© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Yadava

(San­skriet) Yādava

Een nakomeling van Yadu. Ook een groot volk in Hindoestan waarin Kṛishṇa was geboren. De stichter van dit volk, Yadu, was de zoon van Yayati en Devayani en heerste over het land ten westen van de Jumna, de rivier die de grens vormde van het land van de Kuru’s. Hij was de halfbroer van Puru, die de stichter van de Paurava-lijn van de Chandravansa (maandynastie) was — waartoe ook de Kuru’s en de Pandu’s behoorden. De grootste van de Yadava’s in het hindoeverhaal was Kṛishṇa (vandaar dat hij Yadava wordt genoemd, ‘zoon van Yadu’). Kṛishṇa vestigde de Yadava’s in Gujarat met de (toenmalige) hoofdstad Dvaraka, waar hij alle inwoners van Mathura naartoe had gebracht nadat hij zijn kwaadwillende neef Kansa had gedood die de troon onrechtmatig in bezit had genomen. Een korte tijd na de dood van Kṛishṇa (3102 v. Chr.) werd Dvaraka door een ramp getroffen. De stad met al zijn inwoners werd overstroomd door een vloedgolf van de oceaan. Slechts een paar inwoners van deze gemeenschap die op dat moment niet in de stad waren, overleefden de ramp. De huidige raja’s van Vijaya-nagara beweren dat zij de nog levende nazaten van de Yadava’s zijn.

Yah

(Hebreeuws) Ook YahoYāh, Yāhō

Yah is een afkorting van Jehovah maar we zouden net zo goed het omgekeerde kunnen zeggen, namelijk dat Jehovah niet meer dan een uitbreiding van het oorspronkelijke woord Yah is. De Zohar zegt dat de ’Elohim dit woord gebruikten om de wereld te vormen.

Om de ware mysterienaam AIN-SOPH — het grenzeloze en eindeloze niet-iets — te versluieren, hebben de kabbalisten de samengestelde attribuut-benaming van een van de persoonlijke scheppende Elohim — die de naam Yah en Jah droeg (de letters i en j en y zijn verwisselbaar), of Jah-Hovah, dat wil zeggen mannelijk en vrouwelijk — naar voren geschoven; Jah-Eva een hermafrodiet, of de eerste vorm van de mensheid, de oorspronkelijke Adam van de aarde, zelfs niet Adam-Kadmon, van wie de ‘verstand-geboren zoon’ mystiek gezien de aardse Jah-Hovah is. En omdat hij dit wist, heeft de slimme rabbi-kabbalist er zo’n geheime naam van gemaakt, dat hij die later niet kon openbaren zonder het hele stelsel te verraden; en hij werd dus gedwongen hem heilig te maken. (SD 2:126)

Zowel Yah als Yaho waren Hebreeuwse mysterienamen. Yah is ...

een latere afkorting [van Yaho] die, vanwege het bevatten van een abstract ideaal uiteindelijk werd gebruikt voor en verbonden werd met een fallisch symbool — de lingam van schepping. (TG 374)

Dus Yaho en Yah zijn de namen van dezelfde oorspronkelijke Semitische god in twee verschillende vormen die in het hele Midden-Oosten kan worden aangetroffen en die in zijn Griekse vorm verscheen als Iao. De gnostici gaven nieuw leven aan de Chaldeeuwse en Fenicische mysteriegod Iao en stelden die boven de zeven hemelen als symbool van het geestelijke licht. Zijn straal was nous wat een symbool was van de demiurg maar ook van het goddelijke manas.

Y-ha-ho was een heilig woord in de Egyptische mysteriën wat sloeg op ‘de ene eeu­wi­ge en verborgen godheid’ in de natuur en in de mens; dat wil zeggen, de ‘universele goddelijke ideatie’ en het menselijke manas, of het hogere ego. (TG 375)

Dit betekent dus dat Yaho niet moet worden verward met Yehowah of Jehovah, want Jehovah was niet meer dan een lagere weerkaatsing in de hogere stoffelijke werelden van het geestelijke licht dat Yaho werd genoemd. Yaho is daarom van dezelfde soort, status en natuur als atman, het universele zelf van de theosofische literatuur.

Yajna

(San­skriet) Yajña

In de vedische literatuur staat het voor aanbidding, toewijding, gebed, eren. In de na-vedische literatuur is het een daad van aanbidding of toewijding, een offer, ook een vermenselijkt offer of vuur.

‘De Yajna,’ zeggen de brahmanen, ‘bestaan in de eeuwigheid, want die kwamen voort uit het Allerhoogste, waarin die lagen te slapen vanaf geen begin.’ Het is de sleutel tot de Trai-Vidya, de driemaal grote wetenschap die de verzen van de Rig-Veda bevat en die de Yajna of offermysteriën onderwijzen. Zoals Haug in zijn Inleiding tot de Aitareya Brahmana vertelt, bestaan de Yajna als een onzichtbare tegenwoordigheid in alle tijden, die een uitbreiding zijn van de Ahavaniya of het heilige offervuur voor de hemelen, die een brug of ladder vormt waardoor de offeraar kan communiceren met de wereld van de deva’s, ‘en als hij nog leeft zelf kan opstijgen naar hun verblijfplaatsen.’ Het is één van de vormen van ākāśa, waarin het mystieke Woord (of zijn onderliggende ‘geluid’) het tot bestaan roept. Wanneer dit Woord wordt uitgesproken door de priester/ingewijde of yogi, krijgt dit scheppende vermogens en wordt op het aardse gebied doorgegeven als een impuls door een getrainde wilskracht. (TG 375)

Yajna-vidya

(San­skriet) Yajña-vidyā [van yajña offer + vidyā kennis]

De kennis of wetenschap van offerrituelen. Deze godsdienstige riten werden door de brahmanen uitgevoerd om bepaalde resultaten te behalen, hoewel de esoterische betekenis van de ware yajna uit het zicht is verdwenen. De vier vidya’s zijn yajna-vidya, maha-vidya (de grote magische kennnis, die nu is gedegenereerd tot een tantrische eredienst), guhya-vidya (de wetenschap van mantra’s, enz.) en atma-vidya (ware geestelijke en goddelijke wijsheid), waarvan de laatste de sleutels voor de andere drie in zich bewaart.

Yajus

(San­skriet) Yajus

Een offergebed of formule, ook bijzondere mantra’s die op een speciale wijze bij een offer worden gepreveld en verschillen van de rich en saman-verzen die ook bij offers worden gereciteerd.

Yaksha

(San­skriet) Yakṣa [van de werkwoordstam yakṣ verslinden]

Een klasse van etherische, astrale of half-astrale wezens die als de dienaren van de god van rijkdom, Kubera of Kuvera, worden beschouwd. Soms worden zij in verband gebracht met Vishṇu. De yaksha’s worden afwisselend beschreven als de zonen van Pulastya, Pulaha, Kasyapa, Khasa of Krodha. Eén legende laat hen uit de voeten van Brahmā tevoorschijn komen, terwijl zij in een verhaal in de Purana’s uit het lichaam van Brahmā naar voren komen samen met de rakshasa’s, die onmiddellijk na het verschijnen proberen zijn lichaam te verslinden. Maar vaak worden de yaksha’s toch beschouwd als wezens die de mensen goed­gezind zijn. In Kalidasa’s Meghaduta is de held een yaksha, die wordt voorgesteld als een verbannen en verliefd figuur die een wolk gebruikt om een bericht naar zijn geliefde over te brengen.

In de latere populaire folklore worden de yaksha’s beschouwd als piśācha’s en worden dan ook gevreesd en verantwoordelijk gehouden voor veel gevallen van demonische bezetenheid.

In de esoterische wetenschap zijn er eenvoudige boosaardige (elementale) invloeden die voor de ogen van zieners en helderzienden neerdalen op mensen als een vurige komeet of een vallende ster, wanneer die personen ontvankelijk zijn voor de ontvangst van zulke invloeden. (TG 375)

Yama

(San­skriet) Yama [van de werkwoordstam yam onderdrukken, beheersen]

Een muilkorf, teugel, halster en daarvan afgeleid het muilkorven, onderdrukken, beheersen van het zelf. Bij uitstek gebruikt bij yoga voor het begrip zelfbeheersing: het is de eerste van de acht anga’s of middelen om het geconcentreerde denken te bereiken.

