens, de dhyani-chohans, die de voertuigen zijn waardoor het ongemanifesteerde verschijnt.

Zij zijn de intelligente krachten die de Natuur haar ‘wetten’ geven en deze ten uitvoer brengen, terwijl zij zelf handelen volgens wetten die hun op een soortgelijke manier zijn opgelegd door nog hogere machten; maar zij ‘verpersoonlijken’ de natuurkrachten niet, zoals ten onrechte wordt gedacht. (SD 1:38)

De natuurwet die zorgt voor het behoud van evenwicht in planetaire circulerende bewegingen werd verklaard door de uitspraak van Herschel die zei ...

dat er een wil nodig is om een cirkelvormige beweging te veroorzaken en een andere wil om die in bedwang te houden. (SD 1:503)

In de samengestelde mens — de microkosmos — zijn er geestelijke, intellectuele, emotionele, dierlijke, astrale en zelfs fysieke willen. Het oude gezegde ‘achter elke wil staat een verlangen’ verklaart de paradoxale invloed van deze kleurloze kracht die is gebruikt om aan zowel goede als slechte motieven energie te geven. Dus als die werkt door de tussenliggende menselijke natuur geeft het individuele bewuste of onbewuste het een juiste of verkeerde richting, overeenkomstig zijn gebruik van de vrije wil bij zijn keuze welk gedrag hij wil volgen. De goddelijke wil wordt uitgedrukt in de sublieme onpersoonlijke verlangens van verheven hemelse goden, terwijl aan het andere einde van de schaal, zelfzuchtige, sensuele en dierlijke verlangens te vaak richting geven aan de activiteiten van de menselijke wil. De oorsprong van goed en kwaad ligt respectievelijk in de harmonie of botsingen van willen in de kosmos.

Het speciale orgaan waar de menselijke wil in het lichaam doorheen werkt is de hypofyse. De hersenen en het lichaam laten aldus de verschillende activiteiten van een bewuste, positieve, vrije wil en van een negatieve, automatische en vegetatieve wil zien. Laatstgenoemde wil geeft kracht aan de raadselachtige activiteiten van de organen die worden geregeld door de diverse bewuste of halfbewuste elementale entiteiten, die zelf instinctief handelen volgens de intelligente, harmonieuze wetten van de natuur voor het welzijn van elk lichaam.

De wilskracht zelf is een machtige kleurloze kracht of energie die in beweging kan worden gezet door iemand die de kracht en de kennis heeft om dat te doen. In India wordt die samen met ‘abstract verlangen’ gezien als een van de zes primaire krachten (ichchhasakti) waarmee de adept veel zogenaamde wonderen kan verrichten.

De Ouden beweerden dat een denkbeeld zich uiterlijk zal manifesteren, indien iemands aandacht (en wil) er sterk op wordt geconcentreerd; zo zal ook een krachtige wilsinspanning door het gewenste resultaat worden gevolgd ... Want schepping is niets anders dan de uitwerking van de wil op de fenomenale stof, het daaruit te voorschijn roepen van het oorspronkelijke goddelijke licht en het eeu­wi­ge leven. (SD 2:173)

Het occulte vermogen van de wil geeft een verklaring voor veel wetenschappelijke problemen rond de bezielde en onbezielde stof. In mensen kan die bewust of onbewust handelen op andere menselijke willen en op die van dieren; hij kan ook handelen op fysieke en astrale substantie om vorm te geven aan diverse fenomenen als levitatie, vuurlopen, moedervlekken enz.

Paracelsus onderwees dat ‘een vastbesloten wil het begin is van alle magische werken. Het is simpelweg te wijten aan een slechte verbeeldingskracht en een wankel geloof in een goed resultaat in het algemeen waardoor de (occulte) kunsten zo’n armoedig resultaat geven, terwijl zij absoluut een heel goed resultaat zouden kunnen opleveren.’ (TG 370)

Uit de Wil geboren

Gebruikt in De geheime leer als een equivalent voor de uit het denken geborenen — wat in het bijzonder verwijst naar die wezens die in het vroege derde wortelras werden geboren ‘toen het nog in een toestand van zuiverheid verkeerde’ en die door de zonen van wijsheid werden geschapen door middel van wilskracht, door kriyasakti. Het verwekte nageslacht wordt de ‘Zonen van Ad’ genoemd, zonen van de vuurnevel of zonen van wil en yoga.

Dit nageslacht was geen Ras. Eerst was het een ‘wonderlijk Wezen’, de ‘Inwijder’ genoemd en na hem was het een groep half-goddelijke en half-menselijke wezens. Ze zijn in de archaïsche genese voor bepaalde doeleinden ‘apart gehouden’ en men zegt dat in hen de hoogste dhyānī’s zijn geïncarneerd, ‘muni’s en rishi’s uit vroegere manvantara’s’ – om op deze aarde en tijdens deze cyclus de kweekplaats te vormen voor toekomstige menselijke adepten. (SD 1:207)

De theosofie leert dat in toekomstige tijdperken de voortplanting door middel van wilskracht (krisyasakti) opnieuw dé methode zal zijn om kinderen te krijgen. De Purāṇa’s verwijzen ook naar de kinderen die door de wil zijn geboren en noemt hen chhandaja’s.

Willoos

De toestand van wezens die nog niet hun vrije wil hebben ontwikkeld en dus zonder initiatief of zelfbeschikking zijn.

Een typisch geval waarin willoos werd gebruikt sloeg op de goden in de hemel waartegen Satan in opstand kwam (zoals beschreven in Milton’s Paradise Lost). In de theosofische literatuur worden de willozen gebruikt om te verwijzen naar de mensheid in zijn vroegste stadia, voordat manas (het denkvermogen) was ontwaakt, dus voor het eerste en tweede wortelras en het vroege derde wortelras. Bij deze vroege rassen was de wil niet afwezig maar nog niet volledig actief geworden.