Hij is ook de god van de Rig-Veda die heerst over de schaduwen van de doden en komt overeen met de Griekse Hades of de Romeinse Pluto. Vandaar dat Yama de verpersoonlijking is van het derde wortelras omdat die mensen de eersten waren om van de dood te proeven — het waren de eerste zelfbewuste intellectuele mensen die stierven en die na het overlijden naar devachan vertrokken. Vandaar ook de eer die in de mythologie van de hindoes aan Yama wordt gegeven als heerser over de pitri’s. In het Mahābhārata wordt hij beschreven als gekleed in een stralend donkerrood gewaad, met een kroon op zijn hoofd en met vurige ogen en hij houdt als Varuna een lus in zijn handen waarmee hij de geest had vast gebonden en die hij na het overlijden van het lichaam heeft losgemaakt.

Yama wordt voorgesteld als de zoon van Vivaswat (de zon). Hij had een tweelingzus genaamd Yami die hem, volgens een andere hymne, altijd aanspoorde om haar als zijn vrouw te nemen om zo de soort voort te kunnen zetten. (TG 375-6)

Yama en zijn tweelingzus is een duidelijker verwijzing naar de androgyne natuur van de mensheid vanaf het midden van het derde wortelras en daarna. De Rig-Veda ...

laat Yama nergens zien ‘als hij die te maken zou hebben met het bestraffen van de zondaars.’ Als een koning en rechter over de doden, kortom een soort Pluto, is Yama een veel latere constructie. Men zou de ware aard van Yama-Yami door en door moeten bestuderen in plaats van één hymne of episch gedicht erover te lezen en alle verschillende verhalen te verzamelen die over dozijnen oude werken verspreid te vinden zijn en dan kan men een eensluidende allegorische verklaring vinden die de esoterische leringen ondersteunt en recht doet, namelijk dat Yama-Yami in een van zijn mystieke betekenissen het symbool is van het tweevoudige manas. Zo wordt Yama-Yami altijd met een groene kleur en gekleed in rood beschreven en als wonende in een paleis van koper en ijzer. Bestudeerders van het occultisme weten waar de ‘beginselen’ van de groene en rode kleuren en het corresponderende ijzer en koper op slaan. De ‘tweevoudige heerser’ — de bijnaam van Yama-Yami — wordt in de exoterische leringen van de Chinese boeddhisten zowel beschouwd als een rechter als een crimineel, de beheerser van zijn eigen slechte gedrag en de slechterik zelf. In de epische gedichten van de hindoes is Yama-Yami het tweelingkind van de zon (de god) met Sanjna (geestelijk bewustzijn); maar terwijl Yama de Indo-Europese ‘heer van de dag’ is, die in het Oosten verschijnt als een symbool van de geest, is Yami de koningin van de nacht (duisternis, onwetendheid) ‘die voor stervelingen de weg naar het Westen opent’ — het symbool van kwaad en materie. In de Purāṇa’s heeft Yama vele vrouwen (vele Yami’s) die hem dwingen in de lagere wereld te wonen (Patala, Myalba, enz., enz.); een allegorie laat hem zien met opgeheven voet om Chhaya te schoppen, de dienstbode van zijn vader (het astrale lichaam van zijn moeder, Sanjna, een metafysisch aspect van buddhi of alaya). Zoals wordt verklaard in de hindoegeschriften gaat een ziel wanneer die zijn sterfelijke lichaam verlaat, naar zijn verblijfplaats in de lagere regionen (kamaloka of Hades). Eenmaal daar leest de Optekenaar, de karmische boodschapper genaamd Chitragupta (verborgen of verhulde schittering) zijn verslag voor uit het Grote Register waarin tijdens het leven van de mens, elke daad en gedachte onuitwisbaar worden afgedrukt — en in overeenstemming met het uitgesproken vonnis stijgt de ‘ziel’ ofwel op naar de wereld van de pitri’s (devachan) of daalt af naar een ‘hel’ (kamaloka), of wordt op aarde opnieuw geboren in een andere menselijke vorm. (TG 376)

Yamabushi

(Japans) Ook Yamabooshi

Een sekte in Japan met een oude oorsprong die nu neigt naar het boeddhisme. Vaak beschouwd als vechtende monniken omdat zij nooit hebben geaarzeld de wapens op te pakken wanneer dat noodzakelijk mocht zijn, ongeveer zoals het geval is onder bepaalde yogi’s in Rajputana of de lama’s van Tibet. Zij zijn misschien wel het talrijkst in de buurt van Kyoto, waar zij beroemd zijn vanwege hun genezende vermogens. De yamaboeshi bewaren een ‘Japanse Geheime Wetenschap van de boeddhistische mystici,’ en noemen hun zeven mysterieleringen de zeven waardevolle zaken of juwelen (SD 1:67).

Yana

(San­skriet) Yāna [van de werkwoordstam gaan]

Pad, weg, voertuig. Er zijn twee erkende wegen van handelingen in de natuur, het pratyeka-yana (de weg van ieder voor zichzelf) en het amrita-yana (het onsterfelijke voertuig of weg van onsterfelijkheid). Er zijn ook twee filosofische scholen in India die deze term gebruiken: de hinayana (het kleinere, lagere of beperkte voertuig) en het mahayana (het grotere of hogere voertuig).

Dit contrast is echter eerder exoterisch dan esoterisch. Het is een erkenning van het feit dat de godsdienst van Gautama Boeddha is gescheiden in twee algemene wegen van handelen, maar zowel het hinayana als het mahayana zijn erkend omdat zij elk hun eigen bijzondere waarde voor training bezitten. De combinatie van de twee zouden we de esoterische weg kunnen noemen. Het hinayana is dat deel van het esoterische pad waarin de mystieke reiziger zijn lagere hartstochtelijke en elementale kanten disciplineert en gaat beheersen, terwijl hij bepaalde eenvoudige regels van elke dag in acht neemt, terwijl het mahayana-aspect eerder een training is van de spirituele, intellectuele en de hogere psychologische delen van de menselijke constitutie, zoals die wordt ontwikkeld door een diepgaande studie van filosofie, van de waarheden van de natuur, de mystieke kant van religie en de hogere delen van de kosmische filosofie — al deze komen samen rond de kern van het mahayana dat bestaat uit mystieke studie en aspiratie.

Yang

(Chinees) Het schitterende aspect.

Als de zonnige kant van een heuvel — in tegenstelling tot yin, de donkere kant. In de mystieke Chinese literatuur en in het taoïsme staat yang voor het mannelijke aspect, en yin voor het vrouwelijke. Zo wordt tao gezien als de wisselwerking van de terugkerende veranderingen die door het yang en het yin worden geregeld: yang verwijst naar het onstoffelijke, de hemelse kracht en substantie en yin naar de stoffelijke tegenhangers.

Populair gezegd wordt al het weldadige in verband gebracht met yang, terwijl al wat een negatieve neiging heeft tot yin behoort. Maar dit verkleint het oorspronkelijke beeld van yang en yin alsof die alleen de twee tegengestelde kanten van het heelal vormen wat in feite niet zo is, want elk kan niet bestaan zonder de ander en elk is op zijn eigen manier net zo belangrijk als de ander.

Zie ook Yin

Yao

(Chinees)

Een van de oude legenden van China gaat over een zondvloed en een held, Yao, die in een boot aan een ramp ontsnapt. Hij neemt zeven figuren mee in de boot die hij, als hij aan land is gekomen, gaat animeren en gaat gebruiken als menselijke zaden. Dit is een versie van de wereldwijd bestaande zondvloedverhalen, zoals die van Noach en Xisuthrus.

Yasna

(Pahlavi) Aanbidding.

Ook de naam die is gegeven aan de 17 gezangen van de Gāthā’s, ook bekend als haiti (‘hat’ in modern zoroastrianisme). Andere yasna’s werden aan de oorspronkelijke yasna’s of gāthā’s toegevoegd, zodat het totaal op 72 komt. Het is het belangrijkste liturgische boek van de parsi’s en bevat de teksten die worden gelezen bij de heilige ceremoniën ter ere van de zoroastrische goden. Het deel van dit boek dat bijzonder interessant is (hfdst. 28-54 van de Gāthā’s) bevat de verhandelingen van de profeet Zoroaster en is geschreven in een metrische stijl en in een ouder en ander dialect dan de overige delen van de overgebleven Avesta.

Yasodhara

(San­skriet) Yaśodharā [van yaśas glorie, schittering + dhāra dragen van de werkwoordstam dhṛ dragen, ondersteunen]

Drager van glorie. De vrouw van prins Siddhartha die Gautama Boeddha werd en de moeder van hun zoon Rahula. Zij was de dochter van een Koliyaanse hoofdman en huwde haar neef toen hij 19 jaar oud was. Subba Row verklaart dat de naam een van de drie mystieke vermogens symboliseert (vgl. utpala-varna).

Yati

(Oosters)

Een afstand van drie voet, ca. 1 meter.

Yatu’s

(San­skriet) Ook Yatudhana’sYātu’s, Yātudhāna’s

Een soort geest die overeenkomt met de Griekse daimon, een van de hiërarchieën van geestelijke, half-geestelijke en etherische entiteiten — waaronder vele daarop lijkende klassen, zoals de naga’s, gandharva’s, deva’s, rishi’s, apsarasas en yaksha’s. In de menselijke constitutie voeren die elementale of half-elementale wezens het mandaat van de hogere delen van de mens uit. In het zonnestelsel hebben zij soortgelijke functies maar dan van een kosmische aard. Samen met de andere klassen zijn zij de ...

begeleiders van de zon en zijn in de theogonie en ook in antropologische evolutie, goden en mensen — als ze in de lagere wereld zijn geïncarneerd. (SD 2:211)

Yavana

(San­skriet) Yavana

De Indiase naam voor de Grieken. Later werd het woord gebruikt voor moslims en voor Europeanen in het algemeen. Vandaar dat het in San­skriet-literatuur vaak een equivalent is voor buitenlander.

Yazatha’s

(Avestisch) Ook Yazata’s; (Pahlavi) Yaztan en Yazdan; (Perzisch) Izad

De aanbiddelijke, waardig om aanbeden te worden. Zuivere hemelse geesten, goden die lager in rang zijn dan de Amesha Spenta’s. Hun opponenten waren de Drvants. Volgens de Avesta waren er yazatha’s van het vuur en van het water, waartussenin Apam-napat stond — beide zijn Avestische en Vedische San­skrietnamen — met de betekenis van zoon, nakomeling of kind van de wateren, dat wil zeggen de wateren van de ruimte of van de kosmische aether. Daarom komt Apan-napat overeen met fohat en is het een San­skrietnaam die soms is gegeven aan Agni of kosmisch vuur. De volgorde van het emanatieproces ziet er als volgt uit 1) de wateren van de ruimte; 2) hun nakomeling of zoon, Apan-napat, fohat of Agni; 3) waaruit de yazata’s van vuur tevoorschijn komen.

Wanneer Blavatsky spreekt over de grote ouderdom van de zoroastrische geschriften merkt zij op dat de voorvaderen van de ...

neo-Indo-Europeanen van het na-diluviaanse tijdperk ... vóór de vloed waren samengekomen en waren omgegaan met de zuivere ‘yazatha’s’ (hemelse geesten van de elementen) met wie zij het leven en het voedsel eens hadden gedeeld. (SD 2:356)

In het latere zoroastrianisme zijn enkele van deze yazatha’s gelijk aan de aartsengelen. De best bekende van deze goddelijke wezens vertegenwoordigen de drie aspecten van waarheid in activiteit; Atar (de levenschenkende kracht en bewustzijn); Sraosha (de ontwakende stem van binnen) en Ashi (de daaruit voortkomende zegen). Het aantal yazatha’s, inclusief de Amesha Spenta’s, wordt vaak op 33 gesteld.

Ye-damma

(Pali) Ook Ye-dhammaYe-dhammā en (San­skriet) Ye-dharmahYe-dharmāḥ

In het algemeen wetten of vastgelegde werkwijzen van de natuur waarmee in een ruimere context de fenomenale wereld wordt bedoeld.

Ye-hou-vih

(Hebreeuws) Ook Yaheweh en Yahaweh; Yahĕweh en Yahaweh

‘Hij zal — zijn,’ een vertaling voor Jehovah (YHVH) van prof. Gibbs. Blavatsky citeert dit detail met voorzichtige goedkeuring en verklaart dat Gibbs met de gedachte achter deze vertaling de Gordiaanse knoop van de ware occulte betekenis had doorgehakt (SD 2:129).

Yehidah

(Hebreeuws) Yĕḥīdāh [van mannelijk yāḥīd de ene, de enige, de unieke van de werkwoordstam yāḥad eenzijn, verenigd; verwant aan het Hebreeuws ’eḥād een]

In de Kabbalah staat yehidah voor het hoogste menselijke beginsel als de unieke of enkelvoudige en ondeelbare individualiteit van de constitutie en komt daarom overeen met de spirituele monade. Blavatsky gebruikt deze term in een context voor de gehele persoon, zoals te zien is in het kabbalistische stelsel: yehidah is ...

esoterisch de hoogste individualiteit of atma-buddhi-manas, wanneer verenigd tot één ... Op het moment van de bevruchting stuurt de Heilige ‘een d’yook-nah, of de schim van een schaduwbeeld’ als het gezicht van een man. Het is ontworpen en gemodelleerd in het goddelijke tzelem, dat wil zeggen, het schaduwbeeld van de elohim. ’De elohim schiepen de mens naar (hun) tzelem’ of beeltenis, zegt Genesis (i. 27). Het is de tzelem die wacht op het kind en die het ontvangt op het moment van zijn conceptie en deze tzelem is ons linga sharira. ‘De rua’h vormt samen met de nephesh de feitelijke persoonlijkheid van de man’ en ook zijn individualiteit, of zoals uitgedrukt door de kabbalist, de combinatie van de twee wordt als hij (de man) het verdient, Yehidah genoemd. Deze combinatie is dat wat de theosoof het tweevoudige manas noemt, het hogere en het lagere ego verenigd met atma-buddhi en wordt daarmee één. Want zoals het wordt uitgelegd in de Zohar (i., 205b, 206a, Brody Ed.): ‘Neshamah ziel (buddhi) omvat drie graden en daarom heeft zij drie namen, zoals het raadsel van boven: dat is, nephesh, rua’h, neshamah’ of het lagere manas, het hogere ego en buddhi, de goddelijke ziel. ‘We moeten ook vaststellen dat de neshamah drie afdelingen heeft’ zegt Myer’s Qabbalah, ‘de hoogste is de Ye-hee-dah’ — of atma-buddhi-manas, de laatste nogmaals als een eenheid; ‘het middelste beginsel is Hay-yah’ — of buddhi en het tweevoudige manas; ‘en de laatste en derde, de Neshamah, juist gezegd’ — of ziel in het algemeen. ‘Zij manifesteren zichzelf in Ma’hshabah, gedachte, Tzelem, schim of het beeld, Zurath, prototypes (mayavische vormen of rupa’s) en de D’yooknah, de schaduw of het schimmige beeld. De D’mooth, gelijkenis of het gelijksoortige (fysieke lichaam) is een lagere manifestatie’ (blz. 392). (TG 377-8; cf SD 2:633)

Yene & Anganta

Bezetenheid. In India gebruikt voor mediumschap.

Yesod

Klik hier voor grote weergave

(Hebreeuws) Yĕsōd [meervoud yĕsōdōth]

Fundament, grondslag. De negende sefira beschouwd als de vereniging van netsah en hod en als androgyn geclassificeerd. Wanneer de top, kether of de kroon, niet wordt meegeteld is het de tweede van de middelste zuil van de sefiroth-boom. Zijn goddelijke naam is ’El Hai (de levende) of soms Shaddai (de machtige). In de orde van engelen wordt die voorgesteld als de ’Ishim (vlammen). In zijn toepassing op het menselijk lichaam als afgevaardigde van ’Adam Kadmon, de kosmische mens, staat yesod voor de voortplantingsorganen. Wanneer gebruikt bij de indeling van de zeven bollen van een planeetketen stelt die bol C voor (SD 1:200). Uit deze sefira emaneert de tiende, malkhuth.

Yesod wordt vaak samen met de voorgaande vijf of zes sefiroth gezien als zij die de microprosopus vormen (het lagere gelaat of het kleine aangezicht, ze‘eir ’anpin).