Wind

Wind wordt vaak als een synoniem gebruikt voor geest en adem die in vele talen worden aangeduid met soortgelijke of identieke woorden. In het Nieuwe Testament maakt Jezus een gelijkenis van wind met de geest:

De wind blaast waarheen hij wil en u hoort het geluid ervan, maar u weet niet waar die vandaan komt of waar die naartoe gaat: zo is het met iedereen die uit de geest is geboren. (Johannes 3:8)

Een andere vrijwel gelijke vertaling gaat als volgt:

De geest ademt waarheen die wil en u hoort zijn stem (of kracht), maar weet niet vanwaar die komt of wat zijn bestemming is; zo is het met iedereen die voortkomt uit de geest.

Wind wordt ook gebruikt als alternatief voor lucht. De heersers van de kosmische krachten van het noorden, zuiden, oosten en westen — de vier maharaja’s die zijn verbonden met karma — hebben als hun stoffelijke middellaars de vier corresponderende winden of geesten, die met een grote macht alle levende dingen beïnvloeden.

Bij de Grieken was ...

de grot van de winden de aarde en de winden waren de ademtochten van de geest, de circulaties van het heelal werden voorgesteld als winden: een grot waarvan de noordelijke poort was gemaakt van hoorn, waardoor de goden afdaalden en ook weer opstegen, maar voornamelijk afdaalden. Maar de zuidelijke poort van de aarde (of van de grot van de winden) was gemaakt van ivoor*, wat duidt op de olifanten van het zuiden, zoals hoorn verwijst naar de slagtanden van de dieren van het noorden. En uit de zuidelijke poort gaan de horden van mensen. (Asp 320-1)

*OV: Let ook op het verschil in groeirichting, hoorn groeit van binnenuit naar buiten, ivoor groeit van buiten naar binnen.

Zie ook Anima; Pneuma; Spiritus

Wit

Wit wordt gezien als de bron van waaruit de zeven kleuren van het prisma uiteen gaan en staat voor de Logos van een hiërarchie.

Bijna alle oeroude religieuze filosofieën verklaren dat licht of wit uit duisternis wordt geboren, de onbegrijpelijke diepten van het universele leven dat duisternis is, maar alleen voor ons armzalig ontwikkelde zintuig en denkvermogen. In deze betekenis wordt duisternis vaak absoluut licht genoemd.

Als het tegenovergestelde van zwart wijst wit mystiek gezien op zuiver en goed, zoals bijvoorbeeld de witte magiër of witte magie.

Het Witte Eiland

Dit is de vertaling van het San­skrietwoord Sveta-dvipa, een eiland dat vaak wordt genoemd in de oude puranische verslagen van de hindoes over de diverse continenten of eilanden die zeer lang geleden een bloeitijd hebben doorgemaakt en vele, vele eeuwen terug zijn verdwenen, maar het zijn ook tegenwoordige eilanden, of die dat te zijner tijd zullen zijn.

Sveta-dvipa was een werkelijk bestaand continentaal stelsel met eilanden eromheen dat grotendeels binnen het gebied van de noordpool lag en zijn restanten (met gedeelten die binnen de bekende geologische geschiedenis onder water zijn verdwenen en delen die juist weer boven het wateroppervlak omhoog zijn gekomen) zijn tegenwoordig bekend als Groenland, Siberië en diverse andere delen. Het Witte Eiland is het tweede continent van de theosofische leringen hoewel er vele eeuwen later dan het tijdperk waarin dit continentale stelsel bestond ook een paar kleine eilanden waren die wit werden genoemd.

Een andere dvipa die in de Purāṇa’s wordt genoemd, Saka-dvipa, bestaat nog niet en bevindt zich nu voornamelijk onder de bodem van de oceanen. Het kan het zesde continent worden genoemd. Zowel Sveta-dvipa als Saka-dvipa zijn door enkele schrijvers verward met de eilanden die Ruta en Daitya worden genoemd, die allebei zijn verdwenen: Ruta tussen 800 en 900 duizend jaar geleden en het kleinere Daitya op een veel later tijdstip, maar nog steeds enkele honderdduizenden jaren terug. Ruta en Daitya waren de overblijfselen van het vierde of Atlantische continent.

Mystiek gezien, hoewel gebaseerd op de geologische geschiedenis, wordt Sveta-dvipa vaak een deel van het eeu­wi­ge land genoemd ofwel de noordpool en de landen er direct omheen. De gelijkluidende overleveringen van een groot deel van het Oosten verklaren dat het de enige plaats is die aan het lot van de meeste andere dvipa’s is ontsnapt: totale verzinking onder de golven van de oceanen. Alle avatara’s van Vishṇu zouden oorspronkelijk van het Witte Eiland zijn gekomen. Het eiland wordt soms bij uitstek het Thuis genoemd, of de bakermat, van de witte magiërs en is tegengesteld aan atala, dat vaak de verblijfplaats van zwarte magiërs wordt genoemd.