Yetsirah

(Hebreeuws) Ook Yetzirah, Jesirah en JetzirahYĕtsīrāh [van de werkwoordstam yātsar vormen, modelleren]

‘Olam hay-yetsirah is de sfeer van vorming, de derde van de vier werelden of ‘olam van de Kabbalah. Het is een emanatie of voortzetting van de tweede wereld, ‘olam hab-beri’ah. Hij wordt beschouwd als de verblijfplaats van de engelen of intelligenties die heersen over de hemellichamen, inclusief de zon en planeten, bovendien op aarde over alle manifestaties van de natuur als vuur, licht, wind, regen, verandering van seizoenen, enz. Het wordt ook de wereld van de bouwers genoemd, constructief als tegengesteld aan het ideële plannende van architecten, wat doet denken aan de architecten en bouwers van De geheime leer. Daarom wordt vaak naar ‘olam hay-yetsirah verwezen met zijn Chaldeeuwse naam voor engelen (boodschappers of bouwers) — Mal’achayya’.

Wanneer de indeling als een tienvoud wordt gevolgd zoals het geval is bij de hogere sferen, worden de menigten van engelen als volgt ingedeeld in tien klassen:

    Mal’achim, boodschappers, engelen, bouwers
     ’Er’elim, helden of de machtigen
     Seraphim, de vurigen
     Hayyoth, de levens
     ’Ophanim, wervelingen
     Hashmallim, de schijnenden
     ’Elim, belichaamde goden
     ’Elohim, goden
     Benei ’Elohim, zonen van de goden
     ’Ishim, mensen (vgl. Zohar ii, 43a)

In deze ‘olam worden er maar weinig smetten van de aardse stof gevonden van de wereld van handeling, de vierde wereld, ‘olam ha-‘asiyyah, die is geëmaneerd uit de wereld van yetsirah.

Yezidi’s

(Arabisch) [waarschijnlijk van Perzisch yazdan god, of de 2de ‘Omayyad kalief, Yezid (720-4); of de Perzische stad Yezd]

Een sekte waarvan de aanhangers voornamelijk in Koerdistan, Armenië en de Kaukasus verblijven en zichzelf de Dasni noemen. Hun godsdienstige overtuigingen lijken veel op die van de omringende volken, voorzover zij publiekelijk Mohammed als een profeet zien en Jezus Christus als een engel in menselijke gedaante. Punten van gelijkenis kunnen worden gevonden in de oude zoroastrische en assyrische godsdiensten. Het meest opvallende punt is hun aanbidding van Satan die bij hen de naam Muluk-Taus heeft. Maar dit is niet de christelijke Satan, noch de duivel in welke vorm dan ook, hun Muluk-Taus is de kosmische wijsheid beschreven als een vogel met wel honderd tot duizend ogen.

Yggdrasil

(Scandinavisch, IJslands) [van ygr krachtig, ontzagwekkend, dreigend + drasill strijdros, galg]

De Noorse levensboom waarop of waaraan Odin, Alvader van het heelal, is bevestigd of opgehangen gedurende een periode van manifestatie. Uit de boom vallen dauwdruppels van honing die alle wezens voeden. De eekhoorn Ratatosk (intelligentie) rent op en neer langs zijn stam, terwijl op de hoogste tak een arend zit met een havik tussen zijn ogen.

De boom heeft drie wortels die water halen uit drie bronnen. Een ervan is in Asgard, het thuis van de goden, waar die van water wordt voorzien door de drie nornen: het verleden (Urd, oorsprong), het heden (Verdandi, worden) en de toekomst — schuld (Skuld) — die door de eerste twee wordt gevormd. Een tweede wortel doordringt de wereld van de stof en haalt zijn water uit de bron van de reus Mimer, en zijn water wordt gevormd door levenservaring. Odin stond een oog af om een teug van die bron te kunnen krijgen, terwijl Mimer gebruik kon maken van dat oog van Odin dat hij naar de bodem van de bron liet zinken. De derde wortel krijgt zijn water van Hvergelmir, bron van alle rivieren van levens (natuurrijken) die tevoorschijn komt in Niflheim, de wereld van de nevels (nebulae) waar werelden worden geboren.

De Yggdrasil is niet onsterflijk. Zijn levensduur hangt af van de hiërarchie die de boom vertegenwoordigt. Vier herten doen zich voortdurend tegoed aan zijn bladeren, twee geiten vreten zijn bast en de wortels worden weggeknaagd door de slang Nidhogg die na verloop van tijd ‘de edele es’ neer zal halen. Gedurende de eerste helft van zijn leven wordt de boom Mjötvidr (groeiend in afmetingen) genoemd; gedurende de laatste helft heet hij Mjötudr (in afmetingen afnemend). Wanneer uiteindelijk de boom sterft zullen zijn inwonende bewustzijnen (Lif en Lifthrasir, leven en de overlever, d.w.z. de mensheid) worden uitgescheiden in de ‘geheugenbank van de zon’ tot hun volgende omhoogkomen in een nieuw bestaan.

Yi-shu-lu-chia-lun

(Chinees)

De Chinese vertaling van de Ekasloka-sastra van Nagarjuna (Lung-shu).

Zie ook Yu

Yih-sin

Het atman, ‘het kind van Dharmakaya (de universeel verspreide essentie), zowel mannelijk als vrouwelijk’ (MB 384).

Het zevende beginsel van welk wezen dan ook, kosmisch, microkosmisch of het oneindig kleine. Het is het geestelijke kiempunt waaruit het karmisch noodzakelijk te ontwikkelen zevenvoudige wezen emaneert. Het is het geestelijke zaad of het atmische centrum en begint zijn gemanifesteerde activiteit als een zevenvoudige of twaalfvoudige entiteit.

Yima

(Avestisch) Ook (Pahlavi) Yam, (San­skriet) Yama, (Perzisch) Jam, Jamshid.

De zoon van Vivanghan (het schitterende licht van het goede, vader van dualiteit, bewustzijn of kennis van goed en kwaad). Yama wordt genoemd in yasna 30:3 als een van een tweeling, en in de Gāthā’s als de mens die aardse dingen aantrekkelijk maakt en geen belangstelling heeft om naar de geest op te stijgen. Soms wordt hij onjuist de eerste mens van de Avesta genoemd.

In de Vendidad is hij de eerste sterveling die vóór de tijd van Zoroaster met Ahura-Mazda kon communiceren, die hem vroeg zijn prediker en wetsdienaar te zijn. Maar Yima antwoordde dat hij daarvoor niet was geboren of had geleerd dat te doen. Wat begrijpelijk is aangezien Zoroaster het derde intellect is, en de drager van de goddelijke wet is Yima, het tweede intellect, dat nog niet is ontwikkeld voor die taak. Blavatsky verklaart dat ...

Yima ... evenals zijn tweelingbroer Yama, de zoon van Vaivasvata Manu, tot twee tijdperken van de universele geschiedenis behoren. Hij is de ‘voorvader’ van het tweede mensenras en dus de personificatie van de schaduwen van de pitri’s, en de vader van de nadiluviaanse mensheid. De magiërs zeiden ‘Yima’, zoals wij ‘mens’ zeggen, wanneer we over de mensheid spreken. De ‘schone Yima’, de eerste sterveling die met Ahura Mazda omgaat, is de eerste ‘mens’ die sterft of verdwijnt, niet de eerste die wordt geboren. De ‘zoon van Vixanghat’ was, evenals de zoon van Vaivasvata, de symbolische mens: in de esoterie was hij de vertegenwoordiger van de eerste drie rassen en de collectieve voorvader daarvan. Van deze rassen zijn de eerste twee nooit gestorven* maar alleen verdwenen, opgenomen in hun nakomelingen, en het derde Ras kende de dood pas tegen zijn einde, na de scheiding van de geslachten en zijn ‘val’ in de voortplanting. (SD 2:609)

In de Vendidad waarschuwt Ahura-Mazda Yima voor een strenge winter die al het leven op aarde zal vernietigen en draagt hem op een vara (een omsloten ruimte) te maken die bekend wordt als Var-jam-kard (een omsloten ruimte gemaakt door Jam) en daar de zaden van de grootste, beste en fijnste soorten van mannen en vrouwen van deze aarde naartoe te brengen, naast alle zaden van elke soort vee, vogel, boom en het fruit met de zoetste geuren, samen met de rode, felbrandende vuren, maar zonder elk spoor van misvorming, impotentie, krankzinnigheid, armoede, bedrog, gemeenheid, jaloezie enz.