Witte Steen

Hij die overwint zal ik geven van het verborgen manna en hem zal ik een witte steen geven en in die steen zal een nieuwe naam geschreven zijn, die geen mens kent behalve hij die hem ontvangt. (Openbaring 2:17)

In Openbaring, een symbolisch verslag van de inwijding van Johannes, is de witte steen het nieuwe, zuivere, innerlijke psychologische voertuig in de mens die de geest in hem heeft weten te verwerven en waar die doorheen kan werken als de inwijding met succes is volbracht. En de nieuwe naam wijst op het nieuwe zelf dat aldus in hem tevoorschijn is gekomen. De steen ...

had het woord prijs erin gegraveerd en was het symbool van dat woord dat aan de neofiet was gegeven die, bij zijn inwijding, met succes door alle beproevingen van de Mysteriën was gegaan. Het was de machtige witte kornalijn van de middeleeuwse rozenkruisers die het hadden overgenomen van de gnostici. (TG 369)

In exoterische riten werd deze waarheid gesymboliseerd door de schenking van een werkelijke steen of edelsteen en we horen ook over de alba petra (witte steen) van inwijding, terwijl de gnostische edelstenen en hun inscripties goed bekend zijn. Het doet ook denken aan de Steen der wijzen.

Wonderen

[Engels Miracles, van Latijn]

Oorspronkelijk was een wonder een of ander fenomeen in de natuur of in het leven van de mens dat heel bijzonder was of buitengewoon opmerkelijk of een reden voor verwondering. Hieruit ontwikkelde zich in het christelijke denken een bepaald beeld met betrekking tot gebeurtenissen die hun oorsprong zouden vinden in de Almachtige God en die werden verondersteld tegengesteld te zijn aan de wetten van de natuur of daar bovenuit zouden stijgen.

Er zijn genoeg dingen in de natuur om je over te verbazen en er zijn wonderen die in en met behulp van de natuur kunnen worden gedaan door de ontwikkelde wijsheid en wilskracht van de ingewijde of adept, die overeenkomen met de meeste, zoal niet alle zogenaamde wonderen van de christelijke theologie. Maar al die bijzondere fenomenen worden teweeggebracht met behulp van de kennis van de wetten van de natuur en het is de natuur en zijn wetten die achter alle wonderen staan en eigenlijk bewijst dit dat zij werkelijk zijn. Om te suggereren dat er iets is dat tegengesteld aan de natuur zou kunnen zijn, is een absurditeit. Zo beschouwd zijn wonderen eigenlijk niet anders dan ongewone fenomenen die worden ontwikkeld door het gebruikmaken van natuurlijke middelen.

Wonderlijk Wezen

Vaak een synoniem voor de Stille Wachter, het allerhoogste hoofd van een hiërarchie en aangezien er ontelbare hiërarchieën zijn, zijn er ontelbare Wonderlijke Wezens.

Dus is er een Wonderlijk Wezen of Stille Wachter van kosmische omvang voor de Broederschap van Mededogen en is er een Wonderlijk Wezen voor onze bol die eraan gelijk is op een kleinere schaal. En er is een Wonderlijk Wezen voor onze planeetketen. In de andere richting zijn er Wonderlijke Wezens voor alle lagere hiërarchieën die zelfs lager liggen dan die van het atoom: het is de hoogste overal voorkomende egoïsche vorm van de goddelijke vonk. In De geheime leer wordt het Wonderlijke Wezen gelijk gemaakt aan de wortelbasis of de altijd-levende-menselijke-banyan.

Men zegt dat dit ‘wonderlijke Wezen’ in het eerste deel van het derde tijdperk, vóór het scheiden van de geslachten tijdens het derde Ras uit een ‘verheven gebied’ is neergedaald ...
 Het zojuist genoemde ‘WEZEN’, dat naamloos moet blijven, is de boom waarvan in de volgende eeuwen al de grote historisch bekende wijzen en hiërofanten, zoals de rishi Kapila, Hermes, Henoch, Orpheus, enz. zich als takken hebben afgescheiden. Als objectieve mens is hij de geheimzinnige (voor de oningewijden: de altijd onzichtbare) en toch altijd aanwezige persoon, over wie in het oosten, vooral bij de occultisten en de beoefenaars van de heilige wetenschap, de legenden algemeen verbreid zijn. Hij verandert van vorm en blijft toch altijd dezelfde. En hij is het ook die over de ingewijde adepten van de hele wereld geestelijke heerschappij uitoefent. Hij is, zoals gezegd, de ‘naamloze’ die zoveel namen heeft en van wie toch de namen en zelfs de aard onbekend zijn. Hij is de ‘Inwijder’ en wordt het ‘GROTE OFFER’ genoemd. Want, zittend op de drempel van het LICHT, kijkt hij vanuit de kring van de duisternis, die hij niet zal overschrijden, in dat licht en hij zal zijn post ook niet verlaten vóór de laatste dag van deze levenscyclus. (SD 1:207-8)

Het Wonderlijke Wezen van de menselijke constitutie is de hogere monade, atma-buddhi-manas of de innerlijke God, waar Jezus naar verwees toen hij sprak over zijn Vader.

Zie ook Wachter, Wonderlijk Wezen

Woord

Ook Logos

In godsdienstig en filosofisch gebruik is het Woord een vertaling van het Griekse logos of het Latijnse verbum. De betekenis hier is die van de gemanifesteerde ratio, die voornamelijk wordt gebruikt in een kosmogonische betekenis.

De esoterische betekenis van het woord logos (spraak of woord, verbum) is het weergeven van de verborgen gedachte in een objectieve uitdrukking, zoals in een foto. De logos is de spiegel die het GODDELIJKE DENKVERMOGEN weerkaatst en het Heelal is de spiegel van de logos, hoewel de laatste het zijn van dat Heelal is. Zoals de logos alles in het Heelal van Pleroma weerkaatst, zo weerkaatst de mens in zichzelf alles wat hij ziet en vindt in zijn Heelal, de aarde. (SD 2:25)

Dit woord werd gekozen omdat het menselijke denken, of de innerlijk aanwezige bewuste intelligentie of denkvermogen zichzelf manifesteert door woorden. Christenen kennen het van het openingsvers van Johannes:

In het begin was er het Woord en het Woord was met God en het Woord was God;
En het Woord was vlees geworden en woonde onder ons. (1:1,14)

In het eerste citaat is de betekenis zuiver kosmogonisch, in het laatste werd het verminderd om het in ons aanwezige Woord of de goddelijkheid aan te duiden die, wanneer die volledig wordt beheerst door de menselijke adept en de metafoor wat wordt opgerekt, zoiets betekent als de innerlijk aanwezige Christus, Boeddha of God in de mens die de menselijke persoonlijkheid zo in zijn macht heeft dat die als het ware de Christus, Boeddha of God is geworden en zich op die manier manifesteert onder de mensen.