In de latere Perzische literatuur wordt Jamshid vaak verward met koning Salomo, want sommige islamitische wetenschappers dachten dat hij dezelfde was als Lamech van het Oude Testament. Jamshid is in de Shah-Nameh de Yima van de Avesta die, als een gezegende koning, 700 jaar het bewind voerde over zeven keshvars, een beschaving vormde en de mensen en hun taken in vier groepen onderbracht. Hij bouwde paleizen en kolossale monumenten met behulp van de brute kracht van demonen die hij kon mobiliseren, hij ontdekte de geheimen van de natuur en genas alle ziekten. Die indrukwekkende innovatie en daadkracht riep uiteraard om feestelijkheden (de Nou-Rouz). Van toen af aan, vanaf die dag — die samenviel met de komst van de zon in het teken Aries (ram), wat ook de dag was waarop Gayomarth, de eerste man, koning van de aarde werd — wordt die dag door de Iraniërs gevierd. 300 jaar lang heerste Jamshid roemvol met gerechtigheid, waarin dood, pijn en boosaardigheid niet bestonden tot het moment kwam dat ijdelheid en narcisme hem verblindden en hem ten val brachten. Dan komt Azi-Dahak het toneel op en neemt troon over door zijn eigen vader te vermoorden.

*Voetnoot uit De geheime leer : ‘De dood kwam pas nadat de mens een fysiek wezen was geworden, zie boven. De mensen van het eerste Ras en ook van het tweede losten zich op en verdwenen in hun nakomelingen.’

Yin

(Chinees) Het donkere aspect.

Als de schaduwzijde van een heuvel, terwijl yang de heldere of zonnige kant is. In de taoïstische en mystieke Chinese literatuur wordt yin filosofisch gebruikt als het tegenovergestelde van de lichte kant van de natuur of yang. Dus zou yin het vrouwelijke aspect genoemd kunnen worden, vaak abusievelijk de zwakke kant genoemd. Chinese wetenschappers hebben tao beschreven als de jaarlijkse omwenteling van veranderingen die worden teweeggebracht door de yin en yang. De yin wordt in het algemeen vergeleken met de aarde, die koud en donker is. Yin wordt beschouwd als een tweetal, terwijl yang wordt gezien als de eenheid (SD 2:554).

Zie ook Yang

Yliaster

Gebruikt door Paracelsus voor de oorspronkelijke stof, de universele matrix van de kosmos en is gelijk aan het hoogste deel van het anima mundi, namelijk alaya en ākāśa. Deze hoogste delen zijn, voor zover het bewustzijn dat kan bereiken, nirvāṇa, terwijl de laagste delen van het anima mundi of yliaster het astrale licht vormen.

Ymir

(IJslands, Scandinavisch)

In het Noorse scheppingsverhaal is Ymir de ijsreus van de voorwereldlijke oertijd uit de substantie waarvan door de Aesir (goden) de werelden worden gevormd, aan het allereerste begin van de tijd. Volgens de Völuspá (profetie van de sibille) van de Edda, was Ymir ‘gedood’ — omgezet — door de scheppende goden Odin Alvader (geest), Vile (wil) en Vi of Ve (ontzag, heiligheid) in de substanties waarvan de werelden in de ruimte worden gevormd.

Eén versie zegt dat vonken van Muspellsheim (wereld van vuur) tussen de druppels waterdamp neervielen in Niflheim (rijk van mist of nevels) en daardoor vocht brachten in Ginnungagap (de gapende leegte). Hieruit ontstond de gelijkenis van een mens, Ymir, die werd gevoed door de vier stromen melk die uit de uier van de koe Audhumla stroomt — symbool van vruchtbaarheid. Ymir stelt de bevroren onbeweeglijkheid voor van het niet-bestaan, als het heelal er niet is. De Vala (sibille) vertelt in Völuspá dat de twee voeten van de ijsreus gemeenschap met elkaar hadden en dat daaruit alle ijsreuzen ontstonden waarmee de volledige fysieke schepping werd gevormd. Zij beschrijft dichterlijk hoe het bloed van Ymir de oceanen van water werden, zijn beenderen werden bergen, zijn schedel de hemelkoepel, maar ‘uit zijn hersenen werden zeker en gewis alle donkere hemelen geschapen.’ Midgard (centrale hof), de aarde, wordt omringd en beschermd door zijn wenkbrauwen en elk deel van de ruimte wordt bestuurd door een van de vier heersende krachten, die een naam hebben voor de vier kardinale punten, noord, zuid, oost en west.

Yo

(Japans)

De mannelijke etherische essentie of substantie van de shinto-kosmogonie die, wanneer die samenvalt met In, de vrouwelijke essentie, zorgt voor een manifestatie. Equivalent van het Chinese yang.

Yod ǧ

(Hebreeuws) Ook YodhYōd

De tiende letter van het Hebreeuwse alfabet, maar ook het getal 10. Er is door joodse kabbalisten redelijk veel over deze Hebreeuwse letter geschreven omdat die de eerste letter is van de naam van de Hebreeuwse God (IHVH), getranslitereerd als Jehovah of Yahweh. De uitspraak van deze naam is eeuwenlang verloren gewaand totdat de joden die weer in de Bijbel terugvonden, waarop zij die ofwel mentaal of hardop hebben vervangen door ’Adonai (mijn Heren).

De joodse IHVH was slechts de oude Hebreeuwse vorm voor de godheid die aan alle oude volken van het Nabije Oosten bekend was — al was het veel minder eerbiedig en werd die door de Feniciërs Yaho genoemd, Iao door de gnostici, enz. Het was een androgyne godheid die in de natuur aanwezig zou zijn en die mystiek gezien een nauwe magnetische band heeft met de planeet Saturnus. De invloed van deze bipolaire kosmische kracht is overal in terug te vinden, omdat die zichzelf tot uitdrukking brengt als positief en negatief, of in mensen als mannelijk en vrouwelijk.

Deze godheid is absoluut niet een van de hoogste of meest spirituele van het zonnestelsel, omdat die eerder een van de gemanifesteerde kosmische krachten is dan een van de ongemanifesteerde geestelijke krachten. In feite is de vierletterige naam, IHVH ofwel het Tetragrammaton in één opzicht, zoals Blavatsky opmerkt, ‘bij uitstek fallisch.’ Oude joodse ingewijden richtten zich daarom, precies zoals de ingewijden van andere landen dat ook deden, tot hun ’eyn soph als de meest verheven allesomvattende universele levenswijsheid, net zoals de oude hindoes zich om dezelfde redenen keerden tot parabrahman.

Yod-heva

(Hebreeuws) Ook Yodh-heva, Yod-hewa en Yod-havvahYōd-ḥawwāh [van yōd een Hebreeuwse letter, het getal 10 en de mannelijke voortbrengende kracht + heva (ḥawwāh) van de werkwoordstam hāwāh leven hebben, ademen, begeerte of verlangen naar, wat duidt op een vrouwelijke voortbrengende kracht.]

Dit is een kabbalistische fallische term die door Blavatsky is gebruikt om het in de theosofie mogelijk te maken het androgyne aspect van de Hebreeuwse scheppende godheid Jehovah (Yehovah) te kunnen verklaren. Het vertegenwoordigt in een bepaald opzicht ook het Tetragrammaton.

Zie ook hierboven Yod

Yoga

(San­skriet) Yoga — eenwording.

Een van de zes darsana’s of filosofische scholen van India, opgericht door Patanjali. Maar al ver vóór het leven en werken van deze wijze zou er al zo’n duidelijke leer en levenswijze hebben bestaan. Aan Yajnavalkya, een beroemde erg oude wijze uit een tijd ver vóór het Mahābhārata — aan wie de Witte Yajur-Veda, de Satapatha-Brahmana en de Brihadaranyaka worden toegeschreven — zou de eer toekomen dat hij de aspirerenden de gezonde discipline op het hart heeft gedrukt die bestond uit religieuze meditatie en afzondering in de wouden. Men denkt daarom dat de yogaleer van hem afkomstig is. Maar Patanjali’s yoga zou een duidelijker en nauwkeuriger leer zijn, filosofischer en ook meer van de occulte wetenschappen belichamen dan enige andere van de nog bestaande werken die aan Yajnavalkya worden toegeschreven.