Kosmogonisch gezien beschouwt de theosofie het heelal en alles dat erin is vanaf zijn eerste verschijning tot aan zijn laatste stoffelijke aanpassing als zijnde in toto maar ook in al zijn gemanifesteerde details, als een emanatie van het universele denkvermogen. Deze emanatie vindt plaats aan het begin van een manvantara in drie gescheiden stadia of graden: de Eerste of ongemanifesteerde logos; de Tweede of ge­mani­fes­teer­de/on­ge­mani­fes­teer­de logos; en ten slotte de Derde of gemanifesteerde logos. Logos kan voor deze drie stadia worden gebruikt omdat elk het manifesteren van wijsheid van zijn goddelijke voorganger is, elk stadium draagt in zichzelf, volgens het beginsel van het emanerende stelsel, de eigenschappen of kwaliteiten van zijn voorgangers. De tweede logos werd altijd gezien als vrouwelijk en de derde logos werd beschouwd als de scheppende kracht.

In het stelsel van de hindoes komen Brahman, Brahmā en Isvara, die oorspronkelijk uit para­brah­man/mula­pra­kriti tevoorschijn kwamen, overeen met de drie Logoi. In het bijzonder filosofische beeld van het mahayana-boeddhisme zijn het adi-boeddha­, mahabuddhi en de hemelse boeddha­, die soms indirect dharmakaya wordt genoemd. Op een iets kleinere schaal heeft het denken van de hindoes de trimurti ontwikkeld: Brahmā, de emaneerder of oorspronkelijke emanatie, Vishṇu, de ondersteuner of onderhouder, een hoe dan ook vrouwelijk kenmerk en Śiva die zowel de vernieuwer als maker is in de betekenis van vernietigen, om te kunnen vernieuwen. Een heel ander derde stelsel van de hindoes kan worden gevonden in de reeksen van param­atman, mahabuddhi of alaya en mahat ofwel het kosmische scheppende denkvermogen.

In de Kabbalah vinden we een soortgelijk gebruik van Meimra, of ’imrah (woord, in het bijzonder van goddelijkheid) [beide komen van de Hebreeuwse werkwoordstam: amar ‘zeggen,’ ‘spreken,’ ‘woorden gebruiken’]. Een van de Stanza’s van Dzyan verwijst naar het Leger van de Stem, wat wordt verklaard als ...

de oervorm van de ‘menigte van de logos’ of het ‘WOORD’ van de Sepher Jezirah, dat in de Geheime Leer ‘het ene getal, voortgekomen uit geen-getal’ wordt genoemd — het Ene eeu­wi­ge Beginsel. (SD 1:94)

Zie ook Logos

Wortel-beginsel

In het algemeen is het wortel-beginsel de geestelijke of energieke kant van dat wat in zijn voertuiglijke aspect het wortel-element wordt genoemd, oerstof of substantie, mula­pra­kriti, of chaos.

Wortel-manu & Zaad-manu

Er zijn veertien manu’s die over onze planeetketen gedurende zijn levenscyclus heersen, er zijn twee hoofd- of ronden-manu’s voor elke ronde. De eerste van elk paar die aan het begin van een ronde verschijnt, wordt de wortel-manu genoemd. De tweede, die aan het einde verschijnt vóór de tussenbeide komende schemering of nirvāṇa, is de zaad-manu die heerst over het bewaren van de levenszaden totdat de levengolven terugkeren aan het begin van de volgende ronde. De wortel-manu verschijnt op bol A, de zaad-manu op de zevende bol (G).

De wortel- en zaad-manu worden in bepaalde betrekkingen genoemd als respectievelijk de eerste oorzaak en zijn geaccumuleerde uiteindelijke gevolg aan het einde van die ronde. Omdat we nu in het midden van de vierde ronde zijn, zijn er tot nu toe zeven hoofd- of ronde-manu’s geweest. Vanwege de analoge werkingen van de natuur is er voor elke bol van een planeetketen een wortel-manu aan het begin van zijn verschillende opeenvolgende perioden van activiteit, en een zaad-manu aan het einde van diezelfde periode. Omdat het zijn geestelijke nageslacht is, zijn de namen dezelfde als die waaronder de hoofd- of ronde-manu’s bekend zijn. Deze lijst van wortel- en zaad-manu’s voor elke ronde staan vermeld in De Wetten van Manu (zie SD 2:309):
1) Svayambhū, Svarochi of Svarochisha; 2) Auttami, Tamasa; 3) Raivata, Chakshusha; 4) Vaivasvata (onze voorvader), Savarna; 5) Daksha-savarna, Brahma-savarna; 6) Dharma-savarna, Rudra-savarna en 7) Rauchya, Bhautya.

Vaivasvata is de primitieve wortel-manu van onze vierde menselijke levensgolf. Manu, voorzover die betrekking heeft op de menselijke levensgolf, is niet een mens maar de gehele mensheid. Toch is het ook waar dat Manu een geestelijk individu is — wat een moeilijke leerstellige uitspraak is om op het eerste gezicht te begrijpen. De naam Vaivasvata wordt ook gebruikt voor één van de zeven kleinere manu’s die heersen over de zeven wortelrassen van onze planeet. Het is deze laatste die bij andere volken bekend is als Xisuthrus, Deukalion, Noach, enz.

Zie ook Manu

Wortelloze Wortel

De wortelloze wortel is de kosmische oorsprong of moederschoot van alles, die zelf daarom noodzakelijkerwijs zonder oorsprong is met uitzondering van zichzelf — uit zichzelf geboren, ouderloos. De naam wordt gebruikt voor parabrahman, wat eerder zijn-heid inhoudt dan zijn.

De Ene werkelijkheid is Mulaprakriti (ongedifferentieerde Substantie) — de ‘Wortelloze wortel’. (ML 385)

Uit de Wortelloze Wortel komen de heelallen tot manifestatie in altijd maar doorgaande en nooit eindigende kosmische perioden, die als zaden zijn verspreid over de grenzeloze velden van de ruimte, maar in en door deze moederschoot is er de altijd levende en werkende hiranyagarbha (gouden kiem of ei), wat in elk zo’n manifesterend heelal duidt op zijn goddelijke monade — zijn goddelijke bewustzijn en intelligentie.

Zie ook Het Grenzeloze

Wortelras

Wortelrassen vormen de voornaamste onderverdelingen van de menselijke levensgolf op elke bol van een planeetketen. Zo behoren tot de wortelrassen van onze bol D, het derde (Lemurische), het vierde (Atlantische) en het huidige vijfde wortelras. Elk wortelras omvat vele verschillende rassen die anders zijn dan wat gewoonlijk, etnologisch gezien, onder een ras wordt verstaan. De gehele wereldbevolking maakt deel uit van het vijfde wortelras. Elke levensgolf die zijn cyclus van zeven wortelrassen op een bol heeft voltooid, brengt zijn levensenergieën over naar de eerstvolgende bol, waarop dezelfde reeks van zeven wortelrassen op die volgende bol begint. Dus elke bol van een planeetketen kent zeven wortelrassen, die samen één bolronde vormen, zeven bolrondes vormen samen één planetaire ronde.

Zie ook Ras(sen)

Eerste Wortelras

Het eerste wortelras van de vierde ronde op bol D van onze aarde bestond uit emanaties van de maanpitri’s die werden gevormd door het proces van chhaya-geboorte — de etherische maanpitri’s emaneerden hun eigen ‘schaduwen’ of voertuigen, kolossale eivormige lichamen van een fijne astrale substantie, die voor ons doorzichtig zouden zijn en die niet meer dan een rudimentaire vorm of soorten van kleur hadden.

Zij waren spiritueel en etherisch van binnen en meer gecondenseerd etherisch van buiten en toch bezaten zij een latente maar niet actieve intelligentie, daarom konden zij tot die tijd nog niet spreken. Zij waren opgebouwd uit alle elementen maar nog zonder een aanwezig levend intellectueel vuur. Hun woonplaats was het ‘onvergankelijke Heilige land’ in het gebied van de noordpool, waar zij het eerst verschenen in zeven min of meer duidelijk verschillende maar aan elkaar grenzende gebieden.

In die eerste eeuwen bestond hun wijze van voortplanten uit het overvloeien in het nageslacht. Later plantte het ras zich voort door celdeling. De dood bestond nog niet omdat zij hun eigen ‘nageslacht’ werden, we kunnen daar tegenwoordig nog voorbeelden van herkennen in bepaalde elementaire levensvormen. Dit ras bevolkte de bol toen er meer water dan land op de aarde was. Het continent werd vernietigd door vuur.

En toch waren er al bepaalde vertegenwoordigers — zelfs in dit eerste wortelras waarin geïndividualiseerd begripsvermogen nog niet was verschenen omdat de vormen nog niet klaar waren om dat denken te dragen — de hoogsten van de gehele etnische groep, die wel al intelligent waren omdat zij hun manasische eigenschappen hadden kunnen ontplooien. Door hun vergevorderde evolutionaire staat konden zij een tussenliggend psychologisch apparaat van etherische of verfijnde aard ontwikkelen dat gedachten en begripsvermogen vanuit de monade kon doorgeven naar het lichaam. Deze intelligente entiteiten, ook al waren ze met weinigen vergeleken met de enorme aantallen van de massa, waren de eerste manasaputrische incarnaties en waren daarom de hoogsten en verst ontwikkelden en als gevolg daarvan de leiders en beschermers van de onintelligente hordes van dit ras.

Tweede Wortelras

Net als het eerste wortelras van de huidige ronde op bol D van de aardketen was ook het tweede astraal, hoewel iets vaster en stoffelijker of meer gematerialiseerd.

De lichamen van de mensen leken niet op die van nu, ze hadden slechts vage menselijke omtrekken en een geleiachtige, vezelige, puddingvormige natuur en dan nog zonder beenderen, organen, haren, of een huid. Voortplanting vond plaats door knopvorming, zoals nu nog wel in lagere organismen plaatsvindt. Rond het midden van het ras werden deze knoppen talrijker en het proces werd naar analogie aangepast door het afwerpen van sporen of zaden, of door het uitscheiden van druppels levenskrachtig zweet. Deze wezens bezaten geen denkvermogen en waren zonder een moraal, zij waren onschuldig en werden onbewust geleid door hun geestelijke instincten en waren toch voor een belangrijk deel in de greep van eerder lagere dan geestelijke impulsen, ongeveer wat we tegenwoordig bij de dieren kunnen zien. Want nu was er nog geen intellectueel vuur van de manasaputra’s (zonen van het denkvermogen) naar hun overgebracht, zodat op dat moment er in hen nog geen functionerende mentale brug was tussen geest en stof.