Het doel van de yogaschool was het bereiken van eenwording of een een-zijn met de innerlijke goddelijke-geestelijke essentie die zo goed als identiek is aan de geestelijke essentie of Logos van het heelal. Ware yoga is ware psychologie die is gebaseerd op een goed filosofisch begrip van de gehele innerlijke mens.

Er zijn diverse stadia die leiden tot het verwerven van geestelijke vermogens en waarneming. De acht stadia van yoga worden gewoonlijk opgesomd als:

1) yama, beheersing en verdraagzaamheid;

2) niyama, religieuze plichten als vasten, gebed, boetedoening;

3) asana, verschillende soorten lichaamshoudingen;

4) pranayama, speciale ademhalingsoefeningen;

5) pratyahara (terugtrekking), terugtrekking van het bewustzijn van wereldse zaken;

6) dharana (kordaatheid, standvastigheid, vastberadenheid) mentale concentratie, het met het denken vasthouden aan één gedachte;

7) dhyana, abstracte contemplatie of meditatie die is bevrijd van wereldse afleidingen, en ten slotte

8) samadhi, het volledige bewustzijn en de zintuiglijke vermogens verenigd met de monadische essentie.

Er zijn diverse soorten van yoga zoals karmayoga, hathayoga, bhaktiyoga, rajayoga en jnanayoga.

Zulke religieuze aspiraties of oefeningen zijn er ook in Westerse landen, zoals bijvoorbeeld wat ‘bevrijding door werken’ wordt genoemd wat ongeveer gelijk is aan het karmayoga van de hindoe, of ‘verlossing door geloof — of liefde,’ wat ongeveer overeenkomt met het bhaktiyoga van de hindoes. Maar zowel het Oosten als het Westen kennen hun eigen diverse vormen van ascetische oefeningen die onder de noemer hathayoga vallen.
 Elke lagere yoga zou uitsluitend onder direct toezicht van en de begeleiding door iemand moeten worden beoefend die de gevaren kent van het bezig zijn met het psycho-mentale deel van de menselijke constitutie, want de gevaren liggen bij elke volgende stap op de loer en het is zo goed als zeker dat de experimenteerder een ramp over zich afroept, zowel wat betreft zijn gezondheid als wat betreft het evenwicht van het denken. De hogere takken van yoga als rajayoga en jnanayoga, betekenen een strikte geestelijke en intellectuele discipline in combinatie met een vurige liefde voor alle wezens en zijn volstrekt ongevaarlijk. Het zijn echter de ascetische oefeningen en de leringen die erbij horen, die gevaarlijk zijn voor de onvoorzichtige en die boven alles gemeden zouden moeten worden. (OG 183)

De diverse vormen van yoga zijn vanuit een theosofisch standpunt gezien, wanneer goed begrepen, geen andere of onafhankelijke manier om vereniging met de innerlijke God te kunnen bereiken. Het is het verleggen van aandacht naar een of meerdere van die vormen en het uitsluiten van andere methodes, wat zoveel mentale verwarring en gebrek aan succes veroorzaakt, zelfs in hen die min of meer gevorderd zouden kunnen worden genoemd. Elke vorm van yoga — met mogelijk een uitzondering van de lagere vormen van hatha yoga — zou naast elke andere vorm moeten worden beoefend door degene die zijn hart en denken op geestelijk succes heeft gericht. Dus iemand zou goed moeten letten op zijn handelingen en daden en onzelfzuchtig moeten zijn in zijn doen en laten. Hij zou zo moeten leven dat hij bij het vervullen van zijn dagelijkse taken nauwelijks zijn aandacht af zal laten leiden van zijn geestelijke doel. Hij zou tegelijkertijd zijn hart moeten vullen met toewijding en liefde voor al wat is en hij zou, en dat allemaal op hetzelfde moment, zijn wil en zijn capaciteiten om zichzelf op te offeren moeten ontwikkelen om zichzelf geheel te wijden aan een edele zaak, zijn vaardigheid om standvastig te blijven en onbevreesd voor de moeilijkheden waar hij voor zou kunnen komen te staan, welke dat ook zouden mogen zijn. En ten slotte daaraan toegevoegd, wat misschien nog wel het belangrijkste is, hij zou alles moeten doen wat in zijn macht ligt om zijn intuïtie en intellectuele vermogens te ontwikkelen en niet alleen maar zijn rationele denken, maar vooral de hogere intuïtieve en edeler intellectuele delen. Wanneer hij al deze combineert volgt hij de weg van de chela en gebruikt hij alle vormen van yoga op de juiste manier.

Toch zal de chela nooit zijn doel bereiken als zijn yogaoefening wordt gedaan voor zijn eigen individuele vooruitgang. Hij zal dan met zijn bewustzijn niet hoger kunnen komen dan de hogere gebieden van de astrale wereld, maar als zijn gehele natuur deze yoga volgt zoals hij die zich heeft voorgesteld met een verlangen om zijn leven en alles dat hij is op het altaar van dienstverlening aan de wereld te leggen, dan zit hij absoluut op de juiste weg.

Yoga Vidya

(San­skriet) Yoga vidyā [van yoga vereniging + vidyā kennis, wetenschap]

Geestelijke kennis, het bereiken van bevrijding, moksha, of inwijding. Vrijwel gelijk aan jnana-vidya.

yogācharā

(San­skriet) Yogācārya [van yoga vereniging + ācārya leraar]

Een yogaleraar. Een mystieke en zeer esoterische school gesticht door de eerste en oorspronkelijke Aryasangha, die in een tijd ver voor de pseudo-Aryasangha van de 5de of 6de eeuw leefde en die ook de leringen van tantra naast enkele elementen van de yogācharā onderwees. De eerdere Aryasangha was een arhat en stichtte de oorspronkelijke yogācharā-school, een door en door esoterisch instituut. De school van laatstgenoemde is een tak van het Mahayana en is er een van een authentieke geestelijke soort, zijn leringen zijn in essentie gelijk aan die van de theosofie. Deze yogācharā-school moet niet worden verward met de Mahatantra-school die werd gesticht door Samantabhadra, waarvan de leringen later, rond de zesde eeuw, werden verzameld en becommentarieerd door de pseudo-Aryasangha voor wat betreft de litaniën, formules, toverspreuken, enz. Deze school is geheel exoterisch, populair en zijn werken zijn niet meer dan een samenraapsel van tantrische aanbidding en rituelen die de bestudeerder ervan alleen maar leiden naar zwarte magie en toverij.

Yogi & Yogini

(San­skriet) Yogi (m), Yoginī (v)

Een toegewijde die een volledige vorm van yoga beoefent. De yogī-staat is die ...

wanneer bereikt, de beoefenaar ervan absoluut meester maakt over zijn zes ‘beginselen,’ hij is nu opgegaan in de zevende. Dit geeft hem door zijn kennis van het ZELF en Zelf volledige beheersing over zijn lichamelijke, intellectuele en mentale toestanden die — omdat die niet langer verstoord kunnen worden, of invloed op zijn Hogere Ego uitoefenen — hem vrij laten om te bestaan in zijn oorspronkelijke, zuivere en goddelijke toestand. (TG 381)

Meer algemeen is een yogi een beoefenaar van een of meerdere lagere takken van yoga. Er zijn vele graden en soorten van yogi’s en in India is het een gewoon woord voor elke asceet.

In enkele gevallen zijn yogi’s mensen die er op verschillende manieren naar streven om het lichaam en de lichamelijke verleidingen te overwinnen, bijvoorbeeld door het lichaam te pijnigen. Zij maken ook min of meer een studie van enkele van de geweldige filosofische leringen van India die uit een ver, ver verleden stammen. Maar een gewone studie met het brein zal van een mens nooit een mahātma maken, noch zal enige pijniging van het lichaam een geestelijk visie brengen — de Hoogste Visie. (OG 183)

Yojana

(San­skriet) Yojana [van de werkwoordstam yuj aansluiten, juk]

Het is het in het gareel of onder een juk brengen; het staat ook voor een bepaalde afgelegde afstand met ingespannen paarden, dat wisselend wordt berekend en ruwweg neerkomt op vier of vijf Engelse mijlen of, wanneer gerekend wordt met negen krosa’s, negen Engelse mijlen.