Derde Wortelras

Een tijdperk waarin de menselijke evolutie door een vergelijkbare fase ging met die van de derde ronde, maar dan van een hogere kwaliteit omdat die zich afspeelde in de vierde ronde.

Het begin van dit derde wortelras stelt men op zo’n 22 à 23 miljoen jaar geleden. Iets later, zo’n 18.000.000 jaar geleden, zou zich volgens de theosofische geschriften het ontwaken van het denkvermogen en de scheiding van de geslachten hebben afgespeeld, dat viel halverwege of rond het midden van het derde wortelras. De laatstgenoemde datering is het resultaat van een nauwkeurige vergelijking op basis van de geologische kennis uit de tijd van Blavatsky, van de perioden van het late Trias en het vroege Jura.

Het geografische gebied was het enorme continent dat bekend is als Lemurië en de eilanden daaromheen, waarvan sommige zelfs halve continenten waren en, zoals met de andere oneven genummerde rassen, was er op de aarde meer water dan land. Zijn uiteindelijke vernietiging werd veroorzaakt door vuur.

De half-astrale menselijke lichamen aan het einde van het tweede wortelras waren vezelig en beenderloos maar werden geleidelijkaan dikker en vaster en gingen uit elkaar met een snel ontwikkelend skelet, een zenuwstelsel, spieren en de verschijning van duidelijk herkenbare organen met specifieke functies, waardoor de eerste echt fysieke mensen ontstonden. In de eerste jaren van dit wortelras vond de voortplanting plaats door de uitscheiding van levenskrachtig ‘zweet’ of cellen aan het oppervlak van het lichaam, maar met het harder worden en een specialisatie van het lichaam zelf, gingen speciale organen zich richten op de vorming van geslachtscellen en ging de methode van voortplanting over in eierleggend. Later werden deze menselijke eieren niet langer gelegd, zoals tegenwoordig door vogels wordt gedaan, maar krompen enorm in omvang en werden in het lichaam bevrucht en verder ontwikkeld, maar eerst op een maagdelijke manier. Voordat de echte geslachtsvormen waren verschenen was er een redelijk lange periode van androgyne voortplanting, waarbij androgyne mensen terloops individuen geboren lieten worden waarin één van de twee geslachten dominant was. En deze terloopse verschijningen kwamen, naarmate de tijd verstreek, steeds vaker voor waardoor de androgynen geleidelijk in aantal afnamen totdat uiteindelijk de twee geslachten zoals we die vandaag kennen, zich volledig manifesteerden. Dit proces nam honderdduizenden, of zelfs miljoenen jaren in beslag.

Echter, veel belangrijker dan deze biologische feiten was het ontwaken van het denken, van zelfbewust denken, dat werd ingeluid door de afdaling van de manasaputra’s die niet alleen in die eerste eeuwen vonken van hun eigen volledig ontplooide zelfbewustzijn in de onschuldige en dromerige mensen plaatsten, maar die ook het verschijnen van het denken stimuleerden dat ten slotte, in verschillende mate, zo algemeen werd voor de gehele mensheid.

Zie ook Lemurië

Vierde Wortelras

Vaak het Atlantische genoemd, vanwege de naam die in theosofische geschriften is gegeven aan het continentale stelsel dat dat ras bevolkte.

Het vierde volgde het derde of zogeheten Lemurische ras op, niet plotseling maar geleidelijk en viel voor een deel samen met het Lemurische. In het vierde wortelas bereikte de mensheid zijn grofste stoffelijke staat, vooral omdat dat gebeurde tijdens de vierde ronde. Het vierde wortelras bestond ruwweg in wat aan het einde van de 19de eeuw het tertiair werd genoemd en eindigde in het midden van het mioceen. Zijn totale duur besloeg miljoenen jaren.

De doorsnee lichaamslengte van de mensen van het vierde wortelras zou voor ons tegenwoordig reusachtig groot zijn, wat ook de bron van een universele overlevering is ten aanzien van het bestaan van reuzen op aarde. Zijn vroege taal was van een eenlettergrepige soort zoals die van de laatste helft van het derde wortelras en toch was de kenmerkende spraak gedurende een groot deel van zijn tijd van een agglutinerende soort, een inflecterende taal ontstond pas in het vijfde wortelras. De voortplantingsmethode was geslachtelijk, zoals het ook in de laatste helft van het derde wortelras was. Nadat het vierde wortelras zijn hoogtepunt had bereikt zorgden bepaalde onontwikkelde stammen voor een rassenvermenging door nageslacht te verwekken in vertegenwoordigers van de verst ontwikkelden van het toen bestaande ras van mensapen, die de nazaten waren van een eerdere rassenvermenging door mensen van het derde wortelras met echte apenstammen. Deze tweede rassenvermenging leverde een hybride stam op van waaruit de mensapen ontstonden.

Er bestond een eeuwenlange vijandschap tussen de goedgezinde en de zelfzuchtige delen van het vierde wortelras, die bleef bestaan onder de Indo-Europese adepten van het ontluikende vijfde wortelras en ten slotte eindigde in de triomf van de positieven. Maar ondanks die overwinning is ons vijfde wortelras aangetast door het karma van de Atlantische zwarte magie, want de mensen van vandaag waren de mensen van toen, van Atlantische tijden. Nazaten van de mensheid van het vierde wortelras bevinden zich tegenwoordig onder de bewoners van deze aarde, maar zij bevinden zich nu in het gezelschap van de snel uitstervende overblijfselen van het derde wortelras, naast de diverse mengvormen van al deze.