Yom

(Hebreeuws) Yōm

Een dag. In een ruimere context een tijdperk of periode. De joden noemen de dagen van de week niet met namen maar geven elke dag een getal in plaats van een naam, dus yom ’ehad (eerste dag); yom sheni (tweede dag); yom shelishi (derde dag); yom rebi‘i (vierde dag); yom hamishi (vijfde dag); yom shishshi (zesde dag) en yom shebi‘i (zevende dag) — welke laatste ook de Sabbath (shabbath) is.

Yong Grub

(Tibetaans) yons-grub [van yongs geheel + grub alles dat zelf is volbracht of zelf gedaan, zonder hulp van een derde]

Dat wat is voltooid, gelijk aan absoluut of het Latijnse absolutum en het San­skrietwoord paranishpanna: de absolute vrijheid van de beperkingen van manifestatie die alle wezens verwerven aan het einde van een grote periode van kosmische activiteit (mahamanvantara). Het duidt op het verwerven en herkennen van het zevende beginsel van de natuur. Wanneer toegepast op monaden is het de toestand die is bereikt door de volledig bevrijde jivanmukta’s. Vandaar dat yong grub nirvāṇa betekent, of in zijn grootste betekenis de nog verhevener toestand van paranirvāṇa.

Yoni

(San­skriet) Yoni

De moederschoot of baarmoeder, meer algemeen het vrouwelijke beginsel. In het oude India was de yoni het gewone vrouwelijke symbool van de universele moeder van de goden. Dit symbool komt overeen met de ark van Noach en met de navi’s of de bootvormige halve maan, het sterrenschip. De oude hindoeïstische interpretatie van de linga en yoni is geheel metafysisch en psychologisch, maar de ooit zeer filosofische en geweldige aanbidding van de linga en yoni van de Śiva-verering is in moderne tijden gedegenereerd tot niet meer dan een fallische eredienst. De Hebreeuwse interpretatie van dezelfde symbolen werd net zo werkelijk als lichamelijk (vgl. SD 2:469-70). Maar, zoals Monier-Williams schreef:

[De linga en yoni zijn] mystieke afbeeldingen en misschien wel de zo goed als mogelijke onpersoonlijke weergaven van abstracte uitingen van vaderschap en moederschap. Folklore Record (vol 3, pt 1, p. 118)

Yourodevoy

(Russisch)

Een persoon die lijdt aan mentale gebreken, zoals een zwakzinnige of een idioot.

Yowahous

(Afrikaans)

De naam die enkele stammen hebben gegeven aan spoken of verschijningen.

IJsreuzen

Ook Rijm-Thursen [van het IJslands en Scandinavisch hrim rijm of rijp + thurs, thurse reus]

In de Noorse Edda’s zijn de voorkosmische hrimthursen de vorst- of ijsreuzen. Het zijn logge, bewegingloze, compleet gedachteloze en achterlijke wezens om daarmee de kenmerken van die niet-levende zware massa te illustreren die totaal ongevormd en ongeorganiseerd is. Die massa is hetzelfde als de Griekse Chaos. De ijsreuzen stellen tijdperken van het ontbreken van leven voor tussen de manifestaties van heelallen in en komen overeen met het San­skrietwoord pralaya (periode van uiteenvallen). Zij stellen grafisch het stadium voor van het uitermate koude, onbeweeglijke en ‘golfloze,’ wanneer geen enkel atoom beweegt en daarom helemaal niets bestaat. De ijsreus, waarvan de ledematen door de scheppende goden tot ontstaan worden gebracht door die binnen de levenssferen van het heelal te brengen, wordt Ymir genoemd. De dood van de reus markeert de schepping van werelden, nadat de goden ‘de tafels overeind hebben gezet’ (de sferen) waaraan de goden feestvieren met de mede van ervaring. Men zegt dat de rijm-thursen zouden zijn geboren uit de voeten van Ymir.

Ymir wordt Orgälmer (Oergeluid) wanneer hij wordt veranderd in het oorspronkelijke geluid dat zorgt voor een groot bereik van trillingen of substantie waaruit onze wereld is opgebouwd. Orgälmer wordt tijdens de periode van activiteit van het heelal Trudgälmer en vindt zijn hoogtepunt in Bärgälmer die op ‘de kiel van een boot is geplaatst’ of ‘vermalen door een molen,’ om in toekomstige bestaansvormen opnieuw te kunnen worden gebruikt. Deze serie vindt een parallel in de vooruitgang van het hindoeïsme waarin Brahmā (de uitbreider) het universum tot werkzaamheid aanzet, Vishṇu die het onderhoudt en Śiva die zijn manifestatie vernietigt (vernieuwt).

De ijsreuzen van de Edda zouden niet moeten worden verward met de reuzen en hun reuzendochters of reuzenmaagden, die tijdperken van leven en activiteit symboliseren. De goden zijn energieke bewustzijnen (monaden) in alle uiteenlopende evolutiestadia. De reuzen zijn hun fysieke uitdrukkingen of vormen, waarvan de levensduren, hoe lang ook, beperkt zijn. De dochters van de reuzen symboliseren kleinere levenscycli en de verschillende dochterrassen vormen samen hun vaderras.

Yu

(Chinees) Zijn, ook een keizer (zie volgende artikel).

Volgens de Yi-shu-lu-chia-lun (vertaling van Nagarjuna’s Ekasloka-sastra) ...

‘de substantie die zichzelf substantie geeft.’ Hij verklaart ook dat dit betekent ‘zonder werking en met werking’, ‘de aard die geen eigen aard heeft’. (SD 1:61)

Chinese mystici hebben er een synoniem van svabhavat of Vader-Moeder van gemaakt, wat overeenkomt met de tweede logos van de theosofie.

Yu verwijst overduidelijk naar de oorspronkelijke geestelijke substantie van het heelal, die tegelijkertijd zowel intelligentie als geestelijke materie is, leven en bewustzijn, waaruit alles naar voren komt als een fontein of bron en waarin alles uiteindelijk zal terugkeren wanneer de grote kosmische wereldperiode of manvantara aan zijn einde komt en het kosmische pralaya begint. Toch is dit niet de hoogste in de kosmische hiërarchische schaal omdat zich boven, in en door yu het hoogste essentiële kosmische en oorspronkelijke abstracte ‘zijn’ bevindt, waarover de pythagoreeërs spraken als de alles omhelzende kosmische monade.

Yu

Keizer van China, genaamd ‘de Grote’ en beschouwd als een nationale held.

Deze stichter van de Hsia-dynastie zou volgens wetenschappers van 2205-2198 v. Chr. op de troon hebben gezeten. Hij is een van de drie zogeheten Goede Keizers van de Shu Ching, zoon van Kun. Zijn werken en successen worden verheerlijkt in het verhaal van Confucius dat bekend staat als de Yu-kung (Eerbewijs aan Yu).

Blavatsky noemt hem een ...

vrome mysticus en een groot adept, [en zou zijn kennis hebben verkregen van de] grote leraren van de besneeuwde bergketen in Si-dzang (Hsi Tsang ofwel Tibet), [deze grote leraren werden] in de Chinese annalen de ‘broeders van de zon’ [genoemd]. (SD 1:271n)

Yu-posah

Gebruikt door mahātma KH als een equivalent voor het San­skrietwoord upasika (chela, discipel) (ML 236).

Yudhishthira

(San­skriet) Yudhiṣṭhira

Een van de voornaamste helden van het Mahābhārata, de oudste van de vijf Pandava’s, zoon van Kunti en van de god van gerechtigheid, Dharma.

Omdat hij een deugdzaam karakter had en alle eigenschappen van een voorbeeldig heerser bezat, werd hij door zijn oom Dhritarashtra aangewezen als zijn troonopvolger in Hastinapura: deze beslissing riep de wrok van zijn neef Duryodhana en zijn achterban (de Kaurava’s of Kuru’s) op en leidde tot de grote oorlog op de vlakte van Kurukshetra zoals die is beschreven in het eerste hoofdstuk van de Bhagavad-Gita. De Pandava’s kwamen als overwinnaars uit deze strijd tevoorschijn en Yudhishthira werd tot koning gekroond.

Een deel van het Mahābhārata is gewijd aan het bereiken van svarga (de hemel) door Yudhishthira. Op een gegeven moment maakt hij een pelgrimstocht met zijn hond, zijn vier broers en hun vrouw Draupadi, maar de een na de ander valt af. Alleen Yudhishthira en de hond bereiken svarga om daar te worden begroet door Dharma, die hem laat weten dat de hond niet kan worden toegelaten. Daarop besluit Yudhishthira niet verder te gaan zonder zijn hond en keert om, maar Dharma verklaart daarop dat dat alleen maar een test voor zijn gevoel van mededogen was. Daarna daalt Yudhishthira af in de onderwereld en helpt daar zijn broers en vrouw, waarna het hele gezelschap omhoogklimt naar svarga.

Oriëntalisten hebben zich afgevraagd of er werkelijk een koning met de naam Yudhishthira aan het begin van het kaliyuga (3102 v. Chr.) heeft bestaan, want de berekening van tijdperken in de verhalen van de hindoes slaan niet alleen op kosmische gebeurtenissen maar ook op aardse rampen en de namen werden op een soortgelijke manier gebruikt. Dus Yudhishthira is ...

de eerste koning van de Sacea, die het kaliyuga-tijdperk opent, dat 432.000 jaar moet duren; ‘een werkelijke koning en mens, die 3102 v. Chr. leefde’ — ook van toepassing, met naam en al, op de grote zondvloed in de tijd van het eerste verzinken van Atlantis. Hij is de ‘Yudishthira, geboren op de berg met de honderd toppen aan het uiteinde van de wereld waar niemand overheen kan gaan’ en ‘onmiddellijk na de vloed’. (SD 1:369-70)

In het verhaal wordt stilgestaan bij een overstroming rond de regeerperiode van Yudhishthira die de Yadava’s vernietigden. Yudhishthira is dus zowel de hoofdrolspeler in een episch verhaal als een historisch figuur, net zoals Arjuna, Kṛishṇa en zoveel andere helden die worden genoemd in het Mahābhārata en die pakweg 5000 jaar geleden zouden hebben geleefd toen het kaliyuga begon.

Yuga’s

(San­skriet) Yuga tijdperk.

Een wereldtijdperk waarvan er vier verschillende zijn — satyayuga, tetrāyuga, dvāparayuga en kaliyuga — die achtereenvolgens naar voren komen gedurende een manvantarische cyclus. Elke yuga wordt voorafgegaan door een tijdperk dat in de Purāṇa’s een sandhya (avondschemering, overgangsperiode of ochtendschemering) wordt genoemd en wordt gevolgd door een andere cyclus van dezelfde duur die een sandhyansa (een deel van een schemering) wordt genoemd. Elk van deze overgangsperioden beslaat één tiende van een yuga. De groep van vier yuga’s wordt eerst berekend op basis van goddelijke jaren of jaren van de goden — één goddelijk jaar is gelijk aan 360 jaren van stervelingen. Aldus hebben we in goddelijke jaren:

De mensheid bevindt zich nu in het kaliyuga (het zwarte tijdperk), vaak ook het ijzeren tijdperk genoemd, dat is begonnen met het overlijden van Kṛishṇa (3102 v. Chr.). Deze yuga’s hebben geen invloed op de gehele mensheid op hetzelfde moment omdat elk ras, vanwege zijn eigen bijzondere actieve cycli, in de ene of andere van de genoemde yuga’s bevindt, terwijl andere rassen zich in weer een van de andere yuga’s bevinden. Deze reeks van 4, 3, 2, 1, met wel of geen nullen eraan toegevoegd, behoren tot de heilige berekeningen van de oeroude esoterische wetenschap, wat duidelijk maakt dat alle verschillende soorten yuga’s, met kleinere in grotere, allemaal worden bestuurd door dezelfde cyclische en regelmatige reeksen — wat de berekening ervan niet gemakkelijk maakt.

Alle rassen hebben hun eigen cyclussen, wat een groot verschil maakt. Zo was het vierde onderras van de Atlantiërs in zijn kali-yuga toen het werd vernietigd, terwijl het vijfde in zijn satya- of krita-yuga was. Het Indo-Europese Ras is nu in zijn kali-yuga, en zal daarin nog 427.000 jaar blijven, terwijl verschillende ‘familierassen’, het Semitische, Hamitische, enz., in hun eigen bijzondere cyclussen zijn. Het komende 6de onderras — dat misschien al snel begint — zal in zijn satya (gouden) tijdperk zijn, terwijl wij de vruchten plukken van onze ongerechtigheid in ons kali-yuga. (SD 2:147n)

Elk wortelras kent deze vier yuga’s hoewel een wortelras inderdaad vanaf zijn individuele begin tot aan zijn einde ongeveer het dubbele in lengte bedraagt van het grote yuga of mahayuga zoals in het schema hierboven is weergegeven. Maar de rasyuga’s overlappen elkaar omdat elk nieuwe grote wortelras ongeveer halverwege het bestaande of ‘ouderras’ wordt geboren, al is de individuele duur van elk ras zoals hierboven is gegeven. Dus door het overlappen van de rassen kunnen een ouderras en het ras dat het opvolgt, lange tijd naast elkaar op aarde blijven bestaan.

Omdat de vier yuga’s een weerspiegeling van de menselijke geschiedenis zijn én van de evolutie van de aarde en de planeetketen zelf, is hetzelfde overzicht van yuga’s ook van toepassing op een grotere schaal: er bestaan vier yuga’s voor de evolutieperioden van een planeetketen, maar ook voor de algemene duur van een bolmanvantara. Deze kosmische yuga’s zijn erg veel langer dan de rasyuga’s, maar dezelfde algemene verhoudingen van 4 - 3 - 2 gelden overal.

Het heilige karakter van de cyclus van 4320 met daaraan toegevoegde nullen ligt in het feit dat de cijfers waaruit het getal bestaat, afzonderlijk genomen of samen voorkomend in verschillende combinaties, elk een symbool zijn van de grootste mysteriën in de Natuur. Inderdaad, of men de 4 afzonderlijk neemt, of de 3 op zichzelf, of beide samen die 7 vormen, danwel de drie opgeteld die 9 opleveren, al deze cijfers hebben hun toepassing bij de meest heilige en occulte zaken, en geven de werkingen van de Natuur weer in haar eeuwig periodieke verschijnselen. Het zijn voortdurend terugkerende cijfers die zich nooit vergissen en die aan hem die de geheimen van de Natuur bestudeert, een werkelijk goddelijk stelsel onthullen, een intelligent plan in de kosmogonie, dat voert tot natuurlijke kosmische indelingen van tijden, seizoenen, onzichtbare invloeden, sterrenkundige verschijnselen, met hun actie en reactie op de aardse en zelfs op de morele natuur; op geboorte, dood en groei, en, op gezondheid en ziekte. Al deze natuurlijke gebeurtenissen berusten op en hangen af van cyclische processen in de Kosmos zelf, die periodieke krachten voortbrengen die, van buitenaf werkend, invloed uitoefenen op de aarde en alles wat erop leeft en ademt, van het begin tot het einde van elk manvantara. Oorzaken en gevolgen zijn esoterisch, exoterisch, en om zo te zeggen endexoterisch. (SD 2:73-4)

Yuh-kai

(Tibetaans) Ook chikhai.

Gelijk aan het San­skrietwoord kamaloka. Hoewel de term staat voor een toestand of staat van entiteiten, is het ook een plaats, want het is de ‘verblijfplaats van elementaren’ (ML 105).

Het IJzeren tijdperk

De vierde van de tijdperken die worden genoemd in de theogonie van Hesiodes en die overeenkomt met het kaliyuga (zwarte tijdperk) van de hindoes.

Het ijzeren tijdperk wordt in alle oude geschriften beschreven als de ergste van de vier, omdat die het meest stoffelijk is. Het markeert het laagste punt van een evolutiecyclus. Elk wortelras is verdeeld in vier tijdperken, die elkaar in het algemeen opvolgen langs de lijnen van de yuga’s van de hindoes en de kleinere afdelingen van een ras zijn op soortgelijke wijze onderverdeeld.

Eigenlijk is het zo dat de vier tijdperken inherent zijn aan de evolutiecycli die hand in hand gaan met de vooruitgang van de natuur, zodat het kleinere is opgenomen in het grotere, dat zich op een kleinere schaal herhaalt. Dus zijn er vier reeksen van tijdperken die toepasbaar zijn op het zonnestelsel als geheel en kleinere reeksen van vier tijdperken die zijn toe te passen op elke planeet, enz.

In de moderne paleo-etnologie volgt het ijzeren tijdperk het stenen en bronzen tijdperk op, op basis van een veronderstelde ontwikkeling in het gebruik van materialen voor gereedschappen.