Tijdens het vierde wortelras op deze bol D van de vierde ronde bereikte het evolutieproces het midden van zijn loop voor wat betreft dit planetaire manvantara en de toegangsdeur naar het mensenrijk met zijn spirituele en intellectuele evolutie, ging dicht. Alle entiteiten lager dan het mensenrijk (en waarschijnlijk ook de hogere mensapen die al voor dat tijdperk bestonden) moeten wachten tot de eerstvolgende ronde, waarna de hoogste vertegenwoordigers van het dierenrijk verder kunnen gaan naar het menselijke stadium. Alle natuurrijken onder het mensenrijk zullen met het verstrijken van de tijd een tendens laten zien om uit te sterven omdat de monaden van deze natuurrijken dan slechts latent aanwezig zullen zijn voor de rest van het planetaire manvantara. Ze zullen in een volgend planetair manvantara opnieuw de kans krijgen om zich tot mens te ontwikkelen.

Zie ook Atlantiërs

Vijfde Wortelras

De huidige mensheid, het vijfde wortelras op deze bol D in de vierde ronde, vindt zijn oorsprong in het zaadras van het midden van het vierde wortelras. Naarmate de eeuwen voorbij vlogen begon dat vijfde wortelras de landen te bevolken die sindsdien geleidelijk vorm hebben gekregen, tot aan de huidige verdeling van continenten.

Het vijfde wortelras is zoals alle andere wortelrassen onderverdeeld in zeven onderrassen en deze opnieuw in kleinere afdelingen. Het huidige overheersende onder-onderras is het vijfde van zijn vierde primaire onderras en is maar een klein beetje voorbij het punt van zijn grootste stoffelijkheid in dit wortelras gevorderd.

In een algemene zin omvat het vijfde wortelras de vele en extreem gevarieerde soorten mensen die op aarde tegenwoordig bestaan, simpelweg omdat zij allemaal leven in het tijdperk van het vijfde wortelras hoewel veel van de stammen directe nazaten zijn van het laatste onderras van het vierde wortelras, dat min of meer is vermengd met wat kan worden beschreven als een typisch vijfde wortelras-stam. De Chinezen worden bijvoorbeeld gerekend tot de mensen van het vijfde wortelras omdat zij leven in de tijd van dat wortelras, hoewel zij afstammen van het laatste onderras van het vierde wortelras, waarvan zij tot de alleroudsten behoren. De Semieten kunnen in al hun onderverdelingen worden beschouwd als een vroege uitloper van het vijfde wortelras, en niet als een ras dat in essentie verschillend of iets heel anders zou zijn.

Van het vijfde wortelras wordt soms gezegd dat het het Indo-Europese ras zou zijn, maar alleen omdat de Indo-Europeanen van India het bestaande voorbeeld van de vroegste takken van het vijfde zijn, hoewel de term Indo-Europees niet overeenstemt met de diverse etnologische en linguïstische verschillen waarvoor die naam gewoonlijk wordt gebruikt. De kenmerkende taal van dit wortelras is inflecterend, zoals het San­skriet of het Grieks. Het heiligste symbool van het vijfde of Indo-Europese ras is de stier (en de koe) (SD 2:533).

Zesde Wortelras

Het zesde wortelras is het ras dat het huidige vijfde wortelras zal opvolgen. Het vijfde wordt soms in theosofische geschriften het Indo-Europese ras genoemd, omdat de Indo-Europese hindoes deel uitmaakten van het oorspronkelijke eerste onderras van dit vijfde wortelras.

We zouden ervoor moeten waken het zesde wortelras te verwarren met het zesde onderras van het vijfde wortelras, dat volgens Blavatsky zich in Amerika zal gaan ontwikkelen als zaden — de allereerste pioniers, hoewel die al beginnen te verschijnen. Toch zullen zij pas na duizenden jaren in grote getale aanwezig zijn. De voorbereiding van de komst van het zesde wortelras zal plaatsvinden tijdens de zesde en zevende onderrassen van het vijfde wortelras in de beide Amerika’s. Wanneer de tijd aanbreekt zal dit toekomstigste zesde wortelras op aarde overheersen, nieuwe landen zullen zijn verschenen en veel van de huidige landen zullen zijn verzonken. Het oppervlak van de aarde zal, uiteraard na verloop van tijd, geheel zijn veranderd en er zal dan meer land dan water zijn (wat ook het geval was tijdens het vierde wortelras).

Tijdens het zesde wortelras zal de mensheid niet langer reusachtig van afmeting zijn (zoals het vierde of het derde wortelras), want spiritualiteit zal toenemen en materialisme afnemen, zodat aan het einde van het zesde wortelras de ontwikkeling van de spiritualiteit parallel zal lopen met wat het was aan het begin van het tweede wortelras, maar daaraan toegevoegd de evolutionaire ervaring die is verzameld tijdens de voorafgaande wortelrassen. De kenmerken van de geslachten zullen geleidelijk verdwijnen en de mensheid zal langzaamaan opnieuw androgyn worden. Kinderen zullen op een wijze worden geboren die in het algemeen lijkt op die, die het meest voorkwam in de tijdperken van het tweede en het vroege derde wortelras: kort voor het einde van het zesde zal de mens een begin gaan maken met zich te manifesteren in de eerste verschijningsvormen en zich voortplanten door kriyasakti (voortplanting door middel van wil en verbeeldingskracht).

Vlak voor het einde van het zesde wortelras zal de mensheid een toenemende tendens laten zien om zich van de lichamen van vlees te ontwikkelen in meer etherische lichamen. Deze diverse veranderingen zijn een voorproefje van hoe het zal zijn als wij te zijner tijd een plaats hebben verworven in relatieve volmaaktheid gedurende de zesde ronde — want komende gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit. Werkelijk, het zesde wortelras zal vergeleken met ons eigen vijfde ver zijn gevorderd, spiritueel, intellectueel, psychologisch en lichamelijk en het worden van een adept of mahātma zal opmerkelijk veel eenvoudiger zijn dan tegenwoordig het geval is.

Met de komst van elk nieuw wortelras komt een naar verhouding nieuw kosmisch element tot manifestatie en er verschijnt een nieuw zintuig: zo zal de mensheid van het zesde wortelras een zesde zintuig ontwikkelen. Het vijfde kosmische element (vaak aether genoemd of ākāśa-tattva) zal naar verhouding zo ver zijn ontwikkeld als de mensheid tijdens dit vijfde wortelras in deze vierde ronde zal zijn ontwikkeld en op een soortgelijke wijze zal een zesde kosmische element gaan verschijnen gedurende de ontwikkeling van de mens tijdens het zesde wortelras. Bovendien zal er, net zoals er in elk wortelras een manushya-boeddha­ komt om de mensheid te leiden, een boeddha­ verschijnen tijdens het zesde wortelras van de toekomst.

Zevende Wortelras

Het zevende en laatste wortelras van elke ronde op elke bol van een planeetketen.

In de theosofische literatuur gaat het eigenlijk bijna altijd om het zevende wortelras van de vierde ronde op bol D van de aardketen. De kenmerken ervan vertonen een analogie met die van de zevende ronde maar zijn aangepast vanwege het feit dat het nu om de vierde ronde gaat. Er is een terugkeer te zien naar de staat van zuiverheid die overheerste aan het begin van de ronde; maar deze terugkeer betekent niet een achterwaartse beweging maar een emanerend ontvouwen tot aan het punt waar de cyclische beweging alle dingen terugbrengt naar hetzelfde gebied, maar dan op een hogere onderafdeling. De grote adepten en ingewijden — terwijl hier specifiek wordt verwezen naar het zevende wortelras op bol D van de vierde ronde — zullen nogmaals op onbevlekte wijze uit het denken geboren zonen voortbrengen en het zal een ras van boeddha­’s zijn, zonen van God, de zuiverheid van het kṛita-tijdperk zal zijn teruggekeerd (SD 2:274, 483).

Het onzichtbare continent van de noordpool zal opnieuw zichtbaar worden en de bo­dhi­satt­va Maitreya zal verschijnen (SD 1:328, 470).

Een zevende element zal in contouren verschijnen, maar tot aan de zevende ronde zal dat zich niet volledig manifesteren. In dit ras zullen enkele van de grootste adepten terugkeren.

Worteltypen

Volgens de theosofische biologische leer stammen de dieren of plantensoorten af van zeven, tien of twaalf oorspronkelijke fysiek-astrale worteltypen, die voor elk afzonderlijk natuurrijk de oorsprong vormen van de in grote mate gedifferentieerde en zeer gespecialiseerde individuen die nu op aarde kunnen worden aangetroffen.

Elk nieuw manvantara brengt een hernieuwing van vormen, typen en soorten met zich mee; elk type van de voorafgaande organische vormen — plantaardig, dierlijk en menselijk — verandert en wordt in de volgende vervolmaakt. Dit geldt zelfs voor het mineralenrijk, dat in deze Ronde zijn uiteindelijke ondoorschijnendheid en hardheid heeft verkregen, terwijl de zachtere gedeelten ervan het tegenwoordige plantenrijk hebben gevormd; de astrale overblijfselen van vroegere planten en dieren zijn gebruikt bij de vorming van de lagere dieren en bepaalden de structuur van de oorspronkelijke worteltypen van de hoogste zoogdieren. (SD 2:730)

De astrale oermens was het worteltype van de eerste zoogdieren, waaruit door een vermenging met enkele van de eerste oermensen de mensapen werden voortgebracht, maar die oermens was niet het worteltype van de dieren lager dan de zoogdieren (vogels, vissen, amfibieën enz.).

De theosofische leringen verschillen in die zin van de moderne evolutietheorie dat soorten niet kunnen worden teruggevolgd tot aan één fysieke oorsprong, in plaats daarvan verschenen er een aantal verschillende soorten op de fysieke gebieden, die via astraal-fysieke stadia geleidelijk uit het astrale naar voren kwamen, waarna elke soort zich fysiek verder ging differentiëren in reactie op natuurlijke omstandigheden.

Wu Wei

(Chinees)

Inactiviteit, kalmte, evenwicht. Wu wei is een taoïstisch begrip ten aanzien van de tao en de mens. Het idee is dat ‘de hemel leegte is’ en door het beoefenen van wu wei (inactiviteit) en het ‘leeg’ worden kan iemand éénworden met de hemel of met de tao. Dit doet denken aan de bijzonder mystieke betekenis van het boeddhistische begrip sunyata (San­skriet voor leegte).

Het is niet gemakkelijk om de diepere gedachten achter al dergelijke begrippen in gewone taal over te brengen. Er is namelijk nergens een absoluut leeg punt in de ruimte van de gehele oneindigheid. Wat voor onze menselijke zintuigen een kosmische leegte schijnt te zijn is in feite volledig vol, of een absolute volheid, een pleroma zoals de gnostici zouden zeggen. Kosmisch sunyata of wu wei is simpelweg leegte omdat het de laagste vormen van de stof ontbeert — vormen en lichamen die als schuim of zeepbellen op de zee van de kosmische werkelijkheid drijven die voor de menselijke zintuigen leeg zijn omdat ze onzichtbaar zijn, onaanraakbaar en niet door onze zintuigen waargenomen worden.

Wu-liang-shih

(Chinees) Ook Wu-liang-shu en Wuliang-sheu.

Grenzeloos tijdperk. Gelijk aan het Hebreeuwse ’eyn soph (zonder grenzen of eindeloos). De wortel van wu-liang-shih is de onbekende duisternis — het Zelf-bestaande (tsi-tsi).

Zie ook Amitabha